Hof Amsterdam, 09-03-2006, nr. 2192/03
ECLI:NL:GHAMS:2006:AV4203
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
09-03-2006
- Zaaknummer
2192/03
- LJN
AV4203
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Internationaal publiekrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2006:AV4203, Uitspraak, Hof Amsterdam, 09‑03‑2006; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BB3210
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BB3210, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 09‑03‑2006
Inhoudsindicatie
Schrijfster heeft met ‘open brief’ (column) weliswaar inbreuk gemaakt op de privacy en de reputatie van de wederpartij, maar deze kan na afweging van de in aanmerking komende belangen, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet onrechtmatig jegens hem worden geoordeeld. Vraag of doden van onderduiker verzetsdaad was. Zelf in openbaarheid getreden.
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
EERSTE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
LOUIS ALPHONSE VAN GASTEREN,
wonende te Amsterdam,
APPELLANT,
procureur: mr. H.F. Doeleman,
t e g e n
PAMELA HEMELRIJK,
wonende te Amsterdam,
GEÏNTIMEERDE,
procureur: mr. E.E. van der Laan.
Partijen worden hierna Van Gasteren en Hemelrijk genoemd.
1. Het geding in hoger beroep
1.1. Bij dagvaarding van 23 september 2003 is Van Gasteren in hoger beroep gekomen van het vonnis dat de rechtbank Amsterdam onder zaak-/rolnummer 220795/H 01.1358 tussen partijen heeft gewezen en dat is uitgesproken op 16 juli 2003.
1.2. Bij memorie heeft Van Gasteren tien grieven tegen dit vonnis aangevoerd, bewijs aangeboden en geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen en – samengevat – zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad
I. voor recht zal verklaren dat de verzending van de Open Brief van 2 november 1998 aan de Hoge Raad en de landelijke media en het plaatsen en geplaatst houden daarvan op het internet onrechtmatig waren en zijn jegens Van Gasteren;
II. Hemelrijk zal gebieden de Open Brief te verwijderen en verwijderd te houden van het internet op straffe van een dwangsom;
III. Hemelrijk zal veroordelen tot vergoeding van de schade die Van Gasteren als gevolg van deze onrechtmatige daden heeft geleden en lijdt, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
IV. Hemelrijk zal veroordelen in de kosten van het geding in beide instanties.
1.3. Bij memorie van antwoord heeft Hemelrijk de grieven bestreden, bewijs aangeboden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis waarvan beroep, met – uitvoerbaar bij voorraad - veroordeling van Van Gasteren in de kosten van de procedure.
1.4. Vervolgens hebben partijen hun zaak door hun procureurs aan de hand van overgelegde pleitnotities op 24 januari 2006 voor het hof doen bepleiten. Beide partijen hebben bij akte producties in het geding gebracht. Ter gelegenheid van dit pleidooi is door Hemelrijk een videoband vertoond.
1.5. Ten slotte hebben partijen het hof verzocht op basis van de reeds overgelegde kopiedossiers arrest te wijzen.
2. De feiten
2.1. Onder 1.a tot en met 1.i heeft de rechtbank een aantal feiten als vaststaand tussen partijen aangenomen. Hiertegen is geen der grieven gericht zodat ook het hof van die feiten uitgaat. Onder verwijzing naar deze feiten gaat het hof (voorts) van het volgende uit:
2.2. Op 24 mei 1943 heeft Van Gasteren de sinds 19 mei 1943 bij hem ondergebrachte joodse onderduiker Walter Oettinger om het leven gebracht. Het lijk is op 29 mei 1943 door Van Gasteren in een op eigen naam gehuurde boot in een zijsloot van de Boerenwetering achtergelaten. Van Gasteren is gearresteerd en op 15 juni 1944 veroordeeld wegens doodslag (en het onttrekken van het lijk aan nasporing) tot gevangenisstraf voor de duur van vier jaar.
2.3. Op 17 januari 1946 is hem gratie verleend in die zin dat hem het nog onvervulde gedeelte van de straf is kwijtgescholden. Het gratieadvies van de toenmalige minister van justitie Kolfschoten van 14 januari 1946 vermeldt onder meer het volgende:
“Uit de stukken lijkt het geheel aannemelijk, dat het gepleegde feit resulteerde uit de volgende concentrisch samenwerkende factoren: de onevenwichtige, impulsieve, lichtgeraakte, aggressieve en nog onrijpe aard van den veroordeelde, de ongeregelde opvoeding in het nerveus belaste gezin waaruit hij voortkwam, de oorlogstoestand en de druk van het illegale werk, ten zeerste toegespitst bij de daad, toen de jodenvervolging op haar hoogtepunt was, en tot slot de mogelijk ongewilde, maar toch blijkbaar sterke provocatie, welke er van het, overigens abnormale, slachtoffer uitging. Dat hier inderdaad van provocatie, in zekere mate zelfs van chantage, sprake was, is, hoewel niet bewezen mede door nader overgelegde verklaringen en het rapport van de Officier van Justitie d.d. 21 November j.l., aannemelijk. Bij veroordeelde waren bij het feit blijkbaar alle remmen weggevallen, deels verklaarbaar door zijn psychopatischen aard en de optredende bewustzijnsvernauwing (een ander zou na de eerste slagen wellicht tot bezinning zijn gekomen), deels ook veroorzaakt door de noodzaak: de dwangpositie en het handgemeen konden alleen geliquideerd worden door Oettinger voorgoed het zwijgen op leggen. Er was hier, zooal niet physiek, dan toch psychisch, een situatie, analoog aan noodweer. De rechtbank voornoemd adviseert Uwer Majesteit (...) tot afwijzing van het gedaan verzoek, aangezien bij de bepaling van de strafmaat ten volle rekening is gehouden met het verweer van verdachte en het niet juist geacht wordt het gebeurde deels te compenseeren met de illegale arbeid van veroordeelde. (...) Blijkens het advies van de rechtbank is door haar in de onderwerpelijke zaak bij de berechting voldoende rekening gehouden met de beteekenis welke aan de illegale arbeid van veroordeelde moet worden toegekend. (...) Een juiste rechtshandhaving staat naar zijn oordeel het verleenen van een gunstbetoon niet in den weg. Immers veroordeelde heeft nu reeds ruim 2 ½ jaar van zijn straf ondergaan (...). Ook overigens laat zijn nog vrij jeugdige leeftijd, goed gedrag in de gevangenis en gunstige persoonlijkheid hem wel in aanmerking komen voor een gunstbetoon.”
2.4. In een schrijven van Kolfschoten voornoemd van 6 februari 1946 aan ‘de Groote Advies Commissie der Illegaliteit’ staat vermeld:
“In verband met de in verschillende dagbladen verschenen publicatie over de aan L. van Gasteren verleende gratie, vestig ik er Uw aandacht op, dat de in deze mededeling gewekte voorstelling als zoude het een rehabilitatie betreffen niet juist is. Door een bij wege van gratie verleende kwijtschelding van straf wordt het vonnis niet aangetast zooals ook blijkt uit de inhoud van het gratiebesluit, waar in het onderhavige geval evenals in alle gratiebesluiten, na de mededeeling van het verleende gunstbetoon de zinsnede is opgenomen ‘blijvende het vonnis overigens in zijn geheel’. Het instituut van de gratie kan niet aangewend worden als een laatste rechtsinstantie.”
2.5. In een artikel in NRC-Handelsblad van 1 december 1989 heeft Van Gasteren zich over het ombrengen van Oettinger uitgelaten. In dit artikel is hij onder meer geciteerd als volgt: “Er zijn in dit land twee gevallen geweest die als gevolg van verzetsactiviteiten in aanraking zijn gekomen met de toenmalige Nederlandse justitie. Een ervan ben ik. (...) Ik heb al dingen gefilmd en gereconstrueerd, materiaal verzameld uit de oorlog, zelfs over de liquidatie van die onderduiker, die voor mij gewoon een levensbedreiging was – en niet voor mij alleen, maar ook voor anderen – en na gemeen overleg moest worden geliquideerd.”
2.6. Naar aanleiding van dit artikel zijn in januari en februari 1990 artikelen verschenen in Het Parool van de hand van Bart Middelburg. Bij arrest van 26 augustus 1993 heeft dit hof voor recht verklaard dat deze artikelen over Van Gasteren, waarin de beschuldiging overheerst dat hij zich zou hebben schuldig gemaakt “aan een (ordinaire) roofmoord” voor Van Gasteren beledigend zijn en Het Parool en Middelburg veroordeeld tot betaling van materiële en immateriële schadevergoeding. Het van deze uitspraak ingestelde cassatieberoep is bij arrest van 6 januari 1995 door de Hoge Raad verworpen.
2.7. Bij uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (Centrale Raad) van 6 november 1997 in het geding tussen Van Gasteren en de Raadskamer WBP van de Pensioen- en Uitkeringsraad (PUR) heeft de Centrale Raad kort gezegd geoordeeld dat het doden van Oettinger door Van Gasteren niet tot verzet van de dader in de zin van artikel 1 eerste lid van de Wet Buitengewoon Pensioen 1940-1945 behoort, zodat het door Van Gasteren mede op die grond aangevraagde pensioen terecht is geweigerd. Daarbij heeft de Centrale Raad overwogen dat voor het bestaan van een noodsituatie in objectieve zin, verband houdende met verzetsactiviteiten, geen gegevens aanwezig zijn die niet ten gronde berusten op opgaven van Van Gasteren zelf. Hieraan heeft de Centrale Raad toegevoegd dat het feit dat de Grote Adviescommissie der Illegaliteit in januari 1946 de rehabilitatie van Van Gasteren heeft uitgesproken niet tot een andere slotsom leidt, nu niet is kunnen blijken dat daaraan daadwerkelijke verificatie van feiten ten grondslag ligt en dat dit ook geldt voor de gratiëring van Van Gasteren in 1946.
2.8. Op 1 december 1997 was het NPS-televisieprogramma “Het Uur van de Wolf” gewijd aan een portret van Van Gasteren. Het programma is op 23 mei 1998 herhaald. In dit programma wordt Van Gasteren geïnterviewd over de zaak Oettinger – dit gedeelte is ter gelegenheid van het pleidooi op video aan het hof getoond. Hij zegt daarin onder meer het volgende:
“De man was een paralysis agitans-patiënt, de man had zijn hele leven nog nooit gewerkt, de man beschikte over een vermogen dat hem blijkbaar door zijn familie ter beschikking werd gesteld in zijn verblijf in Nederland, was Duitser van origine, sprak zeer slecht Nederlands, dus er was direct te horen dat hij Duits was, ja, zag er, en dan moet je er nog mee oppassen om dat nu te zeggen, zag er joods uit, dus dat waren nogal wat risico’s die daar een rol speelden. Nou dan is er dus niet meer vooruit of achteruit te gaan. (...) Totdat er een advies kwam: je slaat hem bewusteloos en je moet hem verdrinken, een geluidloze operatie, en ik zorg dat hij wordt afgevoerd. En dan komt zo’n auto dus niet. Want dan is er een chauffeur ziek die betrouwbaar is. (...) Ja, ik ben de uitvoerder van die daad en toen de oorlog dus voorbij was, had ik verwacht, nou nu treedt er een artikel in werking en dat artikel wás er dus niet, daar voorzag de Nederlandse grondwet niet in, dat daden, die voortvloeiden uit het verzet, maar door de Nederlandse Justitie berecht, dat die ogenblikkelijk voor invrijheidstelling in aanmerking kwamen. (...) Dus de procedurele vraag was alleen nog maar: ik kan gratie vragen. En ben dan de straat op, met welnemen van Majesteit. En dat is dus gebeurd. En in dat verslag van dat gratieverzoek, wat de minister dan heeft uitgeschreven, daar wordt dan ook gereleveerd dat ik aan het Nederlandse verzet heb deelgenomen en toen heeft de Grote Adviescommissie der Illegaliteit een verklaring doen publiceren in alle toen verschijnende dagbladen: Van Gasteren is in vrijheid gesteld en daarmee is zijn casus teruggebracht tot de proporties waar ie hoort: dit was een casus van een liquidatie die diende te gebeuren in het belang van het verzet. Punt uit af!”
De genoemde verklaring van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit verscheen tijdens het interview langdurig en goed leesbaar als persbericht in beeld. Deze verklaring houdt onder meer in dat Van Gasteren “deze daad moest verrichten in het belang van het verzet tegen den onderdrukker: het slachtoffer leverde door zijn gedrag een groot gevaar op voor den verzetsstrijd. Naar aanleiding van deze feiten is Van Gasteren thans gerehabiliteerd en in vrijheid gesteld.”
2.9. Op 6 oktober 1998 heeft de journalist Hemelrijk een column over Van Gasteren aangeboden aan het Algemeen Dagblad, met afschrift aan de procureur van Van Gasteren, met als titel “Verzetsheld aan mijn hoela”. Nadat de procureur van Van Gasteren daartegen bij brieven van 7 en 8 oktober 1998 had geprotesteerd, heeft het Algemeen Dagblad afgezien van publicatie van de column.
2.10. Op 2 november 1998 heeft Hemelrijk naar aanleiding daarvan een “OPEN BRIEF AAN DE HOGE RAAD” (verder de Open Brief) gestuurd, die zij tevens heeft gestuurd aan een aantal landelijke dagbladen en aan de procureur van Van Gasteren. Ook heeft zij deze (enigszins aangepaste en aangevulde) Open Brief op haar website geplaatst. De tekst van de Open Brief luidt als volgt:
“Pamela Hemelrijk
Prinsengracht 185
1015 DS Amsterdam
Tel: 020 – 6277177
OPEN BRIEF AAN DE HOGE RAAD
Amsterdam, 2 november 1998
Geachte Hoge Raad,
Ik schrijf U over een onderwerp dat ik, als ik de juristen geloven mag, nooit meer kan aanroeren. Nou ja, ik kan het wel doen, maar, aldus die juristen, dan krijg ik onmiddellijk een proces met een dikke vette schadeclaim aan mijn broek, dat ik gegarandeerd ga verliezen.
Waarom zal ik dat proces onvermijdelijk verliezen? Omdat ik het verleden van de cineast Louis van Gasteren niet meer mag oprakelen. Ik dacht altijd dat je in een vrij en beschaafd land alles mocht schrijven, zolang je je maar niet bezondigt aan racisme, opruiing, laster of smaad, maar dat schijnt niet waar te zijn. En dat komt, aldus die deskundige juristen, doordat Uw Raad op 17 februari 1995 een arrest heeft gewezen, waarin het, kort samengevat, onrechtmatig wordt verklaard om ooit nog een letter te publiceren over het feit dat Louis van Gasteren in de oorlog een onderduiker heeft vermoord. Waarom mag je daar niet over schrijven? Omdat, aldus de teneur van Uw arrest, Louis nu genoeg geleden heeft onder het oprakelen van deze affaire, en omdat het niet aangaat zijn privacy, zoveel jaren na dato, nog langer te schenden. Hij heeft toch indertijd gratie gekregen van minister Kolfschoten van justitie? Dus zand erover! Ik hoop dat ik zo, in lekentermen, Uw arrest adequaat heb samengevat. Zo is het mij althans uitgelegd door drie op dit gebied doorknede juristen.
Louis zelf, die mag, gek genoeg, zijn verleden oprakelen zoveel hij maar wil. Zelfs als hij daarover flagrante leugens debiteert. Hij is met dat oprakelen notabene, in een NRC-interview van december 1989, zelf begonnen! Hij mag tot op de huidige dag graag in interviews vertellen dat hij bezig is een film te maken over zijn oorlogsavontuur, dat volgens hem dezelfde thematiek heeft als W.F. Hermans verzetsroman De donkere kamer van Damocles. Ook zijn invloedrijke supporters uit CPN-kring (zoals wijlen Jan Vrijman, en onlangs weer Elsbeth Etty) hebben niets van U te vrezen als zij de beroemde Moord in de Beethovenstraat in hun columns ter sprake brengen. Zelfs niet als zij daarover flagrante leugens debiteren.
Omdat dit een Open Brief is, en niet iedereen weet waar ik het over heb, even een korte samenvatting: Louis van Gasteren heeft in 1943 vijf dagen een invalide onderduiker in huis gehad, die hij vervolgens met een zwaar voorwerp de schedel heeft ingeslagen, en tenslotte in de badkuip heeft verzopen. Hij werd prompt gepakt, omdat hij zo onnozel was geweest ’s mans lijk in het water te dumpen met behulp van een bootje dat hij gehuurd had onder zijn eigen naam (Dit alleen al is voor mij persoonlijk afdoende om zeker te weten dat hij nooit iets met het georganiseerd verzet te maken kan hebben gehad; het eerste wat je kreeg als je in het verzet ging, al was het maar als koerier, dat was een schuilnaam. Maar ik dwaal af.) :De moord werd berecht, en Van Gasteren werd veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Zelf noemt hij deze moord altijd “een noodzakelijke liquidatie in het belang van het Verzet”. De bewuste onderduiker, genaamd Walter Oettinger, zou mataglap zijn geworden, en met zijn onberekenbare gedrag het leven van Van Gasteren en zijn collega-verzetshelden in gevaar hebben gebracht.
Louis zat namelijk in het Verzet. Beweert hij. Zijn zuster Josefine, die tijdens de moord op de uitkijk stond (“Mijn vader studeert een rol in”, zei ze tegen de buren die op het kabaal afkwamen), die had weliswaar – dat was een publiek geheim binnen het Amsterdamse politiekorps – een verhouding met de hoogste SD-chef in den lande Willy Lages, maar dat mocht kennelijk de pret niet drukken. “Roddels bij de Amsterdamse politie, daar hebben wij geen boodschap aan”, zult U zeggen, en daar hebt U gelijk in. Maar ik wil ze toch ter sprake brengen, en wel om de nagedachtenis te eren van de Amsterdamse rechercheur die met het onderzoek naar de moord was belast. Hij heette Henk Sleijfer. Zodra hij probeerde Josefine op verdenking van medeplichtigheid aan de tand te voelen, liet Lages hem door de SD op de Euterpestraat ontbieden, beschuldigen van het opmaken van een vals verbaaltje, en deporteren naar een concentratiekamp.
Sleijfer is nooit teruggekomen. Jozefine daarentegen mocht kort na de bevrijding alweer verzetspoëzie voordragen bij de Nationale Herdenking op de Dam. In 1978 werd zij geridderd tot officier in de Orde van Oranje Nassau.
Let wel: ik heb deze wijsheid uit de beste bron. De romance tussen Josefine en Willy Lages, en de fatale gevolgen die dat voor de arme Henk Sleijfer heeft gehad, het is allemaal uitvoerig ter sprake geweest in het proces dat Van Gasteren indertijd tegen het Parool heeft aangespannen, en uiteindelijk – dankzij Uw Raad – nog heeft gewonnen ook.
Die zege heeft mij altijd in hoge mate verbaasd. U weet net zo goed als ik dat niemand ooit heeft kunnen achterhalen wat Louis nou zoal deed in het Verzet, behalve dan een onderduiker vermoorden. Hij beweert dat hij deel uitmaakte van de z.g. Vrije Groepen, maar daar zat toevallig mijn eigen oom in, en die leeft gelukkig nog, en die kan met de hand op het hart (en desgewenst onder ede) verklaren dat Louis daar nooit iets mee uitstaande heeft gehad. Louis beweert voorts dat hij na de oorlog “geheel is gerehabiliteerd door de Grote Adviescommissie der Illegaliteit”, en U weet net zo goed als ik dat dat eveneens een leugen is: Louis heeft na de oorlog gratie gekregen, op voorspraak van zijn beroemde ouders, die een vooraanstaand verzetsstrijder, Karel de Vries, hadden overgehaald een goed woordje voor hun zoon te doen bij minister Kolfschoten van justitie. Diezelfde Karel de Vries (onthoud die naam!) heeft daarna een persberichtje laten opstellen (op briefpapier van de Grote Adviescommissie der Illegaliteit, maar daar wisten de andere leden van de Adviescommissie der Illegaliteit niets van!), waarin het heette dat Louis thans “volledig” was “gerehabiliteerd”. Dat persberichtje is toen klakkeloos door de NRC overgenomen. Ik heb het knipsel nog. Van Gasteren ook. Hij schermt er onophoudelijk mee. Als journalisten zijn verzetsrelaas op goede gronden in twijfel trekken loopt hij namelijk meteen naar de rechter, maar als zij aperte leugens over hem debiteren wrijft hij tevreden in zijn handen. En Uw Raad is hem daarbij behulpzaam, als ik zo vrij mag zijn. Karel de Vries heeft later zelf toegegeven dat hij van de moordzaak niets afwist, en zich alleen maar voor die kar had laten spannen om de Van Gasterens (voor wie hij kennelijk een heilig ontzag had) een plezier te doen. Dit staat allemaal vast, dat weet Uw Raad net zo goed als ik.
Over de werkelijke motieven van Van Gasteren om die onderduiker om zeep te brengen ga ik niet speculeren. Ik kijk wel uit. Wel staat vast dat die onderduiker een klein fortuin aan geld bezat, dat hij dag en nacht bij zich droeg. Dat weet Uw Raad net zo goed als ik. Uw Raad weet eveneens net zo goed als ik dat Louis kort na de moord door getuigen is gesignaleerd met een grote hoeveelheid geld, dat eruit zag alsof het in het water had gelegen. Hij was, als ik me goed herinner, bezig de bankbiljetten te drogen te hangen. Maar over de werkelijke motieven van Louis van Gasteren ga ik niet speculeren. Ik kijk wel uit. Laten de lezers hun eigen conclusies maar trekken. De vrouw die die onderduiker onder haar hoede heeft gehad voordat hij door Van Gasteren werd "geliquideerd” heette Greet Carvalho. Zij zat wel degelijk in het verzet, en kon dat ook heel goed aantonen. Jarenlang heeft zij geprobeerd uit te vissen wat er nou eigenlijk met “haar”” onderduiker was gebeurd. Zij voelde zich verantwoordelijk voor die man, zoals U begrijpt, en zij vertrouwde de lezing van Van Gasteren niet. Zij wist namelijk uit eigen ervaring dat die onderduiker helemaal geen onberekenbare hystericus was geweest, maar in tegendeel een zeer gedweeë en bescheiden invalide. Greet Carvalho is bij haar volkomen gerechtvaardigde naspeuringen stelselmatig gedwarsboomd door Louis van Gasteren en zijn dikke vrienden, te weten Dr. Paape (toenmalig directeur van het RIOD), Jan Vrijman (Paroolcolumnist), en Ben Polak (society-huisarts en wethouder te Amsterdam). Van Paape kreeg Greet Carvalho te horen dat ze beter naar de psychiater kon gaan met haar “obsessie” in plaats van het RIOD lastig te vallen met haar onverkwikkelijke vragen. Met z’n vieren hebben ze haar zo goed als zenuwziek gemaakt met hun scheldkanonnades, en tenslotte is zij, na door de stichting ‘40-’45 (daar heb je waarachtig Karel de Vries weer; hij zat in het bestuur) aan zeer vernederende kruisverhoren te zijn onderworpen, afgescheept met een verzetspensioentje waarvan je de kat nog niet eens te eten kon geven.
Louis van Gasteren daarentegen werd in 1993 door zijn vriend Karel de Vries (daar heb je hem weer!) voorgedragen voor een verzetspensioen. Kennelijk kom je daarvoor in aanmerking als je vijf dagen een onderduiker hebt geherbergd, zelfs als je hem vervolgens hebt vermoord zonder daarvoor ooit een plausibele verklaring te geven. Of Louis dat pensioen ook gekregen heeft onttrekt zich aan mijn waarneming, maar mij persoonlijk zou het niks verbazen als het hoger is uitgevallen dan dat van Greet Carvalho. Daar is namelijk niet veel voor nodig. Greet Carvalho is intussen overleden, ongetwijfeld tot de onuitsprekelijke opluchting van Louis van Gasteren en zijn advocaat Herman Doeleman. Ze lag nog niet onder de grond of Louis dook weer op in de media, om op te scheppen over zijn Leven & Werken, en om wederom te onthullen dat hij hard werkt aan een film-epos over zijn verzetsdaad. Hij mag zijn verleden namelijk oprakelen zoveel hij maar wil. Zelfs als hij daarover flagrante leugens debiteert. Ook de kranten mogen zijn verleden ongestraft oprakelen, mits zij hun lezers maar wijsmaken dat Louis indertijd “een noodzakelijke liquidatie heeft voltrokken in het belang van het Verzet”, en na de oorlog “volledig is gerehabiliteerd”. Onlangs mocht ik dat weer uit de Volkskrant vernemen, naar aanleiding van het feit dat het wandelgidsje “Moordwandelingen door Amsterdam” uit de handel was genomen. Daarin was ook de Moord in de Beethovenstraat opgenomen, en Elsbeth Etty was er als de kippen bij om in de NRC schande te spreken van het leed dat Louis hier werd aangedaan, en Louis zijn advocaat was er als de kippen bij om de uitgever een dreigbrief op poten te sturen. Het is niet eens tot een proces gekomen. De Arbeiderspers is onmiddellijk door de knieën gegaan, heeft de hele oplage vernietigd, en aan Louis een schadevergoeding afgetikt van 20.000 gulden. Is Uw Raad zich er eigenlijk van bewust dat hij met zijn merkwaardige arrest Louis van Gasteren een vrijbrief heeft verstrekt om slapend rijk te worden? Is Uw Raad zich ervan bewust hoeveel geld Louis van Gasteren intussen heeft verdiend aan de moord op Walter Oettinger? Terwijl hij er, met twee en een half jaar gevangenisstraf gevolgd door gratie, toch al zo zeldzaam genadig is afgekomen? Hoeveel geld hij precies aan die moord heeft overgehouden kan ik niet becijferen, omdat ik niet kan nagaan of hij dat verzetspensioen ook werkelijk heeft gekregen (al durf ik daar best mijn kop onder te verwedden), noch hoeveel geld daarmee gemoeid is. Ook mag ik niet weten hoe groot de schadeloosstelling is geweest die Louis, op last van Uw Raad, indertijd van het Parool heeft mogen incasseren. Maar het zal niet niks zijn geweest, nog afgezien van de astronomische proceskosten, die uiteraard ook allemaal aan het Parool in rekening zijn gebracht. Als ik de juristen geloven mag, kan ik er donder op zeggen dat ik door deze open brief terstond een proces op mijn dak zal krijgen, dat ik roemloos ga verliezen. Dat is dan ook de reden dat ik dit proza niet in mijn eigen krant kan publiceren. Vandaar dat ik mijzelf, geheel op persoonlijke titel, via deze brief als proefkonijn aanbied. Ik ben razend benieuwd of Uw Raad uiteindelijk ook mij in het ongelijk gaat stellen, en allen die het na mij wagen Louis tegen te spreken als hij weer eens in woord of geschrift opschept over zijn daden in het Verzet.
Dat kan een netelige situatie worden voor Uw Raad, stel ik mij zo voor: hoe meer mensen het wagen gebruik te maken van hun in de Grondwet verankerde recht op vrije meningsuiting, hoe meer nullen Louis van Gasteren op zijn bankrekening kan bijschrijven. Om nog maar te zwijgen van het feit dat de media vervolgens hun lezers weer onbekommerd mogen wijsmaken dat Louis indertijd “volledig is gerehabiliteerd, zonder dat iemand dat mag ontzenuwen. Ik wacht met grote belangstelling Uw reactie af. Ik koester namelijk nog steeds de illusie dat wij hier in een rechtsstaat leven. En zelfs als justitie het laat afweten, dan bestaat er nog altijd zoiets als de vrije pers en de publieke opinie. Tenzij het hier een politiestaat is. Maar daar ga ik vooralsnog niet van uit.
Met vriendelijke groet,
Pamela Hemelrijk
P.S. Hoe moet dat nou als die langverbeide film, waaraan Louis nu al jaren zegt te werken, op een goeie dag waarachtig nog in première gaat ook (luid bejubeld door Elsbeth Etty, mag ik aannemen, en zonder twijfel prompt door Karel de Vries voorgedragen voor een Gouden Kalf)? Mogen wij Louis dan weer niet tegenspreken als hij zichzelf daarin opvoert als een tweede Gerrit van der Veen? Sterker nog: mogen wij die film dan überhaupt wel bespreken in onze kranten? Of gaat dat ons 20 mille per recensie kosten, per omgaande te voldoen aan de regisseur? Ik vraag het maar.”
2.11. Aan de Open Brief is aandacht besteed in het VPRO radioprogramma ‘Aardse Zaken’ van 10 november 1998, de Groene Amsterdammer van 11 november 1998 en HP/De Tijd van 20 november 1998.
2.12. Op 10 juni 2005 heeft de Raadskamer WBP van de PUR uitspraak gedaan op een bezwaarschrift van Van Gasteren in de herzieningsprocedure (strekkende tot herziening van de weigering van zijn aanvraag om toekenning van een pensioen ingevolge de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945). De PUR heeft dit bezwaar ongegrond verklaard en overweegt daartoe onder meer:
“In het in het kader van het herzieningsverzoek opgestelde aanvullend rapport wordt een drietal nova gesteld. De nadere getuigenverklaring van de heer A.M. Rademakers bevat geen andere feiten dan reeds bekend waren uit diens in het kader van de primaire procedure overgelegde verklaringen. Ter zake van de stukken van het Ministerie van Justitie alsook de correspondentiestukken van destijds tussen u en uw ouders stelt de raadskamer zich op het standpunt dat deze stukken in relatie tot het onderwerp van herziening zijnde aspect van het doden van de joodse onderduiker Oettinger evenmin (nieuwe) feiten bevatten. (...) In het aanvullend stichtingsrapport wordt een aantal stukken naar voren gebracht die naar het standpunt van de Centrale Bestuurscommissie als nieuwe feiten een verdere bevestiging vormen voor de verzetskwalificatie van het doden van de heer Oettinger. Wij zijn evenwel van oordeel dat deze stukken geen feiten bevatten dan wel opleveren dewelke ons aanleiding zouden moeten geven het ombrengen van de joodse onderduiker Oettinger deze kwalificatie mee te geven.”
3. Beoordeling
3.1. Voorop gesteld zij, dat de vraag hoe het om het leven brengen van Oettinger door Van Gasteren moet worden gekwalificeerd, niet ter beantwoording aan het hof voorligt.
Kern van het geschil is de vraag of de verzending van de hierboven onder 2.10 aangehaalde Open Brief aan de Hoge Raad, tevens door Hemelrijk verstuurd aan de landelijke media, en de plaatsing daarvan op het internet een onrechtmatige daad opleveren jegens Van Gasteren.
3.2. Tegenover elkaar staan twee fundamentele rechten, aan de zijde van Hemelrijk de vrijheid van meningsuiting en aan de zijde van Van Gasteren diens recht op eer en goede naam of - anders gezegd - zijn recht op eerbiediging van zijn privacy en het in het arrest van de Hoge Raad van 6 januari 1995 tussen Het Parool en Middelburg enerzijds en Van Gasteren anderzijds genoemde ‘recht om alleen te worden gelaten’.
3.3. Om te kunnen bepalen welk van beide tegenover elkaar staande hoogwaardige maatschappelijke belangen in deze zaak zwaarder moet wegen, dienen alle van belang zijnde omstandigheden in aanmerking te worden genomen, waarbij tegen elkaar moeten worden afgewogen: enerzijds de aard van de gepubliceerde verdenkingen en de ernst van de te verwachten gevolgen voor Van Gasteren en anderzijds de ernst – bezien vanuit het algemeen belang – van de misstand die de publicatie van Hemelrijk aan de kaak beoogt te stellen, de mate waarin ten tijde van de publicatie de verdenkingen steun vonden in het toen beschikbare feitenmateriaal, de inkleding van de verdenkingen gezien in verhouding tot de voorgaande factoren en ten slotte, de mate van (de in het gegeven geval vereiste) zorgvuldigheid van het door Hemelrijk aan haar publicatie ten grondslag gelegde onderzoek.
3.4. Naar het oordeel van het hof dient de Open Brief te worden beschouwd als een perspublicatie, nu Hemelrijk immers heeft bedoeld hiermee in de openbaarheid te treden. Zij heeft de Open Brief gestuurd naar alle landelijke media, gepubliceerd op haar website en zij heeft in verschillende interviews over de inhoud daarvan gesproken. Als uitgangspunt bij de beoordeling van een perspublicatie geldt het recht van vrijheid van meningsuiting. Dit impliceert dat Hemelrijk in beginsel de vrijheid heeft haar visie op Van Gasteren te publiceren. Uiteraard dient zij daarbij rekening te houden met de rechten en vrijheden van Van Gasteren, zoals het recht op bescherming van diens eer en goede naam, maar dit betekent niet dat de publicatie zonder meer als onrechtmatig is aan te merken zodra daarin (deels) onware mededelingen over Van Gasteren voorkomen. De vraag of de publicatie in dit geval als onrechtmatig is aan te merken hangt af van de concrete factoren en omstandigheden die het hof hierna zal beoordelen.
3.5. De rechtbank heeft geoordeeld dat de Open Brief het karakter heeft van een column, aan welke uitingsvorm niet dezelfde (hoge) eisen mogen worden gesteld als aan onderzoeksjournalistiek, zoals die door Bart Middelburg werd beoefend. Hiertegen richt zich grief 4. Het hof oordeelt hierover als volgt.
Wanneer de Open Brief nader wordt beschouwd, komt daarin zeer duidelijk de spottende, provocerende toon naar voren waarmee Hemelrijk haar verontwaardiging uit over de wijze waarop Van Gasteren in “Het Uur van Wolf” het ombrengen van Oettinger als verzetsdaad heeft gepresenteerd en het feit dat zij het gevoel heeft dat haar onmogelijk wordt gemaakt zich hierover kritisch uit te laten. De Open Brief is doorspekt met waardeoordelen en cynische, prikkelende opmerkingen met de bedoeling te choqueren en aandacht te trekken. De lezer krijgt bepaald niet de indruk dat hier een diepgaand historisch onderzoek aan ten grondslag ligt. De strekking van de brief als geheel gezien is aan de orde te stellen, dat wanneer Van Gasteren het zich mag veroorloven publiekelijk het ombrengen van Oettinger als verzetsdaad te presenteren, zij de mogelijkheid moet hebben hier in het openbaar vraagtekens bij te zetten en kritische opmerkingen bij te plaatsen. Uit de hierop gevolgde reacties in de media is ook gebleken dat de Open Brief als zodanig is opgevat. De rechtbank heeft de Open Brief dan ook terecht gelijk gesteld met een column, zodat de grief in zoverre faalt.
3.6. Hoewel waarschijnlijk nooit meer precies zal kunnen worden vastgesteld wat de omstandigheden waren waaronder Oettinger op 24 mei 1943 om het leven is gebracht – en ook het hof zal hiertoe geen poging ondernemen - kan op grond van hetgeen hiervoor onder de feiten is vermeld wel worden vastgesteld dat er op zijn minst vraagtekens kunnen worden gezet bij de veronderstelling dat het doden van Oettinger een daad van verzet was, die noodzakelijk was ter bescherming van het leven van Van Gasteren en/of anderen. Het hof heeft het relevante deel van de uitzending van “Het Uur van de Wolf” gezien en Van Gasteren wekt daar onmiskenbaar de indruk dat er hier sprake was van een daad van verzet en dat dit objectief is komen vast te staan, gelet op de “rehabilitatie” door de Grote Adviescommissie der Illegaliteit.
Hemelrijk heeft zich geroepen gevoeld hier tegenin te gaan, waarbij zij er terecht vanuit gaat – onder meer op grond van de inhoud van het strafvonnis van de rechtbank van 15 juni 1944, het gratieadvies van Minister Kolfschoten van 14 januari 1946, zijn schrijven aan de Grote Adviescommissie der Illegaliteit en de uitspraak van de Centrale Raad van 6 november 1997, later nog gevolgd door de uitspraak van de Raadskamer WBP van de PUR van 10 juni 2005, - dat er van “rehabilitatie” van Van Gasteren geen sprake is en dat er openlijk vraagtekens gezet kunnen worden bij de vraag of hier sprake was van een daad van verzet.
3.7. Toen Hemelrijk haar Open Brief verzond was het doden van Oettinger reeds 55 jaar daarvoor gebeurd. Op zichzelf weegt het belang van Van Gasteren om “alleen te worden gelaten” zwaar en mag hij in beginsel niet zovele jaren later opnieuw worden geconfronteerd met deze, naar het hof aanneemt, ook voor hem traumatische gebeurtenis. Dit wordt evenwel anders nu Van Gasteren zelf – nog geen maand nadat de Centrale Raad had geoordeeld dat het doden van Oettinger door Van Gasteren niet tot zijn verzet in de zin van artikel 1 van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 behoort – in “Het Uur van de Wolf” gesproken heeft zoals hierboven weergegeven. In dit programma wekt Van Gasteren de indruk – het zij herhaald – dat hij volledig is gerehabiliteerd en dat het doden van Oettinger een verzetsdaad was. Onder die omstandigheden heeft Van Gasteren zelf over zich afgeroepen dat een kritische toeschouwer – zoals Hemelrijk – zich genoodzaakt voelde deze misstand aan de kaak te stellen en zij mocht dat naar het oordeel van het hof ook doen. Het algemeen belang dat hier in het spel is, betreft immers niet alleen de nagedachtenis van Walter Oettinger, doch ook de gevoelens van andere (nabestaanden van) slachtoffers van de jodenvervolging in de tweede wereldoorlog. Naar het oordeel van het hof levert dit voldoende klemmende redenen op om tot publicatie van de Open Brief te mogen overgaan.
3.8. Van Gasteren stelt:
a. dat Hemelrijk de suggestie van Het Parool heeft herhaald dat geldelijk gewin het motief van Van Gasteren zou zijn geweest om Oettinger om het leven te brengen;
b. dat Hemelrijk heeft herhaald dat Van Gasteren zich op een verzetsverleden zou ‘beroemen’;
c. dat Hemelrijk heeft herhaald dat Van Gasteren zelf steeds in de publiciteit beweerd zou hebben ‘gerehabiliteerd’ te zijn;
d. dat Hemelrijk heeft herhaald dat Van Gasteren zelf steeds in de publiciteit treedt en aankondigt dat hij werkt aan een film die onder andere betrekking heeft op de kwestie Oettinger.
3.9. Het hof oordeelt hierover als volgt:
a. Hemelrijk heeft niet gesuggereerd dat Van Gasteren uit geldelijk gewin Oettinger om het leven heeft gebracht. Zij heeft slechts – dat is de strekking van de Open Brief – gesteld dat zij niet gelooft dat het doden van Oettinger door Van Gasteren een verzetsdaad is. Dat heeft zij op cynische, provocerende wijze in de Open Brief aan de kaak willen stellen en dat stond haar, gelet op de wijze waarop Van Gasteren zelf in de openbaarheid is getreden in de uitzending van “Het Uur van de Wolf”, in de gegeven omstandigheden vrij. Het onder 2.6 genoemde arrest van de Hoge Raad van 6 januari 1995 leidt hier niet tot een ander oordeel, reeds omdat het blijkens dat arrest in de desbetreffende zaak – anders dan in deze zaak – om een beschuldiging van roofmoord ging, gelet op de toentertijd gepresenteerde tegenstelling dat Oettingers dood ofwel een (niet aannemelijke) verzetsdaad ofwel een roofmoord was.
b. Van Gasteren heeft in genoemde uitzending de indruk gewekt dat het doden van Oettinger een verzetsdaad betrof, zodat het Hemelrijk vrij stond hieraan te refereren. Meer heeft zij niet gedaan.
c. Van Gasteren heeft in genoemde uitzending gesuggereerd dat hij volledig gerehabiliteerd was. Nu uit de weergegeven feiten blijkt dat dit niet juist is, stond het Hemelrijk eveneens vrij dit in haar Open Brief te verwerken.
d. Van Gasteren heeft in de uitzending zelf gezinspeeld op het verwerken van de gebeurtenissen rond de dood van Oettinger op 24 mei 1943 in een film, zodat het vanaf dat moment ook Hemerijk vrijstond hierop te reageren, zoals zij heeft gedaan.
3.10. Uit het bovenoverwogene volgt dat de grieven 1 tot en met 7 vergeefs zijn voorgesteld. Daarbij zij nog het volgende opgemerkt. Van Gasteren heeft in grief 1 gesteld dat de Open Brief geen reactie op de uitzending “Het uur van de Wolf” kan zijn nu tussen beide gebeurtenissen elf maanden tijd ligt en zij voorts reageert op publicaties van anderen. Het hof vermag niet in te zien waarom Hemelrijk niet eerst na elf maanden publiekelijk mag reageren op een uitzending als deze. Het feit dat zij eveneens andere publicaties noemt, neemt niet weg dat de Open Brief kan worden beschouwd als een reactie op het optreden van Van Gasteren in “Het Uur van de Wolf”. Van Gasteren benadrukt dat de opnamen voor deze uitzending al in september 1997 hebben plaatsgevonden, zodat de rechtbank ten onrechte betekenis heeft gehecht aan het feit dat de uitzending nog geen maand na de uitspraak van de Centrale Raad plaatsvond. Wat daar ook van zij, uit niets blijkt – en wordt ook niet door Van Gasteren gesteld – dat hij na de uitspraak van de Centrale Raad nog iets heeft ondernomen om het gedeelte van de opnamen dat betrekking heeft op de dood van Oettinger niet te laten uitzenden.
3.11. Grief 8 heeft betrekking op de overwegingen die de rechtbank heeft gewijd aan de passage in de Open Brief over de zuster van Van Gasteren, Josephine. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat uit de overgelegde delen van het strafdossier blijkt dat zij in het pand aanwezig was op het moment dat Oettinger door Van Gasteren om het leven werd gebracht en dat zij tegenover de op het geluid afgekomen buren heeft gezegd dat haar vader een rol instudeerde. Eveneens terecht merkt de rechtbank daarbij op dat hiermee niet is gezegd dat Josephine van Gasteren wist wat er zich op dat moment in de woning afspeelde, maar wel dat hieruit redelijkerwijs een verdenking kan ontstaan dat zij zich heeft schuldig gemaakt aan enige vorm van medeplichtigheid, nu ook Van Gasteren zelf heeft verklaard dat hij diezelfde avond de kleren van Oettinger ten huize van zijn zuster heeft verbrand. Wanneer daarbij wordt gevoegd het feit dat Josephine van Gasteren niet is vervolgd, dat de rechercheur die met het onderzoek was belast, Henk Sleijfer, op enig moment door de Sicherheitsdienst is aangehouden en naar een concentratiekamp is afgevoerd en daar niet uit is teruggekomen, gecombineerd met de geruchten - onder meer af te leiden uit de brief van Seket van 25 mei 1993, zoals later bevestigd in diens verklaring bij de rechter-commissaris op 13 december 1999 - dat Josephine van Gasteren een relatie had met Willy Lages, is het noemen door Hemelrijk van deze omstandigheden in de Open Brief begrijpelijk en gerechtvaardigd, aangezien deze omstandigheden een rol spelen bij de kritiek die Hemelrijk wilde uiten op het feit dat Van Gasteren het doden van Oettinger als een daad van verzet heeft gepresenteerd.
Ook grief 8 faalt derhalve.
3.12. Grief 9 betreft de overweging van de rechtbank dat de Open Brief niet in onnodig grievende bewoordingen is gesteld of ingekleed, waarbij Van Gasteren zich vooral richt tegen het gebruik van het woord ‘moord’ in plaats van ‘doodslag’. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat in het gewone, niet juridische spraakgebruik het woord ‘moord’ vrijwel synoniem is aan ‘doodslag’. Tevens is juist de constatering van de rechtbank dat de stelling van Van Gasteren dat hij Oettinger om het leven heeft gebracht na gemeen overleg, meebrengt dat hier ook in zijn visie eerder sprake is van moord dan van doodslag. Voor het overige heeft Hemelrijk zich inderdaad in scherpe, bij de aard van een column horende, bewoordingen uitgelaten, doch zij heeft naar het oordeel van het hof daarbij, gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, de grens van het toelaatbare niet overschreden. Ook deze grief treft geen doel.
3.13. De slotsom luidt dat het hof zich de conclusie van de rechtbank, zoals weergegeven in rechtsoverweging 13 tot de zijne maakt, kort gezegd hierop neerkomende dat Hemelrijk met de Open Brief weliswaar inbreuk heeft gemaakt op de privacy en de reputatie van Van Gasteren, maar dat deze na afweging van de in aanmerking komende belangen, alle omstandigheden in aanmerking genomen, niet onrechtmatig jegens hem geoordeeld kan worden.
Hemelrijk mocht gebruik maken van het haar toekomende recht op vrijheid van meningsuiting op de wijze zoals zij dat heeft gedaan. Op grond hiervan faalt ook grief 10.
3.14. Het voorgaande brengt mee dat het vonnis waarvan beroep moet worden bekrachtigd. Van Gasteren zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
4. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 16 juli 2003;
veroordeelt – uitvoerbaar bij voorraad - Van Gasteren in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Hemelrijk tot op heden begroot op € 2.682,-- aan salaris procureur en € 245,-- aan verschotten.
Dit arrest is gewezen door mrs T.A.C. van Hartingsveldt, R.A. Steenbergen en W.J.J. Los en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 9 maart 2006.