Einde inhoudsopgave
Wet buitengewoon pensioen 1940–1945
Artikel 1
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2011
- Bronpublicatie:
15-04-2010, Stb. 2010, 182 (uitgifte: 20-05-2010, kamerstukken: 32310)
- Inwerkingtreding
01-01-2011
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-04-2010, Stb. 2010, 182 (uitgifte: 20-05-2010, kamerstukken: 32310)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Ministerie van Financiën
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid ouderen / Pensioen
Sociale zekerheid ouderen / Bijzondere onderwerpen
1.
In deze wet wordt verstaan onder:
‘Onze Minister’: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
‘de Raad’: de Pensioen- en Uitkeringsraad, bedoeld in artikel 3 van de Wet uitvoering wetten voor verzetsdeelnemers en oorlogsgetroffenen;
de Sociale verzekeringsbank: de Sociale verzekeringsbank, genoemd in hoofdstuk 6 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
‘deelnemers aan het verzet’: zij, die tijdens de vijandelijke bezetting van het Rijk in Europa door daad of houding hebben deelgenomen aan het binnenlands verzet, met inbegrip van hen, die deel uitmaakten van de Binnenlandse Strijdkrachten en daadwerkelijk hebben deelgenomen aan de strijd tegen de vijandelijke bezettende macht van het Rijk in Europa;
‘gewezen echtgenote’: de vrouw, bedoeld in artikel 14, tweede lid;
‘peiljaar’: het jaar vastgesteld ingevolge artikel 8, tweede en derde lid, en artikel 41a, eerste lid;
‘minimum-pensioengrondslag’: de pensioengrondslag, bedoeld in artikel 8, zevende lid, aanhef.
2.
Bij algemene maatregel van bestuur worden categorieën van personen aangewezen op wie deze wet van overeenkomstige toepassing zal zijn.