Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/1.2
1.2 Relevantie
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS593205:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Zie ook Verkerk 2011 over reactief en activistisch procesrecht.
Over de historische ontwikkelingen richting een actievere rechter in verschillende Europese staten heeft met name Van Rhee geschreven en redactioneel werk verricht: zie o.a. Van Rhee 1997; Van Rhee (red.) 2004 en Van Rhee (red.) 2008.
Of dit nu een gezamenlijke of ieders eigen verantwoordelijkheid is, is een mijns inziens semantische discussie; zie ook de verwijzingen in § 9.3.1.
Verkijk 2010, p. 700 e.v.
Asser, Groen & Vranken 2003; Asser, Groen & Vranken 2006 en de vele reacties in de literatuur (o.a. Hendrikse & Jongbloed (red.) 2004; Ingelse (red.) 2004; Jongbloed e.a. 2007; en verscheidene bijdragen in het Tijdschrift voor Civiele Rechtspleging in de periode tussen en na de rapporten).
Zie ook Barendrecht e.a. 2011 over rechterlijke instrumenten tegen verstorend gedrag, zowel tijdens de zitting als in de dossierfase.
Zie Reimann 2010, p. 8; Jackson 2009 en 2010; en de Oxfordse en Washingtonse projecten zoals besproken in hoofdstuk 6. Vanuit een iets ander (access to justice) perspectief: Gramatikov e.a. 2009. Relevant is ook de meer op de financieringskant gerichte bundel Tuil & Visscher (red.) 2010.
Ook door de Nederlandse bijdragen aan die projecten: Tuil en Van der Grinten in de Oxfordse bundel (Hodges, Vogenauer & Tulibacka (red.) 2010) en Loos aan het Nederlandse landenrapport voor het Washingtonse project. Van der Grinten 2010, p. 429, kondigt daarin ook nader onderzoek naar de kosten van Nederlandse procedures aan.
Zie algemeen: Huydecoper, Van der Veen & Falkena 2007. Specifiek over de kostenveroordeling in IE-zaken: zie hoofdstuk 4. Ook in Van Boom, Van Dam-Lely & Lindenbergh (red.) 2011 gaan drie bijdragen over kosten; die van Tillema 2011 ook specifiek over proceskostensancties.
De wetenschappelijke relevantie zit in de verbinding die wordt gelegd tussen twee actuele procesrechtelijke onderwerpen: efficiënte procesvoering en proceskosten.
De manier waarop met een grotere regiefunctie voor de rechter en strengere partijverantwoordelijkheden wordt gestreefd naar een efficiëntere procesvoering past in het new public management dat Mak (2007) omschrijft.1 De rechter heeft naast de verantwoordelijkheid voor een juiste eindbeslissing tegenwoordig een actievere taak om te waken tegen vertraging en om een efficiënte procesvoering te stimu-leren.2 Partijen dragen zelf ook een verantwoordelijkheid3 voor een voortvarend en efficiënt verloop van de procedure, hetgeen sinds 2002 mede tot uitdrukking komt in de substantiëringsplicht, waarheidsplicht en de termijnen in de landelijke rolreglementen.4 In brede, theoretische zin is in de Fundamentele herbezinning aandacht besteed aan deze zwaardere verantwoordelijkheden voor alle actoren.5 Van der Wiel (2004) en Lindijer (2006) hebben zich in hun dissertaties gericht op de verplichtingen van partijen jegens elkaar en jegens de goede procesorde, evenals Verkijk (2010), die in het kader van die verplichtingen de rol van de advocaat heeft onderzocht. Van der Linden (2010) en Eshuis (2007) hebben empirisch onderzoek gedaan naar respectievelijk de rechterlijke regie tijdens comparities en de impact van maatregelen om vertragingen te voorkomen op de doorlooptijden.6 Het onderhavige onderzoek past in deze stroming, omdat wordt bekeken of de actieve rechter met het aanvullende instrument van de kostenveroordeling een nog sterkere, doch subtiele, vuist kan maken in het kader van diens regiefunctie.
Na de dissertatie van Haardt (1945) is de proceskostenveroordeling in Nederland een onderbelicht onderwerp van onderzoek geweest, maar momenteel lijkt er sprake te zijn van een opleving, zowel nationaal als internationaal. Internationaal hebben recentelijk verschillende grote rechtsvergelijkende onderzoeken en projecten plaatsgevonden over de kosten en financiering van procedures.7 De nationale opleving lijkt deels door die buitenlandse rapporten te zijn geïnspireerd,8 maar de introductie van de volledige kostenveroordeling in IE-zaken in 2006 speelt waarschijnlijk ook een rol.9 Aan deze versnelling in de theorievorming over de effecten van verschillende kosten en geldstromen in en rondom de civiele procedure kan dit onderzoek een bijdrage leveren.
Met de koppeling tussen proceskosten en procesgedrag wordt dus een kennislacune opgevuld, waarmee twee actuele wetenschappelijke discussies een stap verder worden geholpen.
De maatschappelijke relevantie van deze studie ligt vooral in het beoogde doel: het bieden van een proces aan rechtzoekenden dat zo min mogelijk nodeloos wordt verstoord door partijgedrag. Het achterliggende algemene doel is het streven naar een goedkoper en kostenefficiënter proces, met behoud van procedurele en inhoudelijke kwaliteit. Daarnaast kan de rechtspraktijk baat hebben bij een duidelijker beeld van de wijze waarop rechters hun huidige kostenbeslissin-gen invullen en bij aanknopingspunten voor de wijze waarop die beslissingen wellicht in de toekomst anders kunnen worden genomen.