Zie het standaardarrest van de Hoge Raad van 19 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252. Vergelijk ook de uitspraken van de Afdeling van 30 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3508 en van 1 maart 2023, ECLI:NL:RVS:2023:832.
Rb. Rotterdam, 16-04-2024, nr. ROT 23/2898, ROT 23/2899 en ROT 23/2901
ECLI:NL:RBROT:2024:3344
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
16-04-2024
- Zaaknummer
ROT 23/2898, ROT 23/2899 en ROT 23/2901
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2024:3344, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 16‑04‑2024; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 16‑04‑2024
Inhoudsindicatie
NTB-WHT. Samenhangende beroepen. Beroepen gegrond, geen schadevergoeding wegens schending van artikel 8:55b van de Awb nu dit termijnen van orde zijn.
Partij(en)
RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 23/2898, ROT 23/2899 en ROT 23/2901
uitspraak van de meervoudige kamer van 16 april 2024 in de zaak tussen
[naam eiseres] , uit [plaatsnaam] , eiseres
(gemachtigde: mr. S.C. Scheermeijer),
en
Belastingdienst/Toeslagen,
(gemachtigden: mr. G. Schaap en [naam 1] ).
Procesverloop
Eiseres heeft bij Belastingdienst/Toeslagen bezwaarschriften ingediend tegen de beschikkingen van 3 oktober 2022 met kenmerken UHT-DH5 A (ROT 23/2898), UHT-DH-A (ROT 23/2899) en UHT-DC-I-A (ROT 23/2901).
Eiseres heeft beroepen ingesteld wegens het uitblijven van besluiten op bezwaar.
Belastingdienst/Toeslagen heeft op 17 mei 2023 een verweerschrift ingediend.
Belastingdienst/Toeslagen heeft op 19 februari 2024 een aanvullend verweerschrift ingediend.
Eiseres heeft op 23 februari 2024 aanvullende stukken ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres (via videoverbinding), de gemachtigde van eiseres en de gemachtigden van Belastingdienst/Toeslagen.
Overwegingen
1. Niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op de bezwaren is overschreden. Eiseres heeft Belastingdienst/Toeslagen in gebreke gesteld en sinds de ontvangst van de ingebrekestelling door Belastingdienst/Toeslagen zijn meer dan twee weken verstreken. Belastingdienst/Toeslagen heeft niet alsnog beslist op de bezwaren. De beroepen zijn daarom gegrond.
Samenhangende zaken
2. Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat in deze zaken slechts eenmaal een dwangsom verschuldigd is. De rechtbank stelt voorop dat in beginsel per niet tijdig genomen besluit een dwangsom verschuldigd is, maar dat die hoofdregel niet geldt als besluiten inhoudelijk zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van de artikelen 4:17, eerste lid, en 8:55d, tweede lid, van de Awb met zich brengt dat Belastingdienst/Toeslagen slechts één dwangsom heeft verbeurd of kan verbeuren (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 3 mei 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1746).
3. Naar het oordeel van de rechtbank hangen beschikkingen over dezelfde aanvrager die zijn gegeven op grond van dezelfde bepaling van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) zodanig inhoudelijk samen, dat Belastingdienst/Toeslagen slechts één dwangsom verbeurt als hij niet tijdig beslist op de bezwaren tegen die beschikkingen. Bij die beschikkingen is immers sprake van dezelfde herstelregeling, hetzelfde toetsingskader en (grotendeels) hetzelfde feitencomplex. Als dergelijke beschikkingen betrekking hebben op verschillende toeslagjaren, is dat op zichzelf onvoldoende om de inhoudelijke samenhang te doorbreken. Dat Belastingdienst/Toeslagen afzonderlijke dwangsombeschikkingen heeft afgegeven op grond van afdeling 4.1.3 van de Awb, leidt niet tot een ander oordeel, omdat de rechtbank de inhoudelijke samenhang zelf beoordeelt.
4. Artikel 8.6 van de Wht bepaalt dat beschikkingen die zijn gegeven op grond van eerdere herstelregelingen worden aangemerkt als gegeven krachtens de betreffende herstelregeling in de Wht. De compensatieregeling is vastgelegd in artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Een beschikking op grond van de compensatieregeling opgenomen in artikel 49b (oud) van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) wordt daarom aangemerkt als gegeven krachtens artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hardheidsregeling opgenomen in de artikelen 49 en 49bis (oud) van de Awir is komen te vervallen, omdat de compensatieregeling is verbreed naar gedupeerden van hardheid (Kamerstukken II 2021/22, 36151, nr. 3, p. 9). Een beschikking op grond van de hardheidsregeling wordt daarom ook aangemerkt als gegeven krachtens artikel 2.1, eerste lid, van de Wht. Hoewel beschikkingen over de compensatieregeling of de hardheidsregeling op grond van de Awir (oud) zijn vastgelegd in afzonderlijke geschriften, is toch sprake van samenhangende besluiten, omdat met de invoering van de Wht deze beschikkingen worden aangemerkt als gegeven krachtens dezelfde bepaling, namelijk artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
5. De beschikkingen met de kenmerken UHT-DH5 A, UHT-DH-A en UHT-DC-I-A betreffen beschikkingen gegeven op grond van artikel 2.1, eerste lid, van de Wht.
6. Uit het voorgaande volgt dat in deze zaken Belastingdienst/Toeslagen slechts eenmaal een dwangsom verbeurt, omdat de beschikkingen in die zaken zijn gegeven op grond van dezelfde bepaling van de Wht.
Bestuurlijke dwangsom
7. Belastingdienst/Toeslagen heeft in deze zaken dwangsombeslissingen genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
Beslistermijn
8. Vanwege de zeer grote omvang van de hersteloperatie toeslagen is sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 23 augustus 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:3209). Belastingdienst/Toeslagen moet in beginsel binnen twaalf weken na de datum van het verweerschrift een beslissing op de bezwaren bekendmaken. De beslistermijn is ten minste zes weken na de datum van deze uitspraak. Omdat sinds de datum van het (eerste) verweerschrift meer dan zes weken zijn verstreken, zal de rechtbank bepalen dat Belastingdienst/Toeslagen binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de bezwaren moet bekendmaken. Er bestaat geen aanleiding om in dit individuele geval een andere nadere beslistermijn te bepalen.
Hoogte nadere dwangsom
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat Belastingdienst/Toeslagen een dwangsom verbeurt als hij de gestelde termijn overschrijdt. De rechtbank stelt de hoogte van deze dwangsom vast op € 100,- per dag dat de termijn overschreden wordt, met een maximum van € 15.000,-.
Schadevergoeding wegens schending van artikel 8:55b van de Awb
10. Eiseres heeft aangevoerd dat nu de rechtbank meer dan 44 weken te laten is met uitspraak doen, zij hierdoor in haar belangen is geschaad en schade heeft geleden. Als de rechtbank binnen acht weken uitspraak had gedaan, had eiseres inmiddels een beslissing op bezwaar ontvangen of had zij het bezwaardossier ontvangen of was de maximale dwangsom inmiddels verbeurd. Eiseres verzoekt om schadevergoeding op grond van artikel 8:88, eerste lid, van de Awb voor overschrijding van de in artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb dwingendrechtelijk geformuleerde termijn van acht weken.
10. Artikel 8:55b, eerste lid, van de Awb bepaalt dat indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak doet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting nodig acht. Op grond van artikel 8:55b, derde lid, van de Awb doet de bestuursrechter zo mogelijk binnen dertien weken uitspraak als hij een onderzoek ter zitting nodig acht.
10. De beroepsgrond van eiseres slaagt niet. Daartoe overweegt de rechtbank dat de in artikel 8:55b van de Awb genoemde termijnen van acht en dertien weken, slechts termijnen van orde zijn. Daarbij merkt de rechtbank op dat het beroep van eiseres niet met toepassing van artikel 8:54 van de Awb is afgedaan. De rechtbank vindt steun voor haar oordeel in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 20 februari 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:237.
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
13. De rechtbank overweegt verder dat eiseres niet in aanmerking komt voor schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
13. De vraag of de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM, is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. In vaste rechtspraak1.zijn voor die beoordeling richtlijnen vastgesteld, waarin is overwogen dat een uitspraak in eerste aanleg niet binnen een redelijke termijn is gedaan als de rechtbank niet binnen twee jaar uitspraak doet, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De termijn van twee jaar vangt aan op het moment dat Belastingdienst/Toeslagen het bezwaarschrift ontvangt. Daarbij geldt dat in beginsel het bezwaar binnen een half jaar en het beroep binnen anderhalf jaar moet worden afgehandeld.
15. Eiseres heeft haar bezwaarschriften gedateerd op 9 november 2022 en deze zijn volgens Belastingdienst/Toeslagen op 14 november 2022 ontvangen. Uitgaande van een redelijke termijn van twee jaar, zou de procedure in beroep uiterlijk op 13 november 2024 moeten zijn afgerond met een uitspraak. Er is geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn.
Griffierecht en proceskosten
16. In de zaken ROT 23/2898 en ROT 23/2899 heeft de griffier, gelet op het bepaalde in artikel 8:41, derde lid, van de Awb, ten onrechte meermaals griffierecht geheven. De griffier zal het eenmaal teveel betaalde griffierecht aan eiseres terugbetalen. In de zaak ROT 23/2901 heeft de griffier geen griffierecht geheven. Belastingdienst/Toeslagen hoeft dat niet te vergoeden. Omdat de beroepen gegrond zijn, moet Belastingdienst/Toeslagen het (overige) door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
16. Belastingdienst/Toeslagen stelt zich op het standpunt dat bij de proceskostenveroordeling een wegingsfactor van 0,25 moet worden toegepast, omdat de zaak van zeer licht gewicht is. Belastingdienst/Toeslagen verwijst daarbij naar een uitspraak van de Afdeling van 27 maart 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ7513 en een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 4 september 2023, ECLI:NL:RBMNE:2023:4482. De rechtbank oordeelt anders. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling zijn zaken over niet-tijdig beslissen van licht gewicht, zodat een wegingsfactor van 0,5 moet worden toegepast (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 21 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:591, de uitspraak van 22 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4784 en de uitspraak van 16 februari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:657). De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding daarvan af te wijken.
18. De rechtbank veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen verder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 875,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
- -
verklaart de beroepen gegrond;
- -
vernietigt het met besluiten gelijk te stellen niet tijdig nemen van besluiten;
- -
draagt Belastingdienst/Toeslagen op binnen zes weken na verzending van het afschrift van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de bezwaren van eiseres tegen de besluiten met kenmerken UHT-DH5 A, UHT-DH-A en UHT-DC-I-A;
- -
bepaalt dat Belastingdienst/Toeslagen aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- -
bepaalt dat Belastingdienst/Toeslagen het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres vergoedt;
- -
bepaalt dat de griffier het betaalde griffierecht in de zaak ROT 23/2899 aan eiseres terugbetaalt;
- -
veroordeelt Belastingdienst/Toeslagen in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 875,-;
- -
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N. Boonstra, voorzitter, en mr. R.J.P. Ferwerda en mr. L.A.C. van Nifterick, leden, in aanwezigheid van mr. I.F.A.M. Errington-Quaedvlieg, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 april 2024.
De voorzitter is verhinderd deze uitspraak
te ondertekenen
griffier | voorzitter |
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 16‑04‑2024