NJ 2020/437
Vermogensrecht. Verjaring; twintigjarige verjaringstermijn art. 3:310 lid 1 BW; aanvangstijdstip; maatstaf; tekortkoming notaris.
HR 27-11-2020, ECLI:NL:HR:2020:1887
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27 november 2020
- Magistraten
Mrs. G. Snijders, M.J. Kroeze, F.J.P. Lock
- Zaaknummer
19/03067
- Conclusie
A-G mr. W.L. Valk
- Noot
Red. Aant.
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS247806:1
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Notaris
Vermogensrecht / Rechtsvorderingen
Verbintenissenrecht / Aansprakelijkheid
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:1887, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑11‑2020
ECLI:NL:PHR:2020:607, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑06‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 26‑06‑2019
- Wetingang
Art. 3:310 lid 1 BW
Essentie
Vermogensrecht. Verjaring; twintigjarige verjaringstermijn art. 3:310 lid 1 BW; aanvangstijdstip; maatstaf; tekortkoming notaris.
Samenvatting
Art. 3:310 lid 1 BW bepaalt dat een rechtsvordering tot vergoeding van schade in ieder geval verjaart door verloop van twintig jaren na de gebeurtenis waardoor de schade is veroorzaakt. Aan de twintigjarige verjaringstermijn ligt blijkens de wetsgeschiedenis en de vaste rechtspraak van de Hoge Raad het belang van de rechtszekerheid ten grondslag. Deze termijn begint te lopen door het intreden van de schadeveroorzakende gebeurtenis, zelfs als de benadeelde van het bestaan van zijn vordering niet op de hoogte is, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.