Einde inhoudsopgave
De dwangsom in het burgerlijk recht (BPP nr. V) 2006/1.4.1
1.4.1 België
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem, datum 19-12-2006
- Datum
19-12-2006
- Auteur
Mr. M.B. Beekhoven van den Boezem
- JCDI
JCDI:ADS375508:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
In België sprak men in die tijd, net als in Nederland, in navolging van het Franse recht van 'astreintes'.
Brussel, 31 december 1877, Pas., I, 180.
Omnibus magistratibus, non tamen duumviris, secundum ius potestatis suae concessum est, iurisdictionem suam defendere poenali iudicio. (D., II, 3, I, pr.), zie Ballon 1980a, p. 10, die in dit verband verwijst naar Giffard 1972; Cour Supérieure de Justice, 10 maart 1925, Pas. Lux., XI, 193.)
Cass. 9 januari 1879, Pas. 1879, I, 50.
Cass. 24 januari 1924, Pas. 1924,1, 151, concl. Terlinden.
Zie onder andere De Page, 1967, nr. 160 -164; Dekkers 1957, p. 221; Kluyskens 1943, p. 148.
Zie bijvoorbeeld Cass. 22 november 1926, Pas. 1927, I, 92; Cass. 10 maart 1932, Pas. 1932, I, 98; Cass. 14 mei 1936, Pas. 1936, I, 257; Cass. 30 september 1937, Pas. 1937, I, 249; Cass. 10 februari 1956, Pas. 1956, I, 603; Cass. 10 februari 1956, Pas. 1956, I, 604; Cass. 13 maart 1964, RW 1964- 1965, 1018.
Zie Wagner 2003, p. 2. Deze verwijst bij wijze van voorbeeld naar een arrest van het Hof van Cassatie van 9 juni 1975 (Cass. 9 juni 1975, Pas. 1975, 970 en JT 1975, 573).
M. Storme 1962, RW 26 (1962-1963) 1321 (1329); zie onder anderen voorts Ronse 1961, p. 117.
GMvT, p.12.
Tot 1924 had in de Belgische jurisprudentie onduidelijkheid bestaan met betrekking tot de geoorloofdheid van het uitspreken van dwangsomveroordelingen.1 Een uitspraak in 1877 van het Hof van Beroep van Brussel, waarin een vrouw werd veroordeeld om terug te keren naar de echtelijke woning, onder verbeurte van een dwangsom van vijf frank per dag,2 was voor een discussie over de geoorloofdheid van dwangsommen aanleiding geweest. Het Hof sprak in zijn arrest uitdrukkelijk van de bevoegdheid van de hoven en rechtbanken om hun uitspraken met strafbedingen te sanctioneren, onder verwijzing naar een regel die uit de tijd van Justinianus stamde.3 Het Belgisch hoogste rechtscollege, het Hof van Cassatie, sprak echter niet van een dwangmiddel, maar kwalificeerde de voorwaardelijke geldveroordeling liever als schadevergoedingsveroordeling.4 Ook in de lagere rechtspraak werden subsidiaire geldveroordelingen afwisselend als dwangmiddel of als schadevergoedingsveroordeling gepresenteerd.
Aan de onduidelijkheid kwam een einde met het arrest van het Hof van Cassatie van 24 januari 1924.5 In dit arrest oordeelde het Hof van Cassatie dat de rechter met het uitspreken van een dwangsomveroordeling zijn bevoegdheden overschreed:
'( ...) qu'il appartient á la lal de déterminer les voies d'exécution qu'elle autorise:( ...) qu'aucune disposition légale ne permet au juge civil de sanctionner ses injonctions par des condamnations pécuniaires á titre de pure contrainte, peine privée ou menace: Que, s'il le fait, il excède ses pouvoirs.'
Zonder wettelijke basis was de dwangsomveroordeling volgens de Belgische hoogste rechter geen geoorloofd executiemiddel, zoals ook in de literatuur op dat moment over het algemeen werd aangenomen.6 Na 1924 werd het standpunt van het Hof van Cassatie nog een aantal malen bevestigd,7 zodat over de geoorloofdheid van de dwangsom zonder wettelijke basis ook in de periode die volgde geen misverstand kon bestaan. Wel bleven voorwaardelijke geldveroordelingen als schadevergoedingsveroordelingen geoorloofd; deze bleven na 1924 als verkapt dwangmiddel fungeren.8 De Belgische rechtspraktijk verkeerde in een toestand die door Storme 'dubbelzinnig' werd genoemd: 'op de grens tussen schadeloosstelling en dwangsom'.9 Het beëindigen van deze dubbelzinnige toestand vormde - net als in Nederland in 1932 - een belangrijke beweegreden om de dwangsom in België een wettelijke basis te verschaffen.10 Met de invoering van de Beneluxregeling in 1980 kreeg dit zijn beslag.