Waaronder EHRM 5 oktober 2004, nr. 45508/99 (HL/Verenigd Koninkrijk).
Rb. Limburg, 14-11-2018, nr. 03-659510-13
ECLI:NL:RBLIM:2018:10647, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Limburg
- Datum
14-11-2018
- Zaaknummer
03-659510-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBLIM:2018:10647, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 14‑11‑2018; (Eerste aanleg - meervoudig)
ECLI:NL:RBLIM:2014:11160, Uitspraak, Rechtbank Limburg, 24‑12‑2014; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHSHE:2015:2746, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑11‑2018
Inhoudsindicatie
Toewijzen vordering herroeping VI. De opname in de kliniek in het kader van de VI is i.c. vrijheidsontneming. Bij toewijzing herroeping VI dreigt de duur van de oorspronkelijke strafoplegging te worden overschreden. Om strijd met artikel 5 EVRM te voorkomen, zal de rechtbank daarom de vordering tot gehele herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling toewijzen, maar dan met aftrek van de tijd die de veroordeelde heeft doorgebracht in de kliniek.
Partij(en)
RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03/659510-13 (vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling)
V.i.-zaaknummer : 99/000445-24
Datum uitspraak : 14 november 2018
Tegenspraak
Beslissing van de meervoudige kamer op een vordering van het openbaar ministerie in het arrondissement Limburg
De vordering houdt in dat de rechtbank beslist dat de voorwaardelijke invrijheidstelling van
[veroordeelde] ,
geboren te Curaçao (Nederlandse Antillen) op [geboortedatum] 1976,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid, locatie De Geerhorst te Sittard,
hierna te noemen: de veroordeelde,
geheel wordt herroepen.
De veroordeelde wordt bijgestaan door mr. B.W.J. Krämer, advocaat, kantoorhoudende te Amsterdam.
1. Het onderzoek van de zaak
De rechtbank heeft de vordering behandeld tijdens de openbare terechtzitting van 31 oktober 2018. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie, de veroordeelde en zijn raadsman.
Voorts is reclasseringswerker de heer H.M. Schriever als deskundige gehoord.
2. De beoordeling
2.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie de vordering gewijzigd. Zij vordert nog steeds dat last zal worden gegeven tot herroeping van de gehele voorwaardelijke invrijheidsstelling, maar dan met aftrek van de periode dat de veroordeelde in de FPA Radix CFPZ heeft verbleven in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling.
2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden afgewezen. Hij heeft bepleit dat de brief van psycholoog Hartmans en psychiater Dinjens van de FPA Radix CFPZ te summier is voor een juiste beoordeling van de vordering. Uit de brief blijkt niet wat het behandelplan was voor de veroordeelde, welke therapieën door de veroordeelde zijn afgerond en hoe de veroordeelde zich over het algemeen heeft gedragen. Vast staat dat de veroordeelde zich in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling heeft laten opnemen in de kliniek en heeft deelgenomen aan therapieën. Dat hij onvoldoende sprak of te weinig gemotiveerd werd, is volgens de raadsman onvoldoende om de voorwaardelijke invrijheidsstelling te herroepen.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering slechts gedeeltelijk moet worden toegewezen. Hij is van mening dat de periode dat de veroordeelde na zijn voorwaardelijke invrijheidsstelling in de FPA Radix CFPZ heeft gezeten in mindering moet worden gebracht op het nog uit te zitten strafrestant. Een op dergelijke wijze afgedwongen opneming in een zorginstelling in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling is immers te beschouwen als een vrijheidsbenemende maatregel in het kader van de tenuitvoerlegging van de eerder opgelegde vrijheidsstraf. Integrale toewijzing van de vordering, zonder aftrek van voornoemde vrijheidsberoving, zou ertoe leiden dat de veroordeelde langer van zijn vrijheid beroofd zal zijn dan door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 21 juli 2015 is bepaald. Dit is in strijd met artikel 5 EVRM. De raadsman heeft daarbij verwezen naar de uitspraak van Rechtbank Gelderland van 21 januari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:287 en de daarin vermelde jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM).
2.3
Het oordeel van de rechtbank
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie is ontvankelijk in zijn vordering, nu deze onverwijld is ingediend en de rechtbank niet is gebleken dat zich een omstandigheid voordoet die aan de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de weg zou staan.
De behandeling ter terechtzitting
De veroordeelde is bij onherroepelijk geworden arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 juli 2015 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De veroordeelde is op 5 april 2018 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De periode waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend, behelst 244 dagen. In het Besluit Voorwaardelijke Invrijheidstelling van 6 maart 2018 zijn de volgende bijzondere voorwaarden aan de veroordeelde gesteld, waarvoor een proeftijd geldt van 365 dagen:
- een contactverbod met [slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ;
- een locatieverbod voor de gemeente Dordrecht met behulp van elektronisch toezicht;
- een meldplicht bij de Reclassering Leger des Heils te Heerlen;
- een opname in de zorginstelling FPA Radix CFPZ voor een klinische behandeling:
- waarbij hij zich dient te houden aan de aanwijzingen die in het kader van de behandeling door of namens de directeur van die instelling zullen worden gegeven,
- waarbij hij wordt aangesloten op elektronisch toezicht zodra hij zich buiten de muren van de kliniek bevindt;
- begeleid wonen of maatschappelijke opvang;
- andere voorwaarden betreffende het gedrag:
- het verlenen van medewerking aan het verkrijgen en het behouden van woonruimte en dagbesteding;
- het tonen van een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot het toezicht en de behandeling;
- het tonen van openheid van zaken ten aanzien van zijn financiële situatie.
Op grond van artikel 15g van het Wetboek van Strafrecht kan de voorwaardelijke invrijheidstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien de veroordeelde een daaraan verbonden voorwaarde niet heeft nageleefd.
Psycholoog Hartmans en psychiater Dinjens van de FPA Radix CFPZ schrijven in twee brieven van 24 september 2018 en 8 oktober 2018 aan de reclasseringswerker dat zij het behandeltraject met de veroordeelde voortijdig zullen beëindigen gelet op het moeizame behandelverloop, de minimale resultaten en de zeer geringe mogelijkheden voor behandeling. Zo komt uit de brieven naar voren dat de motivatie voor behandeling van de veroordeelde beperkt is. Hij vindt een aantal zaken niet aan de orde en is hier dan ook niet voor te motiveren. Zo was een behandeling voor verslaving volgens hem niet aan de orde en nam hij geen deel aan arbeidstherapie, omdat hij niet van plan zou zijn in de toekomst te gaan werken. Als hij therapie volgde, dan mengde hij zich weinig in gesprekken en maakte hij geen huiswerk. Hoewel er twijfel was over zijn inzet hebben de psycholoog en psychiater de veroordeelde toch de twee behandelingen agressiehanteringstherapie en de delict- ketengroep laten volgen. De veroordeelde was wel aanwezig tijdens de sessies, maar er werd weinig inzet bij hem bemerkt. Ook heeft hij bij de delict-ketengroep aangegeven een boef te zijn en altijd te blijven en vroeg hij zich af wat hij eigenlijk deed in die therapiegroep. Naar aanleiding van die houding van de veroordeelde en de omstandigheid dat groepsgenoten zich daardoor emotioneel niet veilig voelden, is besloten dat hij niet meer mocht deelnemen aan de delict ketengroep.
Voorts komt naar voren dat de veroordeelde feiten ontkent, manipuleert en afspraken niet nakomt. Zo zijn er problemen geweest met het verlof. De veroordeelde is wekelijks bezig geweest met het oprekken van zijn verlofmogelijkheden. Hij trok veel tijd uit voor vaag omschreven doelen en breidde zonder reden de bestaande tijdsvakken uit. Ook verwisselde hij verlofdagen, terwijl hem dit was verboden. Vervolgens kwam hij dan te laat terug en loog hij in eerste instantie wanneer hij wordt geconfronteerd.
In haar rapport van 25 september 2018 heeft de reclassering geadviseerd tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling. De reclassering heeft aangegeven dat de klinische behandeling voortijdig is beëindigd, omdat de veroordeelde onvoldoende heeft meegewerkt aan de behandeling. Dit duidt erop dat de veroordeelde onvoldoende gedragsverandering heeft ondergaan, waardoor het recidiverisico niet is verminderd. Daarnaast is hij meermalen door de reclassering aangesproken omdat hij onzorgvuldig was met onder meer het opladen van de enkelband.
De deskundige Schriever heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij zijn advies.
De veroordeelde heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij wel degelijk gemotiveerd was, maar dat dit mogelijk niet zo over kwam. Hij is een moeilijke prater en heeft het moeilijk met steeds wisselend samengestelde groepen, hierdoor keek hij tijdens de sessies de kat uit de boom en leek het mogelijk dat hij onvoldoende gemotiveerd was. Bovendien heeft hij een tijd gezondheidsklachten gehad waardoor hij niet overal aan mee kon doen zoals bijvoorbeeld aan de arbeidstherapie. Hij heeft wel geleerd van de therapieën die hij wel heeft gevolgd en afgerond. De veroordeelde vond het vervelend dat hij lang heeft moeten wachten op de behandelingen agressiehanteringstherapie en de delict-ketengroep.
De beoordeling
Gelet op de voorwaarden van het Besluit Voorwaardelijke Invrijheidsstelling, de brieven van de FPA Radix CFPZ, de adviesrapportage van de reclassering en het verhandelde ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde de bijzondere voorwaarde tot het volgen van een klinische behandeling heeft overtreden.
De rechtbank merkt allereerst op dat zij, met de verdediging, van oordeel is dat de brieven van de behandelaars en de adviesrapportage summier zijn. Zo geven ze geen behandelplan en journaal van de opname weer en blijkt er ook niet uit dat de veroordeelde sommige therapieën wel lijkt te hebben afgerond. Ook de deskundige Schriever heeft hierover ter terechtzitting niet meer duidelijkheid kunnen scheppen.
Ondanks het voorgaande komt voor de rechtbank wel voldoende vast te staan dat de veroordeelde al met al onvoldoende heeft meegewerkt aan de klinische behandeling. Hij heeft nauwelijks inzet getoond tijdens de therapieën door niet (actief) deel te nemen aan groepsgesprekken en geen huiswerk te maken. Voorts heeft de veroordeelde zich hinderlijk gedragen bij het verlof. Zo heeft hij regels omzeild en is hij manipulatief te werk gegaan. Daarmee heeft hij zich niet gehouden aan de aanwijzingen van de kliniek.
Dat de veroordeelde geen makkelijke prater is en moeite heeft met wisselende groepssamenstellingen, maken naar het oordeel van de rechtbank niet dat hij zich daarom aan actieve deelname aan de therapieën kon onttrekken. Gelet op de beschrijving van zijn houding ten opzichte van de behandeling heeft hij niet voldaan aan de voorwaarde van het tonen van een open, gemotiveerde en meewerkende houding met betrekking tot de behandeling.
Het niet-naleven van de bijzondere voorwaarden rechtvaardigt op zich een toewijzing van de vordering tot (een gedeeltelijke) herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling. De rechtbank heeft nog overwogen of er desondanks termen aanwezig zijn om de vordering van de officier van justitie af te wijzen. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De veroordeelde heeft immers bij zijn voorwaardelijke invrijheidstelling ingestemd met de daaraan verbonden bijzondere voorwaarde tot opname in een kliniek. De behandelaars hebben hem meerdere keren het voordeel van de twijfel gegeven. De veroordeelde dient vervolgens zelf zijn verantwoordelijkheid te nemen in de naleving van de voorwaarde. Het is niet aan hem om vervolgens zijn eigen plan te trekken ten aanzien van de klinische behandeling.
Gelet op het vorenstaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de gevorderde herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling voor de duur van 244 dagen dient te worden toegewezen.
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat bij een herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling de tijd, die veroordeelde in de FPA heeft gezeten in het kader van zijn straf, dient te worden afgetrokken van het strafrestant.
Is de opname in een kliniek te beschouwen als vrijheidsontneming?
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of de opname van de veroordeelde in de kliniek, in het kader van zijn straf, te gelden heeft als vrijheidsontneming in de zin van artikel 5 lid 1 van het Europees verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Om die vraag te kunnen beantwoorden heeft de rechtbank acht geslagen op relevante Europese jurisprudentie1.en een uitspraak van de Rechtbank Gelderland2..
In aanmerking genomen dat veroordeelde verplicht was te verblijven in de kliniek, deze niet zonder toestemming van de behandelaars mocht verlaten (veroordeelde mocht slechts met goedkeuring van zijn behandelaars op verlof) en veroordeelde daardoor voor een belangrijk deel de controle over zijn bewegingsvrijheid was verloren, moet het verblijf naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als een “deprivation of liberty”. Instemming van veroordeelde met de opgelegde voorwaarde van opname in een kliniek doet geen afbreuk aan het gedwongen karakter van dit verblijf, nu deze instemming in feite wordt afgedwongen door het alternatief: volledige tenuitvoerlegging van het strafrestant, dan wel dreiging met uitstel of afstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling, als geregeld in artikel 15d van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de tijd die de veroordeelde in het kader van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling in de kliniek heeft doorgebracht beschouwd moet worden als vrijheidsontneming zoals bedoeld in artikel 5 EVRM, hoewel dat mogelijkerwijs niet overeenstemt met de verwachtingen die worden opgeroepen door het begrip ‘voorwaardelijke invrijheidsstelling’.
De veroordeelde heeft in totaal 179 dagen in de kliniek gezeten, van 5 april 2018 tot en met 1 oktober 2018.
Leidt tenuitvoerlegging tot strijd met het EVRM?
De rechtbank heeft vervolgens acht geslagen op artikel 5 EVRM, arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens3.en de Nederlandse jurisprudentie4.. Voorop staat dat vrijheidsbeneming slechts mogelijk is op grond van een rechterlijke beslissing. Uit de genoemde rechtspraak vloeit verder voort dat een oorspronkelijk opgelegde straf niet zodanig kan worden verlengd dat de duur ervan uitgaat boven de duur op grond van de oorspronkelijke strafrechtelijke veroordeling. Wel komt aan de lidstaten een grote mate van vrijheid toe bij het bepalen van de wijze van tenuitvoerlegging van een straf. De rechtbank stelt vast dat de opname in de kliniek, op grond van de bijzondere voorwaarden bij de voorwaardelijke invrijheidsstelling, dient te worden beschouwd als een wijze waarop de straf ten uitvoer is gelegd.
De rechtbank concludeert, evenals de raadsman en de officier van justitie, dat bij toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling met een strafrestant van 244 dagen, de duur van de oorspronkelijke strafoplegging dreigt te worden overschreden. De verdachte heeft door zijn klinische opname immers al 179 dagen van de nog openstaande 244 dagen gevangenisstraf uitgezeten. Om strijd met artikel 5 EVRM te voorkomen, zal de rechtbank daarom de vordering tot gehele herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling toewijzen, maar dan met aftrek van de tijd die de veroordeelde heeft doorgebracht in de kliniek. De 179 dagen dienen dus te worden afgetrokken van de 244 dagen strafrestant, zodat de veroordeelde op 5 december 2018 zijn volledige gevangenisstraf van vijf jaren zal hebben uitgezeten.
3. De beslissing
De rechtbank:
- wijst de vordering van het openbaar ministerie toe;
- gelast dat de veroordeelde het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet ondergaan, met aftrek van 179 dagen die de veroordeelde in het kader van de voorwaardelijke invrijheidsstelling in de FPA Radix CFPZ heeft doorgebracht, zodat de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf op 5 december 2018 is voltooid.
Deze beslissing is gegeven door mr. A.M. Schutte, voorzitter, mr. C.M.W. Nobis en mr. R. Verkijk, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.K. Klompe, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 14 november 2018.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑11‑2018
Rechtbank Gelderland van 21 januari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:287.
EHRM Hogben/Verenigd Koninkrijk (ECRM 3 maart 1986, 11653/85) en EHRM 17 december 2009, 19359/04 (M/Duitsland).
Hoge Raad van 12 april 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ7016 en Rechtbank Gelderland van 21 januari 2015, ECLI:NL:RBGEL:2015:287.
Uitspraak 24‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Verdachte heeft, met hoge snelheid rijdend over de snelweg en met zijn driejarige dochter op schoot, diverse politieauto’s geramd. Door de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen dusdanige ongevallen zouden kunnen plaatsvinden dat diverse personen – te weten zijn dochter en de verbalisanten in de geramde politieauto’s – zouden kunnen komen te overlijden. Verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar voor het onttrekken van iemand beneden de twaalf jaar aan het wettig gezag (feit 1), diefstal met geweld (feit 2), poging tot doodslag, meermalen gepleegd (feit 3), mishandeling (feit 4), poging tot doodslag (feit 5) en verlaten van de plaats van het ongeval (feit 6). Daarnaast is hem een rijontzegging van vijf jaar opgelegd.
Partij(en)
RECHTBANK Limburg
Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03/659510-13
Datum uitspraak : 24 december 2014
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Limburg, meervoudige kamer voor strafzaken,
in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Limburg Zuid - De Geerhorst te Sittard.
Raadsman is mr. B.W.J. Krämer, advocaat te Amsterdam.
1. Het onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 10 december 2014. De rechtbank heeft gehoord de officier van justitie en de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman.
2. De tenlastelegging
De verdachte staat na wijziging van de tenlastelegging terecht ter zake dat:
1.
hij op of omstreeks 5 december 2013 te Swalmen, in elk geval in de gemeente Roermond, althans in Nederland, opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum so 1]), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende, immers heeft verdachte genoemde [slachtoffer 1], tegen de wil van de moeder van deze [slachtoffer 1], in zijn, verdachtes, auto meegenomen en is met haar weggereden, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;
2.
hij op of omstreeks 5 december 2013 te Belfeld, in elk geval in de gemeente Venlo, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een autosleutel en/of een (personen)auto (merk Renault, type Twingo, kenteken [kenteken]), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin heeft bestaan dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer 2] heeft vastgegrepen/vastgepakt en haar (vervolgens) (met kracht) op de grond heeft gegooid, althans naar de grond heeft gebracht/gewerkt en/of
- die [slachtoffer 2] in haar gezicht/tegen haar hoofd heeft geslagen en/of
- die autosleutel uit de hand(en) van die [slachtoffer 2] heeft getrokken;
3.
A. (primair)
hij op of omstreeks 5 december 2013 in het arrondissement/de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] (inspecteur van politie) van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met (zeer) hoge snelheid, althans met volle snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, terwijl die [slachtoffer 3] (op de autosnelweg A73) in een door hem bestuurde auto rechts voor en/of rechts naast verdachte reed, tegen en/of in de richting van het door die [slachtoffer 3] bestuurde motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) is gereden en/of heeft getracht dat/die motorrijtuig/ politieauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair (bij A.), althans, indien het vorenstaande onder A. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
A. (subsidiair)
hij op of omstreeks 5 december 2013 in het arrondissement/de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 3] (inspecteur van politie), zijnde een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met (zeer) hoge snelheid, althans met volle snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, terwijl die [slachtoffer 3] als ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening (op de autosnelweg A73) in een door hem bestuurde auto rechts voor en/of rechts naast verdachte reed, tegen en/of in de richting van het door die [slachtoffer 3] bestuurde motorrijtuig (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) is gereden en/of heeft getracht dat/die motorrijtuig/politieauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
B. (primair)
hij op of omstreeks 5 december 2013 in het arrondissement/de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] (brigadier van politie) en/of [slachtoffer 5] (agent van politie) van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met (zeer) hoge snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), althans met volle snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), althans met aanzienlijke snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), terwijl die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] (op de autosnelweg A73) met ongeveer gelijke snelheid in een auto voor verdachte reden en/of die snelheid minderden, meermalen, althans eenmaal dat motorrijtuig waarin die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] reden (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) van achteren inhalend en/of aan de achterzijde en/of aan de rechterzijde heeft geramd, althans daartegenaan is gereden en/of heeft getracht dat/die motorrijtuig/ politieauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair (bij B.), althans, indien het vorenstaande onder B. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
B. (subsidiair)
hij op of omstreeks 5 december 2013 in het arrondissement/de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 4] (brigadier van politie) en/of [slachtoffer 5] (agent van politie), zijnde (een) ambtena(a)r(en) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met (zeer) hoge snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), althans met
volle snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), althans met aanzienlijke snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), terwijl die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] als ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening (op de autosnelweg A73) met ongeveer gelijke snelheid in een auto voor verdachte reden en/of die snelheid minderden, meermalen, althans eenmaal dat motorrijtuig waarin die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 5] reden (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) van achteren inhalend en/of aan de achterzijde en/of aan de rechterzijde heeft geramd, althans daartegenaan is gereden en/of heeft getracht dat/die motorrijtuig/politieauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
C. (primair)
hij meermalen, althans eenmaal op of omstreeks 5 december 2013 in het arrondissement/de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 7] (hoofdagent van politie) van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met (zeer) hoge snelheid, althans met volle snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, terwijl die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] (op de autosnelweg A73) verdachte in een auto inhaalden en/of links naast hem reden, fors naar links heeft gestuurd en/of tegen dat motorrijtuig waarin die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] reden (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) is gereden en/of dat motorrijtuig heeft geramd en/of heeft getracht dat/die motorrijtuig/politieauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en/of vervolgens en verderop met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto met (zeer) hoge snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), althans met volle snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), althans met aanzienlijke snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), terwijl die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] (op de autosnelweg A73) met ongeveer gelijke snelheid in een auto rechts naast verdachte reden, fors naar rechts heeft gestuurd en/of tegen dat motorrijtuig waarin die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] reden (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) is gereden en/of dat motorrijtuig heeft geramd en/of heeft getracht dat/die motorrijtuig/politieauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair (bij C.), althans, indien het vorenstaande onder C. niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
C. (subsidiair)
hij meermalen, althans eenmaal op of omstreeks 5 december 2013 in het arrondissement/de provincie Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 7] (hoofdagent van politie), zijnde (een) ambtena(a)r(en) gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met (zeer) hoge snelheid, althans met volle snelheid, althans met aanzienlijke snelheid, terwijl die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] als ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening (op de autosnelweg A73) verdachte in een auto inhaalden en/of links naast hem reden, fors naar links heeft gestuurd en/of tegen dat motorrijtuig waarin die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] reden (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) is gereden en/of dat motorrijtuig heeft geramd en/of heeft getracht dat/die motorrijtuig/politieauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en/of vervolgens en verderop met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto met (zeer) hoge snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), althans met volle snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), althans met aanzienlijke snelheid (van (ruim) boven 100 km/u), terwijl die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] als ambtenaar in de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening (op de autosnelweg A73) met ongeveer gelijke snelheid in een auto rechts naast verdachte reden, fors naar rechts heeft gestuurd en/of tegen dat motorrijtuig waarin die [slachtoffer 6] en/of die [slachtoffer 7] reden (politieauto met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) is gereden en/of dat motorrijtuig heeft geramd en/of heeft getracht dat/die motorrijtuig/politieauto van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4.
hij meermalen, althans eenmaal, op of omstreeks 5 december 2013 te Swalmen, in elk geval in de gemeente Roermond, en/of (elders) in het arrondissement/de provincie Limburg, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 8] (telkens) heeft geslagen en/of (telkens) (met een vuist) heeft gestompt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
5.
hij op of omstreeks 5 december 2013 te Swalmen, in elk geval in de gemeente Roermond, in elk geval in het arrondissement/de provincie Limburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum so 1]) van het leven te beroven, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, terwijl die [slachtoffer 1] (zonder gordel) op de bijrijdersstoel van deze personenauto en/of bij hem, verdachte, op de schoot zat, met (zeer) hoge, althans aanzienlijke snelheid, tegen en/of in de richting van één of meer motorrijtuig(en) (politieauto(’s) met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) is gereden, althans heeft getracht die politieauto(’s) van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, waarbij eenmaal de door hem, verdachte, bestuurde personenauto is gaan tollen en/of de vangrail heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 5 december 2013 te Swalmen, in elk geval in de gemeente Roermond, in elk geval in het arrondissement/de provincie Limburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum so 1]) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet meermalen, althans eenmaal, met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, terwijl die [slachtoffer 1] (zonder gordel) op de bijrijdersstoel van deze personenauto en/of bij hem, verdachte, op de schoot zat, met (zeer) hoge, althans aanzienlijke snelheid, tegen en/of in de richting van één of meer motorrijtuig(en) (politieauto(’s) met in werking zijnde optische- en geluidssignalen) is gereden, althans heeft getracht die politieauto(’s) van de weg te rijden, althans opzij en/of weg te drukken, waarbij eenmaal de door hem, verdachte, bestuurde personenauto is gaan tollen en/of de vangrail heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 5 december 2013 in het arrondissement Limburg, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Reuver, in elk geval in de gemeente Beesel op/aan de Kesselseweg, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten aan een personenauto toebehorende aan [slachtoffer 9]) schade was toegebracht.
Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad.
3. De voorvragen
Bij het onderzoek ter terechtzitting:
- -
is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is;
- -
is gebleken dat de rechtbank krachtens de wettelijke bepalingen bevoegd is van het ten laste gelegde kennis te nemen;
- -
zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen;
- -
zijn geen gronden voor schorsing van de vervolging gebleken.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de feiten 1, 2, 3 (A primair, B primair en C primair), 4, 5 primair en 6 bewezen. Voor zover de rechtbank bij haar beoordeling van het bewijs afwijkt van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de officier van justitie, zal zij dit hieronder nader motiveren.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de feiten 1, 2, 3 (A primair en subsidiair, B primair en subsidiair en C primair en subsidiair), 4 en 5 primair en subsidiair. Met betrekking tot feit 6 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd. Voor zover de rechtbank bij haar beoordeling van het bewijs afwijkt van uitdrukkelijk onderbouwde standpunten van de verdediging, zal zij dit hieronder nader motiveren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank1.
4.3.1
Feit 1 Onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag
4.3.1.1 De bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 8] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Vandaag, op 5 december 2013, kreeg ik een telefoontje van mijn ex-vriend [verdachte]. [verdachte] is vandaag uit de gevangenis gekomen. Hij zei dat hij [slachtoffer 1] graag wilde zien. [slachtoffer 1] is de dochter van mij en [verdachte]. Ik heb de relatie ongeveer vijf weken geleden gestopt.2.
Ik heb [verdachte] toen opgehaald bij autobedrijf Heuts in de buurt van Roermond. Ik heb [verdachte] opgehaald samen met [slachtoffer 1]. Ik moest toen van [verdachte] gaan rijden en dat heb ik ook gedaan.3.
We zijn op enig moment naar huis gereden. Ik bedoel daarmee naar mijn woning te Swalmen. Onderweg hadden we besproken dat ik mijn leenauto zou pakken omdat [betrokkene] deze terug wilde hebben. Toen ik naar binnen ging en weer buiten kwam zag ik dat [verdachte] met de auto weg was. [slachtoffer 1] zat op dat moment nog achter in de auto van [verdachte]. Ik was bang dat [verdachte] [slachtoffer 1] iets aan zou doen.4.
Ik heb het ouderlijk gezag over [slachtoffer 1]. Vanwege de bezoekregeling in de gevangenis heeft [verdachte] [slachtoffer 1] erkend, maar verder bemoeit hij zich nergens mee.5.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:6.
Blijkens onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie is [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum so 1] te [geboorteplaats so 1], een dochter van [slachtoffer 8], geboren op [geboortedatum so 8] te [geboorteplaats so 8].
Verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:7.
[slachtoffer 8] stapte uit de auto. Zij zou de BMW wegbrengen. Toen ik de politie zag ben ik met onze dochter [slachtoffer 1] in de auto weggereden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –:8.
Op 5 december 2013 was in de omgeving van de snelweg A73, Swalmen, een achtervolging gaande. Het voertuig dat werd achtervolgd betrof een Renault Twingo met het kenteken
[kenteken]. In het voertuig zou een persoon zitten, genaamd [verdachte]. Toen wij stilstonden naast de Rijksweg-Zuid zag ik, verbalisant [verbalisant 1], in de achteruitkijkspiegel dat er meerdere blauwe zwaailichten ons van achter naderden. Ik zag dat er op een gegeven moment een voertuig onze richting op reed. Ik zag dat het voertuig vervolgens naast ons dienstvoertuig stopte. Ik keek vervolgens door het bestuurdersraam en zag dat er een Renault Twingo aan de linkerkant van ons voertuig stilstond. Ik zag dat er een persoon achter het stuur zat met een kind op schoot. Ik, [verbalisant 1], zei: ‘Geef het kind alsjeblieft aan mij. Geef het kind aan mij dan kun jij verder doorrijden. De moeder zit bij ons op het politiebureau. Geef mij alsjeblieft het kind dan geven wij het aan de moeder.’
Ik, [verbalisant 1], zag dat [verdachte] aanstalten maakte om het kind af te geven. Ik zag dat hij zijn handen om het kind haar middel deed. Vervolgens zag ik dat hij voor zich keek en dat het voertuig versneld verder reed. Hierop zag ik dat het voertuig door meerdere dienstauto’s geblokt werd zodat hij zijn weg niet kon vervolgen.
4.3.1.2 Het oordeel van de rechtbank
Op grond de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat:
- -
de driejarige [slachtoffer 1] op 5 december 2013 te Swalmen door verdachte is meegenomen in een auto;
- -
dit gebeurde zonder toestemming en tegen de wil van [slachtoffer 8], de moeder van [slachtoffer 1] en tevens degene die het ouderlijk gezag over haar heeft.
De verdediging heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat bij verdachte het opzet, ook in voorwaardelijke zin, heeft ontbroken om zijn dochter te onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, nu verdachte uit paniek met zijn dochter is weggereden op het moment dat hij de politie zag.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende. Verdachte heeft welbewust de keuze gemaakt om weg te rijden op het moment dat hij de politie zag, wetende dat zijn dochter bij hem in de auto zat. Naar het oordeel van de rechtbank is geenszins aannemelijk geworden dat de verdachte zodanig in paniek is geraakt, dat hij niet meer wist wat hij deed. Het heeft er meer van weg dat de verdachte eenvoudigweg is vertrokken omdat hij niet met de politie geconfronteerd wilde worden. Hierbij heeft de verdachte op zijn minst willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zijn dochter [slachtoffer 1] daardoor aan het wettig over haar gesteld gezag zou onttrekken.
Mocht het niettemin zo zijn geweest dat de verdachte op dat moment handelde uit blinde paniek, dan nog heeft hij later op diverse momenten, te weten na zijn betrokkenheid bij een verkeersongeval, na de diefstal met geweld van een auto en ten tijde van de achtervolging door de politie, voldoende gelegenheid gehad om het kind alsnog over te dragen aan de politie. Door dit niet te doen, heeft de verdachte zijn dochter [slachtoffer 1] opzettelijk aan het wettig over haar gesteld gezag onttrokken.
De rechtbank acht feit 1 dan ook bewezen, zoals hieronder is omschreven onder het kopje ‘de bewezenverklaring’.
4.3.2
Feit 2 Diefstal met geweld
4.3.2.1 De bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:9.
Ik kwam thuis van mijn werk, het was donderdag 5 december 2013 te Belfeld. Ik heb de auto op onze oprit geparkeerd. De auto waar ik in reed was een Renault Twingo. De auto behoort mij in eigendom toe. Ik heb de auto sinds drie weken. Ik wilde uitstappen. Toen ik links van mij keek zag ik een man naast mijn auto staan. Ik kreeg de ruimte van die man om uit te stappen. Toen vroeg hij mij voor een vuurtje. Ik zei hem dat ik dat niet had. Ik heb me een kort moment naar de deurbel gewend, maar voordat ik dat voor elkaar kreeg had hij mij tegen de grond gewerkt. Het ging heel snel. Op het moment dat ik me enigszins omdraaide in de richting van de deur, voelde ik dat ik bij mijn schouders werd vastgepakt en dat ik naar de grond werd gebracht. Dat gebeurde met veel kracht. Ik heb voor mijn gevoel een smak gemaakt en dat voel ik ook nog wel. Toen ik op de grond lag kreeg ik een knal tegen mijn hoofd. Ik voelde rechts een hevige klap. Op het moment dat de klap kwam voelde ik geen pijn, daarna heb ik erg veel pijn gehad. Ik heb tot en met gisteren mijn tanden niet op elkaar kunnen zetten. Terwijl ik op de grond lag had ik de autosleutel in mijn hand. Op een gegeven moment was ik mijn autosleutel kwijt. Terwijl ik nog op de grond lag zag ik vanuit mijn ooghoeken dat hij in de Twingo stapte. Ik hoorde dat de man de auto startte en achteruit wegreed van de oprit.
De auto op de aan mij getoonde foto’s is mijn auto.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft gerelateerd:10.
Ik toonde mevrouw [slachtoffer 2] tien foto’s van de auto van het merk Renault, type Twingo, voorzien van het kenteken [kenteken].
De geneeskundige verklaring met betrekking tot [slachtoffer 2] vermeldt – zakelijk weergegeven –:11.
De arts I. Wilms, werkzaam bij VieCuri te Venlo, heeft op 5 december 2013 [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum so 2] te [geboorteplaats so 2], onderzocht. De arts heeft geconstateerd dat [slachtoffer 2] schaafwonden had op haar rechterwang en dat het voor [slachtoffer 2] moeizaam was om haar kiezen op elkaar te krijgen.
De verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:12.
Op 5 december 2013 heb ik in Belfeld de sleutels uit handen van die vrouw getrokken. Vervolgens ben ik met haar auto, een Renault Twingo, weggereden. Toen ik wegreed lag de vrouw half op de grond.
4.3.2.2 Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de aangifte en de verklaring van de verdachte stelt de rechtbank vast dat verdachte de autosleutel en de personenauto van aangeefster [slachtoffer 2] heeft gestolen.
De verdediging heeft verzocht de verdachte, bij gebrek aan bewijs, vrij te spreken van het ten laste gelegde geweld. De rechtbank verwerpt dit bewijsverweer en overweegt hiertoe dat de aangifte, voor zover deze betrekking heeft op het plegen van geweld, wordt ondersteund door het bij aangeefster geconstateerde letsel alsmede door de verklaring van de verdachte dat hij aangeefster half op de grond zag liggen op het moment dat hij wegreed. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de geloofwaardigheid van aangeefster.
De rechtbank acht feit 2 bewezen, zoals hieronder is weergegeven onder het kopje ‘de bewezenverklaring’.
4.3.3
Feiten 3 en 5 Poging tot doodslag / poging tot zware mishandeling
4.3.3.1 De bewijsmiddelen
Verbalisant [slachtoffer 3] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:13.
Op 5 december 2013 was ik, [slachtoffer 3], inspecteur van regio Limburg Noord, belast met de functie van Officier van Dienst in Limburg Noord. Ik ben, in uniform gekleed en in een opvallend als zodanig kenbaar dienstvoertuig, gereden in de richting van een gemeld incident. Door de meldkamer werd doorgegeven dat de verdachte [verdachte] met een gestolen auto in onbekende richting was vertrokken. Het zou hier gaan om een Renault Twingo, voorzien van het kenteken [kenteken].
Op enig moment zag ik dat de verdachte zijn weg vervolgde over de Rijksweg Noord in de richting Tegelen. De achtervolging werd ingezet. Vervolgens reed de verdachte linksaf de oprit van de A73 op in de richting van Duitsland en Roermond. De verdachte werd hierbij achtervolgd door ten minste drie politievoertuigen: de noodhulpauto met roepnummer 2501, de noodhulpauto met roepnummer 2101 en de auto waarin ik reed. Bij de afslag naar Roermond reed verdachte plotseling met verhoogde snelheid over de A73 richting Roermond. Door ons werden diverse acties uitgevoerd om voor het voertuig van de verdachte te komen om zo te trachten de snelheid uit zijn voertuig te halen en hem tot stoppen te dwingen. Tussen Tegelen en Belfeld lukte het mij rechts naast de verdachte te gaan rijden die op dat moment op de linkerbaan reed. Ik kwam iets voor het voertuig van de verdachte te rijden en trachtte hem, door langzaam in zijn richting net voor hem te gaan rijden, tot stoppen te dwingen. Toen ik schuin voor hem zat en iets vaart minderde zag ik dat de verdachte kennelijk niet voornemens was te remmen. Ondanks dat er voor hem geen ruimte was om door te rijden, reed hij met volle snelheid tegen de zijkant van mijn auto aan, waarbij hij langs mij wist te komen, echter niet zonder de gehele linkerzijkant van mijn voertuig te raken en de linkerzijspiegel van het voertuig te rijden. Vervolgens bleef verdachte met verhoogde snelheid zijn weg vervolgen in de richting Roermond.
De verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –:
Op 5 december 2013 waren wij, [slachtoffer 5], agent van regio Limburg Noord, en [slachtoffer 4], brigadier van regio Limburg Noord, belast met de regionale noodhulpsurveillance in het gebied Venlo. Wij waren in uniform gekleed en reden in een opvallend politievoertuig. Ik, [slachtoffer 5], zal als bijrijdster in het voertuig en ik, [slachtoffer 4], was de bestuurder van het voertuig. Wij zagen dat de Renault Twingo, voorzien van het kenteken [kenteken], en de noodhulppatrouille 25 de rotonde op de Boxhoverweg te Belfeld passeerden. Wij zagen dat er nog een opvallend dienstvoertuig, met daarin de Officier van Dienst [slachtoffer 3], zich bij ons had gevoegd. Wij zijn vervolgens achter de noodhulppatrouille aan gereden. Wij zagen dat de noodhulppatrouille 25 met optische en geluidsignalen reed en dat zij het stopbord voerden. Wij voerden op dat moment ook de optische en geluidsignalen.
Wij zagen, rijdend over de A73, dat de noodhulppatrouille 25 naast de Renault reed. Wij zagen dat de Renault het voertuig van de 25 ramde.14.
Wij zagen dat de Twingo met zijn linkerflank tegen de rechterflank van de 25 stuurde/botste waardoor beide voertuigen kort maar flink bewogen door de kracht van het rammen.15.
Wij zagen op dat moment onderdelen van de voertuigen afkomen. Vanaf dit moment werd de snelheid van de Renault opgevoerd tot ongeveer 140 kilometer per uur. Om de Renault toch te doen stoppen besloten wij om de Renault in te halen en voor de Renault te gaan rijden. Bij het inhalen van de Renault zagen wij dat op de schoot van de verdachte een kind zat.16.
Nadat wij de Twingo hadden ingehaald ging ik, [slachtoffer 4], voor de Twingo rijden. Hierbij minderde ik vaart waardoor ik de verdachte wilde dwingen ook zijn snelheid te minderen. Ik reed op dat moment tussen de 120 en de 140 kilometer per uur. De verdachte botste echter vol tegen de achterzijde van het dienstvoertuig. Ik, [slachtoffer 4], had moeite het dienstvoertuig recht te houden en moest met stuurcorrecties het voertuig in bedwang en recht houden.17.
Op het moment dat wij voor de Renault reden en snelheid minderden, zijn wij gedurende de rit aan de achterzijde van ons dienstvoertuig tweemaal geramd. De Renault haalde ons meerdere malen in en heeft ons gedurende het inhalen tweemaal aan de rechterzijde geramd. Dit ging met een snelheid van ongeveer 120 tot 140 kilometer per uur. Toen de Renault ons voertuig voor de tweede maal aan de achterzijde ramde, zagen wij dat de Renault om zijn as over de A73 draaide/tolde.18.
Op het moment dat de Twingo naast ons reed en met de linkerflank onze rechterzijde ramde, moest ik, [slachtoffer 4], hard remmen en stuurcorrecties uitvoeren om ons dienstvoertuig recht te houden.19.
De verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] hebben gerelateerd – zakelijk
weergegeven –:20.
Op 5 december 2013 waren wij, [slachtoffer 6], hoofdagent van regio Limburg Noord, en [slachtoffer 7], hoofdagent van regio Limburg Noord, beiden gekleed in politie-uniform en rijdend in een opvallend dienstvoertuig, belast met de surveillance.
Wij zetten te Belfeld de achtervolging in van een manspersoon, rijdend in een Renault Twingo met het kenteken [kenteken].
Eenmaal achter het voertuig voerden wij onze blauwe zwaailampen en het ‘stop politie’-teken aan de voorzijde van ons voertuig. Wij zagen dat de verdachte hier geen gehoor aan gaf en doorreed. Wij zagen dat de verdachte de snelweg A73 opreed. Wij zagen dat de verdachte meteen op de oprit over de vluchtstrook ging rijden. Op het moment dat wij het voertuig links passeerden en over de normale rijbaan reden, zagen wij dat de bestuurder zijn personenauto fors naar links in onze richting stuurde. Wij zagen, hoorden en voelden dat de personenauto ons met forse kracht in onze rechterflank ramde. Wij zagen dat het voertuig wederom voor ons kwam rijden. Wij zagen dat wij werden ingehaald door andere patrouilles. Wij zagen dat de verdachte met zijn voertuig meermalen op de overige patrouilles inreed en hun raakte. Ik, [slachtoffer 7], zag kans om rechts naast het voertuig te gaan rijden, terwijl een ander dienstvoertuig al voor de verdachte reed. Op het moment dat wij rechts naast het voertuig reden zagen wij dat de bestuurder wederom met een forse stuurbeweging in onze richting stuurde. Wij zagen, hoorden en merkten dat zijn voertuig ons in onze linkerflank raakte. Ik, [slachtoffer 6], keek op dat moment op de snelheidsmeter en zag dat wij 134 kilometer per uur reden. Ik, [slachtoffer 7], voelde dat wij uit de richting werden gedrukt door deze botsing, maar kon het voertuig toch nog onder bedwang houden.
Hierna zagen wij dat de verdachte een vrachtauto met oplegger rechts over de vluchtstrook passeerde. Wij zagen een ander dienstvoertuig dezelfde vrachtauto samen met ons links passeren. Op het moment dat wij de vrachtauto gepasseerd waren en dus de verdachte ook weer in zicht kregen, zagen wij dat de andere patrouille voor de verdachte ging rijden. Wij zagen dat de verdachte de politieauto van achteren aanreed. Daardoor raakte de verdachte in een slip en schoot naar links voor ons en de vrachtauto langs. Wij konden het voertuig niet meer ontwijken en kwamen wederom in botsing met de verdachte. Onze linker voorzijde kwam in botsing met zijn linker portier. Vervolgens zagen wij dat het voertuig voor ons rond tolde en vervolgens de vangrail raakte. Tijdens het tollen van de verdachte zag ik, [slachtoffer 6], dat er een kind op de schoot van verdachte zat.
Verbalisant [slachtoffer 6] heeft als getuige verklaard – zakelijk weergegeven –:21.
Ik kan me nog herinneren dat ik gezien heb dat collega [slachtoffer 3] naast de auto van verdachte reed en dat het voertuig van verdachte en collega [slachtoffer 3] met elkaar in botsing kwamen.
Verbalisant [slachtoffer 7] heeft als getuige verklaard – zakelijk weergegeven –:22.
Ik kan me herinneren dat ook de auto van de officier van dienst werd geramd. De spiegel van de auto werd eraf gereden.
Verbalisant [verbalisant 7] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:23.
Op 5 december 2013 was ik belast met de onopvallende videosurveillance in Limburg-Noord. Ik kreeg de Renault Twingo, voorzien van het kenteken [kenteken], in zicht op de A73 in de richting van Roermond ter hoogte van de afrit Belfeld. Ik zag dat de betreffende personenauto gevolgd werd door een viertal opvallende politiesurveillance-voertuigen. Ik zag dat men ongeveer met een snelheid van 120 kilometer per uur reed. Verder zag ik dat het zicht slecht was als gevolg van regen. Ik zag dat de verdachte met zijn personenauto op de vluchtstrook ging rijden en hierbij een vrachtwagen rechts passeerde. Kort hierna zag ik dat de betreffende personenauto in aanraking kwam met een politieauto op rijstrook 2, eenmaal volledig om zijn as draaide en met de linkerzijde van het voertuig tegen de linker vangrail botste. Hierna kwam de personenauto in botsing met een politieauto.
Uiteindelijk werd het betreffende voertuig klemgereden door een tweetal politieauto’s, waarna de verdachte, [verdachte], werd aangehouden.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –:24.
Op 5 december 2013 was in de omgeving van de snelweg A73, Swalmen, een achtervolging gaande. Het voertuig dat werd achtervolgd betrof een Renault Twingo met het kenteken [kenteken]. In het voertuig zou een persoon zitten, genaamd [verdachte]. Toen wij stilstonden naast de Rijksweg-Zuid zag ik, [verbalisant 1], in de achteruitkijkspiegel dat er meerdere blauwe zwaailichten ons van achter naderden. Ik zag dat er op een gegeven moment een voertuig onze richting op reed. Ik zag dat het voertuig vervolgens naast ons dienstvoertuig stopte. Ik keek vervolgens door het bestuurdersraam en zag dat er een Renault Twingo aan de linkerkant van ons voertuig stilstond. Ik zag dat er een persoon achter het stuur zat met een kind op schoot.
Verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Ik reed op 5 december 2013 met mijn dochter [slachtoffer 1] in de Renault Twingo.25.
Ik zie heel slecht in het donker, zeker als het regent.26.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft gerelateerd – zakelijk weergegeven –:27.
Blijkens onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie is [slachtoffer 1] geboren op [geboortedatum so 1].
4.3.3.2 Het oordeel van de rechtbank28.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte gedurende de gehele rit over de A73 geen gevolg heeft willen geven aan de aanwijzingen van de politie dat hij moest stoppen en dat hij heeft willen ontkomen aan zijn aanhouding. Verdachte heeft daartoe diverse levensgevaarlijke verkeersmanoeuvres gemaakt.
Ten aanzien van feit 3A primair
Op het moment dat verdachte met de door hem bestuurde auto reed op de linker rijbaan van de A73 kwam verbalisant [slachtoffer 3] met zijn dienstvoertuig rechts naast verdachte rijden. De rechtbank gaat ervan uit dat dit gepaard ging met een hoge snelheid, nu een en ander gebeurde op de snelweg en nu verbalisant [slachtoffer 3] heeft gerelateerd dat verdachte met verhoogde snelheid over de A73 reed en door de politie diverse acties werden uitgevoerd om voor het voertuig van de verdachte te komen om zo te trachten de snelheid uit zijn voertuig te halen.
Vervolgens ging verbalisant [slachtoffer 3] met zijn dienstvoertuig iets voor verdachte rijden en stuurde hij de auto langzaam in de richting van verdachtes auto. Op het moment dat verbalisant [slachtoffer 3] met zijn auto schuin voor verdachte reed en vaart minderde, reed verdachte met volle snelheid tegen het dienstvoertuig van [slachtoffer 3] aan, waarbij verdachtes auto de gehele linkerzijkant van de politieauto raakte en de linker buitenspiegel eraf reed.
De verdediging heeft verzocht verdachte van de poging tot doodslag op verbalisant [slachtoffer 3] vrij te spreken, nu uit de verklaring van [slachtoffer 3] niet zou kunnen worden afgeleid dat verdachte de politieauto opzettelijk heeft geramd, van de weg heeft gereden, dan wel van de weg heeft gedrukt. [slachtoffer 3] zou immers uit eigen beweging op de weghelft van verdachte zijn komen rijden, waardoor verdachte hem niet meer kon ontwijken.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
Het is juist dat verbalisant [slachtoffer 3] zijn voertuig langzaam in de richting van de door verdachte bestuurde auto heeft gestuurd. Dit betekent evenwel niet dat daardoor de aanrijding tussen beide voertuigen is ontstaan. Deze is namelijk ontstaan, omdat verdachte met zijn voertuig met volle snelheid tegen het voertuig van verbalisant [slachtoffer 3] is gereden. Verdachte had ervoor kunnen en ook moeten kiezen om vaart te minderen en uiteindelijk zijn voertuig tot stilstand te brengen. Dit heeft hij echter niet gedaan. Hij heeft er bewust voor gekozen om met volle snelheid tegen de auto van [slachtoffer 3] te rijden.
Door de aard van gedragingen van de verdachte, te weten het met volle snelheid tegen een schuin voor hem rijdende politieauto rijden, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, te weten in het donker, met slecht zicht als gevolg van de regen, rijdende op de snelweg met een hoge snelheid, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat verbalisant [slachtoffer 3] zou kunnen komen te overlijden. Indien twee auto’s met een hoge snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat een inzittende van de aangereden auto komt te overlijden.
Ten aanzien van feit 3B primair
Op enig moment werd de snelheid van de door verdachte bestuurde auto opgevoerd tot ongeveer 140 kilometer per uur. Verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] besloten om de auto van verdachte in te halen. Vervolgens gingen zij in hun dienstvoertuig voor de auto van verdachte rijden en verminderden zij vaart. Op dat moment reden [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] met een snelheid tussen 120 en 140 kilometer per uur. Vervolgens botste verdachte met zijn auto vol tegen de achterzijde van het dienstvoertuig van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4]. [slachtoffer 4] had moeite om de auto recht en in bedwang te houden.
Het dienstvoertuig van de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] werd in totaal tweemaal van achteren door de auto van verdachte geramd. Voorts heeft verdachte met zijn voertuig tweemaal de rechterzijde van de dienstauto van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] geramd op de momenten dat hij de politieauto inhaalde. Tijdens een van die keren moest [slachtoffer 4] hard remmen en stuurcorrecties uitvoeren om het dienstvoertuig recht te houden.
De verdediging heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van de poging tot doodslag op de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4]. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de aanrijding van achteren een logisch gevolg is van de actie van de verbalisanten, nu zij voor verdachte zijn gaan rijden en het gas hebben losgelaten, terwijl het op dat moment hard regende en het niet zichtbaar was dat opeens de snelheid werd geminderd. Verdachte zou in ieder geval nooit het opzet hebben gehad op de dood van beide verbalisanten.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
Het is juist dat de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] voor het voertuig van de verdachte zijn gaan rijden en vaart hebben geminderd. Dit deden zij met het doel om de verdachte tot stoppen te dwingen. Verdachte was ervan op de hoogte, had dat althans moeten zijn, dat de politie hem tot stoppen wilde dwingen. Hij had er dan ook voor kunnen en moeten kiezen om vaart te minderen en uiteindelijk zijn voertuig tot stilstand te brengen. Dit heeft hij echter bewust niet gedaan. Hij heeft het voertuig van de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] tweemaal van achteren en tweemaal aan de rechterzijde geramd, terwijl er werd gereden met een zeer hoge snelheid, veelal tussen 120 en 140 kilometer per uur.
Door de aard van gedragingen van de verdachte, te weten het met volle snelheid tegen een voor hem rijdende auto rijden en het met volle snelheid een stuurbeweging naar links maken, waardoor een andere auto met kracht in de flank wordt geraakt, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, te weten in het donker, met slecht zicht als gevolg van de regen, rijdende op de snelweg met een snelheid van 120 tot 140 kilometer per uur, waarbij verbalisant [slachtoffer 4] vanwege de botsing moeite had om het voertuig in bedwang te houden, heeft verdachte bij iedere botsing willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] zouden kunnen komen te overlijden. Indien twee auto’s met een hoge snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat de inzittenden van de aangereden auto komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 3C primair
Terwijl verdachte reed over de vluchtstrook, werd hij aan de linkerzijde, over de normale rijbaan, gepasseerd door het dienstvoertuig van de verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]. Op dat moment stuurde verdachte de door hem bestuurde auto fors naar links in de richting van de auto van de verbalisanten. Het dienstvoertuig werd met forse kracht in de rechterflank geramd. Enige tijd later gingen [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] rechts naast het voertuig van verdachte rijden. Opnieuw maakte de verdachte een forse stuurbeweging in de richting van het voertuig van beide verbalisanten. Het dienstvoertuig werd in de linkerflank geraakt, terwijl zij reden met een snelheid van ongeveer 134 kilometer per uur. Door de botsing werd het voertuig van de verbalisanten uit de richting gedrukt.
De verdediging heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van de poging tot doodslag op de verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7]. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte geen opzet heeft gehad op de dood van beide verbalisanten. Ter onderbouwing hiervan heeft de raadsman echter gewezen op een andere verkeerssituatie dan die tot bovengenoemde twee aanrijdingen hebben geleid. Gelet hierop behoeft het verweer van de verdediging geen nadere bespreking.
Door de aard van gedragingen van de verdachte, te weten het tweemaal maken van een forse stuurbeweging waardoor de auto die naast hem reed werd geramd, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, te weten in het donker, met slecht zicht als gevolg van de regen, rijdende op de snelweg met hoge snelheid, waarbij de politieauto uit de richting werd gedrukt, heeft verdachte bij iedere botsing willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat de verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] zouden kunnen komen te overlijden. Indien twee auto’s met een hoge snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat de inzittenden van de aangereden auto komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 5 primair
Tijdens het rammen van de politieauto’s, zoals hierboven omschreven, zat [slachtoffer 1], de driejarige dochter van de verdachte, bij verdachte in de auto. Op het moment dat de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] de auto van de verdachte voor de eerste maal inhaalden – kort nadat verdachte de auto van [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7], noodhulppatrouille 25 – had geramd, zagen zij dat het kind op verdachtes schoot zat. Ook daarna is nog enkele malen gezien dat verdachte zijn dochter op schoot had, tot aan het moment van de aanhouding. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat verdachtes dochter tijdens alle bovenomschreven botsingen op diens schoot heeft gezeten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de door de verdachte bestuurde auto na de laatste botsing met het dienstvoertuig van de verbalisanten [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] om zijn as draaide en met de linkerzijde tegen de linker vangrail botste en vervolgens weer in botsing kwam met een andere politieauto.
De verdediging heeft verzocht verdachte vrij te spreken van de poging tot doodslag op zijn dochter. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte nooit het voorwaardelijk opzet op de dood van zijn dochter heeft gehad. Voorwaardelijk opzet op de dood van zijn dochter zou bovendien, gelet op het zogenoemde Porsche-arrest van de Hoge Raad, betekenen dat verdachte ook voorwaardelijk opzet op zijn eigen dood heeft gehad, hetgeen niet het geval is geweest, aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de verdediging en overweegt hiertoe het volgende.
In deze zaak gaat het, anders dan in het Porsche-arrest, niet om een verkeersmanoeuvre waarbij de verdachte de kans op een botsing op de koop toe heeft genomen. Verdachte heeft in dit geval diverse keren welbewust een andere auto geramd. Verdachte wist dat door zijn verkeersmanoeuvres botsingen onvermijdelijk waren.
Door de aard van gedragingen van de verdachte, te weten het meermalen van achteren en van de zijkant rammen van diverse auto’s, en de omstandigheden waaronder hij deze heeft verricht, te weten in het donker, met slecht zicht als gevolg van de regen, rijdende op de snelweg waar ook andere voertuigen met hoge snelheid reden, rijdend met hoge tot zeer hoge snelheid, waarbij de auto van de verdachte uiteindelijk is gaan tollen en tegen de vangrail is gebotst, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat door zijn gedragingen een dusdanig ongeval zou kunnen plaatsvinden dat zijn driejarige dochter die bij hem op schoot zat, zou kunnen komen te overlijden. Indien twee auto’s met een hoge snelheid met elkaar in aanraking komen is naar algemene ervaringsregels de kans aanmerkelijk dat er een dusdanig ongeval zal plaatsvinden dat een inzittende, zeker een los op schoot zittend klein kind, komt te overlijden.
De rechtbank acht bewezen de poging tot doodslag op verbalisant [slachtoffer 3] (feit 3A primair), de verbalisanten [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] (feit 3B primair), de verbalisanten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] (feit 3C primair) en [slachtoffer 1] (feit 5 primair), zoals hieronder omschreven onder het kopje ‘de bewezenverklaring’.
4.3.4
Feit 4 Mishandeling
4.3.4.1 De bewijsmiddelen
Aangeefster [slachtoffer 8] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:
Vandaag, op 5 december 2013, kreeg ik een telefoontje van mijn ex-vriend [verdachte]. Ik heb de relatie ongeveer vijf weken geleden gestopt.29.
Ik heb hem toen opgehaald bij autobedrijf Heuts in de buurt van Roermond. [verdachte] vroeg onder andere waarom het nou allemaal zo moest gaan. Ik heb toen onder meer gezegd dat ik klaar was met de relatie en ik kreeg toen meteen een vuistslag in mijn gezicht. Ik moest toen van [verdachte] gaan rijden en dat heb ik ook gedaan. Voordat wij bij de Roertunnel waren heb ik nog een aantal klappen gekregen. Ik denk ongeveer drie. Ik werd op mijn hoofd geraakt.30.
Ik kreeg klappen met de vuist. Ik voelde dat de klappen pijn deden. Ik heb op het moment pijn op mijn hoofd, mond en kaken.31.
Ik heb [getuige 1] bij de Burger King een sms gestuurd om te vragen de politie te bellen. Ik had mijn telefoon moeten afgeven, maar het is mij gelukt om de telefoon uit de auto mee te nemen naar het toilet. Op het toilet heb ik de sms verstuurd.32.
Verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] hebben naar aanleiding van de aangifte van [slachtoffer 8] gerelateerd:33.
Het letsel is door de verbalisanten zelf waargenomen en er zijn foto’s gemaakt van het letsel.
Verdachte heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:34.
Op 5 december 2013 gingen we, [slachtoffer 8], [slachtoffer 1] en ik, een rondje rijden. [slachtoffer 8] reed. We zijn bij de Burger King aangegaan.
Verbalisanten [verbalisant 8] en [verbalisant 9] hebben gerelateerd – zakelijk weergegeven –:35.
Op 5 december 2013 meldde [getuige 1] zich aan het politiebureau te Roermond. Dave toonde ons een WhatsApp-gesprek waarin het volgende stond:
‘16:43 uur: [getuige 1] hij heeft me 5 keer op mn gezicht geslagen ik moet van hem overal heen rijden hij laat me niet gaan ik ben zo bang.
16:57 uur: Bel de politie aub ik zit nu bij burger king. Stuur me niks meer anders heb ik een probleem.
16:59 uur: Zeg ook is een kind bij aub.’
Getuige [getuige 1] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:36.
Op 5 december 2013 vertelde [slachtoffer 8] [de rechtbank leest dit als: [slachtoffer 8]] dat ze naar haar woning zou gaan. Haar ex-vriend [verdachte] zou naar die woning toe komen om wat spullen op te halen. Op enig moment die dag kreeg ik de sms-jes die ik op 5 december 2013 op het politiebureau heb laten zien.
Getuige [getuige 2] heeft verklaard – zakelijk weergegeven –:37.
Op 5 december 2013 was ik thuis in mijn woning aanwezig. Het was al donker toen iemand bij mij aan de deur belde. Ik maakte de toegangsdeur vanuit mijn woning open en toen zag ik dat [slachtoffer 8] naar boven kwam. Ik zag dat [slachtoffer 8] huilde en ik vroeg aan haar wat er was gebeurd. Ik hoorde dat [slachtoffer 8] zei dat haar ex-vriend haar had mishandeld.
4.3.4.2 Het oordeel van de rechtbank
Aangeefster [slachtoffer 8] heeft verklaard dat zij door verdachte is mishandeld. Eenmaal werd zij met een vuist in het gezicht geslagen, driemaal werd zij met een vuist tegen het hoofd geslagen.
De verdediging heeft verzocht verdachte van dit feit vrij te spreken. Hiertoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verklaring van aangeefster op tal van onderdelen onjuist is gebleken en om die reden van het bewijs uitgesloten dient te worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe het volgende. Met de verdediging stelt de rechtbank vast dat aangeefster niet eenduidig heeft verklaard. Aanvankelijk heeft zij tegenover de politie verklaard dat verdachte op 5 december 2013 naar haar thuis is gekomen en daar door hem is geslagen. Vervolgens zou zij zijn gedwongen om met verdachte en hun dochter in de auto te stappen. Later heeft aangeefster tegenover de rechter-commissaris verklaard dat zij verdachte heeft opgehaald bij autobedrijf Heuts in de buurt van Roermond. In de auto zou zij de eerste klap van verdachte hebben gekregen.
Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen waarom aangeefster aanvankelijk een andere verklaring heeft afgelegd, is zij van oordeel dat haar verklaring met betrekking tot de mishandeling niet als onbetrouwbaar kan worden aangemerkt. De verschillen in haar verklaring laten immers onverlet dat:
- -
haar verklaring, voor zover deze inhoudt dat zij is geslagen, wordt gesteund door de waarneming van het letsel door de verbalisanten naar aanleiding van de bij de aangifte gevoegde foto’s van het letsel;
- -
haar verklaring, voor zover deze inhoudt dat zij door de verdachte is geslagen, wordt gesteund door de verklaring van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de bevindingen van de politie met betrekking tot het bericht dat aangeefster aan [getuige 1] heeft gestuurd.
Bovendien wordt de verklaring van aangeefster gesteund door de verklaring van verdachte zelf, voor zover hij heeft verklaard dat hij op de betreffende dag met aangeefster in de auto heeft gezeten.
De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de verdediging en stelt vast dat aangeefster meermalen door de verdachte met een vuist is geslagen.
De rechtbank acht feit 4 bewezen, zoals is weergegeven onder het kopje ‘de bewezenverklaring’.
4.3.5
Feit 6 Verlaten van de plaats van het ongeval
Daar de verdachte dit feit ter terechtzitting heeft bekend en zijn raadsman ten aanzien hiervan geen verweer heeft gevoerd, volstaat de rechtbank ten aanzien van dit feit met een opgave van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht dit feit bewezen gelet op de volgende bewijsmiddelen:
- de aangifte van [slachtoffer 10]38.;
- de bekennende verklaring van de verdachte39..
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 5 december 2013 te Swalmen opzettelijk een minderjarige, te weten [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum so 1]), heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gesteld gezag, immers heeft verdachte genoemde [slachtoffer 1] tegen de wil van de moeder van deze [slachtoffer 1], in zijn, verdachtes, auto meegenomen en is met haar weggereden, terwijl die minderjarige beneden de twaalf jaren oud was;
feit 2
op 5 december 2013 te Belfeld met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een autosleutel en een personenauto (merk Renault, type Twingo, kenteken [kenteken]), toebehorende aan [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin heeft bestaan dat hij, verdachte,
- die [slachtoffer 2] heeft vastgegrepen/vastgepakt en haar vervolgens met kracht naar de grond heeft gebracht/gewerkt en
- die [slachtoffer 2] tegen haar hoofd heeft geslagen;
feit 3
A primair
op 5 december 2013 in het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 3] (inspecteur van politie) van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid, terwijl die [slachtoffer 3] (op de autosnelweg A73) in een door hem bestuurde auto rechts voor en rechts naast verdachte reed, tegen het door die [slachtoffer 3] bestuurde motorrijtuig (politieauto) is gereden en daardoor heeft getracht dat/die motorrijtuig/ politieauto opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
B primair
op 5 december 2013 in het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 4] (brigadier van politie) en [slachtoffer 5] (agent van politie) van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met zeer hoge snelheid (van ruim boven 100 km/u), terwijl die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] (op de autosnelweg A73) met ongeveer gelijke snelheid in een auto voor verdachte reden en snelheid minderden, meermalen dat motorrijtuig waarin die [slachtoffer 4] en die [slachtoffer 5] reden (politieauto met in werking zijnde optische en geluidssignalen) van achteren inhalend, aan de achterzijde en aan de rechterzijde heeft geramd en daardoor heeft getracht dat/die motorrijtuig/politieauto opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en
C primair
op 5 december 2013 in het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en [slachtoffer 7] (hoofdagent van politie) van het leven te beroven, met dat opzet met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto met hoge snelheid, terwijl die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 7] (op de autosnelweg A73) verdachte in een auto inhaalden en links naast hem reden, fors naar links heeft gestuurd en tegen dat motorrijtuig waarin die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 7] reden (politieauto met in werking zijnde optische en geluidssignalen) is gereden en daardoor dat motorrijtuig heeft geramd en heeft getracht dat/die motorrijtuig/ politieauto opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, en vervolgens en verderop met die door hem, verdachte, bestuurde personenauto met zeer hoge snelheid (van ruim boven 100 km/u), terwijl die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 7] (op de autosnelweg A73) met ongeveer gelijke snelheid in een auto rechts naast verdachte reden, fors naar rechts heeft gestuurd en tegen dat motorrijtuig waarin die [slachtoffer 6] en die [slachtoffer 7] reden (politieauto met in werking zijnde optische en geluidssignalen) is gereden en daardoor dat motorrijtuig heeft geramd en heeft getracht dat/die motorrijtuig/politieauto opzij en/of weg te drukken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 4
meermalen op 5 december 2013 in de gemeente Roermond opzettelijk mishandelend [slachtoffer 8] heeft geslagen, waardoor deze letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
feit 5 primair
op 5 december 2013 in het arrondissement Limburg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 1] (geboren op [geboortedatum so 1]) van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een door hem, verdachte, bestuurde personenauto, terwijl die [slachtoffer 1] (zonder gordel) bij hem, verdachte, op de schoot zat, met (zeer) hoge snelheid, tegen motorrijtuigen (politieauto’s, waarvan enkele met in werking zijnde optische en geluidssignalen) is gereden, waarbij eenmaal de door hem, verdachte, bestuurde personenauto is gaan tollen en de vangrail heeft geraakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 6
op 5 december 2013 in het arrondissement Limburg, als degene die als bestuurder van een motorrijtuig betrokken was geweest bij een verkeersongeval dat had plaatsgevonden in Reuver, op de Kesselseweg, de plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar hij wist aan een ander (te weten aan een personenauto toebehorende aan [slachtoffer 9]) schade was toegebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid van het bewezenverklaarde en de kwalificatie
5.1
De strafbaarheid
Het bewezenverklaarde is strafbaar.
5.2
De kwalificatie
Het bewezenverklaarde levert de volgende misdrijven op:
ten aanzien van feit 1
opzettelijk een minderjarige onttrekken aan het wettig over hem gesteld gezag, terwijl de minderjarige beneden de twaalf jaren oud is;
ten aanzien van feit 2
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
ten aanzien van feit 3
poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4
mishandeling;
ten aanzien van feit 5 primair
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 6
overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het misdrijf onder 1 is strafbaar gesteld bij artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 2 is strafbaar gesteld bij artikel 312 in verband met artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.
De misdrijven onder 3 en 5 zijn strafbaar gesteld bij artikel 287 in verband met artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 4 is strafbaar gesteld bij artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Het misdrijf onder 6 is strafbaar gesteld bij artikel 176 in verband met artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
6. De strafbaarheid van verdachte
GZ-psycholoog drs. S. Labrijn heeft op 15 april 2014 over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht. Zij heeft onder meer gerapporteerd dat verdachte in het eerste contact nog meewerkte, maar later zijn medewerking weigerde op advies van zijn advocaat. Vanwege het onvolledige onderzoek heeft de psycholoog de vraag of de verdachte lijdende is, dan wel was, aan een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens niet kunnen beantwoorden. Zij heeft geadviseerd de verdachte voor een klinische observatie te plaatsen in het Pieter Baan Centrum.
Het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum, heeft op 6 november 2014 over de geestvermogens van de verdachte een rapport uitgebracht. Het NIFP heeft gerapporteerd dat de verdachte het onderzoek heeft geweigerd en dat het niet mogelijk is gebleken de vraag te beantwoorden of er bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, evenmin of daarvan sprake was ten tijde van het ten laste gelegde.
Gelet op bovengenoemde bevindingen van psycholoog Labrijn en het NIFP, alsmede op het feit dat ook overigens geen omstandigheid aannemelijk is geworden die zijn strafbaarheid opheft, stelt de rechtbank vast dat de verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde.
7. De oplegging van straf
7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren. Hiertoe heeft hij naar voren gebracht dat de ernst van de feiten, tegen de achtergrond van het strafblad van de verdachte, deze straf rechtvaardigt. Voorts heeft de officier van justitie met betrekking tot feit 3 een rijontzegging van vijf jaren gevorderd.
Overigens is de officier van justitie ervan uitgegaan dat de feiten 3 en 5 een voortgezette handeling zijn.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat het strafblad van verdachte niet bij de strafoplegging in deze zaak betrokken dient te worden, nu het gaat om geheel andere feiten dan bij de eerdere veroordelingen. De beslissingen die de verdachte in deze zaak heeft genomen, komen voort uit de panieksituatie waarin verdachte verkeerde. Gelet hierop, alsmede gelet op de toekomst van verdachte – in detentie heeft hij met het oog op zijn toekomst diverse cursussen gevolgd – heeft de verdediging verzocht om een fors lagere straf op te leggen dan de straf die de officier van justitie heeft gevorderd.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 5 december 2013 werd verdachte ontslagen uit detentie. Hij nam direct na zijn vrijlating contact op met zijn ex-vriendin en sprak met haar af dat zij, samen met hun drie jaar oude dochter, hem ergens zou ophalen. Vervolgens heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een reeks ernstige strafbare feiten waarbij hij angst heeft gezaaid en een spoor van vernielingen heeft achtergelaten. Allereerst heeft hij zijn ex-vriendin mishandeld door deze enkele malen tegen haar hoofd te slaan, terwijl zij in de auto achter het stuur zat en niet in staat was zijn slagen af te weren. Vervolgens heeft hij zijn driejarige dochter onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag door haar, zonder toestemming van haar moeder, mee te nemen in een auto. Daarna is hij met die auto in botsing gekomen met de auto van mevrouw [slachtoffer 9] die op dat moment werd bestuurd door de heer [slachtoffer 10] en heeft hij de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit kenbaar te maken. Voorts heeft verdachte een vrouw bij haar woning met geweld beroofd van haar autosleutel en haar auto, waarna hij door meerdere politieauto’s is achtervolgd. Tijdens deze achtervolging heeft verdachte diverse malen verschillende politieauto’s aangereden en geramd. Hierbij heeft hij vijf verbalisanten en zijn dochter, die tijdens de rit niet veilig in de autogordel maar bij verdachte op schoot zat, in levensgevaar gebracht.
Hoewel alle bewezenverklaarde feiten misdrijven zijn is de ernst van verdachtes handelen vooral gelegen in de diefstal met geweld en zijn nietsontziende rijgedrag. De strafmodaliteit en strafmaat zijn dan ook met name gebaseerd op de feiten 2, 3 en 5. Nadat verdachte zijn minderjarige dochter had onttrokken aan het wettig over haar gesteld gezag heeft hij in haar bijzijn meerdere strafbare feiten gepleegd, hetgeen de rechtbank verdachte zeer kwalijk neemt.
Een willekeurig slachtoffer is beroofd van haar eerst onlangs aangeschafte – voor haar – nieuwe auto waarbij geweld is gebruikt, omdat verdachte die auto ‘gewoon nodig had’. De impact van een beroving op een slachtoffer is erg groot. Het is dan ook een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan langdurig nadelige psychische gevolgen – gevoelens van angst en onzekerheid – (kunnen) blijven ondervinden. Bovendien vergroten dergelijke misdrijven het gevoel van onveiligheid in de samenleving.
Met zijn rijgedrag heeft verdachte er blijk van gegeven dat hij koste wat kost wilde ontkomen aan de politie. Een van de politievoertuigen voerde het ‘stop politie’-teken. Verschillende politievoertuigen voerden optische en geluidssignalen. Voorts hebben diverse politievoertuigen op verschillende manieren geprobeerd om verdachte vaart te laten minderen en te laten stoppen. Verdachte heeft daaraan geen gehoor gegeven. Daarentegen heeft hij met hoge snelheid diverse politievoertuigen geramd, sommige meerdere keren. Het leven van in totaal vijf verbalisanten heeft hij daarmee in gevaar gebracht. Bovendien heeft hij het leven van zijn driejarige dochter, die tijdens de rit bij de verdachte op schoot zat, in gevaar gebracht.
Hoewel het rijgedrag van de verdachte uiteindelijk geen fatale gevolgen heeft gehad – een omstandigheid die zeker niet aan verdachte te danken is – heeft zijn gedrag wel degelijk gevolgen gehad. Er is schade aan de verschillende voertuigen. Daarnaast zullen de verbalisanten en verdachtes dochter ten minste bijzonder onder de indruk en/of angstig zijn geweest van de roekeloze rit, de achtervolging en het rammen van de auto’s. Verdachte heeft geen enkel berouw getoond en heeft evenmin inzicht getoond in de onjuistheid van zijn handelen. Hij blijft volhouden dat niet híj, maar de politie het gevaar op de weg heeft veroorzaakt; de politie zou hém van de weg hebben willen drukken.
Voor voornoemde feiten volstaat naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf dan een langdurige gevangenisstraf.
Ten aanzien van de ernst van het bewezenverklaarde heeft de rechtbank mede gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank in het nadeel van de verdachte rekening gehouden met zijn uitgebreide strafblad waaruit blijkt dat hij meermalen voor onder meer gewelds- en vermogensdelicten is veroordeeld tot langere gevangenisstraffen. Dat de zaken die tot de eerdere veroordelingen hebben geleid niet met de feiten uit de onderhavige zaak vergeleken zouden kunnen worden, zoals de verdediging heeft betoogd, doet hieraan niet af.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er ten aanzien van de bewezenverklaarde pogingen tot doodslag in de feiten 3 en 5 sprake is van meerdaadse samenloop en niet van een voortgezette handeling. Hiertoe overweegt de rechtbank dat iedere bewezenverklaarde botsing een bewuste keuze van de verdachte is geweest. Ook het op zijn schoot nemen van zijn dochter tijdens de rit is een afzonderlijke bewuste keuze van de verdachte geweest.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van acht jaren, zoals geëist door de officier van justitie, in deze zaak passend en geboden.
Naast een langdurige gevangenisstraf is naar het oordeel van de rechtbank ook het opleggen van een langdurige ontzegging van de rijbevoegdheid aan de orde met name omdat verdachte zijn auto als geweldsinstrument heeft ingezet jegens de verbalisanten en daarbij zeer gevaarzettend rijgedrag heeft getoond. De rechtbank acht een rijontzegging van vijf jaren op haar plaats.
8. De wettelijke voorschriften
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- -
verklaart het ten laste gelegde onder 1, 2, 3A primair, 3B primair, 3C primair, 4, 5 primair en 6 bewezen, zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
- -
spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- -
verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5.2 is omschreven;
- -
verklaart verdachte strafbaar;
Straffen
- veroordeelt verdachte voor de feiten 1, 2, 3A primair, 3B primair, 3C primair, 4, 5 primair en 6 tot een gevangenisstraf van 8 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- ontzegt de verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 5 jaren ten aanzien van feit 3A primair, 3B primair en 3C primair.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.M. Goessen, mr. A.K. Kleine en mr. J. Iding, van wie mr. J. Iding voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R. Goevaerts, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 24 december 2014.
Buiten staat
Mr. A.K. Kleine is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 24‑12‑2014
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de hierna opgenomen bewijsmiddelen en de motivering van de bewezenverklaring, verwijzen, tenzij anders vermeld, naar de doorlopende paginanummering in de voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie van het in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde verbalisanten van de politie regio Limburg Noord, District Midden-Limburg, opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2014000827 d.d. 4 januari 2014 en de als bijlagen daarbij gevoegde schriftelijke bescheiden, welke alle wettige bewijsmiddelen zijn als bedoeld in artikel 344, eerste lid jo artikel 339, eerste lid onder 5º van het Wetboek van Strafvordering, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 207.
Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 8] d.d. 5 december 2013 op pagina 36.
Het (niet van het proces-verbaal in voetnoot 1 deel uitmakende) proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris op 14 juli 2014 met betrekking tot getuige [slachtoffer 8] op de pagina’s 2 en 3.
Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 8] d.d. 5 december 2013 op de pagina 36 en 38.
Het proces-verbaal verhoor aangeefster [slachtoffer 8] d.d. 8 december 2013 op pagina 44.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2013 op pagina 61.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 december 2014.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2013 op de pagina’s 92 en 93.
Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 7 december 2013 op de pagina’s 145 en 146.
De noot van verbalisant [verbalisant 3] in het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 7 december 2013 op pagina 146.
Geschrift, inhoudende een ingevulde geneeskundige verklaring d.d. 17 december 2013 op pagina 155.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 december 2014.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2013 op de pagina’s 66 en 67.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2013 op pagina 70.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2013 op pagina 76.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2013 op pagina 70
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2013 op pagina 76.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2013 op pagina 71.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 december 2013 op pagina 76.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2013 op de pagina’s 80-82.
Het (niet van het proces-verbaal in voetnoot 1 deel uitmakende) proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris op 27 oktober 2014 met betrekking tot getuige [slachtoffer 6] op pagina 5.
Het (niet van het proces-verbaal in voetnoot 1 deel uitmakende) proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris op 27 oktober 2014 met betrekking tot getuige [slachtoffer 7] op pagina 7.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 6 december 2013 op de pagina’s 94 en 95.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2013 op pagina 92.
De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 december 2014.
Het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 8 december 2013 op pagina 32.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 december 2013 op pagina 61.
Waar de rechtbank in haar overwegingen de woorden ‘het voertuig van de verdachte’ of soortgelijke bewoordingen gebruikt, bedoelt de rechtbank nadrukkelijk niet dat de auto juridisch gezien aan de verdachte toebehoort. Er wordt slechts gedoeld op de door verdachte bestuurde auto.
Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 8] d.d. 5 december 2013 op pagina 36.
Het (niet van het proces-verbaal in voetnoot 1 deel uitmakende) proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris op 14 juli 2014 met betrekking tot getuige [slachtoffer 8] op de pagina’s 2 en 3.
Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 8] d.d. 5 december 2013 op de pagina’s 37 en 38.
Het (niet van het proces-verbaal in voetnoot 1 deel uitmakende) proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris op 14 juli 2014 met betrekking tot getuige [slachtoffer 8] op pagina 3.
Opmerking verbalisant in het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 8] d.d. 5 december 2013 met bijgevoegde foto’s op de pagina’s 38 en 40-42.
Het proces-verbaal verhoor verdachte [verdachte] d.d. 8 december 2013 op pagina 24.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 5 december 2013 op pagina 83.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] d.d. 8 december 2013 op de pagina’s 123 en 124.
Het proces-verbaal verhoor getuige [getuige 2] d.d. 27 december 2013 op de pagina’s 127 en 128.
Het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer 10] d.d. 5 december 2013 op de pagina’s 160 en 161.
De verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 10 december 2014.