Rb. 's-Gravenhage, 09-02-2011, nr. 960250 \ RL EXPL 10-14262
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8510
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
09-02-2011
- Zaaknummer
960250 \ RL EXPL 10-14262
- LJN
BP8510
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BP8510, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 09‑02‑2011; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 09‑02‑2011
Inhoudsindicatie
Luchtvaartclaim; vordering gebaseerd op Verordening (EU) nr. 261/2004; financiële compensatie in het geval van langdurige vertraging van een vlucht. In navolging van het HvJ EU in het zogenaamde Sturgeon-arrest (LJN: BK4714), honoreert de kantonrechter de aanspraak van eisende partij op compensatie in het geval van een langdurige vertraging. Het Sturgeon-arrest is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk en laat - mede tegen de achtergrond van ’s hofs eerdere jurisprudentie betreffende de Verordening, die consistent is - geen ruimte voor twijfel omtrent de geldigheid van de Verordening. In het bijzonder blijkt uit die jurisprudentie dat de compensatieregeling in de Verordening (al dan niet conform de uitleg die het HvJ EU daaraan in het Sturgeon-arrest geeft) niet in strijd is met het bepaalde in artikel 29 van het Verdrag van Montreal. Het Sturgeon-arrest geeft de kantonrechter geen aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen. Het aan het HvJ EU voorleggen van de door gedaagde partij geformuleerde vragen zou in feite neerkomen op het aan de orde stellen van de geldigheid van het Sturgeon-arrest en dat is niet is toegestaan.
Partij(en)
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton
Locatie 's-Gravenhage
AmO
Rolnummer: 960250 \ RL EXPL 10-14262
9 februari 2011
Vonnis in de zaak van:
1. [eiser],
2. [eiseres],
beiden wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. M.H.J. Janssen,
tegen
de besloten vennootschap TUI Airlines Nederland B.V., mede handelend onder de naam ArkeFly,
gevestigd en kantoorhoudende te Rijswijk,
gedaagde partij,
gemachtigden: mrs. J.D. de Meent en M. Lustenhouwer.
Partijen worden hierna aangeduid als "[eisers]" en "ArkeFly".
1. Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende, hier als herhaald en ingelast te beschouwen stukken:
- -
het exploot van dagvaarding van 6 mei 2010, met producties;
- -
de incidentele conclusie tot aanhouding tot na wijzen arrest van Hof van Justitie Europese Unie, tevens conclusie van antwoord, met producties;
- -
de conclusie van antwoord in het incident, met producties;
- -
de rolbeslissing van 6 oktober 2010, waarbij het verzoek tot aanhouding van ArkeFly - in verband met de (voorgenomen) voorlegging van nadere prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie door de Engelse rechter - is afgewezen.
[eisers] hebben geen gebruik gemaakt van de hen geboden mogelijkheid tot repliek.
2. Feiten
Arkefly is een chartermaatschappij. Zij sluit geen luchtvervoerovereenkomsten rechtstreeks met de passagiers, maar uitsluitend met touroperators.
[eisers] hebben via een touroperator een reis geboekt naar Cuba.
De terugvlucht van Varadero op Cuba naar Amsterdam (Schiphol Airport) in Nederland zou worden uitgevoerd met een vliegtuig van ArkeFly onder vluchtnummer OR 330. De geplande vertrektijd op 3 oktober 2009 was om 13.55 uur lokale tijd; de oorspronkelijk geplande aankomsttijd in Amsterdam was op 4 oktober 2009 om 8.55 uur lokale tijd. De afstand van deze vlucht bedroeg meer dan 3500 kilometer.
De terugvlucht is volgens de oorspronkelijke planning uit Varadero vertrokken. Tijdens de tussenlanding op Cancun (Mexico) is een technisch mankement aan het toestel geconstateerd. Als gevolg hiervan heeft de vlucht vertraging opgelopen.
[eisers] hebben een hotelovernachting aangeboden gekregen en ieder een vergoeding van € 50,- voor gemaakte kosten tijdens het oponthoud.
[eisers] zijn op 5 oktober 2009 om 10.50 uur lokale tijd - dus met een vertraging van ongeveer 26 uur - in Amsterdam geland.
3. Vordering
[eisers] vorderen dat Arkefly bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 1.200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 januari 2010 tot de dag der algehele voldoening, alsmede tot betaling van € 178,50 aan buitengerechtelijke incassokosten, een en ander onder veroordeling van Arkefly in de proceskosten.
Naast de hiervoor vermelde feiten wordt de vordering - zakelijk weergegeven - gegrond op de volgende stellingen. De geboekte vlucht is uitgevoerd met een zodanig langdurige vertraging dat daardoor aanspraak bestaat op compensatie op de voet van artikel 7 van de in deze toepasselijke EG-verordening 261/2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (hierna: de Verordening). Verwezen wordt naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (thans geheten: Hof van Justitie, hierna aan te duiden als: HvJ EU), van 19 november 2009 in de zaak met nummers C-432/07 en C 402/07, NJ 2010/137, LJN: BK4714; hierna verder aan de duiden als: Sturgeon-arrest. De aanspraak op compensatie bedraagt in dit geval € 600,- per persoon, dus in totaal € 1.200,-. ArkeFly heeft de verschuldigde vergoeding ondanks sommatie niet willen voldoen. ArkeFly dient de gemaakte buitengerechtelijke incassokosten en vertragingsschade te vergoeden.
4. Verweer
Arkefly heeft de vordering gemotiveerd betwist. Zij voert daartoe het volgende aan.
De Verordening is niet van toepassing. De vertraging heeft plaatsgevonden in een land buiten de Europese Unie, namelijk in Mexico. Nu [eisers] zijn opgevangen in hotels en verzorgd, bestaat er onder de Verordening geen recht op compensatie.
Indien de Verordening wel van toepassing is, geeft deze [eisers] geen aanspraak op compensatie. Er is immers geen sprake van een annulering, maar van een vertraging. De Verordening voorziet niet in een compensatie op de voet van artikel 7 in het geval van vertraging. Het HvJ EU heeft in het Sturgeon-arrest weliswaar anderszins geoordeeld, maar dit arrest kan niet worden gevolgd omdat het in strijd is met het eerder door het HvJ EU gewezen IATA-arrest van 10 januari 2006 (NJ 2006/372, LJN: AU9523) en de Verordening (bij de uitleg die het HvJ EU in het Sturgeon-arrest daaraan heeft gegeven) in strijd is met het Verdrag van Montreal (d.d. 28 mei 1999, Trb. 2001/91) en verschillende communautaire rechtsbeginselen.
Het Sturgeon-arrest geeft aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ EU. Een beslissing in deze zaak zou met het oog daarop moeten worden aangehouden.
5. Beoordeling
Toepasselijkheid van de Verordening
Aan de orde is allereerst de vraag of de Verordening in deze zaak van toepassing is. Daartoe overweegt de kantonrechter het volgende.
De werkingssfeer van de Verordening blijkt uit artikel 3.
In lid 1 van dat artikel is (als hoofdregel) bepaald dat de Verordening, onder de in lid 2 gestelde voorwaarden, van toepassing is:
- a.
op passagiers die vertrekken vanaf een luchthaven die gelegen is op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is (artikel 3 lid 1 onder a.);
- b.
op passagiers die vertrekken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven naar een luchthaven op het grondgebied van een lidstaat waarop het Verdrag van toepassing is, tenzij zij bepaalde voordelen of compensatie hebben ontvangen en bijstand hebben gekregen in dat derde land, indien de luchtvaartmaatschappij die de vlucht in kwestie uitvoert, een communautaire luchtvaartmaatschappij is (artikel 3 lid 1 onder b.).
Vast staat dat [eisers] zijn vertrokken vanaf een in een derde land gelegen luchthaven, te weten op Cuba, naar Schiphol Airport, welke laatste luchthaven is gelegen op het grondgebied van een EU-lidstaat. Het staat niet ter discussie dat de geboekte vlucht is uitgevoerd door een communautaire luchtvaartmaatschappij. In zoverre is dus voldaan aan de in artikel 3 lid 1 onder b van de Verordening weergegeven hoofdregel.
Dat [eisers] - naar de kantonrechter aanneemt op kosten van Arkefly - in een hotel zijn ondergebracht en zijn verzorgd door het op enig moment verstrekken van een vergoeding voor gemaakte kosten voor eten en drinken, staat als niet weersproken op grond van de stellingen van ArkeFly vast. De toepasselijkheid van de Verordening is in zo'n geval eerst dan uitgesloten, indien daarbij ook nog compensatie of bepaalde voordelen zijn ontvangen. ArkeFly heeft zelf aangegeven dat dit laatste niet het geval is, zodat daarmee vaststaat dat de in artikel 3 lid 1 onder b van de Verordening gegeven uitzonderingsregel hier niet aan de orde is. De toepasselijkheid van de Verordening staat daarmee vast.
Aanspraak op compensatie
De vraag is vervolgens of ArkeFly gelet op het bepaalde in de Verordening gehouden is [eisers] te compenseren voor het feit dat zij ongeveer 26 uur later dan de geplande aankomsttijd zijn aangekomen op de luchthaven van bestemming.
Het HvJ EU heeft zich over deze rechtsvraag uitgelaten in de zaken die hebben geleid tot het hiervoor onder punt 262417140 genoemde Sturgeon-arrest. In dat arrest heeft het HvJ EU - voor zover voor de onderhavige zaak van belang - beslist, dat op het in de Verordening toegekende recht op compensatie als bedoeld in artikel 7 ook aanspraak bestaat in het geval van een langdurige vertraging, tenzij de luchtvaartmaatschappij kan aantonen dat deze vertraging het gevolg is van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden, dat wil zeggen van omstandigheden waarop de luchtvaartmaatschappij geen daadwerkelijke invloed kan uitoefenen. Van een langdurige vertraging is naar het oordeel van het HvJ EU sprake indien de eindbestemming drie of meer uren na de oorspronkelijk door de luchtvaartmaatschappij geplande aankomsttijd wordt bereikt.
De kantonrechter volgt Arkefly niet in haar standpunt dat het Sturgeon-arrest dwingt tot het stellen van nadere prejudiciële vragen aan het HvJ EU. Dienaangaande wordt overwogen dat de nationale rechter gebonden is aan hetgeen het HvJ EU heeft beslist over de uitlegging of de geldigheid van een handeling van een instelling van de gemeenschap (zoals de Verordening). Het staat de nationale rechter weliswaar vrij om zich, zo deze dit nodig oordeelt, opnieuw tot het HvJ EU te wenden met nadere prejudiciële vragen, maar in zo'n geval kan niet de geldigheid van het gewezen arrest aan de orde komen (HvJ EU 5 maart 1986 [Wünsche], LJN BE6107). Het Sturgeon-arrest is naar het oordeel van de kantonrechter voldoende duidelijk en laat - mede tegen de achtergrond van 's hofs eerdere jurisprudentie betreffende de Verordening, die consistent is - geen ruimte voor twijfel omtrent de geldigheid van de Verordening. In het bijzonder blijkt uit voormelde jurisprudentie dat het HvJ EU de compensatieregeling in de Verordening - al dan niet conform de uitleg die het daaraan in het Sturgeon-arrest heeft gegeven - niet in strijd acht met het bepaalde in artikel 29 van het Verdrag van Montreal, in welk artikel het exclusieve karakter van het Verdrag tot uitdrukking komt. Volgens het HvJ EU ziet het Verdrag van Montreal op de voorwaarden voor het instellen van een vordering tot vergoeding van individuele schade die het gevolg is van een vertraging, terwijl de Verordening ertoe strekt onmiddellijke en gestandaardiseerde compensatie te bieden voor identieke schade die (wat de situatie betreft waarop artikel 7 ziet) bestaat uit het geleden tijdsverlies op zichzélf. De twee regelingen kunnen volgens het HvJ EU om die reden naast elkaar bestaan.
Het Sturgeon-arrest geeft de kantonrechter dus geen aanleiding tot het stellen van nadere prejudiciële vragen. Het aan het HvJ EU voorleggen van de door ArkeFly geformuleerde vragen zou, gelet op het voorgaande, in feite neerkomen op het aan de orde stellen van de geldigheid van het Sturgeon-arrest, hetgeen zoals vermeld niet is toegestaan.
De kantonrechter zal de onderhavige zaak derhalve thans afdoen en zich daarbij baseren op hetgeen is beslist in het Sturgeon-arrest en andere relevante uitspraken van het HvJ EU. Nu het HvJ EU in het Sturgeon-arrest niet anderszins heeft overwogen, geldt de daarin gegeven uitleg van de Verordening vanaf de datum dat deze in werking is getreden.
Het verweer van ArkeFly, dat een vertraging van circa 26 uur geen aanspraak doet ontstaan op de in artikel 7 van de Verordening vermelde compensatie, wordt verworpen. Het tegendeel volgt immers uit de beslissing van het HvJ EU in het Sturgeon-arrest.
conclusies
Nu ook voor het overige is voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van een op artikel 7 van de Verordening gebaseerde compensatie, is de vordering tot betaling van 2 maal € 600,- toewijsbaar. De gevraagde wettelijke rente daarover is toewijsbaar zoals gevorderd, nu ArkeFly blijkens de op dat punt niet weersproken stellingen van [eisers] op 5 januari 2010 door haar mededelingen bij brief van die datum, in verzuim is geraakt.
De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten zijn niet toewijsbaar, aangezien ArkeFly de vordering in zoverre heeft weersproken en [eisers] in dat verweer geen aanleiding hebben gezien hun stellingen nader te onderbouwen.
ArkeFly zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
Beslissing
De kantonrechter:
- I.
veroordeelt ArkeFly om tegen behoorlijk bewijs van betaling aan [eisers] te voldoen, een bedrag van € 1.200,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 5 januari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening;
- II.
veroordeelt ArkeFly in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op € 456,93, waarvan € 200,- aan salaris voor de gemachtigde;
- III.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- IV.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. G.P. van Ham en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 februari 2011.