HR, 27-06-2008, nr. 08/02090
ECLI:NL:PHR:2008:BD3702
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
27-06-2008
- Zaaknummer
08/02090
- LJN
BD3702
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2008:BD3702, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 27‑06‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BD3702
ECLI:NL:PHR:2008:BD3702, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 27‑06‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BD3702
- Wetingang
- Vindplaatsen
BJ 2008/48
BJ 2008/48
Uitspraak 27‑06‑2008
Inhoudsindicatie
BOPZ. Afwijzing verzoek om contra-expertise; onvoldoende gemotiveerd afgewezen.
27 juni 2008
Eerste Kamer
08/02090
RM/MD
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT HAARLEM,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
Met een op 12 maart 2008 ter griffie van de rechtbank Haarlem ingediend verzoekschrift heeft de officier van justitie zich gewend tot die rechtbank en verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en verblijven.
Betrokkene heeft het verzoek bestreden.
Bij beschikking van 31 maart 2008 heeft de rechtbank de machtiging voor de duur van zes maanden verleend.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank Haarlem.
3. Beoordeling van het middel
3.1 De rechtbank heeft een voorlopige machtiging verleend om betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en verblijven voor de duur van zes maanden. Daartoe overwoog de rechtbank:
"Uit de inhoud van de overgelegde stukken, de gehouden verhoren en de verkregen inlichtingen blijkt dat betrokkene door een stoornis van de geestvermogens gevaar veroorzaakt, welk gevaar niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis.
Betrokkene geeft geen althans onvoldoende blijk van de nodige bereidheid tot opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
Gelet op het bovenoverwogene zal het verzoek worden toegewezen."
3.2 Tijdens de mondelinge behandeling van het verzoek van de officier van justitie heeft betrokkene de juistheid van de in rubriek 4.d van de geneeskundige verklaring vermelde diagnose en de noodzaak van een voorlopige machtiging bestreden. Naast afwijzing van het inleidende verzoek is van de zijde van betrokkene subsidiair verzocht om "een second opinion voor de diagnose". Dit laatste verzoek kan niet anders worden verstaan dan als een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige (met andere woorden: een contra-expertise), gedaan voor het geval dat het verzoek van de officier van justitie niet terstond zou worden afgewezen.
3.3 De rechtbank heeft in haar beschikking volstaan met voormelde standaardmotivering. Het middel klaagt terecht dat deze beschikking niet naar de eis der wet met redenen is omkleed, nu uit de motivering niet kan worden opgemaakt waarom de rechtbank het subsidiaire verzoek van betrokkene om een nader deskundigenonderzoek niet heeft ingewilligd. Gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing kan een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd worden afgewezen (HR 29 april 2005, nr. R05/007, NJ 2007, 153).
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Haarlem van 31 maart 2008;
verwijst het geding ter verdere behandeling en beslissing naar die rechtbank.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, J.C. van Oven en C.A. Streefkerk, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 27 juni 2008.
Conclusie 27‑06‑2008
Inhoudsindicatie
BOPZ. Afwijzing verzoek om contra-expertise; onvoldoende gemotiveerd afgewezen.
08/02090
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 6 juni 2008
Conclusie inzake:
[Verzoekster]
tegen
Officier van Justitie te Haarlem
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd over het ongemotiveerd voorbijgaan aan een verzoek om een contra-expertise.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. De officier van justitie in het arrondissement Haarlem heeft op 12 maart 2008 de rechtbank aldaar verzocht een voorlopige machtiging te verlenen om thans verzoekster in cassatie (hierna: betrokkene) in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en verblijven. Bij het verzoekschrift is een geneeskundige verklaring d.d. 6 maart 2008 overgelegd.
1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 31 maart 2008, waarbij aanwezig waren: betrokkene en haar raadsvrouwe, de zorgmentor [betrokkene 1] en de teammanager zorg, [betrokkene 2](1). Bij beschikking van diezelfde datum heeft de rechtbank de verzochte machtiging verleend voor de duur van zes maanden. De motivering hield slechts in:
"Uit de inhoud van de overgelegde stukken, de gehouden verhoren en de verkregen inlichtingen blijkt dat betrokkene door een stoornis van de geestvermogens gevaar veroorzaakt, welk gevaar niet kan worden afgewend door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis.
Betrokkene geeft geen althans onvoldoende blijk van de nodige bereidheid tot opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis.
Gelet op het bovenoverwogene zal het verzoek worden toegewezen."
1.3. Namens betrokkene is - tijdig - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Het middel klaagt dat de rechtbank met een standaardmotivering heeft volstaan en haar beschikking niet naar de eisen der wet met redenen heeft omkleed. In het bijzonder wordt geklaagd dat de rechtbank niet zonder motivering had mogen voorbijgaan aan het verzoek dat ter zitting namens betrokkene is gedaan "tot afwijzing van het verzoek en anders een second opinion voor de diagnose".
2.2. Betrokkene is een thuiswonende vrouw van thans 56 jaar. In de geneeskundige verklaring (onder 4.d) is de volgende diagnose gesteld: "alcoholafhankelijkheid, benzodiazepine-afhankelijkheid, depressie, amnestisch syndroom". Ter zitting in eerste aanleg heeft betrokkene, blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal, de juistheid van deze diagnose en de noodzaak van een voorlopige machtiging bestreden. Namens betrokkene heeft haar raadsvrouwe subsidiair verzocht om een second opinion voor de diagnose.
2.3. De rechtbank heeft in haar beschikking geen aandacht besteed aan dit subsidiaire verzoek, zodat de reden waarom de rechtbank dit subsidiaire verzoek niet heeft ingewilligd, geheel in het ongewisse blijft. In HR 29 april 2005, NJ 2007, 153 m.nt. J. Legemaate (BJ 2005, 14 m.nt. W. Dijkers) is antwoord gegeven op de vraag hoe de rechter moet omgaan met het verzoek om een nader onderzoek door een deskundige te bevelen. Daaruit is voor de onderhavige zaak het volgende van belang:
"De rechter is derhalve overeenkomstig de algemene regels in de verzoekschriftprocedure vrij een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek af te wijzen. Niettemin moet, gelet op de ingrijpende aard van de door de rechter te nemen, tot vrijheidsbeneming leidende beslissing worden aangenomen dat een verzoek tot het verrichten van een nader onderzoek door een deskundige slechts gemotiveerd kan worden afgewezen. De eisen die aan die motivering moeten worden gesteld, hangen af van de omstandigheden van het geval, waarbij met name van belang is op welke punten het verzochte nadere onderzoek zich volgens de betrokkene zou moeten richten, en de mate waarin de rechter uit de bij het verzoek tot het verlenen van de machtiging overgelegde geneeskundige verklaring en de overige stukken reeds duidelijkheid heeft verkregen omtrent de door hem te beslissen punten."
2.4. Nu iedere motivering ontbreekt, waarom de rechtbank het verzoek om een nader deskundigenonderzoek niet heeft ingewilligd, is aan de wettelijke eisen niet voldaan. Derhalve slaagt de klacht en kan de bestreden beslissing niet in stand blijven. Ten overvloede wordt gesignaleerd dat de rechter, die na verwijzing over de zaak zal beslissen, het inleidende verzoek van de officier van justitie behoort te beoordelen op basis van feiten en omstandigheden die zich ten tijde van haar nieuwe beslissing voordoen. Weliswaar gaat het na cassatie en verwijzing door de Hoge Raad om voortzetting van dezelfde procedure, maar de aard van een procedure als de onderhavige, waarbij de persoonlijke vrijheid van de betrokkene in het geding is en de waarborgen van art. 5 EVRM in acht moeten worden genomen, laat niet toe dat de rechter zijn beslissing zonder nader onderzoek baseert op de feiten en omstandigheden welke hem reeds waren gebleken toen hij de in cassatie vernietigde beschikking gaf. Daarom brengt het voorschrift van de slotzin van het eerste lid van art. 5 Wet Bopz, dat de bij een verzoek tot het verkrijgen van een voorlopige machtiging over te leggen geneeskundige verklaring inzicht verschaft in de actuele situatie van de betrokkene, mee dat de rechter na cassatie en verwijzing niet opnieuw op het inleidende verzoek beslist alvorens hem een nieuwe geneeskundige verklaring is overgelegd die aan dit voorschrift voldoet(2).
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank te Haarlem.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Uit de gedingstukken blijkt dat betrokkene ambulant in behandeling is geweest bij Brijder Verslavingszorg (onderdeel van de Parnassiagroep).
2 Zie onder meer: HR 2 maart 2001, NJ 2001, 278; HR 23 mei 2008, LJN: BC9346.