Einde inhoudsopgave
RvdW 2008, 619
HR, 13-06-2008, nr. C07/001HR
HR 13-06-2008, ECLI:NL:PHR:2008:BC7476
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
13 juni 2008
- Magistraten
Mrs. J.B. Fleers, A.M.J. van Buchem-Spapens, E.J. Numann, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk
- Zaaknummer
C07/001HR
- Conclusie
A-G Wesseling-van Gent
- LJN
BC7476
- Vakgebied(en)
Juridische beroepen / Rechter
Burgerlijk procesrecht (V)
Staatsrecht / Rechtspraak
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2008:BC7476, Uitspraak, Hoge Raad, 13‑06‑2008
ECLI:NL:PHR:2008:BC7476, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑06‑2008
Beroepschrift, Hoge Raad, 18‑12‑2006
- Wetingang
Rv (oud) art. 157; Wet RO art. 39
Essentie
Absolute competentie i.v.m. aard rechtsverhouding; maatstaf. Art. 157 (oud) Rv.
Voor het antwoord op de vraag tot wiens kennisneming een vordering met betrekking tot een bepaalde overeenkomst behoort, is bepalend de grondslag van de vordering zoals die blijkens de dagvaarding is ingesteld, waarbij de benaming door de eiser gegeven aan de overeenkomst waaruit hij ageert niet beslissend behoeft te zijn. Daarbij is niet relevant wat de werkelijk tussen partijen bestaande rechtsverhouding is, noch wat het verweer van de gedaagde inhoudt. Bij de uitleg van de dagvaarding dient in aanmerking te worden genomen dat op grond van het feit dat ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.