HR, 11-04-2008, nr. 08/00115HR
ECLI:NL:HR:2008:BC9274
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
11-04-2008
- Zaaknummer
08/00115HR
- LJN
BC9274
- Vakgebied(en)
Gezondheidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2008:BC9274, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑04‑2008
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2008:BC9274
ECLI:NL:HR:2008:BC9274, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 11‑04‑2008; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2008:BC9274
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑01‑2008
- Wetingang
- Vindplaatsen
BJ 2008/22
BJ 2008/22
Conclusie 11‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz. Gewijzigd behandelplan niet aan betrokkene voorgelegd; procesrecht; schending hoor en wederhoor.
08/00115HR
Mr. F.F. Langemeijer
Parket, 1 februari 2008
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
Officier van Justitie te Zwolle-Lelystad
In deze Bopz-zaak wordt geklaagd over schending van de regel van hoor en wederhoor.
1. De feiten en het procesverloop
1.1. De officier van justitie in het arrondissement Zwolle-Lelystad heeft bij verzoekschrift, ter griffie ingekomen op 25 september 2007, aan de rechtbank aldaar verzocht een voorwaardelijke machtiging(1) te verlenen ten aanzien van verzoeker tot cassatie (hierna: betrokkene). Bij het verzoekschrift waren gevoegd een geneeskundige verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater, gedateerd 14 september 2007, en een afschrift van het behandelingsplan, gedateerd 4 juli 2007 met aan het slot een opgave van de stand van uitvoering per 29 augustus 2007.
1.2. De rechtbank heeft het verzoek mondeling behandeld op 4 oktober 2007, waarbij aanwezig waren betrokkene en zijn advocaat alsmede de behandelend psychiater [de psychiater]. Blijkens het proces-verbaal van de zitting heeft betrokkene verklaard:
"(...) Ik ben het eens met het laatste stukje van de brief, voor de rest trek in mijn handtekening in. Er staat in dat ik verantwoordelijk ben voor mijn handelen, daar ben ik het niet mee eens: ik wist niet wat ik deed, ik ben het niet eens met het behandelplan. Ik wil wel medicatie nemen."
De advocaat van betrokkene verklaarde ter zitting(2):
"Hij heeft liever de rm niet. Hij ziet zelf ook wel dat hij medicatie nodig heeft. Hij trekt zijn handtekening in. Met de voorwaarden is hij het eens. Juridisch hebben we een probleem."
Op blz. 2 van het proces-verbaal is vermeld:
"[advocaat betrokkene]: [Betrokkene] wil de rm wel maar het behandelplan moet aangepast worden.
[behandelend psychiater]: Dat kan aangepast worden.
[rechter]: We wachten het aangepaste behandelplan af en daarna doe ik uitspraak."
1.3. In het in cassatie overgelegde kopie-dossier bevindt zich een op 4 oktober 2007 gedateerd schrijven, opgemaakt door de behandelend psychiater en gericht aan betrokkene, in de kop aangeduid als "behandelplan"(3).
1.4. De rechtbank heeft bij beschikking van 4 oktober 2007 een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van twaalf maanden. Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat voor betrokkene de voorwaarde geldt dat hij zich onder behandeling van de behandelaar stelt overeenkomstig het aan de beschikking gehechte behandelingsplan van 4 oktober 2007, waarbij als voorwaarden gelden:
- betrokkene gebruikt de medicatie (elke 14 dagen in depotvorm) zoals afgesproken met de behandelaar;
- betrokkene houdt contact met de polikliniek van de Zwolse Poort.
Verder is vermeld dat als betrokkene zich niet aan de voorwaarden houdt, hij onder dwang wordt opgenomen.
1.5. De rechtbank overwoog, na het aanhalen van de wettelijke bepalingen:
"Hoewel betrokkene aanvankelijk het behandelingsplan wel had getekend, heeft hij ter zitting aangegeven er toch niet achter te staan. Met name heeft hij moeite met bepaalde passages, niet zozeer met de voorwaarden waaraan hij zou moeten voldoen.
De psychiater heeft daarop het behandelingsplan enigszins gewijzigd, maar betrokkene wilde daar toch niet mee instemmen omdat hij de daarin opgenomen diagnose niet erkent. Wel is betrokkene het eens met de therapeutische middelen en voorwaarden, die hij ook heeft gezegd te zullen naleven.
De rechter constateert dat betrokkene met de essentie van het behandelingsplan instemt en de voorwaarden accepteert. Derhalve kan de machtiging worden verleend."
1.6. Namens betrokkene is - tijdig(4) - beroep in cassatie ingesteld. In cassatie is geen verweer gevoerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1. Een voorwaardelijke machtiging kan slechts worden verleend indien is voldaan aan de vereisten van het tweede lid van art. 14a Wet Bopz. Het oordeel dat aan die vereisten is voldaan wordt in cassatie niet bestreden.
2.2. Het vijfde lid van art. 14a bepaalt dat de rechter een voorwaardelijke machtiging slechts verleent indien een behandelingsplan wordt overgelegd dat met instemming van de betrokkene door de behandelaar is opgesteld. Het behandelingsplan bevat de therapeutische middelen die zullen worden toegepast teneinde buiten de inrichting het gevaar af te wenden. Het behandelingsplan regelt de wijze waarop de behandelaar erop toeziet dat het gevaar buiten de inrichting wordt afgewend. Een voorwaardelijke machtiging wordt verleend onder de (algemene) voorwaarde dat de betrokkene zich onder behandeling van de behandelaar stelt, overeenkomstig het overgelegde behandelingsplan (lid 6). Daarnaast kan de rechter bijzondere voorwaarden stellen (lid 7). De rechter verleent de machtiging slechts indien de betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden (lid 8)(5). De rechtbank is van oordeel dat ook aan deze vereisten is voldaan.
2.3. Onderdeel I klaagt dat, nu uit de beschikking niet blijkt dat het op 4 oktober 2007 opgemaakte (gewijzigde) behandelingsplan aan betrokkene is voorgelegd en betrokkene de gelegenheid heeft gekregen om daarop te reageren of nogmaals is gehoord, de rechtbank heeft gehandeld in strijd met art. 14a, leden 4 en 5, in verbinding met art. 8, leden 8 en 9, Wet Bopz, mede gelet op art. 5 EVRM. In de toelichting op deze klacht is ook een beroep gedaan op art. 19 Rv.
2.4. Onderdeel II klaagt dat niet blijkt dat betrokkene ook instemde met de voorwaarden, opgenomen in het op 4 oktober 2007 gewijzigde behandelingsplan. Tijdens de zitting is wel gezegd dat het behandelingsplan zou worden aangepast, maar wat er precies zou worden aangepast blijkt niet. Volgens het middelonderdeel is onbegrijpelijk op welke gronden het oordeel van de rechtbank berust dat betrokkene met de essentie van het behandelingsplan instemt en de voorwaarden accepteert. Deze klachten lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
2.5. Artikel 8 lid 8 Wet Bopz, dat op grond van het vierde lid van art. 14a van overeenkomstige toepassing is op de behandeling van een verzoek tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging, bepaalt dat indien de rechter zich buiten tegenwoordigheid van de betrokkene door anderen laat voorlichten, de zakelijke inhoud van de inlichtingen aan de betrokkene wordt medegedeeld. Het negende lid bepaalt dat de rechter betrokkene of zijn raadsman in de gelegenheid stelt zijn mening over die inlichtingen kenbaar te maken. Het voorschrift sluit aan bij het bepaalde in art. 19 Rv.
2.6. In cassatie moet ervan worden uitgegaan dat betrokkene door de rechtbank niet in de gelegenheid is gesteld kennis te nemen van het op 4 oktober 2007 gewijzigde behandelingsplan, noch om zich daarover uit te laten. Weliswaar is het voornemen tot wijziging van het behandelingsplan ter zittting van de rechtbank besproken, maar uit het gestelde op blz. 2 van het proces-verbaal leid ik af dat de tekst van het gewijzigde behandelingsplan bij de behandeling ter zitting niet voorhanden was en zou worden nagezonden. De wet stelt niet de eis dat dan een nieuwe mondelinge behandeling van het verzoek plaatsvindt, maar wel de eis dat betrokkene en zijn advocaat in de gelegenheid worden gesteld van het nagezonden bescheid kennis te nemen en zich daarover op enigerlei wijze uit te laten.
2.7. Klaarblijkelijk had betrokkene moeite met enkele passages in het behandelingsplan van 4 juli 2007, die in het gewijzigde behandelingsplan van 4 oktober 2007 zijn weggelaten. In de jurisprudentie zijn enkele precedenten te vinden, waar het niet naleven van de regel van hoor en wederhoor toch niet tot cassatie leidde. Zie HR 18 november 1994, NJ 1995, 262: in die zaak had de rechter bij het verhoor medegedeeld te zullen beslissen zodra het afdelingshoofd de geneeskundige verklaring zou hebben ondertekend. De omstandigheid dat de nadien aan de rechtbank toegezonden - alsnog ondertekende, maar overigens gelijkluidende - verklaring niet opnieuw aan de betrokkene en zijn advocaat was voorgelegd, behoefde niet tot nietigheid te leiden(6). Zie voorts HR 30 juni 1995, NJ 1996, 232 m.nt. JdB, waar sprake was van correcties in de geneeskundige verklaring ten aanzien van persoonsgegevens van de betrokkene, waaromtrent geen onzekerheid had bestaan.
2.8. Enerzijds kan worden gezegd dat de wijziging van betrekkelijk ondergeschikte aard was en dat het voornemen tot wijziging van het behandelingsplan ter zitting met betrokkene en zijn advocaat is besproken. Anderzijds gaat het in dit geval om meer dan een administratieve formaliteit: voor betrokkene was een wijziging van de tekst van het behandelingsplan kennelijk zo belangrijk dat hij zijn instemming daarvan afhankelijk maakte. Voor zover de bestreden beslissing berust op de gedachte dat betrokkene geen belang meer had bij kennisneming van en uitlating over de tekst van het gewijzigde behandelingsplan, acht ik dat oordeel onjuist. De rechtbank heeft de in het middel genoemde voorschriften van hoor en wederhoor niet juist toegepast. Hieruit volgt dat onderdeel I gegrond is.
2.9. Daarbij komt, zoals onderdeel II signaleert, dat zonder een nadere motivering, welke ontbreekt, niet te volgen is waarop de rechtbank de vaststelling baseert dat betrokkene met de op te leggen voorwaarden instemt. De bijzondere voorwaarden, dat betrokkene de medicatie (elke 14 dagen in depotvorm) gebruikt zoals afgesproken met de behandelaar en contact houdt met de polikliniek van de Zwolse Poort, zijn vermeld in het gewijzigde behandelingsplan van 4 oktober 2007. Uit het verhandelde ter zitting volgt weliswaar een in beginsel bestaande bereidheid van betrokkene tot het innemen van de voorgeschreven medicatie, maar volgt niet dat betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van juist deze voorwaarden. Verder behoeft onderdeel II geen bespreking.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank ter verdere afdoening.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
1 Art. 14a Wet Bopz.
2 De afkorting "rm" staat kennelijk voor: rechterlijke machtiging.
3 De griffie van de Hoge Raad heeft bij de griffie van de rechtbank een afschrift opgevraagd van het onder de rechtbank berustende procesdossier (art. 34 lid 3 Rv; art. 83 RO). Daarin blijkt zich wel een kopie van dit document van 4 oktober 2007 te bevinden, maar geen bewijsstuk waaruit volgt dat dit document ter kennis van (de advocaat van) betrokkene is gebracht.
4 Het cassatieverzoekschrift is op 3 januari 2008 als faxkopie ter griffie van de Hoge Raad ingekomen. Het ondertekende originele verzoekschrift is op 7 januari 2008 per post ontvangen.
5 Zie over deze bepalingen onder meer: HR 15 december 2006, NJ 2007, 7 (BJ 2007, 3 m.nt. red.) en HR 2 februari 2007, NJ 2007, 90 (BJ 2007, 4).
6 Een soortgelijk geval deed zich voor in HR 27 april 2007, BJ 2007, 16 m.nt. red.; zie alinea 2.9 van de conclusie voor die beschikking.
Uitspraak 11‑04‑2008
Inhoudsindicatie
Bopz. Gewijzigd behandelplan niet aan betrokkene voorgelegd; procesrecht; schending hoor en wederhoor.
11 april 2008
Eerste Kamer
08/00115HR
RM/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. G.E.M. Later,
t e g e n
DE OFFICIER VAN JUSTITIE IN HET ARRONDISSEMENT ZWOLLE,
gevestigd te Zwolle,
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als betrokkene en de officier van justitie.
1. Het geding in feitelijke instantie
De officier van justitie in het arrondissement Zwolle heeft op 24 september 2007, onder overlegging van een op 14 september 2007 ondertekende geneeskundige verklaring van een niet bij de behandeling betrokken psychiater en een afschrift van het behandelplan, gedateerd 4 juli 2007, met aan het slot een opgave van de stand van uitvoering per 29 augustus 2007, een verzoek ingediend bij de rechtbank aldaar tot het verlenen van een voorwaardelijke machtiging ten aanzien van betrokkene.
Nadat de rechtbank betrokkene, bijgestaan door zijn advocaat, alsmede de behandelend psychiater op 4 oktober 2007 had gehoord, heeft zij bij beschikking van diezelfde datum de verzochte voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van twaalf maanden.
De beschikking van de rechtbank is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van de rechtbank heeft betrokkene beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal F.F. Langemeijer strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing van de zaak naar de rechtbank ter verdere afdoening.
3. Beoordeling van het middel
3.1 Wat betreft de feiten en het verloop van de procedure bij de rechtbank verwijst de Hoge Raad naar de punten 1.1-1.4 van de conclusie van de Advocaat-Generaal en naar het hiervoor onder 1 overwogene.
3.2 Nadat betrokkene tijdens de mondelinge behandeling van het inleidende verzoek bezwaar had gemaakt tegen het gedeelte in het op 4 juli 2007 gedateerde "behandelplan" - als bedoeld in art. 14a lid 5 Wet Bopz - waarin onder meer was vermeld dat hij verantwoordelijk was voor zijn handelen terwijl hij, naar eigen zeggen, niet wist wat hij deed en hij wel medicatie wilde nemen, is volgens het proces-verbaal van die zitting door de behandelend psychiater meegedeeld dat hij het behandelplan zou aanpassen. Na ontvangst van het aangepaste behandelplan heeft op 4 oktober 2007 de rechtbank, zoals zij op de zitting had aangekondigd, uitspraak gedaan en de machtiging verleend voor de duur van twaalf maanden onder de voorwaarde dat betrokkene zich onder behandeling stelt van de behandelaar "overeenkomstig het overgelegde en aan deze beschikking gehechte behandelingsplan (inclusief voorwaarden) van 4 oktober 2007". Daartoe overwoog zij:
"Hoewel betrokkene aanvankelijk het behandelingsplan wel had getekend, heeft hij ter zitting aangegeven er toch niet achter te staan. Met name heeft hij moeite met bepaalde passages, niet zozeer met de voorwaarden waaraan hij zou moeten voldoen.
De psychiater heeft daarop het behandelingsplan enigszins gewijzigd, maar betrokkene wilde daar toch niet mee instemmen omdat hij de daarin opgenomen diagnose niet erkent. Wel is betrokkene het eens met de therapeutische middelen en voorwaarden, die hij ook heeft gezegd te zullen naleven.
De rechter constateert dat betrokkene met de essentie van het behandelingsplan instemt en de voorwaarden accepteert. Derhalve kan de machtiging worden verleend."
3.3.1 Uit de door de Advocaat-Generaal blijkens diens conclusie onder 1.3 ingewonnen informatie alsmede uit de nadere inlichtingen van de rechtbank die de Hoge Raad op de voet van art. 83 RO heeft gevraagd, komt naar voren dat het door de behandelend psychiater op 4 oktober 2007 met aanpassing van het eerdere behandelplan opgemaakte, aan de beschikking gehechte, behandelplan niet aan betrokkene is voorgelegd en dat de rechtbank, voorafgaande aan haar beslissing, betrokkene of zijn advocaat niet in de gelegenheid heeft gesteld daarop te reageren.
3.3.2 Onderdeel I van het middel klaagt terecht dat de rechtbank aldus heeft gehandeld en beslist in strijd met het bepaalde in art. 8 lid 8 en lid 9 Wet Bopz en het - in deze bepaling neergelegde en mede door art. 5 EVRM gewaarborgde - fundamentele beginsel van hoor en wederhoor heeft geschonden. Dit wordt niet anders doordat, zoals uit de beschikking en het proces-verbaal kan worden afgeleid, betrokkene ter zitting heeft laten blijken in te stemmen met de therapeutische middelen en de voorwaarden van het behandelplan, zoals dat door de psychiater zou worden gewijzigd. Die instemming impliceert immers niet zonder meer dat betrokkene ter zitting ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht (zelf of door zijn advocaat) kennis te nemen van en te reageren op het nog door de psychiater aan te passen behandelplan, zoals dat door de rechter aan haar beslissing ten grondslag zou worden gelegd. Dit geldt eens te meer nu betrokkene zijn aanvankelijke instemming met het behandelplan van 4 juli 2007 had ingetrokken.
3.4 Nu onderdeel I slaagt, kan de bestreden beschikking niet in stand blijven. Onderdeel II behoeft geen behandeling. Na verwijzing zal opnieuw de toewijsbaarheid van het inleidend verzoek moeten worden beoordeeld.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Zwolle van 4 oktober 2007;
verwijst het geding naar die rechtbank ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 11 april 2008.
Beroepschrift 03‑01‑2008
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Geeft eerbiedig te kennen
[verzoeker], wonende te [woonplaats], te dezer zake te 's‑Gravenhage woonplaats kiezende aan de Riouwstraat 131, ten kantore van de advocate bij de Hoge Raad der Nederlanden mr. G.E.M. Later, die door verzoeker als zodanig wordt aangewezen om voor haar in dit rechtsgeding op te treden en die het verzoekschrift voor verzoeker ondertekent en indient en daartoe door verzoeker bepaaldelijk is gemachtigd;
- 1)
Bij beschikking van 4 oktober 2007 heeft de arrondissementsrechtbank te Zwolle-Lelystad zaak- en rolnr. 137351 FA RK 07-3415, een voorwaardelijke machtiging verleend voor de duur van 12 maanden. Die beschikking met behandelplan van 4 oktober 2007, verzoek Officier van Justitie van 24 september 2007, verzoek aan de Officier van Justitie van 20 september 2007 met geneeskundige verklaring en behandelplan van 4 juli 2007 alsmede het proces-verbaal van de zitting van 4 oktober 2007 legt verzoeker hierbij over.
- 2)
Verzoeker kan zich met de onderhavige beschikking niet verenigen en stelt daarvan bij deze — derhalve tijdig — beroep in kassatie in onder aanvoering van het navolgende:
Middel van kassatie
Schending van het recht althans verzuim van vormen waarvan niet inachtneming nietigheid medebrengt, aangezien de arrondissementsrechtbank te Zwolle-Lelystad ten aanzien van de voorwaardelijke machtiging heeft overwogen als in de beschikking staat vermeld en heeft beslist als in de beschikking staat omschreven, welke overwegingen en beslissingen als hier herhaald en overgenomen dienen te worden beschouwd, zulks ten onrechte om de navolgende redenen.
I
Naar uit de bestreden beschikking blijkt heeft de Rechtbank overwogen:
‘…Hoewel betrokkene aanvankelijk het behandelingsplan wel had getekend, heeft hij ter zitting aangegeven er toch niet achter te staan. Met name heeft hij moeite met bepaalde passages, niet zozeer met de voorwaarden waaraan hij zou moeten voldoen.
De psychiater heeft daarop het behandelingsplan enigszins gewijzigd, maar betrokkene wilde daar toch niet mee instemmen omdat hij de daarin opgenomen diagnose niet erkent. Wel is betrokkene het eens met de therapeutische middelen en de voorwaarden, die hij ook heeft gezegd te zullen naleven.
De rechter constateert dat betrokkene met de essentie van het behandelingsplan instemt en de voorwaarden accepteert. Derhalve kan de machtiging worden verleend….’
Bij de stukken bevindt zich een behandelingsplan dat kennelijk is opgesteld door de psychiater [de psychiater] en door iemand namens deze psychiater ondertekend maar niet is ondertekend voor akkoord door verzoeker. Het behandelingsplan dateert van 4 oktober 2007, dezelfde dag waarop de beschikking is gegeven.
Bij het verzoek van de Officier van Justitie bevindt zich een geneeskundige verklaring en een behandelplan van de arts [naam arts] van 4 juli 2007 dat nog een staat van uitvoering van 29 augustus 2007 bevat, maar welk behandelplan zoals dat voor de procedure ter beschikking is gesteld niet door verzoeker is getekend. Het behandelplan is ook anders dan het behandelplan van 4 oktober 2007.
Uit het proces-verbaal van de behandeling op 4 oktober 2007 blijkt dat verzoeker gezegd heeft:
‘…Ik woon op huisnummer [1]. Ik mis mijn oude huis. Ik hebt niet zo veel zin om zo te leven. Ik voel mij zo duf, dom en lui. Ik ben het eens met het laatste stukje van de brief, voor de rest trek ik mijn handtekening in. Er staat in dat ik verantwoordelijk ben voor mijn handelen, daar ben ik het niet mee eens: ik wist niet wat ik deed, ik ben het niet eens met het behandelplan. Ik wil wel medicatie nemen…
Nee ik wil geen rm…
Ik voel de rm als een ketting om mij heen. Ik wil misschien ooit nog naar Iran toe….…’
De advocaat heeft aangegeven:
‘…Hij heeft liever de rm niet. Hij ziet zelf ook wel dat hij medicatie nodig heeft. Hij trekt zijn handtekening in. Met de voorwaarden is hij het eens. Juridisch hebben we een probleem….
[verzoeker] wil de rm wel maar het behandelplan moet aangepast worden….’
Blijkens het proces-verbaal heeft de rechter eerst gevraagd of verzoeker wel een rm wil als het behandelplan wordt aangepast. Vervolgens wordt afgesproken dat het behandelplan aangepast kan worden. Er wordt een afspraak gemaakt dat het aangepaste behandelplan wordt afgewacht en daarna doet de rechter uitspraak. Uit het proces-verbaal blijkt niet op welke wijze het behandelplan wordt aangepast.
Het aangepaste behandelplan van 4 oktober 2007 is niet door verzoeker ondertekend. Niet blijkt dat de Rechtbank het behandelplan van 4 oktober 2007 aan verzoeker en zijn advocaat heeft voorgelegd of dat op andere wijze dat behandelplan is besproken voordat de Rechtbank de beslissing nam met betrekking tot de voorwaardelijke machtiging voor de duur van twaalf maanden. Er blijkt dus niet uit de beschikking dat verzoeker heeft kunnen kennisnemen van en zich heeft kunnen uitlaten over dat behandelplan.
Artikel 19 RV bepaalt ondermeer dat de rechter zijn oordeel ten nadele van één der partijen, niet baseert op bescheiden of andere gegevens waarover die partij zich niet voldoende heeft kunnen uitlaten. Artikel 14a lid 5 van de wet BOPZ stelt dat de rechter een voorwaardelijke machtiging slechts verleent indien een behandelingsplan wordt overgelegd dat met instemming van de betrokkene door de psychiater die verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling is opgesteld. Uit het behandelplan dat de Rechtbank voor de beslissing heeft gebruikt blijkt niet dat verzoeker daarmee instemt. Mede gelet op artikel 5 EVRM dient de rechter de beginselen van een behoorlijk procesorde in acht te nemen en kan naar de mening van verzoeker niet beslist worden zonder dat verzoeker en zijn advocate in de gelegenheid worden gesteld hun zienswijze kenbaar te maken naar aanleiding van in casu het behandelplan van 4 oktober 2007. Nu uit de beschikking niet blijkt dat het op 4 oktober 2007 door de psychiater [de psychiater] opgemaakt een ondertekende behandelplan aan verzoeker is voorgelegd en dat verzoeker de gelegenheid heeft gekregen daarop te reageren, of gelet op dat behandelplan nogmaals is gehoord, heeft de Rechtbank gehandeld in strijd met artikel 14a leden 4 en 5 jo. artikel 8 leden 8 en 9 wet BOPZ mede gelet op artikel 5 EVRM.
II
Uit de bestreden beschikking blijkt dat de Rechtbank heeft overwogen:
‘… De rechter verleent de machtiging slechts indien de betrokkene zich bereid heeft verklaard tot naleving van de voorwaarden.
Hoewel betrokkene aanvankelijk het behandelingsplan wel had getekend, heeft hij ter zitting aangegeven er toch niet achter te staan. Met name heeft hij moeite met bepaalde passages, niet zozeer met de voorwaarden waaraan hij zou moeten voldoen.
De psychiater heeft daarop het behandelingsplan enigszins gewijzigd, maar betrokkene wilde daar toch niet mee instemmen omdat hij de daarin opgenomen diagnose niet erkent.
Wel is betrokkene het eens met de therapeutische middelen en de voorwaarden, die hij ook heeft gezegd te zullen naleven.
De rechter constateert dat betrokkene met de essentie van het behandelingsplan instemt en de voorwaarden accepteert. Derhalve kan de machtiging worden verleend….’
Uit het behandelplan van 4 juli 2007 blijkt dat op 4 juli 2007 het beleid met verzoeker is besproken zoals dat daarvoor wordt beschreven en dat hij het niet eens is met de dosering van cisordinol-depot, ontkent dreigend en gewelddadig te zijn geweest en niet heeft ingestemd met het beleid. Uit de staat van uitvoering van 29 augustus 2007 blijkt dat verzoeker trouw op zijn afspraken komt en steeds zijn depotmedicatie, laat toedienen. Hij heeft een andere woning toegewezen en hij voelt zich in dit nieuwe huis eenzaam, en om meer contact te hebben gaat hij naar de 2-daagse inloop op de SVK.
Dat laatste stukje te weten de staat van uitvoering is kennelijk hetgeen waar verzoeker het mee eens is. In het behandelplan van 4 oktober 2007 dat door verzoeker niet is ondertekend staat dat de voorwaarden zijn dat verzoeker medicatie gebruikt zoals afgesproken met zijn behandelaar, dat hij iedere 14 dagen zijn depot ophaalt op de depotpoli aan de [a-straat] in [a-plaats], contact met de polikliniek van de Zwolse Poort houdt en zich houdt aan de afspraken van de behandelaar. Anders wordt hij opgenomen onder dwang.
Uit het proces-verbaal van de zitting van 4 oktober 2007 blijkt niet dat dit is afgesproken. Wat er precies zou worden aangepast in het behandelplan blijkt niet. Gelet op het feit dat de beslissing kan leiden tot een vrijheidsberoving voor de duur van twaalf maanden moet er naar de mening van verzoeker zekerheid bestaan over wat de afspraken zijn en of hij het daar inderdaad mee eens is. De twee behandelplannen zijn behoorlijk verschillend en dus is het ook onbegrijpelijk waarom de Rechtbank tot de conclusie komt dat verzoeker met de essentie van het behandelingsplan instemt en de voorwaarden accepteert. De overweging van de Rechtbank is dan ook onbegrijpelijk en in ieder geval onvoldoende gemotiveerd.
Dat verzoeker kosteloos procedeert krachtens toevoeging 3EZ1887 van 24 oktober 2007;
WESHALVE
Het de Hoge Raad der Nederlanden moge behagen te vernietigen de beschikking van de Rechtbank Zwolle-Lelystad d.d. 4 oktober 2007 met zodanige beschikking als Uw Hoge Raad in goede justitie zal vermenen te behoren.
's‑Gravenhage, 3 januari 2008
mr. G.E.M. Later
advocaat