HR, 28-09-2007, nr. C06/119HR
ECLI:NL:PHR:2007:BA4911
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
28-09-2007
- Zaaknummer
C06/119HR
- LJN
BA4911
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA4911, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 28‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA4911
ECLI:NL:PHR:2007:BA4911, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA4911
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑03‑2006
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2008, 413 met annotatie van P. Vlas
Uitspraak 28‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Zeevervoerrecht; vordering van verzekeraars tegen een rederij tot vergoeding van ladingschade. Procesrecht; internationale rechtsmacht, forumkeuzeclausule in cognossement; beperkte toetsing van buitenlands recht in cassatie (art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO).
28 september 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/119HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
DENTAS DENIZCILIK VE TICARET S.A.,
gevestigd te Istanbul, Turkije,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. G. Snijders,
t e g e n
1. FORTIS CORPORATE INSURANCE N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
2. NATIONALE-NEDERLANDEN SCHADEVERZEKERING MAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
3. ERASMUS VERZEKERINGEN B.V.,
gevestigd te Rotterdam, in de hoedanigheid van gevolmachtigd vertegenwoordiger van de door haar te dezen vertegenwoordigde verzekeringsmaatschappijen,
4.AXA INSURANCES,
gevestigd, te Zürich, Zwitserland,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. M.V. Polak.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de rederij en de verzekeraars.
1. Het geding in feitelijke instanties
De verzekeraars hebben bij exploot van 28 december 2001 de rederij gedagvaard voor de rechtbank te Amsterdam en gevorderd, kort gezegd, na wijziging van eis, de rederij te veroordelen om aan de verzekeraars te betalen een bedrag van € 417.408,47, met rente en kosten.
De rederij heeft de vordering bestreden.
De rechtbank heeft zich bij vonnis van 27 augustus 2003 onbevoegd verklaard van de vordering kennis te nemen.
Tegen dit vonnis hebben de verzekeraars hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij tussenarrest van 22 december 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de rechtbank bevoegd verklaard van de vordering van de verzekeraars kennis te nemen en de zaak teruggewezen naar de rechtbank ter verdere behandeling en beslissing. Bij arrest van 20 april 2006 heeft het hof bepaald dat tegen het tussenarrest van 22 december 2005 beroep in cassatie kan worden ingesteld voor de einduitspraak.
Het tussenarrest van het hof van 22 december 2005 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het tussenarrest van het hof heeft de rederij beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De verzekeraars hebben geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie, waar het uitsluitend gaat om de vraag of aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter om op grond van art. 126 lid 3 (oud) Rv. kennis te nemen van de onder 1 vermelde vordering tot vergoeding van ladingschade die de verzekeraars hebben ingesteld tegen de rederij in de weg staat dat in het cognossement wordt verwezen naar een charterparty waarin is bepaald dat geschillen zullen worden beslecht in Istanbul, kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Blijkens een zogeheten Fixture Recap zijn Mardeniz Shipping Managements Co. Inc. en de rederij overeengekomen dat deze laatste met het m.s. “Akin” een lading staal zou vervoeren van Turkije naar Spanje (Sada).
Die, niet ondertekende, Fixture Recap bevat onder meer de volgende bepaling:
“-owise as per chrtrs Gencon C/P based on mv Orkun Kalkavan with logical alterations and following agreed amendments: (…)”
(ii) Clause 31 van bedoelde C/P (charterparty) - die betrekking heeft op een andere vervoerovereenkomst, gesloten tussen andere partijen, en die gedateerd is op 22 september 1998 - luidt:
“If any dispute arises under this contract, same shall be settled in Istanbul in accordance with the Turkish law.”
(iii) De rederij heeft ter zake van het vervoer op 25 november 2000 een schoon cognossement afgegeven waarin onder meer het volgende is bepaald:
“(1) All terms and conditions, liberties and exceptions of the Charter Party, dated as overleaf, are herewith incorporated. The Carrier shall in no case be responsible for loss of or damage to cargo arisen prior to loading and after discharging.
(2) General Paramount Clause
The Hague Rules contained in the International Convention for the Unification of certain rules relating to Bills of Lading, dated Brussels the 25th August 1924 as enacted in the country of shipment shall apply to this contract. When no such enactment is in force in the country of shipment, the corres¬ponding legislation of the country of destination shall apply, but in respect of shipments to which no such enactments are compulsorily applicable, the terms the said Convention shall apply”.
Met “overleaf” wordt hier bedoeld de Fixture Recap. Cognossementhouder was Hierros Anon S.A.
(iv) Bij aankomst in Sada bleek de lading staal door inwerking van zeewater, dat door de luiken was binnengedrongen, beschadigd te zijn geraakt.
De verzekeraars, bij wie de lading was verzekerd, hebben de schade vergoed aan de ontvanger.
3.2 De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van de onder 1 vermelde vordering. Het hof, dat - in cassatie onbestreden - vooropstelde dat niet in geschil was dat de vraag of de hiervoor in 3.1 onder (ii) vermelde jurisdictieclausule deel uitmaakt van de overeenkomst tussen de rederij en de ontvanger moet worden beantwoord naar Turks recht en dat volgens dat recht bij de uitleg van de overeenkomst ook moet worden gelet op de bedoeling van partijen en hoe zij in de gegeven omstandigheden de overeenkomst redelijkerwijs hebben begrepen, oordeelde echter dat de rechtbank wel bevoegd was. Hetgeen het hof daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden samengevat.
De jurisdictieclausule geldt naar Turks recht niet tussen de partijen bij de Fixture Recap - waaronder de rederij - omdat dit stuk noch de C/P Orkun Kalkavan door hen is ondertekend (rov. 4.5). Het standpunt van de rederij dat dit in haar verhouding tot de ontvanger geen verschil maakt omdat zij beide het cognossement hebben ondertekend is onjuist. Het cognossement staat niet op zichzelf. Het ziet op het vervoer zoals de rederij dat bij de Fixture Recap heeft aangenomen. De verwijzing in het cognossement naar de bepalingen van de Fixture Recap heeft de kennelijke strekking de bepalingen waaraan de rederij zich heeft gebonden bij de Fixture Recap ook van toepassing te doen zijn in haar verhouding tot de ontvanger, hetgeen strookt met de regel dat de cognossementhouder partij wordt bij de vervoerovereenkomst. Hieruit volgt dat de verwijzing naar de Fixture Recap alleen die bepalingen betreft die gelding hebben tussen de partijen bij de Fixture Recap (rov. 4.6). Nu de jurisdictieclausule geen deel uitmaakt van de Fixture Recap, behoort zij ook niet tot de cognossementsvoorwaarden en is de ontvanger - en met deze de verzekeraars - dus niet aan die clausule gebonden (rov. 4.7).
3.3.1 De in de onderdelen a-c van het middel naar voren gebrachte rechtsklacht komt erop neer dat het hof met zijn hiervoor weergegeven oordelen heeft miskend dat het enkele feit dat de jurisdictieclausule geen gelding heeft in de verhouding tussen de rederij en de afzender niet meebrengt dat deze clausule evenmin geldt tussen de rederij en de ontvanger, nu in de verhouding tussen deze beide partijen het cognossement bepalend is voor die gelding.
3.3.2 De oordelen van het hof dat
a) de verwijzing in het cognossement naar de Fixture Recap, die op haar beurt verwijst naar een charterparty waarin een jurisdictieclausule is opgenomen, alleen dan leidt tot binding van de rederij en de ontvanger indien die clausule rechtsgeldig is overeengekomen tussen de partijen bij die Fixture Recap en
b) die clausule door de partijen bij de Fixture Recap niet rechtsgeldig is overeengekomen,
berusten op het oordeel van het hof betreffende de inhoud en de uitleg van het Turkse recht, dat van toepassing is op de vraag of de in de charterparty opgenomen jurisdictieclausule deel uitmaakt van de overeenkomst tussen de rederij en de ontvanger. Bij dat uitgangspunt staat vast dat de klacht geen doel kan treffen. Rechtsklachten gericht tegen het oordeel van de rechter omtrent inhoud en uitleg van buitenlands recht zijn immers ingevolge art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO gedoemd te falen.
3.4 De motiveringsklachten van de onderdelen a en b laten zich niet beoordelen zonder daarbij ook de juistheid van het oordeel van het hof omtrent de inhoud en uitleg van het Turkse recht inzake de verhouding tussen het cognossement, de Fixture Recap en de charterparty te betrekken en stuiten daarom eveneens af op art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO.
3.5 De motiveringsklacht van onderdeel c faalt wegens gebrek aan belang omdat het oordeel van het hof dat de verwijzing in het cognossement naar de Fixture Recap ertoe strekt de bepalingen waaraan de rederij zich heeft verbonden bij de Fixture Recap ook van toepassing te doen zijn in haar verhouding tot de ontvanger zelfstandig wordt gedragen door de in cassatie niet bestreden uitleg die het hof heeft gegeven aan de cognossementsvoorwaarden.
3.6 Onderdeel d, ten slotte, klaagt dat sprake is van een aanvulling van de feiten die in strijd is met art. 24 en/of art. 149 Rv. en/of berust op een onbegrijpelijk ruime uitleg van de stellingen van de verzekeraars. Volgens het onderdeel hebben de verzekeraars in feitelijke aanleg niet aangevoerd dat de verwijzing in het cognossement de door het hof genoemde strekking heeft en evenmin dat het cognossement moet worden uitgelegd zoals het hof heeft gedaan. Het onderdeel mist, gelet op hetgeen de verzekeraars bij memorie van grieven onder verwijzing naar het toen overgelegde juridisch advies van Burcu Celikcapa Bilgin te Istanbul van 10 november 2003 inzake onder meer de “Validity of the jurisdiction clause under Turkish law” en bij akte uitlating productie van 30 juni 2005 onder punt 2 en 3 onder verwijzing naar een tweede advies van Bilgin hebben betoogd, feitelijke grondslag en kan daarom niet tot cassatie leiden.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de rederij in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van de verzekeraars begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren E.J. Numann, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 28 september 2007.
Conclusie 28‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Zeevervoerrecht; vordering van verzekeraars tegen een rederij tot vergoeding van ladingschade. Procesrecht; internationale rechtsmacht, forumkeuzeclausule in cognossement; beperkte toetsing van buitenlands recht in cassatie (art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO).
Rolnr. C06/119HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 11 mei 2007
conclusie inzake
Dentas Denizcilik Ve Ticaret S.A.
tegen
1. Fortis Corporate Insurance N.V.
2. Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.
3. Erasmus Verzekeringen B.V.
4. Axa Insurances
Edelhoogachtbaar College,
1. Deze zaak betreft de afwikkeling van ladingschade die is opgetreden bij het cognossementsvervoer over zee van een partij staal van Turkije naar Spanje. In cassatie gaat het om de vraag of aan de (internationale) bevoegdheid ex art. 126 lid 3 (oud) Rv van de Nederlandse rechter om kennis te nemen van de door de ladingverzekeraars tegen de vervoerder ingestelde vordering tot vergoeding van de ladingschade in de weg staat dat in het cognossement wordt verwezen naar een charterparty waarin een jurisdictieclausule is opgenomen die bepaalt dat geschillen worden beslecht in Istanbul.
2. De feiten liggen als volgt (zie r.o. 4.1.1 t/m 4.1.5 van het arrest van het hof en r.o. 1 van het vonnis van de rechtbank).
(i) Blijkens een zgn. Fixture Recap, gedateerd 15 november 2000, zijn Mardeniz Shipping Managements Co. Inc. te Istanbul en thans eiseres tot cassatie, hierna: de rederij, overeengekomen dat de rederij een lading staal over zee zou vervoeren van Mardas (Turkije) naar Sada (Spanje) met het m.s. "Akin". De Fixture Recap bevat onder meer de volgende bepaling:
"-owise as per chrtrs Gencon C/P based on mv Orkun Kalkavan with logical alterations and following agreed amendments: (...)."
De Fixture Recap is niet ondertekend.
(ii) Artikel 31 van de in de Fixture Recap bedoelde C/P (charterparty) - die betrekking heeft op een andere vervoerovereenkomst, gesloten tussen andere partijen, en die is gedateerd op 22 september 1998 - luidt:
"if any dispute arises under this contract, same shall be settled in Istanbul in accordance with the Turkish law."
(iii) De rederij heeft ter zake van het aangenomen vervoer op 25 november 2000 een schoon cognossement afgegeven. Het cognossement kent onder meer de volgende voorwaarden:
"(1) All terms and conditions, liberties and exceptions of the Charter Party, dated as overleaf, are herewith incorporated. The Carrier shall in no case be responsible for loss of or damage to cargo arisen prior to loading and after discharging.
(2) General Paramount Clause
The Hague Rules contained in the International Convention for the Unification of certain rules relating to Bills of Lading, dated Brussels the 25th August 1924 as enacted in the country of shipment shall apply to this contract. When no such enactment is in force in the country of shipment, the corresponding legislation of the country of destination shall apply, but in respect of shipments to which no such enactments are compulsary applicable, the terms the said Convention shall apply."
De "overleaf", bedoeld in artikel (1), is de eerder genoemde Fixture Recap. Houder van het cognossement was Hierros Anon S.A. te Spanje, hierna: de ontvanger.
(iv) De "Akin" is op of omstreeks 14 december 2000 aangekomen in de haven van Sada. De lading staal bleek door de inwerking van zeewater, dat tijdens de reis door de luiken was binnengedrongen, beschadigd te zijn geraakt. Experts van de ontvanger en van de rederij hebben in overleg de schade begroot op 66 miljoen peseta's (Euro 396.634,61).
(v) De lading was verzekerd bij thans verweersters in cassatie sub 1, 2 en 4 en Schadeverzekeringsmaatschappij Erasmus N.V., welke maatschappij in deze procedure wordt vertegenwoordigd door thans verweerster in cassatie sub 3. De verzekeraars hebben de schade aan de ontvanger vergoed.
3. De verzekeraars hebben de rederij op 28 december 2001 gedagvaard voor de rechtbank Amsterdam tot betaling van Euro 396.634,61 met rente en kosten. Zij hebben gesteld dat zij zijn gesubrogeerd in de rechten van de ontvanger en dat de rederij aansprakelijk is voor de ladingschade.
4. De rederij heeft zich (primair en voor zover thans in cassatie van belang) beroepen op onbevoegdheid van de rechtbank. Zij heeft zich daartoe beroepen op de jurisdictieclausule van de in de Fixture Recap bedoelde charterparty welke jurisdictieclausule naar het standpunt van de rederij via artikel (1) in het cognossement deel uitmaakt van de vervoerovereenkomst.
5. De verzekeraars hebben de door de rederij opgeworpen exceptie van onbevoegdheid bestreden. Zij stellen zich op het standpunt dat zij niet aan de jurisdictieclausule zijn gebonden, onder meer omdat naar Turks recht een jurisdictieclausule slechts geldt indien deze is opgenomen in een document dat door beide partijen is ondertekend, hetgeen hier niet het geval is.
6. De rechtbank heeft zich bij vonnis van 27 augustus 2003 onbevoegd verklaard van de vordering van de verzekeraars kennis te nemen. Zij heeft daartoe overwogen - kort gezegd - dat de vraag of de jurisdictieclausule onderdeel uitmaakt van de vervoerovereenkomst, naar Turks recht moet worden beantwoord, en dat naar Turks recht, zoals blijkt uit een door de rederij overgelegde opinie van 23 januari 2003 van Ergun Ersoy, een Turkse advocaat, de jurisdictieclausule op geldige wijze onderdeel is gaan uitmaken van de vervoerovereenkomst, ook zonder ondertekening door beide partijen (r.o. 7).
7. De verzekeraars zijn van het vonnis van de rechtbank in hoger beroep gegaan bij het gerechtshof te Amsterdam en hadden succes: bij arrest van 22 december 2005 heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw recht doende, de rechtbank bevoegd verklaard van de vordering van de verzekeraars kennis te nemen en de zaak teruggewezen naar de rechtbank.
8. Het hof heeft vooropgesteld dat niet in geschil is dat de vraag of de jurisdictieclausule deel uitmaakt van de overeenkomst tussen de rederij en de ontvanger, moet worden beantwoord naar Turks recht, en dat evenmin in geschil is dat - zoals blijkt uit de overgelegde nadere opinie van Ergun Ersoy van 18 oktober 2004 - naar Turks recht bij de uitleg van de overeenkomst niet alleen moet worden gelet op de bewoordingen, maar, kort gezegd, ook op de bedoeling van partijen en hoe partijen in de gegeven omstandigheden de overeenkomst redelijkerwijs hebben begrepen (r.o. 4.4). Voorts heeft het hof, dat het cognossement aanduidt met "B/L" en de in de Fixture Recap bedoelde charterparty met "C/P Orkun Kalkavan", onder meer overwogen:
"4.5 Artikel (1) van de B/L verwijst voor de toepasselijke voorwaarden naar de voor het onderhavige vervoer opgestelde Fixture Recap, die naast diverse bijzondere bepalingen een verwijzing bevat naar de C/P Orkun Kalkavan. Tot de bepalingen van deze C/P behoort ook het jurisdictiebeding. Dat jurisdictiebeding geldt echter naar Turks recht niet tussen de partijen bij de Fixture Recap - waaronder de rederij - omdat de Fixture Recap - noch de C/P Orkun Kalkavan - door hen is ondertekend.
4.6 Volgens de rederij maakt dat geen verschil in haar verhouding tot de ontvanger, omdat zij de B/L hebben ondertekend. Het hof volgt de rederij hierin niet. Voorop staat de B/L niet op zichzelf staat. De B/L ziet op het vervoer zoals de rederij dat bij de Fixture Recap heeft aangenomen. De verwijzing in de B/L naar de bepalingen van de Fixture Recap staat daarom evenmin op zichzelf, maar heeft de kennelijke strekking - althans zo heeft de ontvanger redelijkerwijs mogen begrijpen - om de bepalingen waaraan de rederij zich heeft gebonden bij de Fixture Recap ook van toepassing te doen zijn in haar verhouding tot de ontvanger, zodat in beide verhoudingen dezelfde voorwaarden gelden. Dat strookt met de regel dat de cognossementhouder partij wordt bij de vervoerovereenkomst. Uit deze strekking volgt dat de verwijzing in de B/L naar de bepalingen van de Fixture Recap enkel die bepalingen betreft die gelding hebben tussen de partijen bij de Fixture Recap. Aanknopingspunten voor een ander oordeel zijn niet of niet voldoende gesteld of gebleken.
Hieruit heeft het hof afgeleid dat, waar de jurisdictieclausule geen deel uitmaakt van de Fixture Recap, zij evenmin deel uitmaakt van de voorwaarden van het cognossement, en dat de ontvanger - en de verzekeraars - daarom niet aan de clausule zijn gebonden (r.o. 4.7). Op grond hiervan is het hof tot het oordeel gekomen dat, in aanmerking genomen dat tussen partijen geen jurisdictieclausule geldt, de rechtbank volgens het tot 1 januari 2002 geldende recht rechtsmacht kan ontlenen aan art. 126 lid 3 (oud) Rv (r.o. 4.9).
9. De rederij heeft het hof (binnen de cassatietermijn; zie HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510) verzocht te bepalen dat tegen zijn arrest tussentijds cassatieberoep kan worden ingesteld. Het hof heeft dit verzoek bij uitspraak van 20 april 2006 ingewilligd.
10. De rederij is tegen het arrest van het hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit vier onderdelen opgebouwd middel, dat door de verzekeraars is bestreden met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.
11. Het middel keert zich in al zijn onderdelen tegen de door het hof in r.o. 4.6 gevolgde redenering en de daaruit in r.o. 4.7 gemaakte gevolgtrekking. Volgens het middel geven de oordelen van het hof blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn die oordelen onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd.
12. Uit de onderdelen a t/m c van het middel maak ik op dat de rechtsklacht inhoudt dat het hof heeft miskend dat het feit dat in de verhouding tussen de vervoerder en de afzender de jurisdictieclausule geen gelding heeft, niet automatisch meebrengt dat deze clausule ook niet geldt jegens de ontvanger, nu voor de gelding van de jurisdictieclausule in de verhouding tussen de vervoerder en de ontvanger het cognossement en niet de oorspronkelijke vervoerovereenkomst bepalend is. Het gaat om afzonderlijke overeenkomsten tussen verschillende partijen, die geenszins dezelfde inhoud behoeven te hebben, ook al hebben zij betrekking op hetzelfde vervoer, aldus het middel.
13. Het hof heeft geoordeeld - kort gezegd - dat een verwijzing in een cognossement naar een andere overeenkomst, zoals in dit geval de Fixture Recap die weer verwijst naar de charterparty waarin een jurisdictieclausule is opgenomen, slechts leidt tot binding van de vervoerder en de ontvanger aan de jurisdictieclausule, indien de clausule rechtsgeldig is overeengekomen tussen de partijen bij die andere overeenkomsten. Voorts heeft het hof geoordeeld dat de jurisdictieclausule niet rechtsgeldig is overeengekomen door de partijen bij de charterparty en ook niet door de partijen bij de Fixture Recap, in beide gevallen omdat deze overeenkomsten niet zijn ondertekend. Deze oordelen berusten op 's hofs oordeel omtrent de inhoud en de uitleg van het Turkse recht dat - naar het hof onbestreden in cassatie heeft vastgesteld - van toepassing is op de vraag of de jurisdictieclausule deel uitmaakt van de overeenkomst tussen de rederij en de ontvanger. Ingevolge art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO kan in cassatie niet worden geklaagd over de juistheid van het oordeel van de rechter omtrent de inhoud en de uitleg van buitenlands recht. De rechtsklacht stuit hierop af.
14. Ook de in de onderdelen a t/m c ontwikkelde motiveringsklachten zullen niet tot cassatie kunnen leiden.
15. De klacht dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is omdat niet valt in te zien waarom de jurisdictieclausule ten aanzien van de in het cognossement geregelde rechtsverhouding niet langer gewenst zou zijn indien dezelfde clausule bij de charterparty niet geldig blijkt te zijn overeengekomen (onderdeel a) en evenmin valt in te zien waarom de jurisdictieclausule in het cognossement alleen gewild zou zijn als deze ook rechtsgeldig is bedongen bij de charterparty (onderdeel b), faalt. De klacht kan immers niet worden beoordeeld zonder daarbij tevens de juistheid van het oordeel van het hof omtrent de inhoud en uitleg van het Turkse recht inzake de relatie tussen het cognossement enerzijds en de Fixture Recap en de charterparty anderzijds te betrekken. Daaraan staat de bepaling van art. 79 lid 1, aanhef en onder b, RO in de weg. Vgl. HR 12 maart 2004, NJ 2004, 284 nt. PV.
16. De klacht dat het oordeel van het hof niet kan worden gedragen door zijn verwijzing naar de regel dat de cognossementhouder partij wordt bij de vervoerovereenkomst, zodat ook op dit punt de motivering die het hof voor zijn beslissing heeft gegeven, onbegrijpelijk is (onderdeel c), kan evenmin tot cassatie leiden. Het oordeel van het hof dat de verwijzing in het cognossement naar de bepalingen van de Fixture Recap de kennelijke strekking heeft om de bepalingen waaraan de rederij zich heeft gebonden bij de Fixture Recap ook van toepassing te doen zijn in haar verhouding tot de ontvanger, zodat in beide verhoudingen dezelfde voorwaarden gelden, berust niet alleen op de verwijzing door het hof naar de regel dat de cognossementhouder partij wordt bij de vervoerovereenkomst, maar ook op zijn - klaarblijkelijk aan de hand van de dienaangaande geldende maatstaf van het Turkse recht gegeven - uitleg van de cognossementsvoorwaarden. Deze grond, die het oordeel van het hof zelfstandig kan dragen, wordt door het middel niet bestreden, zodat de klacht tegen de andere grond waarop 's hofs oordeel berust reeds faalt wegens gebrek aan belang.
17. Onderdeel d van het middel klaagt dat het hof zich heeft schuldig gemaakt aan een verboden aanvulling van feiten, nu de verzekeraars ten processe niet hebben aangevoerd dat de verwijzing in het cognossement de door het hof genoemde strekking zou hebben en evenmin hebben gesteld dat aan het cognossement de door het hof gegeven uitleg zou moeten worden gegeven.
18. Het onderdeel faalt wegens gebrek aan feitelijke grondslag. De verzekeraars hebben in hun memorie van grieven onder verwijzing naar het door hen bij die memorie overgelegde rechtskundig advies d.d. 10 november 2003 van Burcu Celikcapa Bilgin betoogd dat de bewuste clausule in de charterparty geen geldige clausule is en dat een ongeldige clausule niet geldig in een cognossement kan worden geïncorporeerd (memorie van grieven, onder 7). Zie ook de door de verzekeraars genomen akte uitlating productie d.d. 30 juni 2005, onder 3. In het licht van dit door de verzekeraars ingenomen standpunt kan van een verboden aanvulling van feiten of van een onbegrijpelijke uitleg van de stelling van de verzekeraars niet worden gesproken.
19. De slotsom is dat naar mijn oordeel het middel in al zijn onderdelen faalt. Ik voeg daaraan nog het volgende toe.
20. Op de vraag of een forumkeuzebeding rechtsgeldig tussen partijen is totstandgekomen - de materieelrechtelijke aspecten van het beding - is van toepassing het rechtsstelsel dat volgens het conflictenrecht het beding beheerst. In het onderhavige geval heeft het hof geoordeeld dat deze vraag wordt beheerst door Turks recht en dat naar Turks recht tussen de rederij en de ontvanger een jurisdictieclausule niet rechtsgeldig is totstandgekomen. De toelaatbaarheid en de gevolgen van een forumkeuzebeding - de procesrechtelijke aspecten van het beding - worden evenwel beheerst door de lex fori, dat wil zeggen door de lex fori van de gekozen rechter wat de prorogerende werking van het beding betreft, en door de lex fori van de rechter wiens bevoegdheid wordt uitgesloten wat de derogerende werking van het beding betreft. Zie Parl. Gesch. Herziening Burgerlijk Procesrecht, 2002, blz. 111/112. In het onderhavige geval wordt de vraag naar de derogerende werking van het forumkeuzebeding - de vraag of het forumkeuzebeding in de weg staat aan de bevoegdheid van de Nederlandse rechter op grond van art. 126 lid 3 (oud) Rv - derhalve beheerst door Nederlands recht.
21. Uit art. 629 lid 2 Rv, zoals deze bepaling door de Hoge Raad is uitgelegd, volgt dat voor de (procesrechtelijke) geldigheid van een forumkeuzebeding jegens de ontvanger (de derde cognossementhouder) is vereist dat uit het cognossement zelf duidelijk kenbaar is welke rechter als de exclusief bevoegde rechter wordt aangewezen en dat op omstandigheden die voor de derde cognossementhouder niet uit het cognossement kenbaar zijn bij de beantwoording van de vraag of de exclusief bevoegde rechter voldoende duidelijk is aangewezen, geen acht behoort te worden geslagen. Zie HR 14 februari 2003, RvdW 2003, 36, JBPr 2003, 52 nt. F.G.M. Smeele. In het onderhavige geval is art. 629 Rv niet rechtstreeks van toepassing, aangezien deze bepaling alleen ziet op zeevervoer naar Nederland. Niettemin laat zich verdedigen dat, gelet ook op de door de Hoge Raad gekozen bewoordingen, het door de Hoge Raad geformuleerde uitgangspunt een meer algemene strekking heeft en dat als regel van commuuun Nederlands internationaal bevoegdheidsrecht moet worden aanvaard dat de derde cognossementhouder alleen dan door een forumkeuzebeding van de bevoegde Nederlandse rechter kan worden afgetrokken, indien de betekenis en strekking van het forumkeuzebeding direct uit het cognossement kenbaar is. Vgl. Smeele in zijn noot (onder 7) in JBPr onder het genoemde arrest van de Hoge Raad. Aanvaardt men deze ruime uitleg van art. 629 lid 2 Rv, dan strandt het door de rederij voorgestelde middel, ook indien het in enig onderdeel gegrond zou worden bevonden, reeds aanstonds op gebrek aan belang.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Beroepschrift 20‑03‑2006
Heden, de [twintigste] maart tweeduizendzes, ten verzoeke van de rechtspersoon naar Turks recht Dentas Denizcilik Ve Ticaret S.A., gevestigd en kantoorhoudende te Istanbul, Turkije, maar te dezer zake woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan het Koningin Julianaplein nr. 30, kantorengebouw ‘Babylon’, kantoren A, vijfde verdieping (postbus 11756, 2502 AT), ten kantore van mr. G. Snijders, advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, die door haar wordt aangewezen om haar te vertegenwoordigen in na te melden geding in cassatie;
heb ik,
[Heb ik, HERBERT-JAN BAARS, als toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder werkzaam ten kantore van SYCO PAULUSMA, gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, aldaar kantoorhoudende en beiden tevens woonplaats hebbende aan het Tussen Meer 1/B;]
AAN
- 1.
de naamloze vennootschap Fortis Corporate Insurance N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
- 2.
de naamloze vennootschap Nationale-Nederlanden Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te 's‑Gravenhage,
- 3.
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Erasmus Verzekeringen B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
in de hoedanigheid van gevolmachtigd vertegenwoordiger van de door haar te dezen vertegenwoordigde verzekeringsmaatschappijen, en
- 4.
de rechtspersoon naar vreemd recht Axa Insurances,
gevestigd te Zürich, Zwitserland,
maar overeenkomstig art. 63 lid 1 Rv mijn exploit doende te Amsterdam aan de Cronenburg 75, ten kantore van Mr H. Posthumus Meijjes, advocaat en procureur, hebbende de gerequireerden in vorige instantie laatstelijk aldaar woonplaats gekozen, sprekende met en afschrift dezes voor ieder van gerequireerden latende aan:
[Mevrouw N. Fikkert, aldaar werkzaam,]
AANGEZEGD
dat mijn requirante hierbij beroep in cassatie instelt tegen het arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, eerste meervoudige burgerlijke kamer, onder rolnr. C04/603 gewezen tussen mijn requirante als geïntimeerde en gerequireerden als appellanten en ter openbare terechtzitting van 22 december 2005 uitgesproken;
voorts heb ik, deurwaarder, geheel exploiterende en relaterende als voormeld, de geïnsinueerden voornoemd,
GEDAGVAARD
om op vrijdag de achtentwintigste april tweeduizendzes, des voormiddags om 10.00 uur, vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, te verschijnen ter openbare terechtzitting van de Hoge Raad der Nederlanden, die alsdan wordt gehouden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat nr. 52 te 's‑Gravenhage, waarbij gerequireerden er ieder op gewezen worden dat in geval tenminste een van hen in het geding is verschenen, en de Hoge Raad tegen de op de voorgeschreven wijze in het geding geroepen verweerder(s) op de voet van art. 418a jo 140 lid 1 Rv verstek heeft verleend, het door de Hoge Raad te wijzen arrest op grond van art. 140 lid 2 Rv ook jegens de niet verschenen verweerder(s) geldt als een arrest op tegenspraak;
TENEINDE
alsdan tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie
Schending van het recht, in het bijzonder van het Brusselse Cognossementsverdrag 1924, en/of verzuim van het vormvereiste van een toereikende motivering doordat het Hof heeft geoordeeld als vermeld in rov. 4.6 en 4.7 van zijn arrest, zulks ten onrechte om de navolgende, mede in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen:
In rov. 4.6 van zijn arrest oordeelt het Hof dat het te dezen aan de orde zijnde cognossement (B/L) niet op zichzelf staat, maar ziet op het vervoer dat de rederij bij de Fixture Recap — de vervoers- of bevrachtingsovereenkomst zoals deze tot stand is gekomen en geldt tussen de rederij en Mardeniz Shipping Managements Co. Inc — heeft aangenomen. Het Hof oordeelt dat de verwijzing die het cognossement bevat naar de bepalingen van de Fixture Recap, daarom de kennelijke strekking heeft om de bepalingen waaraan de rederij zich heeft gebonden bij de Fixture Recap ook van toepassing te doen zijn in haar verhouding tot de ontvanger (de cognossementshouder), zodat in beide verhoudingen dezelfde voorwaarden gelden. Volgens het Hof strookt dat met de regel dat de cognossementshouder partij wordt bij de vervoersovereenkomst. Uit deze strekking volgt naar het oordeel van het Hof dat de verwijzing in het cognossement naar de bepalingen van de Fixture Recap enkel die bepalingen betreft die gelding hebben tussen de partijen bij de Fixture Recap.
Deze oordelen van het Hof geven blijk van een onjuiste rechtsopvatting dan wel zijn onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd:
- a.
De vervoersovereenkomst die is vervat in een cognossement, en de vervoers- of bevrachtingsovereenkomst die is vervat in een charterparty, zoals de onderhavige Fixture Recap, zijn afzonderlijke overeenkomsten tussen verschillende partijen, die geenszins dezelfde inhoud behoeven te hebben, ook al hebben zij betrekking op hetzelfde vervoer. Dat volgt onder andere uit de op het onderhavige cognossement van toepassing zijnde Hague Rules (het Cognossementsverdrag), die alléén gelden voor het vervoer op basis van cognossement — en daarvoor dwingendrechtelijke bepalingen kennen — en die de vervoers- of bevrachtingsovereenkomst die niet is vervat in een cognossement, ongeregeld laten (vgl. ook de te dezen niet van toepassing zijnde Nederlandse bepalingen van de artt. 8:410, 415 en 441 lid 2 BW). De inhoud van de vervoersovereenkomst die vervat is in het cognossement dient gelet op de functie van cognossement uit het cognossement te blijken, eventueel door middel van verwijzing. Uit het enkele feit dat, zoals in casu, in een cognossement verwezen wordt naar de voorwaarden in de charterparty (die is afgegeven voor hetzelfde vervoer) kan dan ook niet worden afgeleid dat bedoeld zou zijn om in de vervoersovereenkomst die vervat is in het cognossement in die zin dezelfde voorwaarden te doen gelden als gelden in de overeenkomst die is vervat in de charterparty, dat bedoeld zou zijn om enkel te verwijzen naar die bepalingen van de voorwaarden van de charterparty die ook daadwerkelijk gelding hebben tussen de partijen daarbij. Immers:
- (i)
welke bepalingen dat zijn — of wellicht beter gezegd: welke bepalingen om een reden als hier aan de orde, de niet-ondertekening van de charter party, dat niet zijn — zal voor de cognossementshouder in de praktijk veelal niet of slechts met grote moeite te achterhalen zijn en
- (ii)
dat bedingen in de rechtsverhouding van de charterparty niet geldig blijken te zijn is in de verhouding tot de cognossementshouder niet of niet zonder meer relevant, nu dat een andere rechtsverhouding betreft, die niet per se dezelfde inhoud behoeft te hebben.
Een en ander geldt zeker indien het gaat, zoals hier, om een forumkeuzebeding. Niet valt immers zonder meer in te zien dat dat beding ten aanzien van de in het cognossement geregelde rechtsverhouding niet langer gewenst zou zijn indien datzelfde beding bij de charterparty niet geldig overeen blijkt te zijn gekomen. In het licht van een en ander geeft het oordeel van het Hof blijk van onjuiste rechtsopvatting — kennelijk heeft het Hof het vorenstaande miskend — dan wel is dat oordeel onvoldoende gemotiveerd.
- b.
De hier bedoelde, door het Hof gemaakte gevolgtrekking volgt ook niet uit de kennelijke strekking die de verwijzing in het cognossement volgens het Hof heeft, namelijk om in beide verhoudingen dezelfde voorwaarden te laten gelden. Die strekking brengt immers nog niet mee dat geen afwijkende bedingen tussen beide overeenkomsten zouden (kunnen) bestaan. Het Hof stelt niet op begrijpelijke wijze vast — overeenkomstig de maatstaf die het zelf in rov. 4.4 van zijn arrest noemt — dat met de verwijzing in het cognossement zózeer bedoeld zou zijn om dezelfde voorwaarden in beide verhoudingen te laten gelden, dat indien het forumkeuzebeding in de verhouding van de partijen bij de charterparty niet geldig zou blijken te zijn, dat beding ‘dus’ evenmin van toepassing is in de verhouding tussen de partijen bij het cognossement. Voor deze lezing van het cognossement, die niet aannemelijk is (waarom zou de forumkeuze in het cognossement immers alléén gewild zijn als deze ook rechtsgeldig is bedongen bij de charterparty?) en waarvoor het cognossement van partijen onmiskenbaar geen nadere aanknopingspunten bevat, stelt het Hof geen bijzondere feiten vast. Het Hof noemt slechts de omstandigheid dat het om hetzelfde vervoer gaat, alsmede de verwijzing die het cognossement bevat en de daaruit blijkende bedoeling om dezelfde voorwaarden van toepassing te doen zijn, hetgeen gelet op het al vorenstaande onvoldoende is om 's Hofs uitleg te dragen. Bovendien komt deze uitleg, zoals hiervoor achter a al aangevoerd, ook in strijd met het karakter van het cognossement. De ontvanger/cognossementhouder moet zich immers niet behoeven te verdiepen in de achterliggende verhouding van de partijen bij de charterparty en de vraag of in die verhouding een beding als het onderhavige rechtsgeldig is overeengekomen of niet, omdat bijvoorbeeld, zoals in deze zaak aan de orde, een ondertekening van de overeenkomst ontbreekt, die naar Turks recht voor de geldigheid van een forumkeuzebeding vereist is.
- c.
Het oordeel van het Hof kan voorts evenmin gedragen worden door zijn verwijzing naar de regel dat de cognossementshouder partij wordt bij de vervoersovereenkomst. De vervoersovereenkomst die is vervat in het cognossement, tot welke vervoersovereenkomst de verkrijger/houder van het cognossement toetreedt, is een andere overeenkomst dan die welke is vervat in de charterparty (zie wederom hiervoor achter a). De verwijzing naar genoemde regel levert dan ook geen argument op ten gunste van 's Hofs beslissing. Op dit punt is de motivering die het Hof voor zijn beslissing geeft, dus eveneens onbegrijpelijk en/of onjuist.
- d.
Overigens is door verzekeraars ten processe ook niet aangevoerd dat de verwijzing in het cognossement de door het Hof genoemde strekking zou hebben. Door verzekeraars is evenmin gesteld dat het cognossement aldus begrepen zou moeten worden, of deze inhoud zou hebben, dat daarin alléén bedoeld is te verwijzen naar de bedingen van de Fixture Recap die ook daadwerkelijk gelding hebben tussen de partijen bij de daarin vervatte overeenkomst. Het oordeel van het Hof berust derhalve tevens op een aanvulling van de feiten die in strijd is met de artt. 24 en/of 149 Rv en/of berust op een onbegrijpelijke ruime uitleg van de stellingen van de verzekeraars (indien het Hof genoemde stellingen wel in het standpunt van verzekeraars zou hebben gelezen).
En op grond van dit middel te horen eis doen dat het de Hoge Raad behage het arrest, waarvan beroep, te vernietigen met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad zal vermenen te behoren; kosten rechtens.
De kosten dezes zijn voor mij, deurwaarder, €
Exploot | € | 71,32 |
BTW (art. 10 Btag) | € | 13,55 |
totaal | € | 84,87. |
De opdrachtgever is niet BTW-plichtig.
Deurwaarder