HR, 14-09-2007, nr. C06/108HR
ECLI:NL:PHR:2007:BA5958
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
14-09-2007
- Zaaknummer
C06/108HR
- LJN
BA5958
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:BA5958, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑09‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:BA5958
ECLI:NL:PHR:2007:BA5958, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑09‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:BA5958
- Wetingang
- Vindplaatsen
Uitspraak 14‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Arbeidsgeschil over schadevergoeding aan werknemer wegens niet-nakoming van een toezegging door werkgever dat arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werd omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd (81 RO).
14 september 2007
Eerste Kamer
Nr. C06/108HR
MK/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. R.A. van der Hansz,
t e g e n
TECHNO SERVICE NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Culemborg,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als [eiser] en TSN.
1. Het geding in feitelijke instanties
[eiser] heeft bij exploot van 1 april 2004 TSN gedagvaard voor de rechtbank, sector kanton, te Arnhem, locatie Tiel, en gevorderd, kort gezegd en voorzover in cassatie van belang, te verklaren voor recht dat TSN onrechtmatig heeft gehandeld en TSN te veroordelen om aan [eiser] schadevergoeding te betalen, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, met rente en kosten.
TSN heeft de vordering bestreden.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 9 maart 2005 de vorderingen afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiser] hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 27 december 2005 heeft het hof het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
TSN heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van TSN begroot op € 367,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, A. Hammerstein en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 14 september 2007.
Conclusie 14‑09‑2007
Inhoudsindicatie
Arbeidsgeschil over schadevergoeding aan werknemer wegens niet-nakoming van een toezegging door werkgever dat arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd werd omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd (81 RO).
rolnummer: C06/108HR
Mr. J. Wuisman
rolzitting: 25 mei 2007
CONCLUSIE inzake:
[Eiser],
eiser tot cassatie,
advocaat: mr. R.A. van der Hansz,
tegen
Techno Service Nederland N.V.
verweerster in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Feiten
1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan((1)):
(i) In de periode van 10 september 2001 tot 21 oktober 2003 zijn er tussen eiser tot cassatie ([eiser]) en verweerster in cassatie (TSN) drie arbeidsovereenkomsten voor bepaalde termijn aangegaan((2)).
(ii) Bij brief van 30 september 2002 heeft TSN aan [eiser] bevestigd, dat het nadrukkelijk de bedoelding was dat het aan [eiser] aangeboden tijdelijke contract zou worden omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
(iii) Op 29 augustus 2003 heeft TSN aan [eiser] (in verband met een hypotheekaanvrage van laatstgenoemde) een werkgeversverklaring verstrekt, waarin TSN aangeeft dat [eiser] een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd heeft tot 21 oktober 2003. Verder heeft TSN in de verklaring de vraag of bij gelijkblijvend functioneren en ongewijzigde bedrijfsomstandigheden de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd bij beëindiging daarvan wordt opgevolgd door een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd met 'JA' beantwoord.
(iv) Vervolgens is [eiser] een hypotheeklening aangegaan.
(v) Bij brief van 30 september 2003 (prod. 2 bij de conclusie van antwoord) heeft TSN aan [eiser] onder meer het volgende geschreven:
"Naar aanleiding van het gesprek met [betrokkene 1], d.d. 29 september jl., bevestigen wij je hierbij dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet wordt verlengd. De redenen hiervoor zijn tijdens het gesprek besproken. Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd per 21 oktober 2003. Je laatste werkdag is 20 oktober 2003. Een eindafrekening volgt eind oktober."
(vi) Bij brief van 10 november 2003 (prod. 1 bij de memorie van grieven) heeft de advocaat van [eiser] het volgende aan TSN medegedeeld:
"(...) Op of omstreeks 21 oktober 2003 heeft u de arbeidsovereenkomst met cliënt beëindigd. U heeft het arbeidscontract met cliënt meermalen voortgezet, zodat volgens de wet voorafgaande opzegging van node was, hetgeen u heeft nagelaten, zodat cliënt recht heeft op een vergoeding wegens het niet in acht nemen van de opzegtermijn.
Voorts heeft u cliënt bij brief d.d. 30 september 2002 medegedeeld dat het nadrukkelijk de bedoeling is dat het aangeboden tijdelijke contract zal worden omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd.
Cliënt heeft op grond van deze toezegging een hypotheeklening aangegaan. Doordat u deze toezegging niet bent nagekomen is het evident dat cliënt schade lijdt, en deze schade u kan worden toegerekend. Deze schade is nu nog onbepaalbaar.
Alvorens de tussenkomst van de rechter in te roepen, verzoek ik u mij binnen vijf dagen na heden mede te delen of u bereid bent het bovenstaande in der minne te regelen.
Mocht ik niets van u vernemen, dan zal ik u in rechte betrekken."
2. Het geschil en het procesverloop
2.1 Bij exploot van 1 april 2004 heeft [eiser] TSN gedagvaard voor de sector kanton van de rechtbank Arnhem en gevorderd, kort gezegd en voor zover in cassatie nog van belang, om TSN te veroordelen tot vergoeding van de schade, op te maken bij staat, die [eiser] lijdt als gevolg van het niet nakomen van de toezegging dat [eiser] een contract voor onbepaalde tijd zou worden gegeven. De nog nader vast te stellen schade bestaat uit kosten, die [eiser] moet maken om de maandelijkse hypotheeklasten te kunnen blijven betalen ((3)).
2.2 TSN heeft de vordering bestreden en daartoe bij conclusie van antwoord onder meer aangevoerd dat zij weliswaar in eerste instantie aan [eiser] heeft laten weten dat het de bedoeling was om na ommekomst van de laatst getekende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een overeenkomst voor onbepaalde tijd aan te gaan, maar dat zij vervolgens tijdig aan [eiser] heeft bericht dat hem vanwege zijn functioneren toch geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou worden aangeboden (conclusie van antwoord, onder 2.14 en 2.15).
2.3 De kantonrechter heeft de vordering van [eiser] bij vonnis van 9 maart 2005 afgewezen. Of de gedragingen van TSN tot een rechtens afdwingbare verbintenis hebben geleid, laat de kantonrechter in het midden. Nu nakoming van de gestelde verplichting tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst niet blijvend onmogelijk was en TSN niet door [eiser] in gebreke is gesteld, zodat zij niet in verzuim is geraakt, is niet voldaan aan de uit art. 6:74 lid 2 jo. art. 6:81 en 6:82 BW voortvloeiende vereisten voor schadevergoeding (rov. 4.5).
2.4 [Eiser] is van het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep gekomen bij het gerechtshof te Arnhem. Met de in appel aangevoerde grief II bestrijdt hij de hiervoor in 2.3 kort weergegeven beslissing in rov. 4.5 van het vonnis, maar tevergeefs. In zijn arrest van 27 december 2005 is ook het hof van oordeel dat [eiser] geen schadevergoeding van TSN kan vorderen wegens het niet nakomen door TSN van de toezegging een contract voor onbepaalde tijd te geven. Dat wat het hof daartoe overweegt, komt neer op een verwerping van de vordering op twee gronden die, indien zij juist zijn, ieder de verwerping van de vordering kunnen dragen.
De eerste grond laat zich als volgt kort samenvatten:
a. de schadevordering van [eiser] is gegrond op niet-nakoming door TSN van de toezegging aan [eiser] een contract voor onbepaalde tijd te geven (rov. 5.5.);
b. TSN is niet bij de brief van 10 november 2003 aangemaand tot nakoming, zodat de brief niet kan worden beschouwd als een ingebrekestelling als bedoeld in artikel 6:82 BW (rov. 5.5);
c. in casu was een ingebrekestelling nodig om verzuim aan de zijde van TSN te kunnen laten intreden; [eiser] heeft niet uit een mededeling van TSN moeten afleiden dat TSN in de nakoming van de toezegging tekort zou schieten; ondanks dat TSN vóór de afloop van de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd [eiser] had laten weten dat die arbeidsovereenkomst niet zou worden verlengd, had het op de weg van [eiser] gelegen om TSN de door hem gestelde toezegging voor te houden en haar ter zake van (dreigende) niet-nakoming van die toezegging in gebreke te stellen met een redelijke termijn voor nakoming (rov. 5.6);
d. omstandigheden waaruit moet worden afgeleid dat nakoming blijvend onmogelijk was, zijn gesteld noch gebleken; met een blijvende onmogelijkheid valt niet gelijk te stellen een mededeling als bedoeld in artikel 6:80 lid 1, onder b, en artikel 6:83 aanhef en onder c BW; de niet overgelegde brief d.d. 18 november 2004 (of 2003?) is geen reactie op een verzoek tot nakoming van de door [eiser] gestelde toezegging (rov. 5.6);
Het hof voegt in rov. 5.10 - in zijn ogen ten overvloede - nog de volgende grond aan de verwerping van de vordering toe:
TSN heeft mogen besluiten [eiser] niet een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden gelet op wat TSN in de conclusie van dupliek over het disfunctioneren van [eiser] heeft gesteld, op welke stellingen [eiser] in appel niet meer is ingegaan.
2.5 [Eiser] is van het arrest van het hof tijdig in cassatie gekomen onder aanvoering van een uit drie onderdelen bestaand cassatiemiddel. Na de conclusie van antwoord van TSN tot verwerping van het cassatieberoep hebben beide partijen hun standpunt in cassatie schriftelijk toegelicht. [Eiser] heeft nog gerepliceerd.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1 De in rov. 5.10 aan de orde zijnde grond tot verwerping van de schadevordering wordt met onderdeel 3 bestreden. De andere, in de rov. 5.5 t/m 5.8 besproken, grond wordt in de onderdelen 1 en 2 aangevochten.
onderdeel 3
3.2 De strekking van hetgeen in onderdeel 3 wordt aangevoerd, is dat het hof niet had mogen uitgaan van wat TSN in de conclusie van dupliek over, kort gezegd, het disfunctioneren van [eiser] heeft gesteld.
3.3 Onder 3.1 van de cassatiedagvaarding wordt er op gewezen dat de feiten betreffende het functioneren van [eiser], die het hof als vaststaand aanmerkt, al in de conclusie van repliek van [eiser] zijdelings ter sprake zijn gekomen en dat daarbij is ontkend dat [eiser] wist dat hij zijn werkhouding moest veranderen. Hierin ligt de klacht besloten - daarvan wordt ook door Mr. Van Staden ten Brink in zijn Schriftelijke Toelichting uitgegaan -, dat het hof ten onrechte oordeelt dat de door TSN in de conclusie van dupliek gestelde omstandigheden betreffende het disfunctioneren van [eiser] als niet bestreden vaststaan.
3.3.1 De discussie tussen partijen over het functioneren van [eiser] begint reeds in de conclusie van antwoord. Onder 2.2 van die conclusie stelt TSN dat zij bij het uitspreken van de intentie in september 2002 om [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden hem heeft laten weten dat hij wel "nog aan een aantal punten moest werken", en onder 2.3 van diezelfde conclusie dat gedurende de periode van de laatste verlenging is gebleken dat [eiser] niet voldeed aan de verwachtingen en/of zijn gedrag onvoldoende had gewijzigd en dat daarover tussen partijen verschillende keren is gesproken, onder meer tijdens een beoordelingsgesprek op 10 januari 2003 waarvan het verslag als productie 1 bij de conclusie is gevoegd. Onder 2.18 wordt daaraan nog toegevoegd dat [eiser] wist dat hij zijn werkhouding moest veranderen en dat hij, indien hij dat niet deed, het risico liep geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd te krijgen, alsmede dat zijn functioneren ertoe heeft geleid dat aan hem geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd is aangeboden.
Op blz. 2, eerste volle alinea, van de conclusie van repliek ontkent [eiser] dat hem in september 2002 is meegedeeld dat hij, indien hij voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in aanmerking wilde komen, nog aan een aantal punten moest werken. Hij stelt in de tweede volle alinea dat op 10 januari 2003 niet over tekortkomingen is gesproken, doch dat gezegd is dat enkele puntjes voor verbetering vatbaar zijn, en in de derde volle alinea dat hem in mei 2003 is gezegd dat zijn beoordeling positief was en hij daarna een salarisverhoging heeft gekregen. Op blz. 3, vierde volle alinea, ontkent [eiser] dat de beslisssing om hem geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden met name van doen heeft met zijn functioneren. Daarvoor is geen plausibele reden gegeven. Op blz. 4, eerste volle alinea, ontkent hij dat hij wist dat hij zijn werkhouding moest veranderen en dat hij anders het risico zou lopen dat hij geen arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zou krijgen.
TSN gaat in de conclusie van dupliek weer op het functioneren van [eiser] in. Dat gebeurt met name sub 5, 6 en 9. Het daar gestelde vormt in de grond van de zaak een bestrijding van de betwisting van [eiser] in de conclusie van repliek dat er sprake is geweest van een disfunctioneren van hem en dat een disfunctioneren de reden is geweest hem geen dienstverband voor onbepaalde tijd aan te bieden. Met name onder 6 wordt het disfunctioneren iets nader omschreven, maar het daar gestelde draagt toch ook nog steeds een vrij algemeen karakter en is verder niet met stukken nader onderbouwd.
De kantonrechter gaat in zijn vonnis van 9 maart 2005 niet in op het punt van het wel of niet naar behoren gepresteerd hebben van [eiser]. Hij wijst de schadevordering af enkel op de grond dat deze niet toewijsbaar is omdat TSN wegens het ontbreken van een ingebrekestelling niet in de toestand van verzuim is geraakt. De vraag of de gedragingen van TSN hebben geleid tot een rechtens afdwingbare verbintenis kan in het midden blijven, aldus de kantonrechter aan het slot van rov. 4.5.
In zijn memorie van grieven richt [eiser] zich tegen de door de kantonrechter gebezigde grond om de schadevordering af te wijzen. Die grond geeft geen aanleiding om nog aandacht te schenken aan de in eerste aanleg gevoerde discussie over het functioneren van [eiser].
3.3.2 Gezien het hiervoor geschetste verloop van de discussie tussen partijen over het functioneren van [eiser] tijdens de eerste aanleg en de wijze waarop de kantonrechter de schadevordering uiteindelijk beoordeelt, komt het niet juist voor dat het hof aan het feit dat [eiser] in appel niet meer op de stellingen van TSN in de conclusie van dupliek over het functioneren van [eiser] ingaat, het gevolg verbindt dat de in die stellingen vermelde omstandigheden vaststaan. TSN had reeds in de conclusie van antwoord het disfunctioneren van [eiser] ter sprake gebracht. Bij conclusie van repliek betwist [eiser] de betreffende stellingen van TSN. Bij conclusie van dupliek reageert TSN op die betwisting met weliswaar een iets meer gedetailleerde maar toch nog steeds vrij globale beschrijving van het door haar al eerder opgebrachte disfunctioneren van [eiser]. Bij deze stand van zaken zou de kantonrechter, indien hij het beweerde disfunctioneren in zijn oordeelsvorming zou hebben betrokken, ook vanwege het verloop van het debat in de conclusie van antwoord en de conclusie van repliek niet van het disfunctioneren hebben kunnen uitgaan als niet betwist zijnde. Nu het vonnis van de kantonrechter geen aanleiding gaf om het punt van het disfunctioneren in appel weer ter sprake te brengen, kon het hof aan het achterwege blijven in de memorie van grieven van een reactie van [eiser] op de stellingen van TSN over diens disfunctioneren niet het hiervoor genoemde gevolg verbinden.
3.3.3 Kortom, de klacht in onderdeel 3 over het als vaststaand aanmerken door het hof van de door TSN in de conclusie van dupliek aangaande het disfunctioneren van [eiser] gestelde omstandigheden wordt op zichzelf terecht opgevoerd. In aansluiting hierop geldt hetzelfde voor de klacht over het passeren van het bewijsaanbod, althans indien zou moeten worden aangenomen dat te dezen de bewijslast op [eiser] rust. Of de klachten ook tot vernietiging van het bestreden arrest leiden, hangt echter van het slagen van de onderdelen 1 en 2 af.
onderdelen 1 en 2
3.4 Bij de onderdelen 1 en 2 kan worden vooropgesteld dat er voor TSN een verbintenis uit hoofde van een toezegging heeft bestaan om aan [eiser] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde termijn aan te bieden, maar ook dat TSN, bij gebreke van een ingebrekestelling van [eiser], ter zake van het niet nakomen van die verbintenis niet in verzuim is geraakt. Aan het slot van rov. 5.5 overweegt het hof dat de brief van 10 november 2003 van de raadsman van [eiser] aan TSN niet kan worden gezien als een aanmaning tot nakoming. Dit oordeel is in het in cassatie voorgedragen cassatiemiddel onbestreden gebleven.
De in de onderdelen opgenomen klachten hebben als strekking dat het hof miskend heeft dat in het onderhavige geval een ingebrekestelling niet vereist is. In verband daarmee wordt verwezen naar artikel 6:83 BW, in welk artikel drie gevallen worden genoemd waarin verzuim zonder ingebrekestelling intreedt.
3.5 Onder 1.2 van de cassatiedagvaarding wordt gesteld dat, nu TSN [eiser] heeft ontslagen ondanks de mededeling bij brief van 30 september 2002 dat het nadrukkelijk de bedoeling is dat het aangeboden tijdelijke contract zal worden omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd en de daaruit voor TSN voortvloeiende verbintenis niet terstond is nagekomen, daarmee vaststaat dat de schadevordering uit onrechtmatige daad voortvloeit. Met deze klacht wordt kennelijk aansluiting gezocht bij artikel 6:83, sub b BW.
3.5.1 Artikel 6:83, sub b BW ziet op het geval dat de schuldenaar tekortschiet in de nakoming van een verbintenis die ofwel voortvloeit uit onrechtmatige daad ofwel strekt tot schadevergoeding als bedoeld in artikel 6:74, lid 1 BW. Noch van het een noch van het ander is hier sprake. In rov. 5.5 oordeelt het hof dat de vordering tot schadevergoeding van [eiser] is gegrond op de door [eiser] gestelde niet-nakoming door TSN van de toezegging aan [eiser] een contract voor onbepaalde tijd te geven. Het hof gaat hier onmiskenbaar er van uit dat de schadevordering van [eiser] is gebaseerd op een niet nakomen van een contractuele verplichting. Dat vormt niet een onrechtmatige daad als in artikel 6:83, sub b BW bedoeld. Onder 1.2 wordt in ieder geval niet aangevoerd dat, laat staan waarom, deze kwalificatie van het hof van de grondslag van de schadevordering onjuist is. Verder strekt de verbintenis die niet is nagekomen, niet tot vergoeding van schade. Dit alles betekent dat de hiervoor in 3.5 genoemde klacht faalt wegens gemis aan feitelijke grondslag.
3.6 Onder 1.2 wordt verder aangevoerd dat [eiser] uit de omstandigheid dat TSN de arbeidsovereenkomst niet heeft omgezet in een dienstverband voor onbepaalde tijd, heeft afgeleid dat TSN in de nakoming van de verbintenis tot verlening van een arbeidsovereenkomst van onbepaalde duur zou tekortschieten. Iets dergelijks wordt ook onder 2.1 opgemerkt, nl. dat [eiser] uit de mededeling van 30 september 2003 dat zijn tijdelijke arbeidsovereenkomst niet in een dienstverband voor onbepaalde tijd zal worden omgezet, diende af te leiden dat TSN in de nakoming van de arbeidsovereenkomst (lees: de toezegging een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden) tekort zou schieten. Omdat onder 2.1 verder wordt gesteld dat het hof een onjuiste interpretatie van artikel 6:83 BW heeft gegeven, wordt het er voor gehouden dat bedoeld is er over te klagen dat het hof in rov. 5.6 geen juiste toepassing aan artikel 6:83, sub c BW heeft gegeven. Zo ziet Mr. Van Staden ten Brink het ook in de §§ 2.8 en 2.10 van zijn Schriftelijke Toelichting.
3.6.1 In rov. 5.6 overweegt het hof, voor zover hier van belang:
"Naar het oordeel van het hof was een ingebrekestelling in dit geval nodig voor het intreden van verzuim aan de zijde van TSN omdat [eiser], anders dan hij heeft aangevoerd, niet uit een mededeling van TSN diende af te leiden dat deze in de nakoming tekort zou schieten. TSN heeft [eiser] weliswaar laten weten dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zou worden verlengd, maar naar aanleiding van die mededeling, die is gedaan vóór afloop van de laatste arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, had het op de weg van [eiser] gelegen TSN de door hem gestelde toezegging voor te houden en haar ter zake van (dreigende) niet- nakoming van die toezegging in gebreke te stellen met een redelijke termijn voor de nakoming."
3.6.2 In artikel 6:83, aanhef en sub c BW is bepaald dat het verzuim zonder ingebrekestelling intreedt, wanneer de schuldeiser uit een mededeling van de schuldenaar moet afleiden dat deze in de nakoming van de verbintenis zal tekortschieten. Dat veronderstelt een mededeling van de schuldenaar zelf die de schuldeiser in redelijkheid niet anders kan begrijpen dan dat de schuldenaar de in geschil zijnde verbintenis niet of niet zonder tekortkoming zal nakomen. Van zo'n mededeling zal in beginsel alleen kunnen worden gesproken, wanneer in die mededeling voor de schuldeiser duidelijk een verband met de verbintenis wordt gelegd die niet of niet zonder tekortkoming zal worden nagekomen((4)).
3.6.3 Dat het hof in de hiervoor in 3.6.1 geciteerde overweging blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting over artikel 6:83, aanhef en sub c BW valt niet in te zien. Uit de overweging blijkt dat het hof onderkent dat een ingebrekestelling achterwege kan blijven, indien door de schuldenaar een mededeling tot de schuldeiser wordt gericht waaruit deze laatste dient af te leiden dat de schuldenaar in de nakoming van zijn verplichting zal tekortschieten. Onder 1.2 van onderdeel 1 en onder 2.1 van onderdeel 2 wordt ook niet uiteengezet waarom of in welk opzicht het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting.
3.6.4 In de geciteerde overweging acht het hof de door TSN tot [eiser] gerichte mededeling van 30 september 2003 niet zodanig dat [eiser] daaruit diende af te leiden dat deze in de nakoming van de toezegging een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan te bieden tekort zou schieten, zodat [eiser] tot het doen uitgaan van een ingebrekestelling gehouden bleef. Deze vaststelling van de betekenis die in het onderhavige geval aan de mededeling van TSN moet worden toegekend, vormt een feitelijk oordeel. Dat oordeel kan in cassatie slechts op afdoende motivering worden getoetst. Dit betekent dat de geciteerde overweging aangevochten dient te worden met een klacht waarin wordt uiteengezet dat en waarom deze overweging onbegrijpelijk, althans niet voldoende gemotiveerd is. Zo'n uiteenzetting treft men onder 1.2 van onderdeel 1 en onder 2.1 van onderdeel 2 niet aan. De brief gaat over het niet verlengen van de derde arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd. Dat en waarom de brief door [eiser] diende te worden opgevat als mede betrekking hebbend op de toezegging van TSN om een dienstverband voor onbepaalde tijd te zullen aanbieden, wordt niet toegelicht. Zo is er door [eiser] niets gesteld over het verloop van het gesprek voorafgaande aan de brief van 30 september 2003. Of daarbij de toezegging van een jaar eerder ter sprake is gekomen, blijkt uit de stellingen van [eiser] niet. Volstaan wordt met het plaatsen van de eigen mening over de betekenis van de mededeling tegenover het oordeel van het hof dienaangaande.
3.6.5 Uit het voorgaande volgt dat de klachten met betrekking tot artikel 6:83, aanhef en sub b en c BW geen doel treffen.
3.7 Onder 2.1 van onderdeel 2 wordt nog opgemerkt dat TSN wist c.q. behoorde te weten dat bij niet-nakoming van haar toezegging [eiser] terstond schade zou lijden, zodat vaststond (op dat moment) dat nakoming blijvend onmogelijk was. Mogelijk wordt hier gezinspeeld op de regel dat de eis van een ingebrekestelling niet gesteld kan worden voor het geval dat reeds uit het enkele feit van niet-nakomen schade is voortgevloeid en deze schade niet door alsnog deugdelijk presteren ongedaan kan worden gemaakt((5)). Dat zich dat geval hier heeft voorgedaan, is niet eerder gesteld of gebleken. In cassatie is geen ruimte om dat geval alsnog aan de orde te stellen. Voor zover bedoeld is om te klagen over schending door het hof van de zojuist genoemde regel, stuit de klacht af op gemis aan feitelijke grondslag.
3.8 De bovenstaande beschouwingen over de onderdelen 1 en 2 voeren tot de slotsom dat de in die onderdelen opgenomen klachten geen doel treffen. Omdat het met die klachten tevergeefs bestreden oordeel van het hof, dat in casu een ingebrekestelling nodig is en dat die achterwege is gebleven, de eindbeslissing ten volle kan dragen, treft ook onderdeel 1 geen doel. Hoezeer de daarin vervatte klacht op zichzelf terecht is voorgedragen, kan die klacht bij gebrek aan belang toch niet tot vernietiging van het bestreden arrest leiden.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
1. Zie voor deze feiten vooral rov. 4.1 en rov. 4.2 van het arrest van het hof in verbinding met rov. 2.1 t/m 2.8 van het vonnis van de rechtbank.
2. Aldus beslist het hof in rov. 5.4 van het in cassatie bestreden arrest. De beslissing in rov. 5.4 blijft in cassatie onbestreden. Met deze beslissing ontvalt de grondslag van de schadevordering van [eiser] jegens TSN, voor zover deze inhoudt het vergoeden van schade wegens het niet in acht nemen van de termijn voor opzegging van de arbeidsovereenkomst. Nu die vordering in cassatie geen rol speelt, blijft deze hier verder buiten beschouwing.
3. Vgl. rov. 3.2 van het vonnis van de rechtbank.
4. Artikel 6:83 BW houdt immers een afwijking in van de op bescherming van de schuldenaar gerichte eis van ingebrekestelling. Zie HR 23 maart 2007, NJ 2007, 176, rov. 4.6
5. Zie HR 4 februari 2000, NJ 2000, 258 en HR 11 januari 2002, NJ 2003, 255, m.nt. JH.