HR, 29-06-2007, nr. R06/056HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ7705
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29-06-2007
- Zaaknummer
R06/056HR
- LJN
AZ7705
- Roepnaam
Brinkkemper/Veerman
Oud Volendam
Oud Volendam/Veerman
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Ondernemingsrecht / Rechtspersonenrecht
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2007:AZ7705, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑06‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ7705
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2006:AV1944, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2007:AZ7705, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑01‑2007
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2006:AV1944
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ7705
Beroepschrift, Hoge Raad, 02‑05‑2006
- Wetingang
art. 23 Handelsregisterwet 1996
art. 23 Handelsregisterwet 1996
- Vindplaatsen
NJ 2007, 421 met annotatie van J.M.M. Maeijer
Ondernemingsrecht 2007, 139 met annotatie van G.J.C. Rensen
JRV 2007, 484
JOR 2007/228 met annotatie van F.C. Kollen
JOR 2007/228 met annotatie van mr. F.C. Kollen
NJ 2007, 421 met annotatie van J.M.M. Maeijer
Ondernemingsrecht 2007, 139 met annotatie van G.J.C. Rensen
JRV 2007, 484
JOR 2007/228 met annotatie van mr. F.C. Kollen
Uitspraak 29‑06‑2007
Inhoudsindicatie
Verenigingsrecht; wijzigingsverzoek ex art. 23 Handelsregisterwet. Lidmaatschap van gewone vereniging ondanks een ontbrekend toelatingsbesluit?, toepasselijkheid van de vertrouwensleer (art. 3:35 jo. 59 BW); belanghebbendebegrip als bedoeld in art. 23 Hrw.
29 juni 2007
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/056HR
RM/MK
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
1. VERENIGING OUD VOLENDAM,
gevestigd te Volendam, gemeente Edam-Volendam,
2. [Eiser 2],
3. [Eiser 3],
4. [Eiseres 4],
5. [Eiser 5],
6. [Eiser 6],
7. [Eiseres 7],
8. [Eiser 8],
allen wonende te [woonplaats],
VERZOEKERS tot cassatie, verweerders in het incidentele beroep,
advocaat: mr. E. Grabandt,
t e g e n
1. VERENIGING OUD VOLENDAM,
2. STICHTING VOLENDAMS MUSEUM,
beide gevestigd te Volendam, gemeente Edam-Volendam,
3. [Verweerder 3],
4. [Verweerder 4],
5. [Verweerder 5],
6. [Verweerder 6],
7. [Verweerder 7],
8. [Verweerder 8],
9. [Verweerder 9],
allen wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie, verzoekers tot cassatie in het incidentele beroep,
advocaat: mr. F.E. Vermeulen,
BELANGHEBBENDE in cassatie:
KAMER VAN KOOPHANDEL EN FABRIEKEN VOOR NOORDWEST-HOLLAND,
gevestigd te Alkmaar,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift van 23 augustus 2004 hebben verweerders in cassatie - verder te noemen: [verweerder] c.s. - de kantonrechter in de rechtbank Haarlem verzocht te verklaren dat de uitschrijving per 1 juni 2004 van verweerders in cassatie onder 3 tot en met 9 als bestuur van de Vereniging Oud Volendam (hierna: de vereniging) en bestuur van de Stichting Volendams Museum (hierna: de stichting) onrechtmatig is, alsmede de Kamer van Koophandel te gelasten deze wijzigingen ongedaan te maken, in die zin dat duidelijk wordt dat eisers tot cassatie onder 2 tot en met 8 - verder te noemen: [eiser] c.s. - in de periode tussen 2 juni 2004 en de datum van ongedaanmaking niet bestuurder van de vereniging respectievelijk de stichting zijn geweest en dat [verweerder] c.s. niet per 1 juni 2004 als bestuur is ontslagen of afgetreden.
Dit verzoekschrift is doorgezonden aan de rechtbank Alkmaar, sector kanton, als de rechter die bevoegd was van het verzoek kennis te nemen.
Vervolgens hebben [eiser] c.s. de kantonrechter bij zelfstandig verzoek verzocht de doorhaling te gelasten van de op 28 april 2004 in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel te Alkmaar ingeschreven statuten van de vereniging.
De kantonrechter heeft bij beschikking van 15 februari 2005, zoals verbeterd bij beschikking van 18 maart 2005, het verzoek van [verweerder] c.s. toegewezen in die zin dat de vermeldingen in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel:
- dat [verweerder] c.s. per 1 juni 2004 als bestuur van de vereniging en de stichting zijn ontslagen of afgetreden en
- dat [eiser] c.s. met ingang van 2 juni 2004 zijn benoemd tot bestuur van de vereniging en de stichting,
zullen worden doorgehaald en heeft [eiser] c.s. niet-ontvankelijk verklaard in hun tegenverzoek.
Tegen de beschikking van de kantonrechter hebben [eiser] c.s. hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam.
Bij tussenbeschikking van 2 februari 2006 heeft het hof de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd wat betreft de toewijzing van het verzoek van [verweerder] c.s. tot doorhaling van de vermeldingen in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel:
- dat [verweerder] c.s. per 1 juni 2004 als bestuurder van de vereniging zijn ontslagen en
- dat [eiser] c.s. met ingang van 2 juni 2004 zijn benoemd tot bestuur van de vereniging.
Het hof heeft voorts de verdere behandeling van het beroepschrift aangehouden totdat [eiser] c.s. hebben laten weten dat de rechtbank Haarlem een eindbeslissing heeft genomen op de vordering tot vernietiging van het bestuursbesluit van 7 april 2004.
Op verzoek van [verweerder] c.s. heeft het hof bij beschikking van 22 juni 2006 beslist dat beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen het deel van zijn beschikking dat een tussenbeschikking is.
Beide beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof van 2 februari 2006 hebben [eiser] c.s. beroep in cassatie ingesteld. [Verweerder] c.s. hebben dat beroep bestreden en incidenteel cassatieberoep ingesteld. [Eiser] c.s. hebben het incidentele beroep bestreden. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende incidenteel cassatieberoep zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Timmerman strekt tot verwerping van het principale cassatieberoep en van het incidentele cassatieberoep.
De advocaat van [eiser] c.s. heeft bij brief van 9 februari 2007 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Op 27 januari 1967 is de vereniging opgericht. In de algemene ledenvergadering van 20 maart 1967 zijn de statuten van de vereniging vastgesteld.
(ii) Die statuten bepalen onder meer:
(a) De vereniging bestaat uit gewone leden, ereleden en donateurs. De leden en de ereleden hebben stemrecht.
(b) De leden van de vereniging verbinden zich tot het betalen van een bedrag dat in het huishoudelijk reglement is bepaald. Om tot de vereniging te kunnen toetreden, dient men zich aan te melden bij het bestuur, dat over de toelating beslist.
(c) Het bestuur bestaat uit tenminste zeven leden, die door de leden worden gekozen. De bestuursleden worden gekozen voor de duur en op de wijze bij het huishoudelijk reglement te bepalen.
(d) Jaarlijks wordt een ledenvergadering gehouden. Voorts wordt een ledenvergadering gehouden wanneer het bestuur dit wenselijk acht of wanneer tenminste tien leden daartoe een gemotiveerd, schriftelijk verzoek aan het bestuur doen. In dat geval is het bestuur verplicht binnen drie weken een ledenvergadering bijeen te roepen. Als het bestuur in gebreke blijft, kunnen de leden zelf overgaan tot het bijeenroepen van een ledenvergadering.
(iii) De vereniging telde in 1967 ongeveer 150 leden.
(iv) Aan de leden werd jaarlijks, na het betalen van de contributie, een bewijs van lidmaatschap verstrekt. Ook ontvingen de leden in de beginperiode jaarlijks een door de vereniging uitgegeven premiefoto.
(v) Tussen 1971 en 1975 heeft de vereniging geen activiteiten ontplooid.
(vi) In de periode na 1975 heeft een werkgroep onder leiding van verweerder in cassatie onder 4, hierna te noemen: [verweerder 4], zich ingezet voor de totstandkoming van een Volendams museum.
(vii) [Verweerder 4] heeft contact opgenomen met de toenmalige bestuursleden van de vereniging. Deze hebben hun bestuursfunctie neergelegd. [Verweerder 4] heeft daarop een bestuur van de vereniging samengesteld, hierna te noemen: het zittende bestuur. Hij maakte en maakt daarvan zelf deel uit.
(viii) Het zittende bestuur heeft, in ieder geval tot 7 april 2004, nimmer een algemene ledenvergadering bijeen geroepen.
(ix) Sedert 1967 geeft de vereniging jaarlijks, met uitzondering van de jaren 1972, 1973 en 1976, een premiefoto uit. Belangstellenden kunnen deze foto tegen betaling verwerven. Afname van de premiefoto in een bepaald jaar betekent geen verplichting het volgend jaar weer een foto af te nemen.
(x) Bij brief van 1 februari 2004 is onder meer door enkelen van [eiser] c.s. aan het zittende bestuur verzocht een algemene ledenvergadering te beleggen. Aan dat verzoek heeft het zittende bestuur geen gehoor gegeven.
(xi) Op 23 februari 2004 hebben [verweerder] c.s. de vereniging doen inschrijven in het Handelsregister.
(xii) Op 7 april 2004 heeft een vergadering plaatsgehad waarbij uitsluitend de leden van het zittende bestuur van de vereniging aanwezig waren. Bij die gelegenheid is besloten tot wijziging van de statuten van de vereniging en neerlegging daarvan in een notariële akte, overeenkomstig de door een notaris opgestelde conceptakte. Per 28 april 2004 hebben [verweerder] c.s. de aldus gewijzigde statuten doen inschrijven in het Handelsregister.
(xiii) Op 2 juni 2004 heeft op initiatief van [eiser] c.s. een bijeenkomst plaatsgevonden van ruim honderd personen, voornamelijk afnemers van de premiefoto. Daartoe was een oproep geplaatst in een plaatselijke krant. Van de bijeenkomst zijn notulen opgesteld. Deze notulen maken melding van het ontslag van het zittende bestuur en van de benoeming van een nieuw bestuur. Beide besluiten zijn, aldus de notulen, totstandgekomen doordat de aanwezige leden door handopsteking massaal voorstemden.
(xiv) [Eiser] c.s. hebben op 28 juni 2004 het ontslag van het zittende bestuur en de benoeming van het nieuwe bestuur per 2 juni 2004 doen inschrijven in het Handelsregister.
3.2 [Verweerder] c.s. hebben bij dit geding inleidend verzoekschrift de kantonrechter verzocht te verklaren dat de uitschrijving per 1 juni 2004 van [verweerder] c.s. als bestuur van de vereniging, respectievelijk de stichting, onrechtmatig is, alsmede de Kamer van Koophandel te gelasten de hiervoor in 3.1 onder (xiv) bedoelde inschrijvingen van [eiser] c.s. ongedaan te maken. Aan hun verzoek hebben [verweerder] c.s. ten grondslag gelegd, kort gezegd, dat de door [eiser] c.s. op 2 juni 2004 gehouden vergadering niet valt aan te merken als een algemene ledenvergadering omdat de aanwezigen op die vergadering geen leden waren, waaraan niet afdoet dat een groot aantal personen jaarlijks de in 3.1 onder (ix) bedoelde premiefoto aanschaft, nu deze vrijwillige aankoop geen contributieverplichting is, deze personen in de vereniging noch zeggenschap noch stemrecht hebben (uitgeoefend) en geen sprake is geweest van een geformaliseerde toetreding of opzegging.
[eiser] c.s. hebben betoogd dat de statutenwijziging van 7 april 2004 een nietig besluit in de zin van art. 2:14 BW is, nu dit niet is genomen in een daartoe bijeengeroepen algemene ledenvergadering, en hebben verzocht te gelasten de inschrijving van de op 7 april 2004 vastgestelde statuten te laten doorhalen per 28 april 2004.
De kantonrechter heeft het verzoek van [verweerder] c.s. toegewezen als hiervoor in 1 vermeld en heeft [eiser] c.s. in hun tegenverzoek niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft in zijn thans bestreden beschikking, onder aanhouding van de verdere behandeling van het hoger beroep, de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd wat betreft de toewijzing van het verzoek van [verweerder] c.s. Daartoe heeft het hof, kort samengevat en voorzover in cassatie van belang, met toepassing van het bepaalde in de statuten van 20 maart 1967, het betoog van [eiser] c.s. verworpen dat (ook) de afnemers van de premiefoto zijn aan te merken als leden van de vereniging. Het overwoog daartoe dat zij niet door het zittende bestuur als leden zijn toegelaten en dat vaststaat dat het degenen aan wie jaarlijks de premiefoto wordt aangeboden vrijstaat van afname af te zien en zij dus niet verplicht zijn tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage aan de vereniging (rov. 2.12-2.15 en 2.26); voorts dat niets eraan in de weg staat dat individuele afnemers van de premiefoto zich op de voet van art. 3 van die statuten wenden tot het bestuur met het verzoek als lid te worden toegelaten (rov. 2.16). Hoewel [eiser] c.s. geen lid van de vereniging zijn geworden, zijn zij naar het oordeel van het hof wel aan te merken als belanghebbenden in de zin art. 23 Hrw., zodat zij konden worden ontvangen in hun verzoek tot doorhaling van de inschrijving van de hiervoor in 3.1 onder (xii) bedoelde statutenwijziging (rov. 2.18-2.19 en 3.1).
4. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het principale en het incidentele beroep
4.1 De vereniging is in het verzoekschrift tot cassatie niet alleen als verzoekster tot cassatie maar ook als verweerster in cassatie vermeld. De Hoge Raad laat de vraag tot welk processueel gevolg dit zou kunnen leiden rusten, omdat, naar hierna zal blijken, het principale beroep en het incidentele beroep zullen worden verworpen met compensatie van de kosten van beide beroepen.
4.2 [Eiser] c.s. betogen dat [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk zijn in hun incidentele beroep tegen rov. 2.17-2.19 en 3.1, waar het hof heeft beslist dat [eiser] c.s. in hun tegenverzoek tot doorhaling van de inschrijving van de statutenwijziging van 7 april 2004 konden worden ontvangen. Dit betoog faalt.
Nu [eiser] c.s. cassatieberoep hebben ingesteld tegen het gedeelte van de beschikking van het hof dat een eindbeschikking inhoudt, mochten [verweerder] c.s., ook zonder een daartoe strekkend verlof van het hof, incidenteel cassatieberoep instellen teneinde het interlocutoire gedeelte van de beschikking te bestrijden (vgl. HR 23 januari 2004, nr. C02/156, NJ 2005, 510).
5. Beoordeling van het middel in het principale beroep
5.1 Onderdeel 1 komt met een rechts- en een motiveringsklacht op tegen de in rov. 2.12 tot en met 2.15 en 2.26 gegeven beslissing dat de afnemers van de premiefoto niet zijn aan te merken als leden van de vereniging omdat zij niet als zodanig door het zittende bestuur zijn toegelaten en zij niet verplicht zijn tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage aan de vereniging. Betoogd wordt dat het hof heeft miskend dat ook sprake kan zijn van het verwerven van het lidmaatschap van een vereniging indien de betrokken persoon op grond van een verklaring of gedraging van de vereniging, respectievelijk het bestuur van de vereniging, heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden heeft mogen aannemen dat sprake was van een besluit, in enigerlei vorm, tot het accepteren van de betrokkene als lid. Dat het bestuur over de toelating als lid beslist, staat ook niet in de weg aan de verwerving van de hoedanigheid van lid, indien geen sprake is van een expliciet (op de individuele betrokkene gericht) besluit. Onderdeel 2 voegt daaraan toe dat het hof een aantal essentiële stellingen van [eiser] c.s. ter adstructie van de hier, ook in de feitelijke instanties, verdedigde opvatting onbesproken heeft gelaten, althans onvoldoende kenbaar is dat het hof een en ander in aanmerking heeft genomen.
5.2.1 Bij de beoordeling van deze klachten, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen, wordt het volgende vooropgesteld.
Art. 2:33 BW houdt in dat, tenzij de statuten anders bepalen, het bestuur van een vereniging beslist over de toelating van een lid en dat bij niet-toelating de algemene vergadering alsnog tot toelating kan besluiten. Zoals het hof, in cassatie onbestreden, heeft vastgesteld, bepalen de statuten van 20 maart 1967 dat om tot de vereniging te kunnen toetreden, men zich dient aan te melden bij het bestuur, dat over de toelating beslist (rov. 2.2 en 2.12; zie hiervoor in 3.1 onder ii-b). De statuten bevatten daarmee geen van art. 2:33 afwijkende regeling.
Het hof heeft vastgesteld dat de vereniging in 1971 ongeveer 150 leden telde die op de statutair voorgeschreven wijze tot de vereniging waren toegetreden, aan wie een lidmaatschapskaart was verstrekt en die verplicht waren de bij huishoudelijk reglement vastgestelde contributie jaarlijks te voldoen; dat het zittende bestuur sedert zijn aantreden in 1975 nooit heeft beslist over de toelating van een aspirant-lid alsmede dat de afnemers van de premiefoto niet als leden van de vereniging door het zittende bestuur zijn toegelaten en niet verplicht zijn tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage aan de vereniging.
5.2.2 Aan de onderdelen ligt ten grondslag de opvatting dat [eiser] c.s. als lid van de vereniging dienen te worden aangemerkt omdat zij op grond van een verklaring of gedraging van de vereniging of haar bestuur hebben aangenomen en mochten aannemen dat zij door het bestuur als lid zijn toegelaten. Hoewel voor toelating als lid een besluit van het bestuur vereist is, neemt dat, mede gezien het in artikel 3:35 BW - in verbinding met art. 3:59 - vervatte beginsel, inderdaad niet weg dat de mogelijkheid bestaat dat een persoon die op grond van verklaringen of gedragingen van het daartoe bevoegde orgaan van een vereniging heeft aangenomen, en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs heeft mogen aannemen, dat een besluit is genomen hem als lid van de vereniging toe te laten, in dit vertrouwen bescherming verdient, in die zin dat hij op die grond als lid van de vereniging heeft te gelden. Mede gezien het bepaalde in art. 2:16 lid 2 BW moet geoordeeld worden dat de aard van de betrokken rechtshandeling van toelating als lid zich hiertegen niet verzet.
Het voorgaande kan [eiser] c.s. echter niet baten. [Eiser] c.s. hebben hun beroep op gewekt vertrouwen dat zij als lid van de vereniging waren toegelaten, uitsluitend gebaseerd op hun stelling dat zij afnemers van de premiefoto waren en dat in diverse stukken van de vereniging de indruk werd gewekt dat afnemers van de premiefoto leden van de vereniging waren. Het hof heeft echter op goede gronden betekenis toegekend aan het als onweersproken aangemerkte feit - dat ook reeds in rov. 2.4 in andere bewoordingen was vastgesteld - dat het degenen aan wie jaarlijks een premiefoto wordt aangeboden, vrijstaat van afname af te zien, zodat aan het betalen voor de foto het karakter ontbreekt van, kort gezegd, het voldoen aan een jaarlijkse contributieverplichting, zoals deze door de statuten aan het lidmaatschap is verbonden (zie hiervoor in 3.1 onder ii- b). Deze overweging moet aldus worden verstaan dat [eiser] c.s. niet redelijkerwijs hebben mogen aannemen dat zij door het bestuur als lid zijn toegelaten, nu het diegenen aan wie jaarlijks een premiefoto wordt aangeboden, vrijstaat van afname af te zien, zodat van een contributieplicht geen sprake is. Dit oordeel geeft geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk gemotiveerd.
De onderdelen falen derhalve.
5.3 Onderdeel 3 klaagt over onbegrijpelijkheid van een aantal aspecten van de lezing van de processtukken door het hof in rov. 2.14.
De motiveringsklachten onder a en b, gericht tegen de overwegingen (1) dat het feit dat de vereniging in 1971 tot 1975 geen activiteiten heeft ontplooid en (2) dat het zittende bestuur sinds 1975 nooit heeft beslist over de toelating van een aspirant-lid - daargelaten of sedert 1975 ooit een verzoek is gedaan - niet betekent dat de statutaire voorschriften voor het verwerven van het lidmaatschap hun geldigheid hadden verloren, kunnen niet tot cassatie leiden nu het hof niet heeft overwogen als door het onderdeel verondersteld. Het hof heeft in voormelde overweging bij zijn beoordeling van de in rov. 2.13 weergegeven stelling van [eiser] c.s. dat sinds 1971 geen andere leden dan de afnemers tot de vereniging zijn toegetreden, eerst vastgesteld dat de vereniging in 1971 beschikte over ongeveer 150 leden die op de statutair voorgeschreven wijze waren toegetreden, en daarna zelfstandig onderzocht of onder de daar vermelde omstandigheden - waarvan het onder (1) overwogene door het hof reeds in rov. 2.3, derde volzin, als vaststaand feit was vooropgesteld; zie hiervoor in 3.1 onder (v) - de statutaire voorschriften voor het verwerven van het lidmaatschap van de vereniging hun geldigheid hadden verloren.
De motiveringsklacht onder c tegen het door het hof als onweersproken aanmerken van het feit dat het degene aan wie jaarlijks de premiefoto wordt aangeboden vrijstaat van afname af te zien, kan [eiser] c.s. niet baten, omdat het hof in rov. 2.4 heeft vastgesteld dat belangstellenden jaarlijks een door de vereniging uitgegeven premiefoto tegen betaling kunnen verwerven en afname daarvan geen verplichting betekent het volgend jaar weer een foto af te nemen, welke vaststelling in cassatie niet is bestreden.
5.4 Onderdeel 4 komt met een rechts- en motiveringsklacht op tegen de overweging in rov. 2.14 en 2.15, samengevat, dat er geen verplichting bestaat tot het jaarlijks betalen van contributie. Voor zover het voortbouwt op onderdeel 3 deelt het het lot daarvan. Voor het overige stuiten de klachten af op de feitelijke vaststellingen van het hof in rov. 2.4 en 2.14 inzake het ontbreken van een verplichting jaarlijks de premiefoto's af te nemen.
6. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
6.1 Het middel richt een rechts- en motiveringsklacht tegen rov. 2.18-2.19 en 3.1, waar het hof [eiser] c.s. ontvankelijk heeft geoordeeld in hun verzoek tot doorhaling van de door [verweerder] c.s. ingeschreven statutenwijziging. Betoogd wordt dat de beslissing van het hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd, nu niet zonder meer valt in te zien dat zij wel belanghebbenden zijn in de zin van art. 23 Hrw.
6.2.1 In art. 23 Hrw. is met betrekking tot het indienen van een verzoek tot doorhaling, aanvulling of wijziging van inschrijvingen in het Handelsregister niet in het algemeen omschreven wie, naast de Kamer van Koophandel, tot de andere belanghebbenden in de zin van deze bepaling zijn te rekenen, zodat dit uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen moet worden afgeleid. Zoals blijkt uit de onder 3.5 van de conclusie van de Advocaat-Generaal aangehaalde toelichting bij art. 28 Hrw. (oud), waaraan het bepaalde in art. 23 Hrw. grotendeels is ontleend, is de bevoegdheid om tegen een onjuiste inschrijving te opponeren niet beperkt tot hen ten aanzien van wie de inschrijving onjuist is en komt deze bevoegdheid toe aan iedere belanghebbende. Bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is, zal een rol spelen in hoeverre deze door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang kan worden getroffen dat deze in die procedure behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken is of is geweest bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang is gelegen om in de procedure te verschijnen (vgl. HR 10 november 2006, nr. R05/127, NJ 2007 45).
6.2.2 In het licht van het in 6.2.1 overwogene moeten onder belanghebbenden als bedoeld in art. 23 Hrw. worden verstaan de vereniging en haar bestuurders of, zoals het middel aanvoert, degenen die als leden van de vereniging in de zin van haar statuten zijn toegelaten, maar kunnen daaronder ook worden verstaan personen wier opvatting dat een inschrijving in het handelsregister verbetering behoeft, voortvloeit uit hun standpunt dat zij ten onrechte niet als leden van de vereniging worden erkend, alsmede, onder omstandigheden, personen die in een duurzaam verband bij de vereniging zijn betrokken zoals aangeslotenen.
6.2.3 Gezien het voorgaande geeft 's hofs oordeel dat, hoewel [eiser] c.s. geen lid van de vereniging zijn geworden, zij als vaste afnemers van de premiefoto wel zijn aan te merken als belanghebbenden in de zin van art. 23 Hrw. nu de jaarlijkse opbrengst van de verkoop van de premiefoto een belangrijke, zo niet de belangrijkste, bron van inkomsten van de vereniging is, niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Hetzelfde geldt voor de kennelijk mede aan 's hofs oordeel ten grondslag liggende vaststelling dat [eiser] c.s. hun verzoek juist hebben gedaan op de grond dat zij menen ten onrechte niet als leden van de vereniging te worden erkend. De rechtsklacht faalt derhalve. Het oordeel van het hof is niet ontoereikend gemotiveerd, zodat ook de motiveringsklacht faalt.
7. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale en het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren O. de Savornin Lohman, E.J. Numann, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 29 juni 2007.
Conclusie 26‑01‑2007
Inhoudsindicatie
Verenigingsrecht; wijzigingsverzoek ex art. 23 Handelsregisterwet. Lidmaatschap van gewone vereniging ondanks een ontbrekend toelatingsbesluit?, toepasselijkheid van de vertrouwensleer (art. 3:35 jo. 59 BW); belanghebbendebegrip als bedoeld in art. 23 Hrw.
R06/056HR
Mr. Timmerman
Parket, 26 januari 2007
conclusie inzake:
- De vereniging VERENIGING OUD VOLENDAM,
- [Eiser 2],
- [Eiser 3],
- [Eiseres 4],
- [Eiser 5],
- [Eiser 6],
- [Eiseres 7](1),
- [Eiser 8],
- [Eiser 9],
verzoekers tot cassatie in het princiaal beroep
tevens verweerders in het incidenteel beroep
tegen
- De vereniging, VERENIGING OUD VOLENDAM,
- De stichting, STICHTING VOLENDAMS MUSEUM,
- [Verweerder 3],
- [Verweerder 4],
- [Verweerder 5],
- [Verweerder 6],
- [Verweerder 7],
- [Verweerder 8],
- [verweerder 9],
verweerders in cassatie in het principaal beroep
tevens verzoekers tot cassatie in het incidenteel beroep
Kamer van Koophandel,
belanghebbende(2)
1. Feiten en procesverloop(3)
1.1 Op 27 januari 1967 is de vereniging Oud Volendam (hierna: de vereniging) opgericht. In de ledenvergadering van 20 maart 1967 zijn statuten vastgesteld. Deze zijn niet notarieel vastgelegd. De vereniging werd niet in enig register ingeschreven. De statuten bepalen onder meer dat de vereniging bestaat uit gewone leden, ereleden en donateurs. Gewone leden zijn zij die zich bij het bestuur hebben gemeld en door het bestuur zijn toegelaten(4). Gewone leden en ereleden hebben stemrecht in de algemene ledenvergadering. De leden verbinden zich tot het betalen van een bedrag dat in het huishoudelijk reglement is bepaald. Donateurs zijn personen die de vereniging financieel steunen.
1.2 Het doel van de vereniging is het karakteristieke van de gemeenschap Volendam voor het nageslacht te bewaren en toegankelijk te maken. De vereniging tracht dit doel onder meer te bereiken door het bestuderen, verzamelen en vastleggen van de plaatselijke geschiedenis en folklore, het beschermen van historisch en architectonisch waardevolle en beeldbepalende monumenten en het verkrijgen en in goede staat brengen en houden van roerende zaken, betrekking hebbende op de Volendammer geschiedenis en folklore, welke zoveel mogelijk zullen worden ondergebracht in een op te richten Volendams museum.
1.3 Het bestuur bestaat uit ten minste zeven leden die door de leden worden gekozen. De leden van het bestuur worden benoemd voor de duur en op de wijze bij het huishoudelijk reglement te bepalen. Jaarlijks wordt een ledenvergadering gehouden. Daarnaast dienen ledenvergaderingen plaats te vinden op een tijdstip door het bestuur te kiezen of wanneer ten minste tien leden daartoe een gemotiveerd, schriftelijk verzoek aan het bestuur doen. In dat geval is het bestuur verplicht binnen drie weken een ledenvergadering bijeen te roepen. Als het bestuur daarmee in gebreke blijft, kunnen de bedoelde leden zelf overgaan tot het bijeenroepen van een ledenvergadering.
1.4 De vereniging had in 1967 ongeveer 150 leden. Aan de leden werd jaarlijks, na het betalen van de contributie, een bewijs van lidmaatschap verstrekt. Ook ontvingen de leden jaarlijks een door de vereniging uitgegeven premiefoto(5). Tussen 1971 en 1975 heeft de vereniging geen activiteiten ontplooid. In de periode na 1975 heeft een werkgroep onder leiding van [verweerder 4] (verweerder in cassatie sub 4 in het principaal beroep) zich ingezet voor de totstandkoming van een Volendams museum, waartoe de Stichting Volendams Museum is opgericht(6). Het museum is op 12 maart 1977 geopend.
1.5 [Verweerder 4] heeft in die tijd contact opgenomen met de toenmalige bestuursleden van de vereniging. Deze hebben hun bestuursfunctie neergelegd. [Verweerder 4] heeft daarop een bestuur van de vereniging (hierna: [verweerder] c.s.) samengesteld(7). Hij maakt daarvan zelf deel uit. Na 1977 zijn geen algemene ledenvergaderingen gehouden. Het zittende verenigingsbestuur is tevens het bestuur van de Stichting Volendams Museum. De vereniging draagt financieel in belangrijke mate bij aan de stichting.
1.6 Sinds 1967 geeft de vereniging, met uitzondering van de jaren 1972, 1973 en 1976, jaarlijks een premiefoto uit. Belangstellenden kunnen deze foto tegen betaling verwerven.
1.7 In 2003 is er een conflict ontstaan rond de vereniging(8). Dit conflict bleek niet op te lossen. In een brief van 1 februari 2004 is onder meer door enkelen van de thans eisers tot cassatie (hierna: [eiser] c.s.) aan het zittende bestuur verzocht een algemene ledenvergadering te houden. Aan dat verzoek heeft het bestuur geen gehoor gegeven.
1.8 Op 23 februari 2004 hebben [verweerder] c.s. de vereniging doen inschrijven in het register van de Kamer van Koophandel. Op 7 april 2004 heeft een vergadering plaats gehad waarbij uitsluitend de leden van het zittende bestuur aanwezig waren. Bij die gelegenheid is besloten tot wijziging van de statuten en neerlegging daarvan in een notariële akte, overeenkomstig de concept-akte opgesteld door notaris mr. F.R. Wardenaar te Schagen. Met ingang van 28 april 2004 hebben [verweerder] c.s. de gewijzigde statuten doen inschrijven in het handelsregister.
1.9 Op 2 juni 2004 heeft op initiatief van [eiser] c.s. een bijeenkomst plaats gehad van ruim honderd personen, voornamelijk afnemers van de premie-foto onder de motto's "tijd voor een positieve frisse wind" en "wij, volendammers, moet nu ingrijpen". Daartoe was een oproep geplaatst in een plaatselijke krant. Van de bijeenkomst zijn notulen opgesteld. Deze notulen maken melding van het ontslag van het zittende bestuur en de benoeming van een nieuw bestuur. Beide besluiten zijn, volgens de notulen, tot stand gekomen doordat de aanwezige leden door handopsteking massaal voor stemden. [eiser] c.s. hebben het ontslag van het zittende bestuur en de benoeming van het nieuwe bestuur op 28 juni 2004 met ingang van 2 juni 2004 doen inschrijven in het handelsregister.
1.10 [Verweerder] c.s. hebben de kantonrechter verzocht de Kamer van Koophandel te gelasten deze inschrijvingen ongedaan te maken. Zij hebben aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de door [eiser] c.s. op 2 juni 2004 gehouden vergadering niet kan worden aangemerkt als algemene ledenvergadering van de vereniging, omdat de aanwezigen op deze vergadering geen leden zijn. De aanwezigen zijn weliswaar afnemers van de premiefoto, maar hebben geen stemrecht. Afname van de premiefoto geschiedt jaarlijks op vrijwillige basis. Er is geen sprake (meer(9)) van een jaarlijkse afnameverplichting. [Verweerder] c.s. stellen zich dan ook op het standpunt dat aan het meest wezenlijke kenmerk van een lidmaatschapsverhouding, te weten het hebben van zeggenschap, niet is voldaan. Verder is er geen geformaliseerde toetreding of opzegging.
1.11 [Eiser] c.s. hebben betoogd dat [verweerder] c.s. ten onrechte het lidmaatschap van de deelnemers aan de bijeenkomst van 2 juni 2004 betwisten. De afnemers van de premiefoto zijn door de jaren heen als lid aangemerkt. Van deze personen is een ledenbestand aangelegd. Zij zijn als lid geadministreerd. De "contributie" werd en wordt jaarlijks gelijktijdig met de overhandiging aan de leden van de premiefoto geïnd. In de financiële verslaglegging van de vereniging zelf werd gesproken over achterstallige contributies: deze kunnen slechts bestaan als er sprake is van een verplichting om contributies te betalen.
1.12 [Eiser] c.s. hebben vervolgens de kantonrechter verzocht de doorhaling te gelasten van de inschrijving, met ingang van 28 april 2004, van de op 7 april 2004 vastgestelde statuten. De statutenwijziging van 28 april 2004 is -zo stellen [eiser] c.s.- een nietig besluit ex art. 2:14 BW.
1.13 De kantonrechter heeft als kern van het geschil aangemerkt het antwoord op de vraag of de afnemers van de premiefoto dienen te worden aangemerkt als leden van de vereniging. Een ontkennende beantwoording van die vraag doet volgens de kantonrechter aan de op 2 juni 2004 door [eiser] c.s. gehouden bijeenkomst het karakter van een rechtsgeldige ledenvergadering ontvallen. Het verzoek van [verweerder] c.s. komt dan volgens de kantonrechter voor inwilliging in aanmerking. [Eiser] c.s. zullen dan volgens de kantonrechter niet-ontvankelijk worden verklaard in hun tegenverzoek tot doorhaling van de statutenwijziging van 28 april 2004. De kantonrechter is van oordeel dat [eiser] c.s. niet als belanghebbenden in de zin van artikel 23 van de Handelsregisterwet kunnen worden aangemerkt, voor zover zij geen leden van de vereniging zijn.
1.14 De kantonrechter heeft het standpunt van [verweerder] c.s. gevolgd. Hoewel de wet geen definitie geeft van wat een lid van de vereniging is, kan volgens de kantonrechter wel het een en ander over de inhoud van het lidmaatschap van een vereniging worden gezegd. Het lidmaatschapsbegrip kent twee aspecten, te weten een formeel en een materieel aspect. Het formele aspect ziet op het totstandkomen en het bestaan van het lidmaatschap. Het materiële aspect betreft de rechten en verplichtingen die uit het lidmaatschap voortvloeien. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de toetreding tot een vereniging weliswaar van vrijwillige aard is, maar de wijze van toetreding (het formele aspect) en de inhoud van het lidmaatschap (het materiële aspect) ingevuld worden aan de hand van de statuten en de reglementen van de vereniging.
1.15 De kantonrechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende grond bestaat om de hier in geding zijnde verhouding tussen de vereniging en de afnemers van de premiefoto te kwalificeren als lidmaatschap. [eiser] c.s. hebben weliswaar met recht gesteld dat de kopers van de premiefoto lange tijd als leden van de vereniging zijn aangemerkt, doch daar staat tegenover dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat hieraan in het organisatorisch verband van een vereniging formeel dan wel materieel wezenlijke invulling is gegeven. De kantonrechter acht dan ook -anders dan [eiser] c.s. stellen- niet aangetoond dat de kopers van de premiefoto hebben kunnen en mogen begrijpen dat zij in juridische zin als lid van de vereniging konden en moesten worden aangemerkt.
1.16 De kantonrechter heeft over de vraag hoe de jaarlijkse aanbieding van de premiefoto moet worden geduid overwogen dat [eiser] c.s. naar zijn oordeel onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de jaarlijkse aanbieding niet op vrijwillige basis plaatsvond. [Verweerder] c.s. hebben onweersproken gesteld dat, wanneer iemand op enig moment aangaf geen interesse meer te hebben in de premiefoto, deze geen verplichting had om de premiefoto af te nemen. De kantonrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een met de betaling van contributie op één lijn te stellen lidmaatschapsverplichting.
1.17 In het onderhavige geschil ligt volgens de kantonrechter niet ter beoordeling voor of het verenigingsrechtelijk handelen van (het door de jaren heen zittende bestuur van) de vereniging -bijvoorbeeld het niet houden van algemene ledenvergaderingen- overeenkomstig de wettelijke en statutaire bepalingen is geweest. Het karakter van deze procedure laat volgens de kantonrechter niet toe dat hij daarover een oordeel geeft.
1.18 Bij beschikking van 15 februari 2005 heeft de kantonrechter het verzoek van [verweerder] c.s. toegewezen en [eiser] c.s. in hun verzoek niet-ontvankelijk verklaard.
1.19 [Eiser] c.s. hebben hoger beroep ingesteld en zeven grieven opgeworpen tegen de beschikking van de kantonrechter. [Verweerder] c.s. hebben de grieven bestreden.
1.20 Ook het hof heeft bij de beoordeling van het beroep de vraag voorop gesteld of de afnemers van de premiefoto zijn aan te merken als leden van de vereniging. Het gaat daarbij volgens het hof om afnemers die niet op de bij de statuten van 20 maart 1967 voorziene wijze lid van de vereniging zijn geworden. Deze statuten bepalen dat het als lid toetreden tot de vereniging alleen kan geschieden met toestemming van het bestuur. De toegelaten leden hebben zich verbonden tot het jaarlijks betalen van een bedrag.
1.21 [Eiser] c.s. hebben betoogd dat de afnemers van de premiefoto zijn aan te merken als leden. Zij hebben erop gewezen dat sinds 1971 geen andere leden (dan de afnemers) tot de vereniging zijn toegetreden, de afnemers in het jaarboekje van de vereniging alsmede in andere publicaties afkomstig van de vereniging worden aangeduid als "leden" en de opbrengst van de premiefoto in de exploitatierekening van de vereniging door het zittende bestuur wordt aangemerkt als "leden contributies".
1.22 Het hof heeft geoordeeld dat het [eiser] c.s. niet kan volgen in hun betoog. In 1971 beschikte de vereniging over ongeveer 150 leden, die op de statutair voorgeschreven wijze tot de vereniging waren toegetreden, aan wie een lidmaatschapskaart was verstrekt en verplicht waren de bij huishoudelijk reglement vastgestelde contributie jaarlijks te voldoen. Het hof heeft verder geoordeeld dat de statutaire voorschriften voor het verwerven van het lidmaatschap van de vereniging hun geldigheid niet op enig moment hebben verloren. Dat het zittende bestuur de opbrengst van de premiefoto in voorkomende gevallen aanduidt als contributies, betekent niet dat degenen die de premiefoto's kopen en betalen, daarmee als lid toetreden. Bij dit oordeel komt volgens het hof met name betekenis toe aan het onweersproken feit dat het degeen aan wie jaarlijks de premiefoto wordt aangeboden vrijstaat van afname af te zien. Daarmee heeft het betalen voor de foto niet het karakter van de op de leden van de vereniging rustende verplichting tot het jaarlijks betalen van contributie. Het hof heeft geoordeeld dat de afnemers van de premiefoto niet zijn aan te merken als leden van de vereniging, aangezien zij niet als zodanig door het zittende bestuur zijn toegelaten en zij niet verplicht zijn tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage aan de vereniging.
1.23 Het hof heeft verder overwogen dat de grieven I, II en VII betrekking hebben op het besluit van het zittend bestuur van 7 april 2004 (ingeschreven in het handelsregister per 28 april 2004) dat strekt tot wijziging van de statuten. [Eiser] c.s. hebben daarin onder meer betoogd dat zij in hun verzoek tot doorhaling van de inschrijving wel degelijk kunnen worden ontvangen. Het hof heeft geoordeeld dat dit betoog doel treft. [Eiser] c.s. zijn vaste afnemers van de premiefoto en dragen bij aan een belangrijke, zo niet de belangrijkste, bron van inkomsten van de vereniging. Hoewel zij geen lid zijn geworden van de vereniging, zijn zij naar het oordeel van het hof wel aan te merken als belanghebbenden in de zin van artikel 23 van de Handelsregisterwet 1996 en dit betekent dat zij in hun verzoek kunnen worden ontvangen.
1.24 Het hof heeft vervolgens geoordeeld over het door [eiser] c.s. ingediende verzoek tot doorhaling van de inschrijving die op 28 april 2004 heeft plaatsgevonden. Op de laatstgenoemde datum zijn de gewijzigde statuten van de vereniging bij de Kamer van Koophandel ingeschreven. [Eiser] c.s. hebben aangevoerd dat het besluit van het bestuur d.d. 7 april 2004 waarbij de statutenwijziging is vastgesteld, vernietigbaar is omdat een dergelijk besluit op grond van artikel 11 van de statuten van 20 maart 1967 en artikel 2:42 BW dient te worden genomen door de daartoe bijeengeroepen algemene ledenvergadering. Het hof heeft met betrekking tot dit verzoek overwogen dat het feit dat sinds 1971 geen algemene ledenvergadering meer is gehouden en de omstandigheid dat het voor het bestuur in april 2004 niet duidelijk was of er nog leden van de vereniging waren en zo ja, om welke personen het daarbij ging, het bestuur niet ontsloeg van zijn statutaire en wettelijke plicht om bij een voorstel tot het wijzigen van de statuten een algemene ledenvergadering uit te schrijven. Vervolgens heeft het hof overwogen dat er twijfel bestaat of het bestuur aan deze verplichtingen heeft voldaan. Tijdens de zitting van 20 december 2005 is gebleken dat er waarschijnlijk nog leden zijn die in het bezit zijn van een lidmaatschapskaart, die geen deel uitmaken van het zittende bestuur en die niet voor de vergadering van 7 april 2004 zijn uitgenodigd. Dat deze vergadering in de notulen(10) wordt aangeduid als een algemene ledenvergadering heeft de twijfel bij het hof niet weggenomen. Volgens het hof staat vast dat voor die vergadering uitsluitend de leden van het zittende bestuur zijn uitgenodigd. Naar het voorlopig oordeel van het hof is er alle aanleiding voor de veronderstelling dat het onderhavige besluit tot goedkeuring van het voorstel tot wijziging van de statuten van de vereniging vernietigbaar is.
1.25 [Eiser] c.s. hebben in hun beroepschrift (sub 6) gesteld dat zij bij dagvaarding van 2 mei 2005 bij de rechtbank te Haarlem een vordering tegen de vereniging hebben ingesteld tot vernietiging van het bedoelde besluit. [Eiser] c.s. hebben tijdens de mondelinge behandeling van het beroep bij het hof medegedeeld dat de rechtbank te Haarlem nog geen eindbeslissing heeft genomen(11). Het hof heeft overwogen de beslissing op het verzoek van [eiser] c.s. voor onbepaalde tijd aan te houden, totdat [eiser] c.s. aan de griffie van het hof hebben laten weten dat de rechtbank te Haarlem een vonnis heeft gewezen waarbij op de vordering tot vernietiging van het besluit een eindbeslissing is genomen.
1.26 De grieven III tot en met VI hebben betrekking op de bijeenkomst van 2 juni 2004. Zij strekken ten betoge dat deze bijeenkomst is aan te merken als algemene ledenvergadering van de vereniging alsmede dat in die vergadering rechtsgeldig is besloten het zittende bestuur te ontslaan en een nieuw bestuur te benoemen. Het hof is van oordeel dat de afnemers van de premiefoto niet zijn aan te merken als leden. Het hof heeft dan ook geoordeeld dat op de bijeenkomst van 2 juni 2004 geen besluiten konden worden genomen met rechtsgevolgen voor de vereniging en/of het zittende bestuur alsmede dat de grieven III tot en met VI falen.
1.27 Het hof heeft in zijn beschikking van 2 februari 2006 de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd voor wat betreft de toewijzing van het verzoek van [verweerder] c.s. tot doorhaling van de vermeldingen in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel dat [verweerder] c.s. per 1 juni 2004 als bestuur van de vereniging zijn ontslagen en [eiser] c.s. met ingang van 2 juni 2004 zijn benoemd tot bestuur van de vereniging en heeft de verdere behandeling van het beroepschrift aangehouden totdat [eiser] c.s. hebben laten weten dat de rechtbank te Haarlem een eindbeslissing heeft genomen op de vordering tot vernietiging van het bestuursbesluit van 7 april 2004. Op 22 juni 2006 heeft het hof op verzoek van [verweerder] c.s. nog een beschikking gegeven waarin het beslist dat beroep in cassatie kan worden ingesteld tegen het deel van de beschikking dat een tussenbeschikking is. Het gaat hierbij om de beslissing die het hof over de ontvankelijkheid van [eiser] c.s. heeft genomen in hun verzoek tot doorhaling van de inschrijving van de statutenwijziging van de vereniging (zie onderdeel 1.23 van deze conclusie).
1.28 [Eiser] c.s. hebben tijdig(12) en regelmatig een verzoekschrift tot cassatie ingediend. [Verweerder] c.s. hebben in hun verweerschrift in cassatie geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep en tevens incidenteel cassatieberoep ingesteld. [Eiser] c.s. hebben vervolgens een verweerschrift in het incidenteel cassatieberoep ingediend.
2. Bespreking van het principale cassatieberoep
2.1 Het verzoekschrift in het principale cassatieberoep bevat één middel met vier onderdelen. Het cassatiemiddel is gericht tegen de rechtsoverwegingen 2.12 tot en met 2.15 en rechtsoverweging 2.26 en bevat samengevat een gemengde klacht tegen het oordeel van het hof dat de afnemers van de premiefoto niet zijn aan te merken als leden van de vereniging. Het middel bevat verder de klacht dat het hof een aantal essentiële stellingen van [eiser] c.s. heeft gepasseerd.
2.2 Of cassatieberoep openstaat van een deelbeschikking is een kwestie van openbare orde(13). Derhalve is het van belang ambtshalve vast te stellen of cassatieberoep van de bestreden beschikking mogelijk is(14). De beschikking van het hof is een zogenaamde deeluitspraak en bevat een tussenuitspraak(-gedeelte) en een einduitspraak(-gedeelte). In eerste aanleg hebben [verweerder] c.s. doorhaling in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel verzocht van de vermeldingen dat [verweerder] c.s. per 1 juni 2004 als bestuur van de vereniging zijn ontslagen en [eiser] c.s. met ingang van 2 juni 2004 zijn benoemd tot bestuur van de vereniging zijn benoemd. Het hof heeft de toewijzing van dit verzoek door de kantonrechter -in het dictum- bekrachtigd. In de bestreden beschikking is aan een gedeelte van het verzochte door een uitdrukkelijk dictum een einde gemaakt. In zoverre is de bestreden beschikking een einduitspraak waartegen onmiddellijk cassatieberoep dient te worden ingesteld(15). Het principale cassatieberoep is gericht tegen dit -gedeelte van het- oordeel.
2.3 Opgemerkt moet wel worden dat de vereniging in zijn principale cassatieberoep niet-ontvankelijk is, omdat [eiser] c.s. er in hun cassatieberoep geen bezwaar hebben gemaakt dat het hof de vereniging als geintimeerde heeft beschouwd. [Eiser] c.s. kunnen dan niet de vereniging aan hun zijde laten procederen.
2.4 In het eerste onderdeel wordt betoogd dat het hof heeft miskend dat ook sprake kan zijn van het verwerven van het lidmaatschap van een vereniging indien de betrokken persoon op grond van een verklaring of gedraging van de vereniging, respectievelijk het bestuur van de vereniging, heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden mocht aannemen dat sprake was van een besluit, in enigerlei vorm, tot het accepteren van de betrokkene als lid, ook indien geen sprake is van een expliciet (op de individuele betrokkene gericht) besluit.
2.5 De statutaire regeling van de vereniging houdt in dat personen die lid willen worden zich dienen aan te melden bij het bestuur, waarna het bestuur over de toelating beslist (art. 3 van de statuten uit 1967). Of een melding en toelating van een lid hebben plaatsgevonden, is m.i. in belangrijke mate een feitelijke vraag. In rov. 2.15 heeft het hof geoordeeld dat degenen die een premiefoto afnamen niet als lid door het bestuur zijn toegelaten. Tegen zo'n in hoge mate feitelijk oordeel kan in cassatie alleen in uitzonderingsgevallen met succes worden opgekomen. Het is m.i. niet onbegrijpelijk dat het hof tot dit feitelijke oordeel is gekomen, gelet op de omstandigheden die het hof in rov. 2.14 van zijn bestreden arrest in aanmerking heeft genomen. Juist rov. 2.14 wijst erop dat het hof zich heeft beperkt tot een nogal formele feitelijke vaststelling, maar ook bijkomende omstandigheden in aanmerking heeft willen nemen bij het beantwoorden van de vraag of een afnemer van de premiefoto lid van de vereniging is geworden. Middelonderdeel 1 dient m.i. te falen.
2.6 In het tweede middelonderdeel wordt betoogd dat het oordeel van het hof onbegrijpelijk is, althans onvoldoende gemotiveerd is, omdat een aantal essentiële stellingen van [eiser] c.s. onbesproken zijn gelaten. De belangrijkste stellingen luiden:
- uit documentatie blijkt dat de vereniging ten minste enige duizenden leden heeft die jaarlijks contributie betalen en dat het oude bestuur het lidmaatschap van deze leden in woord en geschrift heeft erkend;
- degenen die vanaf de oprichting van de vereniging tot eind 2003 door het bestuur zelf als lid zijn aangemerkt, van wie als zodanig een ledenbestand is aangelegd en die jaarlijks hun contributie hebben betaald, zijn lid van de vereniging omdat zij, nadat zij te kennen hadden gegeven lid te willen worden, als zodanig zijn erkend door het bestuur van de vereniging. Deze leden hebben (na een oproep in perspublicaties om lid te worden voor fl. 10,- en zodoende in het bezit te komen van het jaarboek) hun adresgegevens opgegeven en zijn door de vereniging als lid geadministreerd. Jaarlijks kregen zij bezoek van vrijwilligers die hen de premiefoto en het jaarboek bezorgden en contributie inden.
2.7 Het hof heeft de hierboven weergegeven stellingen van [eiser] c.s. kort samengevat in rov. 2.13. De stellingen zijn door [verweerder] c.s. weersproken, waarna het hof heeft geoordeeld de zienswijze van [verweerder] c.s. te onderschrijven. Het hof heeft in rov. 2.14 uitdrukkelijk geoordeeld [eiser] c.s. niet te volgen in hun betoog en is van oordeel dat de stellingen van [verweerder] c.s. dienen te worden onderschreven. Verder heeft het hof in rov. 2.15 geoordeeld dat de afnemers van de premiefoto niet zijn aan te merken als leden van de vereniging, aangezien zij niet als zodanig door het zittende bestuur zijn toegelaten. Ik kan niet inzien dat het hof hiermee aan essentiele stellingen van [eiser] c.s. is voorbij gegaan. Ook het tweede onderdeel dient te falen.
2.8 Het derde middelonderdeel klaagt dat de lezing door het hof in rov. 2.14 van de processtukken onbegrijpelijk is(16). Het onderdeel bestaat uit drie -volgens [eiser] c.s.- onjuist geïnterpreteerde feiten:
- de stelling dat de vereniging in de jaren 1971 - 1975 geen activiteiten heeft ontplooid is geen stelling van [eiser] c.s.;
- [eiser] c.s. hebben nimmer aangevoerd dat de statutaire voorschriften voor het verwerven van het lidmaatschap hun gelding hadden verloren;
- [eiser] c.s. hebben de stelling niet onweersproken gelaten dat degene die jaarlijks de premiefoto wordt aangeboden van afname kan afzien.
2.9 De eerste stelling is afkomstig van [verweerder] c.s. en terug te vinden in het inleidende verzoekschrift, nummer 15. Dat het hof in rov. 2.14 heeft geoordeeld [eiser] c.s. niet te kunnen volgen, betekent niet dat hieruit dient te worden afgeleid dat de daarop volgende overwegingen van het hof in zijn bestreden beschikking alleen zijn gebaseerd op stellingen van [eiser] c.s. De eerste subklacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. Voor de tweede stelling geldt hetzelfde. Ook de tweede subklacht faalt bij gebrek aan feitelijke grondslag. De derde stelling ziet op de overweging van het hof dat onweersproken zou zijn dat het degene die jaarlijks de premiefoto wordt aangeboden vrijstaat van afname af te zien. [Eiser] c.s. hebben betoogd dat zij deze stelling wel degelijk hebben weersproken en twee verwijzingen gegeven naar het procesdossier: de eerste verwijzing leidt naar het beroepschrift, sub 27 en de tweede verwijzing betreft het beroepschrift, bladzijde 11, vijfde alinea (in samenhang met het verslag van de kascommissie van 6 augustus 2001, inleidend verzoekschrift, prod. 19). Het beroepschrift van [eiser] c.s., sub 27 luidt:
"(...) De terminologie van het "afnemen" van een foto wordt door appellanten niet gevolgd. Appellanten hebben erop gewezen dat achterstallige contributie wordt geïnd. Dit is in strijd met de volgens de kantonrechter onweersproken gelaten bewering. Appellanten betwisten dat vrijwilligers in de praktijk de betaling van het lidmaatschapsgeld en de uitreiking van de foto facultatief stelden. Voor zover dat toch mocht zijn voorgekomen, hebben appellanten erop gewezen dat de opzegging van het lidmaatschap vormvrij is en volgens de statuten tot twee maanden na het kalenderjaar kan plaatsvinden. Niet valt in te zien waarom de verklaring van een lid dat hij met ingang van enig jaar niet meer wil betalen (...) niet kan worden gezien als een opzegging van zijn lidmaatschap."
Het verschil tussen de stellingen van [eiser] c.s. en het oordeel van het hof is m.i. terug te voeren op een verschil in kwalificatie van de feiten. De feiten, zoals deze zich hebben voorgedaan, in het bijzonder de verklaringen aan de deur van personen die de premiefoto pleegden af te nemen en dat nu niet meer wensen te doen, worden door [eiser] c.s. geïnterpreteerd als opzegging van het lidmaatschap. Door deze opzegging eindigt uiteraard eveneens de verplichting om contributie te betalen aan de vereniging. Het hof heeft de betrokken feiten in zijn bestreden beschikking anders gekwalificeerd. Ik vind ook uitgaande de door [eiser] c.s. voorgestane kwalificatie van de feiten niet onbegrijpelijk dat het hof onweersproken acht dat degeen aan wie een premiefoto wordt aangeboden daarvan kan afzien. De kern is m.i. dat een afnemer van een foto jaar voor jaar kan beslissen of hij de foto wil afnemen. Het hof zegt dat hij dit als pure afnemer kan, [eiser] c.s. als lid die zijn lidmaatschap kan opzeggen. Middel 3 kan niet slagen.
2.10 Het vierde middelonderdeel richt een gemengde klacht tegen de overweging dat er geen verplichting zou bestaan tot het jaarlijks betalen van contributie (rov. 2.14 en 2.15), omdat uit het procesdossier (onder meer een verklaring van de oud-secretaris) het tegendeel zou zijn gebleken.
2.11 Het middelonderdeel mist feitelijke grondslag. Het hof heeft niet geoordeeld dat er voor leden van de vereniging geen verplichting bestond om contributie te betalen. Wel heeft het hof geoordeeld dat degenen die de premiefoto's hebben gekocht en betaald, daarmee niet als lid zijn toegetreden tot de vereniging en op die grond niet gehouden waren jaarlijks contributie te voldoen. Dit oordeel heeft het voldoende begrijpelijk gemotiveerd. Ik verwijs naar rov. 2.14. Het middelonderdeel faalt.
3. Bespreking van het incidentele cassatieberoep
3.1 Het middel in het incidenteel ingestelde cassatieberoep is gericht tegen de rov. 2.17 tot en met 2.19. Het hof heeft hierin geoordeeld dat [eiser] c.s. ontvankelijk zijn in hun verzoek tot doorhaling van de inschrijving van de op 28 april 2004 verleden notariële akte, houdende wijziging van de statuten van de Vereniging.
3.2 [Eiser] c.s. hebben in cassatie betoogd dat [verweerder] c.s. niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard in hun incidentele cassatieberoep omdat zij slechts opkomen tegen het interlocutoire gedeelte van de bestreden uitspraak, waarbij verwezen wordt naar relevante jurisprudentie. Aan de werking van art. 401 lid 2 Rv., de uitsluiting van beroep tegen een tussenuitspraak, zou bij het honoreren van het cassatieberoep worden ontkomen, zo stellen [eiser] c.s.
3.3. Ik wijs erop dat het hof bij beschikking van 22 juni 2006 aan [verweerder] c.s. verlof heeft verleend om cassatieberoep aan te tekenen tegen interlocutaire deel van de bestreden beschikking van hof. Hierbij overweegt het hof:
"[Eiser] c.s. hebben de griffier van het hof laten weten dat zij zich ten aanzien van de beslissing op dit verzoek refereren aan het oordeel van het hof".
[Eiser] c.s. merken in het verweerschrift in incidenteel cassatieberoep dat het betrokken verzoek tot het verlenen van verlof tot instellen van cassatie, gelet op enige arresten van de Hoge Raad, te laat is gevraagd. Ik meen deze kwestie te mogen daarlaten. In een geval als het onderhavige is het [verweerder] c.s. toegestaan om zonder verlof van de rechter een cassatieverzoek te mogen instellen. Ik citeer Veegens-Korthals Altes-Groen, p. 130-131:
"Voor 2002 was het stelsel van de Hoge Raad geworden dat tegen alle in een interlocutoir vervatte beslissingen kon worden opgekomen of terstond of tegelijk met het beroep tegen het eindvonnis, in het laatste geval voor zover niet bij het interlocutoir aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde door een uitdrukkelijk dictum een einde is gemaakt. Tegen het gedeelte dat slechts als tussenuitspraak kon worden beschouwd, was eveneens terstond beroep in cassatie mogelijk, ook als de rechter tussentijds cassatieberoep had uitgesloten....Deze regels hebben hun gelding behouden".
In het arrest van de Hoge Raad van 23 januari 2004, NJ 2005, 511, rov. 3.2 is dezelfde regel te lezen. Voor de duidelijkheid citeer ik ook dit arrest:
"Naar het thans geldende procesrecht ......moet worden aangenomen dat dit wettelijk verbod om tussentijds beroep in te stellen wordt doorbroken in een geval....waarin tussen dezelfde partijen meer vorderingen ter beoordeling stonden en de in eerste aanleg oordelende rechter aan een gedeelte van het geschil door een uitdrukkelijk dictum een einde had gemaakt, maar voor een ander gedeelte een interlocutoir tussenvonnis wees. In een zodanig geval moet ook naar het thans geldende recht worden aangenomen dat tussentijds beroep tegen dit vonnis, ook voor betreft het interlocutaire gedeelte daarvan, steeds mogelijk is omdat een ander stelsel ten gevolge kan hebben dat de berechting van met elkaar samenhangende vorderingen zou worden opgesplitst, hetgeen onwenselijk is, onder andere omdat dit kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen".
[Verweerder] c.s. kunnen m.i. worden ontvangen in hun incidentele cassatieverzoek.
3.4 Het cassatiemiddel in het incidentele cassatieberoep richt een gemengde klacht tegen de rov. 2.17 tot en met 2.19 en betoogt dat, uitgaande van de premisse dat [eiser] c.s. geen leden van de vereniging zijn, niet, althans niet zonder meer, valt in te zien dat zij niettemin als belanghebbenden in de zin van art. 23 Handelsregisterwet kunnen worden aangemerkt. Het oordeel van het hof luidt kort gezegd dat [eiser] c.s. vaste afnemers zijn van de premiefoto en vaststaat dat de jaarlijkse opbrengst van de verkoop van de premiefoto een belangrijke, zo niet de belangrijkste, bron van inkomsten van de vereniging zijn, hetgeen naar het oordeel van het hof maakt dat [eiser] c.s. als belanghebbenden in de zin van art. 23 van de Handelsregisterwet 1996 zijn aan te merken.
3.5 Artikel 23 van de Handelsregisterwet 1996 bepaalt:
"1. Indien een Kamer of een andere belanghebbende [cursivering van mij, LT] van mening is dat de inschrijving van een onderneming of rechtspersoon onjuist, onvolledig of in strijd met de openbare orde of de goede zeden is of dat een onderneming of een rechtspersoon ten onrechte niet is ingeschreven, kan de belanghebbende [idem, LT] zich bij het verzoekschrift wenden tot de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement waar de inschrijving is geschied of zou moeten geschieden, met het verzoek de doorhaling, aanvulling of wijziging van het ingeschrevene of de inschrijving van de onderneming of rechtspersoon te gelasten."
In de parlementaire geschiedenis wordt vermeld dat deze bepaling grotendeels overeenkomt met de verzoekschriftprocedure van artikel 28 van de (oude) Handelsregisterwet 1918(17). De (oude) Handelsregisterwet 1918 bevatte in 1954, bij de toenmalige wijzigingen, artikel 20 dat luidde:
"1. Indien de Kamer van Koophanden en Fabrieken oordeelt, dat een opgaaf voor inschrijving ten onrechte is gedaan, of onvolledig of onjuist is, of in strijd met de openbare orde of de goede zeden, wendt zij zich bij verzoekschrift tot de rechter van het kanton, waar de inschrijving is geschied, met het verzoek, al naar de omstandigheden, doorhaling, aanvulling of wijziging van het ingeschrevene te gelasten.
2. Iedere belanghebbende [cursivering van mij, LT], die oordeelt, dat daartoe een der in het eerste lid genoemde gronden aanwezig is, kan het in het eerste lid bedoelde verzoek doen."
De memorie van toelichting van het toenmalige wetsontwerp vermeldt(18):
"De bevoegdheid om tegen onjuiste inschrijving te opponeren komt volgens het ontwerp aan iedere belanghebbende [cursivering van mij, LT] toe, niet slechts aan hen ten aanzien van wie de inschrijving onjuist is. Bovendien is de aansprakelijkheid voor onjuiste inschrijvingen uitgebreid tot allen, die de opgave doen (...); deze wijziging bleek in de practijk gewenst. Door deze verbeteringen wordt de betrouwbaarheid der inschrijvingen bevorderd, zonder dat het aan de wet ten grondslag liggende lijdelijkheidsbeginsel wordt aangetast.
Voorts wordt voorgesteld een meer sluitende regeling van de rechtsgevolgen der inschrijving. Uitgangspunt van de bestaande regeling was, dat men op het handelsregister moest kunnen bouwen als op een rots. In de geldende regeling wordt dit niet bereikt (...). Wil het handelsregister volledig zijn waarde hebben, dan dienen de ingeschreven gegevens volledig te gelden tegenover de eigenaar van de onderneming en tegenover hem die de opgave tot inschrijving gedaan heeft."
De Handelsregisterwet 1996 bevat geen definitie van het begrip belanghebbende. In de parlementaire geschiedenis van deze wet, maar ook van de voorgaande Handelsregisterwet (1918)(19) heb ik evenmin een toelichting aangetroffen met betrekking tot het begrip belanghebbende. De vraag is dan ook hoe dient te worden bepaald of iemand als belanghebbende in het kader van deze wettelijke regeling kwalificeert.
3.6 Mevrouw Boekman heeft betoogd dat, indien in een wetsbepaling de verzoeker slechts met het algemene begrip "belanghebbende" wordt aangeduid -en dat is in art. 23 Handelsregisterwet 1996 het geval- , de invulling van dat begrip dient worden gezocht in:
1- de ratio van de wettelijke bepaling;
2- of er sprake is van een eigen recht, een eigen verplichting of een bijzondere taak van de verzoeker;
3- een eigen belang van de verzoeker, dat uit meer bestaat dan ergernis of emotionele betrokkenheid(20).
Hieruit volgt dat het begrip belanghebbende een flexibel begrip dient te zijn. Ik zou menen dat ook met de omstandigheden van het geval rekening gehouden dient te worden en met zoiets, als de maatschappelijke werkelijkheid waarin het geschil zich afspeelt. De Hoge Raad staat in een beschikking uit 1991(21) ook een betrekkelijk flexibele invulling van het begrip belanghebbende voor. In die beschikking overwoog de Hoge Raad:
"Uit art. 429n lid 2 Rv volgt dat het recht van hoger beroep van voor hoger beroep vatbare beslissingen behalve aan de verzoeker ook toekomt aan "belanghebbenden". Wie tot de belanghebbenden in de zin van deze bepaling zijn te rekenen, is in de wet niet in het algemeen aangegeven, maar moet voor ieder type verzoekschriftprocedure uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen worden afgeleid"
In een beschikking van 10 november 2006, RvdW 2006, 105(22) heeft de Hoge Raad zijn benadering nog enigszins uitgewerkt in rov. 3.4.2:
"Bij de beoordeling van het onderdeel moet worden vooropgesteld dat in art. 2:298 BW niet in het algemeen is aangegeven wie tot de belanghebbenden in de zin van deze bepaling zijn te rekenen, en dat dit uit de aard van de procedure en de daarmee verband houdende wetsbepalingen moet worden afgeleid. Bij de beantwoording van de vraag of iemand belanghebbende is, zal een rol spelen in hoeverre deze door de uitkomst van de desbetreffende procedure zodanig in een eigen belang [cursivering van mij, LT] kan worden getroffen dat deze daarin behoort te mogen opkomen ter bescherming van dat belang, of in hoeverre deze anderszins zo nauw betrokken is of is geweest [idem, LT] bij het onderwerp dat in de procedure wordt behandeld, dat daarin een belang [idem, LT] is gelegen om in de procedure te verschijnen. [idem, LT]"
3.7 Uit rov. 2.3 van de bestreden beschikking van het hof blijkt dat de vereniging in het dorp Volendam een bepaalde maatschappelijke functie vervult. De vereniging draagt immers financieel bij aan instandhouding van het Volendamse erfgoed en aan een stichting die het Volendams Museum beheert. Daarbij heeft het hof in rov. 2.19 vastgesteld dat de opbrengst van de verkoop van de premiefoto's een belangrijke, zo niet de belangrijkste, inkomstenbron van de vereniging is. Deze inkomsten wordt voor een belangrijk deel opgebracht door de afnemers van de premiefoto's. Daarbij heeft het hof overwogen dat [eiser] c.s. vaste afnemers zijn van de premiefoto. In deze omstandigheden vind ik het niet onbegrijpelijk te oordelen dat de vaste afnemers van de premiefoto's, zoals [eiser] c.s., juist vanwege hun regelmatige financiele bijdrage zo'n nauwe betrokkenheid bij de vereniging hebben dat deze rechtvaardigt dat zij er belang bij hebben om te bewerken dat er op het handelsregister geldige statuten van de vereniging zijn te vinden. De beslissing van het hof dat [eiser] c.s. als vaste afnemers van de premiefoto belanghebbenden zijn in de zin van art. 23 Handelsregister 1996 acht ik tegen deze achtergrond verdedigbaar. Het incidentele beroep dient m.i. te falen.
4. Conclusie
Deze sterkt tot verwerping van het principale cassatieberoep en van het incidentele cassatieberoep.
De procureur-generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Ik heb in de conclusie de namen gebruikt, zoals deze in hoger beroep ook zijn gehanteerd. Partijen gebruiken in cassatie de naam [eiser] c.s. in plaats van [eiser] c.s.
2 De Kamer van Koophandel heeft in cassatie geen verweerschrift(-en) ingediend.
3 Zie de bestreden beschikking van 2 februari 2006, rov. 2.2 tot en met 2.9 en de beschikking in eerste aanleg van 15 februari 2005, rov. 1 t/m 9, gepubliceerd in JOR 2005/59.
4 Zie voor deze statuten prod. 1 bij het inleidend verzoekschrift.
5 De premiefoto bestond uit een op A4-formaat afgedrukte oude foto en een bijbehorende beschrijving met tekst en uitleg, zie beschikking in eerste aanleg d.d. 15 februari 2005, rov. 3 laatste alinea. Zie prod. 16 a t/m f bij het inleidende verzoekschrift waarin enkele voorbeelden van de premiefoto's zijn te vinden.
6 Op 11 maart 1977, zie prod. 3 bij het inleidend verzoekschrift.
7 Dit was in 1977, zie de beschikking van de rechtbank van 15 februari 2005, rov. 4.
8 Zie productie 4, 5, 6 en 7 bij het inleidende verzoekschrift.
9 Tot 1971 was dat anders, zie rov. 13 van de beschikking van de rechtbank.
10 Beroepschrift, productie 14.
11 Inmiddels is mij via rechtspraak.nl gebleken dat de rb. Haarlem op 19 juli 2006 vonnis heeft gewezen. Zij heeft het besluit tot statutenwijziging vernietigd.
12 Art. 426 Rv: de bestreden beschikking dateert van 2 februari 2006 en het cassatieverzoekschrift is op 2 mei 2006 op de griffie ontvangen.
13 Zie HR 7 december 1990, NJ 1992, 85 m.nt. HJS, rov. 3.3, tweede al.;
14 Zie ook HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510, rov. 3.2.
15 Art. 426, lid 4 jo. art. 401a, lid 2 Rv. Zie ook B. Winters, T&C Rv, 2005, art. 426 Rv, aantek. 1d en art. 401a Rv. aantek. 8.
16 De Hoge Raad beschouwt de uitleg van processtukken als feitelijk. De uitleg die het hof heeft gegeven aan stellingen in de procedure is dus eveneens feitelijk, zie W.D.H. Asser, Civiele cassatie, 2003, par. 4.7.3.4, blz. 49, derde al.
17 23 970, Kamer II, 1994-'95, nr. 3, art. 24, blz. 15.
18 2503, Kamer II, 1951-'52, MvT, nr. 3, blz. 9 ad. d.
19 Zie eveneens 2503, Kamer II, 1951-'52, nr. 3, blz. 9, ad. d. Bij het toenmalige wetsontwerp werd in art. 20 lid 2 bepaald dat "iedere belanghebbende" een verzoekschrift op grond van het toenmalige eerste lid kon indienen.
20 S. Boekman, De verzoekschriftprocedure, 1996, par. 2.3, blz. 14.
21 HR 25 oktober 1991, NJ 1992, 149 nt. Ma, rov. 4.2.
22 LJN nr.: AY8290; JOL 2006, 691.
Beroepschrift 02‑05‑2006
Geven eerbiedig te kennen:
- 1.
de vereniging VERENIGING OUD VOLENDAM
gevestigd te Volendam, gemeente Edam-Volendam,
- 2.
[requirant 2],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
- 3.
[requirant 3],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
- 4.
[requirant 4],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
- 5.
[requirant 5],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
- 6.
[requirant 6],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
- 7.
[requirant 7],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
- 8.
[requirant 8],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
allen voor deze cassatieprocedure woonplaats kiezende te 's‑Gravenhage aan de Parkstraat 107 ten kantore van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden mr E. Grabandt, die door verzoekers tot cassatie (verder: [requirant 2] c.s.) is aangewezen om hen in deze cassatieprocedure te vertegenwoordigen en die in die hoedanigheid dit verzoekschrift zal ondertekenen en indienen;
Met dit verzoekschrift tot cassatie stellen [requirant 2] c.s. beroep in cassatie in tegen de op 2 februari 2006 door het Gerechtshof te Amsterdam, Derde Meervoudige Burgerlijke Kamer, onder rekestnummer 720/05 gegeven beschikking tussen [requirant 2] c.s. als appellanten (met dien verstande dat het Hof in zijn beschikking de vereniging niet vermeldt als procespartij aan de zijde van [requirant 2] c.s.), en geïntimeerden die door het Hof als volgt zijn opgesomd:
- 1.
de vereniging VERENIGING OUD VOLENDAM,
- 2.
de stichting STICHTING VOLENDAMS MUSEUM,
beide gevestigd te Volendam, gemeente Edam-Volendam,
- 3.
[gerequireerde 3],
- 4.
[gerequireerde 4],
- 5.
[gerequireerde 5],
- 6.
[gerequireerde 6],
- 7.
[gerequireerde 7],
- 8.
[gerequireerde 8],
- 9.
[gerequireerde 9],
allen wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente];
Als procureur (en raadsman) trad in hoger beroep voor verweerders in cassatie (verder: [gerequireerde 3] c.s.) op mr N.A.J. Purcell, kantoorhoudende te (1082 MA) Amsterdam aan het Gustav Mahlerplein 50 (Houthoff Buruma).
Feiten en procesverloop
- 1.
De vereniging Oud Volendam is een op 27 januari 1967 opgerichte vereniging met beperkte rechtsbevoegdheid, waarvan de statuten zijn neergelegd in een onderhandse akte (prod. 1 verzoekschrift geïntimeerden).
- 2.
Volgens artikel 2 aanhef en onder 1 van de statuten is het doel van de vereniging ‘het karakteristieke van Volendam voor het nageslacht te bewaren’. De vereniging is opgericht uit bezorgdheid over de aantasting van het historische dorpskarakter door de lokale overheid op een moment dat het gemeentebestuur op het punt stond om met een bouwplan delen van het monumentale karakter van de dorpskern te laten verdwijnen. Tot de doelstellingen behoort verder het bestuderen van de plaatselijke geschiedenis en folklore en het beschermen van roerende en onroerende zaken die daarmee in verband staan.
- 3.
De vereniging heeft sinds haar oprichting tal van activiteiten ontplooid, onder meer de oprichting van een Volendams Museum. In de jaren zeventig zijn acties gehouden om het ledental uit te breiden. Een halfjaar na de oprichting kende de vereniging 150 leden (prod. 14a verzoekschrift [requirant 2] c.s.: brief 14 juni 1967 aan de gemeente Edam). Door diverse ledenwerfacties is het aantal leden gestaag uitgebreid tot ongeveer 3000 in 1985.
- 4.
Volgens artikel 2, aanhef en onder 1 tracht de vereniging haar doel te bereiken onder meer door ‘het houden van vergaderingen’. Volgens artikel 7 van de statuten wordt jaarlijks een algemene ledenvergadering gehouden waarin onder meer financiële verantwoording wordt afgelegd en verkiezing van een of meer bestuursleden plaatsvindt.
- 5.
Ofschoon de vereniging onder meer door de inzet van vrijwilligers en de verkregen ledencontributies actief is, zijn al zeer lang geen vergaderingen meer gehouden. Diverse bestuursleden zijn in strijd met de statuten benoemd door middel van coöptatie.
- 6.
Een aantal leden is in 2003 in actie gekomen vanwege het langdurig uitblijven van een ledenvergadering. Onder meer schreef het lid [requirant 6] het bestuur hierover aan op 1 juli 2003 (prod. 3 verzoekschrift [requirant 2] c.s., zie onder 2 van de brief van 1 september 2003). Nadien hebben gesprekken van diverse leden met het bestuur plaatsgevonden en is correspondentie gevoerd. Dit leidde niet tot het uitschrijven van een vergadering door het bestuur.
- 7.
Volgens artikel 7 van de statuten zal een ledenvergadering worden gehouden indien tenminste tien leden dit in een met redenen omkleed schrijven bij het bestuur aanvragen.
- 8.
Op 1 februari 2004 hebben 33 leden het bestuur schriftelijk en gemotiveerd verzocht om een ledenvergadering binnen drie weken uit te schrijven (prod. 4 verzoekschrift [requirant 2] c.s.). Het bestuur heeft dit verzoek naast zich neergelegd.
- 9.
Artikel 7 van de statuten bepaalt dat wanneer het bestuur in gebreke blijft om aan een verzoek tot het uitschrijven van een vergadering te voldoen, de bedoelde leden het recht hebben zelf daartoe over te gaan. Op 23 februari 2004 hebben de genoemde 33 leden het bestuur bericht zelf de vergadering te zullen uitschrijven (prod. 5 verzoekschrift [requirant 2] c.s.). Aan het bestuur is verzocht om in verband hiermee een uitdraai van de ledenlijst te verstrekken. Op 13 mei 2004 (prod. 6 verzoekschrift [requirant 2] c.s.) is dit verzoek herhaald. Het bestuur heeft aan dit verzoek niet voldaan.
- 10.
Op 20 november 2003 besloot het bestuur om de vereniging‘zo snel mogelijk’ om te zetten in een stichting en daartoe aan notaris mr [notaris] te [plaats] opdracht te geven (prod. 7 verzoekschrift [gerequireerde 3] c.s., blad 2). De notaris heeft aan dit verzoek niet voldaan.
- 11.
Voor een omzetting van een vereniging in een stichting is op grond van artikel 2:18 BW een rechterlijke machtiging vereist. In deze procedure kan eenieder bezwaar maken (artikel 2:18 lid 5 BW).
- 12.
Op of omstreeks 7 april 2004 hebben de zeven leden van het bestuur een akte ondertekend, welke vermeldt dat op 7 april 2004 een algemene ledenvergadering van de Vereniging Oud Volendam heeft plaatsgevonden waarin rechtsgeldig is besloten tot wijziging van de statuten en tot het neerleggen van statuten in een notariële akte (prod. 14 verzoekschrift [gerequireerde 3] c.s.). Deze ledenvergadering heeft in werkelijkheid niet plaatsgevonden.
- 13.
Op 3 mei 2004 heeft het bestuur bij de Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordwest-Holland te Alkmaar een van notaris mr [notaris] te [plaats] afkomstige notariële akte van statutenwijziging d.d. 28 april 2005 ter inschrijving aangeboden (prod. 15 verzoekschrift [gerequireerde 3] c.s.). Deze akte beperkt de rechten van de leden onder meer in de vereisten voor het lidmaatschap (schriftelijke goedkeuring van het bestuur) en de vereisten voor het bijeenroepen van een ledenvergadering (10% van de leden, zijnde het wettelijk maximum). In deze akte wordt gerefereerd aan de in werkelijkheid niet gehouden vergadering van 7 april 2004.
- 14.
De 33 leden die tot de ledenvergadering hadden opgeroepen hebben de gewijzigde statuten als nietig beschouwd op grond van artikel 1:14 BW nu het bestuur niet identiek is aan de algemene ledenvergadering en slechts deze bevoegd is tot het wijzigen van de statuten. Zij hebben de gewenste ledenvergadering op 2 juni 2004 doen houden en daartoe opgeroepen door middel van advertenties in de plaatselijke media. Op deze vergadering is de bovengenoemde handelwijze van het bestuur kritisch besproken en is het bestuur ontslag verleend met benoeming van [requirant 2] c.s. tot nieuw bestuur. Het nieuwe bestuur is als zodanig ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
- 15.
In de statuten van de op 11 maart 1979 opgerichte Stichting Oud Volendam is bepaald dat het bestuur van deze stichting wordt gevormd door bestuursleden van de Vereniging Oud Volendam. Na 2 juni 2004 is het nieuwe verenigingsbestuur bij de Kamer van Koophandel ook ingeschreven als bestuur van de stichting.
- 16.
Zowel van de zijde van het oude bestuur als van het nieuwe bestuur zijn deze procedure inleidende verzoeken ingediend bij de kantonrechter te Alkmaar ex artikel 23 Handelsregisterwet met betrekking tot aanpassingen van de registratie van de vereniging bij de Kamer van Koophandel, van de zijde van het oude bestuur gericht op doorhaling van de inschrijving van de nieuwe bestuurders en van de zijde van het nieuwe bestuur op doorhaling van de als nietig beschouwde statutenwijziging. In deze procedures is op 15 februari 2005 uitspraak gedaan waarvan appellanten bij deze in beroep komen.
- 17.
[requirant 2] c.s. hebben bij dagvaarding van 2 mei 2005 een vernietigingsprocedure voor zover vereist geëntameerd voor de Rechtbank Haarlem ter veiligstelling van de vervaltermijn van één jaar voor vernietiging van bestuursbesluiten.
- 18.
In de sub 16 bedoelde procedure heeft de kantonrechter bij beschikking van 15 februari 2005 het verzoek van [gerequireerde 3] c.s. toegewezen in die zin dat de vermelding in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel
- •
dat [gerequireerde 3] c.s. per 1 juni 2004 als bestuur van de vereniging zijn ontslagen of afgetreden en
- •
dat [requirant 2] c.s. met ingang van 2 juni 2004 zijn benoemd tot bestuur van de vereniging zullen worden doorgehaald, met afwijzing van het meer of anders door [gerequireerde 3] c.s. verzochte, en niet-ontvankelijkverklaring van [requirant 2] c.s. in hun tegenverzoeken.
- 19.
Op het hoger beroep van [requirant 2] c.s. heeft het Hof bij beschikking van 2 februari 2006 de beschikking van de kantonrechter bekrachtigd voor wat betreft de toewijzing van het verzoek van [gerequireerde 3] c.s. tot doorhaling van de vermelding in het Handelsregister bij de Kamer van Koophandel
- •
dat [gerequireerde 3] c.s. per 1 juni 2004 als bestuur van de vereniging zijn ontslagen en
- •
dat [requirant 2] c.s. met ingang van 2 juni 2004 zijn benoemd tot bestuur van de vereniging,
met aanhouding van de verdere behandeling van het beroepschrift totdat [requirant 2] c.s. hebben laten weten dat de Rechtbank Haarlem een eindbeslissing heeft genomen op de vordering tot vernietiging van het bestuursbesluit van 7 april 2004.
- 20.
Tegen de beschikking van het Hof stellen [requirant 2] c.s. beroep in cassatie in.
Cassatieberoep
Tegen de beschikking van 2 februari 2006 voeren [requirant 2] c.s. aan het navolgende
Middel van cassatie
Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat het Hof heeft overwogen en beslist als is vervat in de ten deze bestreden beschikking, in het bijzonder in de r.o. 2.12 tot en met 2.15 en 2.26 daarvan, zulks ten onrechte om één of meer van de navolgende, zo nodig in onderlinge samenhang te lezen redenen:
1
's Hofs in de r.o. 2.12 tot en met 2.15 en 2.26 vervatte beslissing dat de ontvangers (door het Hof aangeduid als ‘afnemers’) van de premiefoto niet zijn aan te merken als leden van de vereniging, aangezien zij niet als zodanig door het zittende bestuur zijn toegelaten en zij niet verplicht zijn tot het betalen van een jaarlijkse bijdrage aan de vereniging, is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. Het Hof miskent dat ook sprake kan zijn van het verwerven van het lidmaatschap van een vereniging indien de betrokken persoon op grond van een verklaring of gedraging van de vereniging, respectievelijk het bestuur van de vereniging, heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat sprake was van een besluit, in enigerlei vorm, tot het accepteren van de betrokkene als lid. Weliswaar vermeldt het Hof in r.o. 2.2 (terecht) dat het bestuur van de vereniging over de toelating als lid beslist, maar zulks staat niet in de weg aan het verwerven van de hoedanigheid van lid indien geen sprake is van een expliciet (op de individuele betrokkene gericht) besluit maar van een verklaring of gedraging van de vereniging, althans van het bestuur van de vereniging, op grond waarvan de betrokkene heeft aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze mocht aannemen dat sprake was van zodanig besluit, althans dat de verklaringen of gedragingen van de vereniging, althans van het bestuur, rechtvaardigden de veronderstelling dat de vereniging, althans het bestuur namens de vereniging, gemachtigd was over de toelating te beslissen, en zulks in positieve zin heeft gedaan.
2
De beslissing van het Hof is in ieder geval onbegrijpelijk, althans niet naar de eisen der wet met redenen omkleed, nu het Hof een aantal (essentiële) stellingen van [requirant 2] c.s. ter adstructie van hun conclusie dat zij op grond van verklaringen of gedragingen van de vereniging, althans van het bestuur, hebben aangenomen en onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijze ook mochten aannemen, lid te zijn, onbesproken heeft gelaten, althans is onvoldoende kenbaar dat het Hof een en ander in aanmerking heeft genomen. Het gaat hier om stellingen die onder meer verwoord zijn in het inleidend verzoekschrift zijdens [requirant 2] c.s. sub 26 en 32, de pleitnotitie in eerste aanleg zijdens [requirant 2] c.s. sub 5.4 en 5.5 (met verwijzing naar de bij het inleidend verzoekschrift zijdens [requirant 2] c.s. overgelegde producties 14a tot en met e, 16a tot en met f, 17a tot en met n, 18 en 19) het beroepschrift sub 18 en 24 (met in de laatste passage wederom de verwijzing naar de hiervoor aangeduide producties 14a tot en met 19 bij het inleidend verzoekschrift van [requirant 2] c.s.).
Ter adstructie van een en ander wordt uit voornoemde producties (het betreft hier zowel stukken gericht aan de leden, zoals jaarverslagen, als stukken gericht aan het publiek, leden zowel als niet-leden, geplaatst in plaatselijke media met een oproep om lid te worden en een uitleg hoe men dat kan worden; vgl beroepschrift zijdens [requirant 2] c.s. blz. 11, vierde alinea, eerste bulletpoint) bij het inleidend verzoekschrift zijdens [requirant 2] c.s. het navolgende geciteerd (welke citaten zijn opgenomen in de in hoger beroep zijdens [requirant 2] c.s. tijdens de zitting van 20 september 2005 gehanteerde pleitnotitie; zie sub 4.6):
‘Inleidend verzoekschrift [requirant 2] c.s., productie 14:
- a.
Brief Vereniging Oud Volendam 4 juni 1967;‘Momenteel telt de vereniging 150 leden’;
- b.
Publicatie 1985: ‘Een actie tot het werven van leden in 1974 deed het aantal stijgen tot 2000’;
- c.
Jaarboek Vereniging Oud Volendam 1989: ‘Van de door uw lidmaatschap verkregen gelden zijn in 1988…’;
- d.
Jaarverslag van de Vereniging Oud Volendam 1969:‘Voor de ruim 3100 leden en begunstigers is het een jaarlijks terugkerend succes’.
Inleidend verzoekschrift [requirant 2] c.s., productie 15:
- a.
Balans Vereniging Oud Volendam 31 december 1999:‘Leden Contributies fl. 33.427,00’;
- b.
Balans Vereniging Oud Volendam 31 december 2000:‘Leden contributies fl. 33.903,50’.
(de jaarstukken van de andere jaren zijn in het bezit van het oude bestuur)
Inleidend verzoekschrift [requirant 2] c.s., productie 16:
(…)
- d.
Brief van kascommissie aan bestuur Vereniging Oud Volendam 18 februari 1998:‘De kasafrekening is rechtstreeks in het giroboek vastgelegd, via de storting van de chartaal ontvangen ledencontributies. Er is door ons geen controle gehouden op de loperslijsten van de contributieophalers’;
- e.
Jaarverslag 1998 Vereniging Oud Volendam en Stichting Volendams Museum:‘De reakties van de 3200 leden over de onderwerpen en beschreven families waren unaniem positief. Voor [requirant 8] en [requirant 6] een teken om op de ingeslagen weg door te gaan’. (Was getekend: [gerequireerde 4]);
- f.
Jaarverslag 1999 Vereniging Oud Volendam en Stichting Volendams Museum:‘De Premiefoto van 1999 is door onze leden met veel enthousiasme ontvangen’ (Was getekend: [gerequireerde 4]).
Inleidend verzoekschrift [requirant 2] c.s., productie 17:
- a.
Krantenpublicatie 1999: ‘De premiefoto 1993 met het bijbehorende beschrijvingsboekje van de Vereniging Oud-Volendam is nu helemaal klaar. In de loop van deze week zullen de rondbrengers en -brengsters hun porties thuisbezorgd krijgen, zodat zij de boekjes met de foto's bij de leden kunnen rondbrengen’;
- b.
Krantenpublicatie 1993: ‘De bijgaande foto is overigens de allereerste premiefoto, die in 1967 door de vereniging Oud Volendam werd aangeboden aan de leden’;
- c.
Krantenpublicatie 1993: ‘Belangstellingen die nog geen lid zijn van de vereniging en het graag willen worden om zodoende in het bezit te komen van dit interessante boekje kunnen zich daarvoor aanmelden bij [requirant 8], [gerequireerde 8] of [requirant 7]’;
- d.
Krantenpublicatie 1994: ‘Het is niet te geloven, maar wij hebben het lidmaatschap van de Vereniging ‘Oud Volendam’ kunnen handhaven op f 10,- per jaar, waarvoor men jaarlijks omstreeks februari de prachtige foto en het even fraaie beschrijvingsboekje ontvangt’. Voorts: ‘Belangstellenden die nog geen lid zijn, maar het graag willen worden kunnen zich aanmelden bij ondergetekende of bij een van de bestuursleden van de Vereniging ‘Oud Volendam’’;
- e.
Krantenpublicatie 1994: ‘Het (boekje met de premiefoto; invoeg adv.) is nu in de maak en zal zodra het gereed is door een groot aantal medewerkers en medewerksters bij de leden worden thuisbezorgd’.
- f,g, h,i,j.
(telkens soortgelijke teksten)
- k.
‘Dan gaan onze medewerkers en medewerksters weer langs bij onze leden om het jaarlijks lidmaatschap van f 10,- op te halen en tegelijk de premiefoto af te leveren. Wie nog geen lid is van Oud Volendam maar het wel graag wil worden kan zich opgeven in het Volendams Museum of bij ondergetekende’;
- l,m.
(telkens soortgelijke teksten)’
In het licht van al die stellingen is het onjuist, althans onbegrijpelijk, dat het Hof op de daartoe in r.o. 2.14 gebezigde gronden komt tot de in r.o. 2.15 weergegeven beslissing.
3
In r.o. 2.14 is ten aanzien van een aantal aspecten 's Hofs lezing van de processtukken onbegrijpelijk.
- a.
In r.o. 2.14 suggereert het Hof dat zijdens [requirant 2] c.s. is aangevoerd dat de vereniging in de jaren 1971 — 1975 geen activiteiten heeft ontplooid; voor zover het Hof bedoelt tot uitdrukking te brengen dat een en ander een stelling van [requirant 2] c.s. is is zulks onbegrijpelijk, nu het hier gaat om een stelling van [gerequireerde 3] c.s. (vgl. inleidend verzoekschrift van [gerequireerde 3] c.s. sub 6 e.v., en verweerschrift in hoger beroep zijdens [gerequireerde 3] c.s. sub 21).
- b.
Voor zover het Hof in r.o. 2.14 bedoelt tot uitdrukking te brengen dat het [requirant 2] c.s. zijn die hebben aangevoerd dat de statutaire voorschriften voor het verwerven van het lidmaatschap van de vereniging hun geldigheid hadden verloren, is zulks onbegrijpelijk, nu een en ander zijdens [requirant 2] c.s. in de procedure nimmer is aangevoerd.
- c.
Het Hof overweegt in r.o. 2.14 dat onweersproken zou zijn dat het degene die jaarlijks de premiefoto wordt aangeboden vrijstaat van afname af te zien. Dat is onbegrijpelijk, nu zijdens [requirant 2] c.s. expliciet is opgekomen tegen de daarop ziende beslissing van de kantonrechter in r.o. 27 van zijn beschikking van 15 februari 2005. In het beroepschrift sub 27 is zijdens [requirant 2] c.s. expliciet weersproken dat het degene aan wie jaarlijks de premiefoto wordt aangeboden vrijstaat van afname af te zien, waarbij expliciet bezwaar is gemaakt tegen de zienswijze dat sprake zou zijn van een ‘afname van een premiefoto’ in plaats van de traditionele uitreiking van de premiefoto gelijktijdig met de inning van de lidmaatschapscontributie. In het beroepschrift blz. 11, vijfde alinea, derde bulletpoint, wordt de veronderstelde vrijheid om al dan niet te betalen tevens weersproken met een verwijzing naar de inning van ‘achterstallige contributie’ (zie het verslag van de kascommissie van 6 augustus 2001, prod. 19, blad 2, bij inleidend verzoekschrift zijdens [requirant 2] c.s.)
4
Voor zover 's Hofs beslissing (in ieder geval mede) is gebaseerd op de overweging dat er geen verplichting bestaat/zou bestaan tot het jaarlijks betalen van contributie (r.o. 2.14 en 2.15), is zulks rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. Allereerst is onweersproken aangevoerd (inleidend verzoekschrift zijdens [requirant 2] c.s. sub 24 met verwijzing naar een gedetailleerde beschrijving van een oud-secretaris van de vereniging; prod 18) dat de inning van de contributie jaarlijks feitelijk plaatsvond aan de hand van de bestaande ledenadministratie. Dat tot deze contributiebetaling geen verplichting zou bestaan, is reeds onbegrijpelijk in het licht van het in onderdeel 3c aangevoerde. Voorts is zijdens [requirant 2] c.s. aangevoerd (inleidend verzoekschrift sub 5.16 en pleitnotitie in hoger beroep zitting 20 september 2005 sub 9.4) dat volgens de statuten de opzegging van een lid vormvrij kan worden gedaan tot kort voor het einde van het verenigingsjaar zodat niet valt in te zien (en in zoverre 's Hofs beslissing onjuist, althans onbegrijpelijk is; vgl r.o. 2.14) dat een eventuele verklaring aan de contributie ophalende vrijwilliger dat men de contributie niet wil voldoen niet kan worden gezien als opzegging van het lidmaatschap. Tenslotte miskent het Hof dat de vereniging beleidsvrijheid heeft bij het al dan niet innen van contributie.
MITSDIEN de Hoge Raad op grond van dit middel de aangevallen beschikking zal vernietigen, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad juist zal achten; kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 2 mei 2006
Advocaat