HR, 02-03-2007, nr. R05/152HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ5834
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
02-03-2007
- Zaaknummer
R05/152HR
- LJN
AZ5834
- Roepnaam
Perez/Casa Grande
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ5834, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 02‑03‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ5834
ECLI:NL:HR:2007:AZ5834, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 02‑03‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ5834
Beroepschrift, Hoge Raad, 22‑11‑2005
- Vindplaatsen
VR 2007, 148
JA 2007/77
VR 2007, 148
JA 2007/77
Conclusie 02‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak, werkgeversaansprakelijkheid. Schadevordering van schoonmaakster tegen hotel na valpartij op gladde tegelvloer na regenbui; omvang zorgplicht werkgever (art. 1614x ABW); te treffen veiligheidsmaatregelen; waarschuwingplicht?, gevaar, feit van algemene bekendheid, onoplettendheid van (ingeleende) werknemer.
Reknr. R05/152HR
mr. J. Spier
Zitting 17 november 2006 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
1. Casa Grande N.V.,
(hierna: Casa Grande) en
2. Optima Hotel Exploitatie Maatschappij N.V.(Ohem N.V.)
(hierna: Ohem en gezamenlijk ook wel: de werkgever)
1. Feiten
1.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de volgende feiten die het Gemeenschappelijk Hof van de Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba (hierna: het Hof) in rov. 3.1 van zijn vonnis van 23 augustus 2005 heeft vastgesteld.
1.2 [Eiseres] was in de periode van 3 oktober 1995 tot 30 augustus 1998 via een uitzendbureau te werk gesteld als schoonmaakster in een door OHEM geëxploiteerd hotel van Casa Grande.
1.3 Op 30 augustus 1998 is [eiseres] vanuit een hotelkamer een betegelde gangvloer opgelopen om op verzoek van een gast een doos tissuepapier te halen. De gangvloer was nat als gevolg van een regenbui. [Eiseres] is toen uitgegleden en ten val gekomen.
1.4 [Eiseres] droeg geen veiligheidsschoenen. Er lagen geen anti-sliptegels; de aanwezige tegels waren niet bewerkt met anti-slipvloeistof. Er waren geen waarschuwingsborden geplaatst.
2. Procesverloop
2.1.1 Bij verzoekschrift van 10 oktober 2001(1) heeft [eiseres] zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg van Aruba (hierna: het GEA). Zij heeft gevorderd Casa Grande en Ohem te veroordelen tot betaling van een bedrag van Afl. 944.635,20 met nevenvorderingen.
2.1.2 [Eiseres] heeft aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zij niet over de vereiste antislipschoenen beschikte, dat geen waarschuwingsborden waren geplaatst en dat de vloeren niet van antisliptegels waren voorzien. Daarom zouden Casa Grande en Ohem onrechtmatig hebben gehandeld.
2.1.3 Bij cvr heeft zij haar stellingen uitgewerkt. Menig hotelgast zou al door de gladde vloeren ten val zijn gekomen. Veiligheidsinstructies zijn niet gegeven. Zij beroept zich voorts op art. 1614x ABW.(2)
2.1.4 Als gevolg van het ongeval heeft zij ernstig letsel opgelopen.
2.2.1 Casa Grande en Ohem hebben - voor zover thans van belang - ten verwere aangevoerd dat hen geen verwijt treft. Een ieder weet dat wanneer het in Aruba regent het overal glad kan zijn. Een ieder pleegt dan de daarbij passende voorzichtigheid in acht te nemen. Het was voor hen volstrekt onvoorzienbaar dat [eiseres] zulks zou nalaten. Dat [eiseres] geen antislipschoenen droeg, moet ze zich primair zelf verwijten. Los daarvan: dergelijk schoeisel had het ongeval niet kunnen voorkomen. Waarschuwingsborden hadden evenmin iets uitgemaakt omdat [eiseres], gezien de tijd dat zij reeds in het hotel werkzaam was, wist dat de vloeren na regenval glad kunnen zijn.
2.2.2 Bij cvd hebben zij nog benadrukt dat "eiseres diverse waarschuwingen met betrekking tot haar schoeisel in de wind heeft geslagen". Zij bestrijden niet dat reeds menig hotelgast ten val is gekomen.
2.3.1 In zijn vonnis van 21 januari 2004 heeft het GEA de vordering afgewezen. Het roept daartoe eerst in herinnering waarop de vordering is gestoeld: het niet verstrekken van anti-slipschoenen, het niet geplaatst zijn van waarschuwingsborden en de afwezigheid van anti-sliptegels, terwijl rekening moest worden gehouden met slipgevaar (rov. 4.3).
2.3.2 Het GEA wijst er vervolgens op dat het van algemene bekendheid is dat de vloertegels die in Aruba veelvuldig toepassing vinden, bij het nat reinigen of bij regenval glad kunnen worden. "Daarbij", zo vervolgt het GEA, moet worden uitgegaan van de normale van de werknemer te verwachten oplettendheid. [Eiseres] had als schoonmaakster ervaring met vloeren die na schoonmaken nat zijn. Daarom mag worden aangenomen dat zij er ook mee bekend is dat in de open lucht gelegen tegels na regenval nat en glad kunnen worden (rov. 4.4).
2.3.3 Het verwijt met betrekking tot de waarschuwingsborden wordt verworpen omdat het net had geregend zodat plaatsing daarvan (praktisch) nog niet mogelijk was geweest (rov. 4.5).
2.3.4 Ook het verstrekken van antislipschoeisel behoort over het algemeen niet tot de redelijkerwijs van de werkgever te vergen maatregelen. Werknemers zorgen in het algemeen zelf voor hun schoeisel omdat de meesten het op prijs stellen om "dat" in verband met het draagcomfort zelf uit te kiezen. [eiseres] is zelf verantwoordelijk voor de keuze van "het voor haar werk meest geschikte schoeisel". Ze kan worden geacht te weten welk schoeisel voor haar werk geschikt is (rov. 4.6).
2.3.5 Niet is komen vast te staan dat "ook een door het bedrijf voorgeschreven type schoen" het uitglijden zou hebben kunnen voorkomen. Uitglijden is immers niet alleen afhankelijk van het type schoen of vloer (rov. 4.7).
2.3.6 Het is, nog steeds volgens het GEA, "bepaald onzeker of anti-sliptegels een val zouden hebben voorkomen. "Wat daar verder van zij", van Casa Grande en Ohem kan redelijkerwijs niet worden gevergd overal antisliptegels aan te brengen. Uit de door [eiseres] overgelegde rapporten kan niet worden afgeleid dat "de situatie ten aanzien van de vloeren in het algemeen onveilig is bevonden" (rov. 4.8).
2.3.7 De stelling nopens eerdere valpartijen wordt verworpen omdat zij niet is gespecificeerd en evenmin bewijs is aangeboden (rov. 4.9).
2.4.1 [Eiseres] is van dit vonnis in beroep gekomen. Zij heeft de verschillende onderdelen van het vonnis bestreden. Met betrekking tot de onder 2.3.7 genoemde kwestie heeft zij haar stelling gehandhaafd met de kanttekening dat de betrokken gegevens zich bevinden in het domein van de werkgever waartoe zij geen toegang heeft (grief 6). Bij pleidooi heeft zij, onder verwijzing naar het DTI-rapport, nog aangevoerd dat alle tegels van inferieure kwaliteit zijn.(3)
2.4.2 Geïntimeerden hebben betwist "dat zij eerdere klachten over de vloer hebben genegeerd. Zij hebben alles gedaan wat van hen redelijkerwijs gevergd kon worden om valpartijen te voorkomen." Bij pleidooi hebben zij aangevoerd dat [eiseres] "in het verleden overigens nog ten overvloede [is] geadviseerd om schoeisel te dragen dat (zoveel mogelijk) slipbestendig was" (onder 16).
2.5.1 In zijn vonnis van 3 augustus 2005 heeft het Hof het bestreden vonnis bevestigd. Het Hof stelt voorop dat de omvang van de verplichtingen van de werkgever
"afhankelijk [is] van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het treffen van maatregelen, waarbij aantekening verdient dat de werkgever rekening dient te houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongevallen raadzame voorzichtigheid leidt. Hierbij geldt als richtsnoer dat de zorgplicht van de werkgever ruim moet worden uitgelegd, zodat van hem een hoge mate van zorg wordt gevergd, ook voor onoplettendheid van de werknemer. Anderzijds mag niet uit het oog worden verloren dat het wetsartikel niet beoogt een absolute waarborg te scheppen tegen het gevaar dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt" (rov. 3.3.).
2.5.2 Vervolgens oordeelt het Hof:
"3.4 Het is van algemene bekendheid dat een tegelvloer bij of na regen zo glad kan zijn dat iemand die daarover loopt het gevaar loopt ten val te komen. Bij mensen die vertrouwd zijn met het klimaat in Aruba, waarin na perioden van droogte hevige regen kan vallen, is van algemene bekendheid dat men in Aruba terdege met dit gevaar rekening moet houden. Van [eiseres], die reeds langere tijd in Aruba verbleef, mocht verwacht worden dat zij daarmee vertrouwd was. De manier waarop de tegels er blijkens de foto's uitzien, moest voor [eiseres] een extra reden zijn om zich bewust te zijn van het gevaar dat zij ten val zou kunnen komen. Het gevaar was dus voor haar voldoende kenbaar.
Gelet op het klimaat in Aruba, dat overwegend perioden van droogte kent, verkeert een werknemer niet dagelijks in de situatie waarin het regent of net heeft geregend. In dat opzicht behoefden Casa(4) en Casa Grande dus niet rekening te houden met een minder grote mate van oplettendheid dan mag worden verondersteld bij de gemiddelde mens in Aruba die bij of na regen over een vloer loopt met tegels die er uitzien als de onderhavige.
De aard van de werkzaamheden bracht niet anders mee dan dat [eiseres] over de gangvloer moest lopen op een wijze die bij een ieder in het dagelijks leven kan voorkomen.
Het is bezwaarlijk om bij of na regen direct overal in het hotel waarschuwingsplaatsen(5) te moeten plaatsen. De andere door [eiseres] gesuggereerde maatregelen (het altijd voorschrijven van veiligheidsschoenen voor alle werknemers, het overal aanbrengen van antisliptegels en het overal bewerken van de vloer met antislipvloeistof) zijn wellicht minder bezwaarlijk, maar naar het oordeel van het Hof, de overige hiervoor besproken omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, niet redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat de (ingeleende) werknemer in de uitoefening van zijn of haar werkzaamheden schade lijdt.
Onvoldoende is dus gesteld om te kunnen aannemen dat Casa Grande en/of OHEM de door artikel 1614x BW in het leven geroepen zorgplicht hebben geschonden."
2.6 [Eiseres] heeft tijdig beroep in cassatie insteld. Casa Grande en Ohem hebben het beroep bestreden. Partijen hebben hun stellingen schriftelijk toegelicht.
3. Uitgangspunten voor de beoordeling van de klachten
3.1 Bij ambtshalve onderzoek is mij gebleken dat op Aruba nog steeds art. 1614x ABW geldt.(6) Die bepaling komt overeen met het oude art. 7A:1638x BW. Eerstgenoemde bepaling is door het Hof toegepast.
3.2.1 In cassatie gaat het thans om de vraag of de werkgever - kort gezegd - zijn zorgverplichting heeft geschonden. In zoverre bestaat tussen art. 7A:1638x BW en art. 7:658 BW geen verschil. Voor zover art. 7:658 BW afwijkt van het oude art. 7A:1638x BW (en in deze zaak van art. 1614x ABW) zal deze laatste bepaling moeten worden toegepast, zij het uiteraard met in achtneming van de rechtspraak over die bepaling.
3.2.2 In een aantal arresten heeft Uw Raad erop gewezen dat in een aantal arresten reeds in belangrijke mate tegemoet is gekomen aan de kritiek op de oude regel van de bewijslastverdeling, waarom het in cassatie niet gaat. Art. 7:658 lid 1 BW bevat ten opzichte van het oude artikel - kort gezegd - geen relevante wijzigingen.(7)
3.3.1 Het Hof heeft in rov. 3.3 het juridisch kader voor beoordeling geschetst. Dat oordeel wordt in cassatie door geen van partijen bestreden. Daarvan zal dan ook moeten worden uitgegaan. Het oordeel berust op een ineenweven van een aantal kelderluik-criteria(8) en elementen uit de rechtspraak van Uw Raad.(9)
3.3.2 Met juistheid heeft het Hof erop gewezen dat art. 1614x ABW geen absolute waarborg schept,(10) maar dat van de werkgever een hoge mate van zorg wordt gevergd.
3.4 Van Boom en Giard hebben er in een scherpzinnige publicatie op gewezen dat er een gevaar schuilt in het formuleren van a prima vista voor de hand liggende regels waarin wordt aangegeven welke maatregelen in concrete (groepen van) gevallen moeten worden getroffen. Immers kan inachteming daarvan in andere settingen juist tot gevaarlijke situaties leiden hetgeen de rechter, bij gebreke van adequate voorlichting door partijen, veelal niet kan overzien.(11)
3.5.1 Op het eerste gezicht ligt voor de hand - anders dan het GEA lijkt te menen - dat het dragen van anti-slipschoeisel of het aanbrengen van anti-slipmateriaal op buitenvloeren de kans op ongevallen als gevolg van gladheid vermindert. Daarmee is nog niet gezegd dat een en ander geen nadelige neveneffecten zou kunnen hebben in gevallen waarin de vloer niet nat is; een situatie die zich - blijkens 's Hofs vaststellingen - in Aruba gedurende het grootste deel van het jaar voordoet.
3.5.2 Reeds daarom verdient het m.i. aanbeveling om geen al te stellige regels te formuleren. Veeleer ligt voor de hand om deze en soortgelijke zaken te beoordelen op hun eigen merites. Dat is in mijn ogen in essentie ook de koers die Uw Raad de afgelopen jaren heeft ingezet.
3.6.1 Dat laatste is in de literatuur niet zonder kritiek gebleven. Onder meer Hartlief heeft in een reeks knappe en boeiende analyses gewezen op de in zijn ogen grilligheid der ontwikkelingen.(12) Zoveel is zijns inziens evenwel duidelijk: kafkaëske aansprakelijkheden wijst Uw Raad van de hand.(13) Dat laatste lijkt mij juist. Voor het overige komt het mij voor dat in de literatuur niet steeds voldoende oog bestaat voor het casuïstische karakter van de rechtspraak en de voor de hand liggende wens om in een voorliggend geval tot een aansprekend resultaat te komen.(14)
3.6.2 Ik kan het ook anders zeggen. Het is schier onmogelijk om op het stuk van de ten deze van de werkgever te vergen zorgvuldigheid binnen het wettelijk stelsel passende regels te formuleren die een pasklare oplossing geven voor alle, of zelfs maar de meeste concrete gevallen. Alleen een regel die in zou houden dat de werkgever steeds aansprakelijk is (behoudens opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer) zou in alle gevallen voldoende duidelijk zijn. Zo'n regel zou evenwel niet stroken met de door de wetgever gemaakte keuze en is door Uw Raad dan ook terecht niet aanvaard.
4. Bespreking van de klachten
4.1 Voor zover thans van belang kan 's Hofs oordeel als volgt worden samengevat:
a. Van [eiseres] mocht worden verwacht dat zij vertrouwd was met het litigieuze gevaar (gladheid van de vloer na regenval);
b. dit gevaar was aanzienlijk. Het Hof brengt dat tot uitdrukking door te benadrukken dat er voor [eiseres], gelet op de wijze waarop de tegels eruit zien, een extra reden bestond zich bewust te zijn van het gevaar dat zij ten val zou kunnen komen (mijn cursivering);
c. de "aard van de werkzaamheden" bracht mee dat [eiseres] over de vloer moest lopen "op een wijze die bij een ieder in het dagelijks verkeer kan voorkomen".
d. het voorschrijven van veiligheidsschoenen of het aanbrengen van antislipvloeistof is "wellicht minder bezwaarlijk" dan het direct na regen plaatsen van borden, maar het was redelijkerwijs niet nodig gezien "de overige hiervoor besproken omstandigheden van het geval".
4.2 Dit oordeel is niet voldoende begrijpelijk, of geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting tegen de achtergrond van het navolgende:
a. naar 's Hofs oordeel was sprake van een relevant risico; zie onder 4.1.b;
b. ook Casa Grande en Ohem wisten dat. Immers ligt voor de hand dat zij zulks ten minste even goed hebben onderkend als een schoonmaakster. Het vloeit ook voort uit hun eigen stellingen als vermeld onder 2.2.2 en 2.4.2, waarop de s.t. van mrs Meijer en Dempsey terecht ook wijst sub 6.3.1;
c. werkgevers moeten - naar het Hof in rov. 3.3 terecht aangeeft - rekening houden met onoplettendheid van hun werknemers;
d. Casa Grande en Ohem hebben niet uit de doeken gedaan waarom zij, ondanks het evidente en hen bekende gevaar, geen adequate maatregelen hebben genomen (zoals het voorschrijven van geëigend schoeisel en/of het toezien op naleving van de beweerdelijk gedane suggesties en/of het op enigerlei wijze minder glad maken van de onderhavige tegels) om voorzienbare schade te voorkomen. De enkele omstandigheid (op meer of anders beroept het Hof zich niet) dat het risico ook aan [eiseres] bekend was, vermag er niet toe te leiden dat des werkgevers zorgplicht geheel uit het zicht verdwijnt.
4.3.1 Ten overvloede wijs ik er nog op dat Casa Grande en Ohem niet hebben weersproken dat reeds menig hotelgast op de vloer ten val is gekomen (zie onder 2.2). In appèl heeft [eiseres] erop gewezen dat concrete gegevens hierover bekend zijn bij de werkgever (onder 2.4.1) die dat niet heeft ontkend maar ervan heeft afgezien deze in geding te brengen (zie onder 2.4.2).
4.3.2 Casa Grande en Ohem hebben zich teruggetrokken op de vage stelling dat zij op eerdere klachten "hebben gereageerd", hetgeen geen andere lezing toelaat dan dat deze er inderdaad zijn geweest. Anders gezegd: er was een relevant gevaar, Casa Grande en Ohem waren daarvan op de hoogte, maar zij hebben niets of in elk geval onvoldoende ondernomen om dit af te wenden.
4.4 In het middel liggen klachten als hiervoor onder 4.2 weergegeven, besloten. Deze snijden hout. Voor zover het middel nog meer of andere klachten behelst, behoeven deze geen (afzonderlijke) bespreking.
4.5 Naar aanleiding van de interessante s.t. van mrs Meijer en Dempsey nog het volgende.
4.6 Het beroep op het dakdekkersarrest(15) gaat m.i. niet op omdat voor Uw Raad een belangrijke rol speelde dat de betrokken werknemer in het bezit was van een veiligheidsdiploma. Dat [eiseres] een hier ter zake dienend diploma had, is niet gesteld of gebleken. Bovendien ging het in die zaak, anders dan in de onderhavige, om elders verrichte werkzaamheden, terwijl in de onderhavige zaak sprake is van een aantal bijzondere omstandigheden; zie onder 4.2 en 4.3.
4.7.1 Ook de vergelijking met het koffievlekarrest(16) gaat m.i. mank. Daarin oordeelde Uw Raad dat de zorgplicht van de werkgever niet zover gaat dat hij voor iedere door zijn werknemers mogelijk te verrichten handelingen gedetailleerd zou moeten voorschrijven hoe deze dient te worden verricht.
4.7.2 Dat ligt m.i. nogal voor de hand. Het aantal handelingen dat talloze werknemers mogelijk verrichten is zodanig groot dat daarop niet zonder meer kan worden geanticipeerd. Dat gold heel in het bijzonder voor de handeling die de werknemer in de hier besproken zaak had verricht. Daarop kon een werkgever moeilijk anticiperen met waarschuwingen of instructies.
4.7.3 Maar dat laat uiteraard onverlet dat werkgevers wél instructies of waarschuwingen moeten geven met betrekking tot handelingen die - met opzet wat vaag geformuleerd - behoren tot de harde kern van de werkzaamheden. Of wellicht beter: met betrekking tot handelingen die geenszins een incidenteel karakter hebben en waar de werkgever op bedacht behoort te zijn. En waarop hij, volgens eigen stellingen, ook bedacht was.
4.8 Vervolgens halen mrs Meijer en Dempsey de "leer" van de werkzaamheden die in niets afwijken van die waarmee men in het dagelijks leven wordt geconfronteerd van stal (s.t. onder 5.4). In dat verband beroepen zij zich op het arrest [A]/Fair Play(17) en op mijn daaraan voorafgaande conclusie.(18)
4.9 Ik wil best toegeven dat er enige parallel met dit arrest kan worden getrokken, zoals ook het Hof kennelijk heeft gedaan. Maar er zijn, zoals hierna zal blijken, ook wezenlijke verschillen.
4.10 In de aan dat arrest voorafgaande conclusie schreef ik dat de
"enkele omstandigheid dat een werkgever rekening moet houden met het niet steeds betrachten van de wenselijke voorzichtigheid door de werknemer [niet mee]brengt (..) dat gewaarschuwd moet worden voor gevaren die van algemene bekendheid zijn. Niet ondenkbaar is dat, zelfs in zo'n situatie, (enig) toezicht op veilig werken geboden is".
4.11 Dit citaat illustreert, retrospectief bezien, het gevaar van te algemene uitspraken, al heb ik me destijds - gelukkig - minder stellig uitgelaten dan Casa Grande en Ohem willen doen geloven. In de eerste plaats zij er - nogmaals - op gewezen dat in casu sprake was van een kenbaar en aanzienlijk gevaar; zie onder 4.1.b. De werkgever wist dat. Het gaat niet om een gevaar waarvan in het oog springt dat het zich ook in de huiselijke sfeer eenvoudig kan voordoen of verwezenlijken. Of dat zo is, hangt onder meer af van het antwoord op de vraag of de tegels in het hotel vergelijkbaar zijn met die buiten de doorsnee huizen of in straten. Daaromtrent heeft het Hof niets vastgesteld.(19)
4.12 Belangrijker is dat Uw Raad een aanzienlijk minder algemeen oordeel velt dan mrs Meijer en Dempsey schijnen te menen. Het oordeel is ingebed in een aantal in rov. 3.4 genoemde omstandigheden: de keuken bood voldoende ruimte, [A] was alleen aanwezig, ze werd niet afgeleid, de werkzaamheden vonden niet plaats onder grote druk, [A] was een ervaren kracht en bekend met de betreffende werkzaamheden die niet afwijken van in de thuis situatie regelmatig voorkomende werkzaamheden waarvoor geen bijzondere aandacht, concentratie of kennis is vereist. Het bestreden oordeel wordt, afrondend, feitelijk en niet onbegrijpelijk geacht (rov. 3.6).
4.13 In de onderhavige zaak heeft het Hof niets vastgesteld over omstandigheden als onder 4.12 vermeld of over anderszins relevante omstandigheden die Casa Grande of Ohem te stade zouden kunnen komen. Bovendien gaat het in deze zaak niet om werkzaamheden ook thuis hadden kunnen verricht; zie ook onder 4.11.
4.14 Ten slotte proberen Casa Grande en Ohem 's Hofs oordeel in te passen in de leer van de ongelukkige samenloop van omstandigheden (s.t. onder 6.1.6). Ik denk niet dat het Hof dat heeft bedoeld. Het gaat hier om een "klassiek" arbeidsongeval met de telkens weer terugkerende vraag: is de werkgever daarvoor aansprakelijk of niet. Rov. 3.3 getuigt (in essentie) niet van een onjuiste rechtsopvatting. De verdere uitwerking mogelijk wel. In elk geval is 's Hofs motivering zo summier en wandelt zij zo lichtvoetig over de stellingen waarvan in cassatie zal moeten worden uitgegaan heen, dat het de cassatietoets m.i. niet kan doorstaan.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis met terugverwijzing naar het Hof.
Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 In het vonnis van 21 januari 2004 van het Gerecht in eerste Aanleg van Aruba wordt per abuis de datum van 5 juni 2003 genoemd.
2 De producties zijn in het A-dossier niet te vinden; wel in het griffiedossier. Ook daarin zitten geen foto's maar slecht te beoordelen (en trouwens geheel "feitelijke") kopieën daarvan.
3 Dit rapport is te vinden in het griffiedossier. Het bevat een aantal handgeschreven en - door de slechte kopieën niet gemakkelijk leesbare - pagina's die vooral betrekking hebben op de keuken.
4 Bedoeld zal zijn: Ohem.
5 Bedoeld zal zijn: waarschuwingsborden.
6 Deze bepaling luidt als volgt: 1. De werkgever is verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen, waarin of waarmede hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden, alsmede omtrent het verrichten van de arbeid zodanige regelingen te treffen en aanwijzingen te verstrekken, dat de arbeider tegen gevaar voor lijf, eerbaarheid en goed zover beschermd is als redelijkerwijze in verband met de aard van de arbeid gevorderd kan worden.
2. Zijn die verplichtingen niet nagekomen, dan is de werkgever gehouden tot vergoeding der schade aan de arbeider dientengevolge in de uitoefening zijner dienstbetrekking overkomen, tenzij door hem het bewijs wordt geleverd, dat die niet-nakoming aan overmacht of die schade in belangrijke mate mede aan grove schuld van de arbeider is te wijten, behoudens de bepalingen van de Landsverordening ongevallenverzekering.
7 HR 10 december 1999, NJ 2000, 111 PAS rov. 3.4.
8 HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 GJS en daarover o.m. C.C. van Dam, Aansprakelijkheidsrecht nr 801.
9 Zie voor een overzicht van die rechtspraak mijn Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding (2006) nr 187 e.v. en mijn conclusie voor HR 9 juli 2004, NJ 2005, 260 onder 4 en voor HR 5 november 2004, NJ 2005, 215 onder 3.
10 O.m. HR 24 juni 1994, NJ 1995, 137 PAS en HR 12 september 2003, NJ 2004, 177 GHvV.
11 In NTBR 2006 blz. 360 e.v.
12 Zie, ook voor verdere verwijzingen, AV&S 2006 blz. 96 e.v.
13 AV&S 2006 blz. 100; in vergelijkbare zin mijn conclusie voor HR 9 juli 2004, NJ 2005, 260 onder 5.1.
14 In vergelijkbare zin Verbintenissen uit de wet en schadevergoeding, a.w. nr 186. Hartlief onderkent dit punt (AV&S 2006 blz. 99), maar dat geldt zeker niet voor iedere auteur.
15 HR 16 mei 2003, NJ 2004, 176. Zoals bekend, is het arrest niet allerwege met gejuich begroet; zo bijvoorbeeld T. Hartlief, WPNR 6559 blz. 933. Positiever is de annotator Heerma van Vos, NJ 2004, 177.
16 HR 12 september 2003, NJ 2004, 177 GHvV.
17 HR 9 juli 2004, NJ 2005, 260.
18 Waar in de s.t. wordt gesproken onder 4.10 zal bedoeld zijn 3.10.2.
19 Mij is uit eigen wetenschap bekend dat straten op Aruba niet zijn betegeld (in elk geval waren ze dat niet tijdens mijn enige bezoek ruim tien jaar geleden). Het is ten minste zéér de vraag of de doorsnee woning buiten tegels heeft liggen waarover men eenvoudig kan uitglijden. In Nederland is dat bij mijn weten zeker niet het geval.
Uitspraak 02‑03‑2007
Inhoudsindicatie
Arubaanse zaak, werkgeversaansprakelijkheid. Schadevordering van schoonmaakster tegen hotel na valpartij op gladde tegelvloer na regenbui; omvang zorgplicht werkgever (art. 1614x ABW); te treffen veiligheidsmaatregelen; waarschuwingplicht?, gevaar, feit van algemene bekendheid, onoplettendheid van (ingeleende) werknemer.
2 maart 2007
Eerste Kamer
Nr. R05/152HR
MK
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres],
wonende op Aruba,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. K.T.B. Salomons,
t e g e n
1. CASA GRANDE N.V.,
2. OPTIMA HOTEL EXPLOITATIE MAATSCHAPPIJ N.V.,
beiden gevestigd in Aruba,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij verzoekschrift van 10 oktober 2001 heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - zich gewend tot het gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen en Aruba, zittingsplaats Aruba, en verzocht verweersters in cassatie - verder te noemen: Casa Grande en Ohem - te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van Afl. 944.635,20, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 juli 2000.
Casa Grande en Ohem hebben de vordering bestreden.
Het gerecht heeft bij vonnis van 21 januari 2004 de vordering afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba.
Bij vonnis van 23 augustus 2005 heeft het hof het vonnis van het gerecht bevestigd.
Het vonnis van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van het hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Casa Grande en Ohem hebben verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten, voor Casa Grande en Ohem mede door mr. N.T. Dempsey, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis met terugverwijzing naar het hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) [Eiseres] werkte in de periode van 3 oktober 1995 tot 30 augustus 1998 via een uitzendbureau als schoonmaakster in een door Ohem geëxploiteerd hotel van Casa Grande (hierna: het hotel).
(ii) Op 30 augustus 1998 is [eiseres] vanuit een hotelkamer een betegelde gangvloer (hierna: de gangvloer) opgelopen om op verzoek van een gast een doos tissuepapier te halen. De gangvloer was nat als gevolg van een regenbui. [Eiseres] is vervolgens uitgegleden en ten val gekomen (hierna: het ongeval).
(iii) [Eiseres] droeg geen veiligheidsschoenen. Ter plaatse lagen geen anti-sliptegels; de aanwezige tegels waren niet bewerkt met anti-slipvloeistof. Er waren geen waarschuwingsborden neergezet.
3.2 [Eiseres] heeft aan haar hiervoor in 1 weergegeven vordering ten grondslag gelegd, kort weergegeven, dat de nat geworden gangvloer glad was geworden en daardoor gevaarlijk was. Casa Grande en Ohem hebben voor dit gevaar niet gewaarschuwd door waarschuwingsborden te plaatsen. Zij hebben ook geen maatregelen genomen om dit gevaar tegen te gaan, in welk verband met name valt te denken aan het verstrekken van antislipschoenen en het voorzien van de gang van antisliptegels. De vordering is gebaseerd op artikel 1614x Arubaans BW (ABW), dat zakelijk overeenkomt met artikel 7A:1638x (oud) BW.
Casa Grande en Ohem hebben de vordering bestreden. Zij hebben aangevoerd dat zij hun uit artikel 1614x ABW voortvloeiende verplichtingen wel degelijk zijn nagekomen. Bovendien hebben zij gesteld dat iedereen weet dat wanneer het in Aruba regent, het overal glad kan zijn; dit geldt ook voor [eiseres], die al geruime tijd in het hotel werkzaam was.
Het gerecht heeft de vordering afgewezen. Het hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Het heeft de op het onderhavige geval toepasselijke normen vooropgesteld door te overwegen dat de omvang van de zorgplicht van de werkgever
"afhankelijk [is] van de omstandigheden van het geval, waaronder met name de aard van de werkzaamheden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het treffen van maatregelen, waarbij aantekening verdient dat de werkgever rekening dient te houden met het ervaringsfeit dat het dagelijks verkeren in een bepaalde werksituatie tot een vermindering van de ter voorkoming van ongevallen raadzame voorzichtigheid leidt. Hierbij geldt als richtsnoer dat de zorgplicht van de werkgever ruim moet worden uitgelegd, zodat van hem een hoge mate van zorg wordt gevergd, ook voor onoplettendheid van de werknemer. Anderzijds mag niet uit het oog worden verloren dat het wetsartikel niet beoogt een absolute waarborg te scheppen tegen het gevaar dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt" (rov. 3.3.).
Vervolgens overwoog het hof:
"3.4 Het is van algemene bekendheid dat een tegelvloer bij of na regen zo glad kan zijn dat iemand die daarover loopt het gevaar loopt ten val te komen. Bij mensen die vertrouwd zijn met het klimaat in Aruba, waarin na perioden van droogte hevige regen kan vallen, is van algemene bekendheid dat men in Aruba terdege met dit gevaar rekening moet houden. Van [eiseres], die reeds langere tijd in Aruba verbleef, mocht verwacht worden dat zij daarmee vertrouwd was. De manier waarop de tegels er blijkens de foto's uitzien, moest voor [eiseres] een extra reden zijn om zich bewust te zijn van het gevaar dat zij ten val zou kunnen komen. Het gevaar was dus voor haar voldoende kenbaar.
Gelet op het klimaat in Aruba, dat overwegend perioden van droogte kent, verkeert een werknemer niet dagelijks in de situatie waarin het regent of net heeft geregend. In dat opzicht behoefden [Ohem] en Casa Grande dus niet rekening te houden met een minder grote mate van oplettendheid dan mag worden verondersteld bij de gemiddelde mens in Aruba die bij of na regen over een vloer loopt met tegels die er uitzien als de onderhavige.
De aard van de werkzaamheden bracht niet anders mee dan dat [eiseres] over de gangvloer moest lopen op een wijze die bij een ieder in het dagelijks leven kan voorkomen.
Het is bezwaarlijk om bij of na regen direct overal in het hotel waarschuwingsborden te moeten plaatsen. De andere door [eiseres] gesuggereerde maatregelen (het altijd voorschrijven van veiligheidsschoenen voor alle werknemers, het overal aanbrengen van antisliptegels en het overal bewerken van de vloer met antislipvloeistof) zijn wellicht minder bezwaarlijk, maar naar het oordeel van het Hof, de overige hiervoor besproken omstandigheden van het geval in aanmerking genomen, niet redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat de (ingeleende) werknemer in de uitoefening van zijn of haar werkzaamheden schade lijdt.
Onvoldoende is dus gesteld om te kunnen aannemen dat Casa Grande en/of OHEM de door artikel 1614x BW in het leven geroepen zorgplicht hebben geschonden."
3.3 Het middel is - terecht - niet gericht tegen hetgeen het hof heeft overwogen over de in het onderhavige geval toepasselijke normen. Het keert zich in zijn geheel tegen rov. 3.4 van bestreden vonnis. Het is niet mede gebaseerd op de stelling van [eiseres] dat er vaker valpartijen in het hotel in verband met een natte vloer zijn geweest. Deze omstandigheid kan daarom niet mede in de beoordeling worden betrokken.
3.4 Onderdeel (a) van het middel is gericht tegen hetgeen het hof in de eerste drie alinea's van rov. 3.4 van zijn vonnis heeft overwogen. Het onderdeel kiest tot uitgangspunt dat de gangvloer volgens het hof kennelijk een gevaar opleverde om ten val te komen, en leidt daaruit af dat daarmee vaststaat, of tenminste bij wege van vermoeden moet worden aangenomen, dat Casa Grande en Ohem hun zorgverplichting jegens [eiseres] niet zijn nagekomen.
Indien dit uitgangspunt mede als klacht is bedoeld, mist deze klacht in zoverre feitelijke grondslag dat het hof niet heeft vastgesteld dat de gangvloer op zichzelf gevaar opleverde om ten val te komen. Het hof heeft immers overwogen dat van algemene bekendheid is dat een tegelvloer bij of na regen zo glad kan zijn dat iemand die daarover loopt, het gevaar loopt ten val te komen.
Voor zover dit uitgangspunt tevens de klacht inhoudt dat de gangvloer bij of na regen volgens het hof kennelijk een gevaar opleverde om ten val te komen, en daaruit wil afleiden dat Casa Grande en Ohem niet aan hun zorgplicht hebben voldaan, heeft het volgende te gelden. Het antwoord op de vraag of een vloer als de onderhavige aan alle eisen voldoet die redelijkerwijs daaraan zijn te stellen om te voorkomen dat een werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, en eventueel door de overheid gegeven veiligheidsvoorschriften. Het hof heeft overwogen dat
- het bij mensen die vertrouwd zijn met het klimaat in Aruba, van algemene bekendheid is dat men aldaar terdege met het gevaar van gladheid na regenval rekening moet houden;
- van [eiseres] mocht worden verwacht dat zij daarmee bekend was,
- het uiterlijk van de tegels een extra waarschuwing inhield voor het gevaar van gladheid, en
- de aard van de werkzaamheden meebracht dat [eiseres] over de gangvloer moest lopen op een wijze die bij een ieder in het dagelijks leven kan voorkomen.
Door onder deze omstandigheden te oordelen dat onvoldoende is gesteld om te kunnen aannemen dat Casa Grande en/of Ohem de door art. 1614x ABW in het leven geroepen zorgplicht hebben geschonden, heeft het hof niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk gegeven. Evenmin heeft het zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Ook de overige klachten van het onderdeel stuiten hierop af.
3.5 Onderdeel (b) is gericht tegen het oordeel van het hof dat het bezwaarlijk is bij of na regen direct overal in het hotel waarschuwingsborden te moeten plaatsen. Volgens het onderdeel kan hieruit niet worden afgeleid dat de desbetreffende maatregel redelijkerwijze niet van Casa Grande en Ohem gevorderd kon worden.
Het onderdeel faalt. In het oordeel van het hof ligt besloten dat van Casa Grande en Ohem redelijkerwijs niet kon worden gevergd bij of na regen direct overal in het hotel waarschuwingsborden te plaatsen. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk, mede in aanmerking genomen dat het hof heeft vastgesteld dat het bij mensen die vertrouwd zijn met het klimaat in Aruba, van algemene bekendheid is dat men terdege met het gevaar van gladheid na regenval rekening moet houden.
3.6 Onderdeel (c) keert zich met een rechts- en een motiveringsklacht tegen het oordeel van het hof dat het altijd voorschrijven van veiligheidsschoenen voor alle werknemers, het overal aanbrengen van antisliptegels en het overal bewerken van de vloer met antislipvloeistof, niet redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Het onderdeel faalt. Het bestreden oordeel getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is ook niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd, in aanmerking genomen de bij de beoordeling van de onderdelen (a) en (b) genoemde, door het hof in zijn oordeel betrokken, omstandigheden van het geval.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Casa Grande en Ohem begroot op € 362,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J.B. Fleers als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, A. Hammerstein, J.C. van Oven en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 2 maart 2007.
Beroepschrift 22‑11‑2005
Verzoekschrift
Cassatieregeling Nederlandse Antillen
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
Civiele Griffie
Postbus 20303
2500 EH DEN HAAG
Geeft eerbiedig te kennen:
[verzoekster], wonende op Aruba, ten deze verzoekster tot cassatie, die voor deze zaak domicilie kiest te 2517 KL 's‑Gravenhage aan de Eisenhowerlaan 102 op het kantoor van de advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden, mr. K.T.B. Salomons, die door verzoekster tot advocaat wordt gesteld en als zodanig voor haar het onderhavige verzoekschrift tot cassatie ondertekent en indient.
1
Verzoekster stelt hierbij beroep in cassatie in tegen het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 23 augustus 2005, onder registratienummer AR1724/01-H-218/04 gewezen tussen thans verzoekster als appellante en
- 1.
De naamloze vennootschap Casa Grande N.V., gevestigd te Aruba;
- 2.
De naamloze vennootschap Optima Hotel Exploitatie Maatschappij N.V., (OHEM N.V.), gevestigd te Aruba,
die als geïntimeerden blijkens bovenvermeld vonnis te dezer zake laatstelijk domicilie hebben gekozen ten kantore van zijn gemachtigde de advocaat en procureur mx R.T.J.M. Oomen aan de Beatrixstraat 8 (P.o.box 430), Oranjestad, Aruba.
2
Door verzoekster, [verzoekster], wordt uw Raad verzocht een datum te bepalen waarop zij de zaak door haar advocaat schriftelijk kan doen toelichten.
3
[verzoekster] wenst tegen voormeld vonnis a quo het navolgende middel van cassatie aan te voeren:
Middel van cassatie.
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet inachtneming nietigheid met zich brengt, doordat het Hof heeft overwogen en beslist op de daarvoor gegeven gronden als in het vonnis waartegen het beroep zich richt is geschied, zulks ten onrechte om de navolgende, ook in onderling verband en samenhang in aanmerking te nemen redenen.
I
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.
[verzoekster] was van 3 oktober 1995 tot en met 30 augustus 1998 via een uitzendbureau te werk gesteld als schoonmaakster in een door Ohem geëxploiteerd hotel van Casa Grande. Op 30 augustus 1998 is [verzoekster], tijdens werktijd en aanwezig op de werkplek, een ongeval overkomen waardoor [verzoekster] schade heeft geleden in de vorm van (blijvend) lichamelijk letsel. [verzoekster] is op die dag een betegelde gangvloer in het hotel opgelopen om op verzoek van een gast een doos tissuepapier van de servicekar te halen. De gangvloer was nat als gevolg van een regenbui en [verzoekster] is uitgegleden en ten val gekomen. [verzoekster] droeg geen veiligheidsschoenen. De tegels waren geen antisliptegels en niet bewerkt met antislipvloeistof. Er waren geen waarschuwingsborden geplaatst (r.o. 3 vonnis).
II
Eveneens staat feitelijk vast, dat de betreffende tegelvloer een gevaar opleverde om ten val te komen. Het Hof overweegt in dit verband onder r.o. 3.4: ‘De manier waarop de tegels er blijkens de foto's uitzien, moest voor [verzoekster] een extra reden zijn om zich bewust te zijn van het gevaar dat zij ten val zou kunnen komen. Het gevaar was dus voor haar voldoende kenbaar’.
III
Volgens een door de revalidatiearts dr Juan Martina opgesteld rapport heeft de val bij [verzoekster] een traumatische discus prolaps, gepaard gaande met wortelcompressie L5-S1 en vasovegetatieve dysregulatie veroorzaakt.
Het schade-expertisebureau Ergonomics N.V. berekent de hierover voor [verzoekster] ontstane schade op AFL 944.635,20 (inleidend verzoekschrift 10.10.2001).
Klachten
a)
In r.o. 3.3 stelt het Hof vast, dat niet langer is betwist dat Ohem en Casa Grande tegenover [verzoekster] de in artikel 1614x BW van Aruba omschreven verplichting hadden. Genoemd artikel bevat een zorgplicht voor de werkgever zoals bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW.
Bij de beantwoording van de vraag of Ohem en/of Casa Grande tekort zijn geschoten in hun zorgplicht jegens [verzoekster] komt het Hof tot het oordeel dat dit niet het geval is nu [verzoekster], die reeds langere tijd in Aruba verbleef, bekend mocht worden verondersteld met het feit dat vloeren na een regenbui glad worden. Volgens het Hof behoefden Casa Grande en Ohem geen rekening te houden met een minder grote mate van oplettendheid dan mag worden verondersteld bij de gemiddelde mens in Aruba die bij of na regen over een vloer loopt met tegels die eruit zien als de onderhavige. Daarbij overweegt het Hof — r.o. 3.4 — dat de aard van de werkzaamheden niet anders meebracht dan dat [verzoekster] over de gangvloer moest lopen op een wijze die bij een ieder in het dagelijks leven kan voorkomen.
Vorenstaand oordeel betekent een schending van artikel 1614x BW van Aruba, althans is onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.
De betreffende tegelvloer maakt deel uit van de werkplek (het lokaal) waarin [verzoekster] haar arbeid moest verrichten. Op Casa Grande en/of Ohem rustte de verplichting om deze werkplek zodanig te onderhouden dat [verzoekster] als werkneemster geen gevaar liep.
Nu de tegelvloer, ook volgens het Hof, kennelijk een gevaar opleverde om ten val te komen, staat daarmede vast, of levert tenminste een vermoeden op, dat Casa Grande/Ohem hun zorgverplichting jegens [verzoekster] niet zijn nagekomen.
Het Hof lijkt ervan uit te gaan dat Ohem/Casa Grande bevrijd zijn van de zorgverplichting jegens [verzoekster] nu de vloer zichtbaar een gevaar opleverde. Dit getuigt van een onjuiste rechtsopvatting. Het is immers de taak van de werkgever om er zorg voor te dragen dat de werkplaats (en materialen) veilig zijn. Dit vindt eerst zijn begrenzing wanneer het redelijkerwijs niet mogelijk was om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade zou lijden.
Het Hof acht kennelijk van doorslaggevende betekenis dat de aard van de werkzaamheden niet anders meebracht dan dat [verzoekster] over een gangvloer moest lopen op een wijze die bij een ieder in het dagelijks leven kan voorkomen. Daarbij lijkt aansluiting te worden gezocht bij het arrest van de Hoge Raad van 4 oktober 2002, NJ 2004/175.
Een vergelijking met de omstandigheden in dat arrest gaat evenwel niet op.
Genoemd arrest uit 2002 betrof een werkneemster, een ervaren kracht, tot wier werkzaamheden het behoorde om broodjes te smeren. Daarbij had zij zich gesneden met het mes. In dat kader werd overwogen dat er sprake was van een ongelukkige samenloop van omstandigheden die niet aan de werkgever kunnen worden toegerekend nu het smeren van broodjes niet afwijkt van in een thuis situatie regelmatig voorkomende werkzaamheden waarvoor, buiten de normaal in acht te nemen voorzichtigheid, geen bijzondere aandacht, concentratie en/of kennis vereist.
In casu is aan de orde een gevaarlijke tegelvloer, althans een vloer die, wanneer vochtig en daarmee glad, het gevaar van een val meebrengt. Ook al komen dergelijke vloeren ook buiten de werkplek voor, dan ontslaat dit een werkgever nog niet van zijn verplichting om zorg te dragen voor een veilige, niet gladde vloer. De aan de orde zijnde vloer leverde in ieder geval een zodanig verhoogd gevaar op dat de werknemer schade heeft geleden in de uitoefening van haar werkzaamheden. Onder deze omstandigheid strekt de zorgplicht van de werkgever zich er in ieder geval toe uit zodanige maatregelen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer bij de te verrichten werkzaamheden schade lijdt. Aldus valt niet, althans niet zonder een nadere motivering, in te zien dat in de onderhavige zaak, gezien de feitelijke omstandigheden van het geval, die zorgplicht niet zou bestaan, althans dat er zodanige feiten en omstandigheden zijn dat het treffen van maatregelen dan wel het verstrekken van aanwijzingen met betrekking tot de gladde vloer in redelijkheid niet van Casa Grande en/of Ohem gevergd kon worden.
b)
Het Hof legt aan zijn oordeel mede ten grondslag dat het bezwaarlijk is om bij of na regen direct overal in het hotel waarschuwingsplaatsen te moeten plaatsen. Uit het feit dat het plaatsen van borden bezwaarlijk is, kan nog niet worden afgeleid dat de betreffende maatregel redelijkerwijze niet van het hotel gevorderd kon worden. In zoverre getuigt ook deze overweging van een onjuiste rechtsopvatting, althans is onvoldoende gemotiveerd. Dit ook omdat niet in te zien valt waarom de betreffende borden, waarin gewezen wordt op valgevaar wanneer de vloer nat is, niet continue in het hotel aanwezig zijn.
c)
Ten aanzien van een aantal andere veiligheidsmaatregelen, te weten het altijd voorschrijven van veiligheidsschoenen voor alle werknemers, het overal aanbrengen van antisliptegels en het overal bewerken van de vloer met antislipvloeistof, overweegt het Hof dat deze wellicht minder bezwaarlijk zijn. Naar het oordeel van het Hof zijn deze maatregelen evenwel niet redelijkerwijs nodig om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn of haar werkzaamheden schade lijdt.
Ook vorenstaande overwegingen getuigen van een onjuiste rechtsopvatting; het Hof heeft hiermede zijn uitspraak in ieder geval onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. Niet in te zien valt immers waarom deze maatregelen, die naar het oordeel van het Hof minder bezwaarlijk zijn dat het bij of tijdens de regen aanbrengen van waarschuwingsborden, niet van het hotel gevergd konden worden. Uitgangspunt bij artikel 1614x BW vormt de inrichting van het lokaal en het treffen van regelingen dan wel het verstrekken van aanwijzingen, zodat de werknemer beschermd is voor zover redelijkerwijze in verband met de aard van de arbeid gevorderd kan worden. Het Hof heeft noch onderzocht noch vastgesteld dat de betreffende maatregelen redelijkerwijs niet gevorderd kunnen worden; het Hof acht ze redelijkerwijs niet nodig om te voorkomen dat de werknemer schade lijdt.
Vorenstaande getuigt niet alleen van een onjuiste toepassing van artikel 1614x BW, de overwegingen zijn ook onbegrijpelijk. Bedoelt het Hof dat met genoemde maatregelen [verzoekster] ook ten val had kunnen komen? Vaststaat in ieder geval dat [verzoekster] zonder deze maatregelen ten val is gekomen.
Artikel 1614x bevrijdt de werkgever van zijn verplichtingen wanneer er sprake is van overmacht. Gesteld noch gebleken is dat er in casu sprake was van een overmachtsituatie aan de zijde van de werkgever. Het tegendeel doet zich veeleer voor. In Hofs' arrest ligt immers besloten dat er een aantal maatregelen ter voorkoming van de val en schade mogelijk waren.
Het Hof heeft evenmin onderzocht — en derhalve ook niet vastgesteld — dat er sprake is van grove schuld van [verzoekster]. Zo [verzoekster] bij een grotere mate van oplettendheid niet ten val zou zijn gekomen, dan levert dit geen grove schuld op nu het een ervaringsfeit is dat bij de dagelijkse werkzaamheden een werknemer niet altijd alle voorzichtigheid in acht zal nemen die ter voorkoming van ongelukken geraden is.
Slotsom
Weshalve verzoekster zich wendt tot u Raad met het eerbiedig verzoek het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 23 augustus 2005 waarvan beroep te vernietigen met zodanige verdere beslissing als u Raad zal vermenen te behoren, kosten rechtens.
's‑Gravenhage, 22 november 2005
Advocaat