HR, 26-01-2007, nr. R06/071HR
ECLI:NL:HR:2007:AZ6097
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
26-01-2007
- Zaaknummer
R06/071HR
- LJN
AZ6097
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2007:AZ6097, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑01‑2007
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2007:AZ6097
ECLI:NL:HR:2007:AZ6097, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 26‑01‑2007; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ6097
- Wetingang
art. 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken
art. 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken
- Vindplaatsen
Conclusie 26‑01‑2007
Inhoudsindicatie
WTBZ. Bevelschrift van tenuitvoerlegging. Declaratiegeschil tussen cassatieadvocaat en cliënt; deelbeschikking; gelegenheid tot reactie op verweer cliënt na afzien van schriftelijke toelichting.
Rekestnr. R06/071HR
mr. E.M. Wesseling-van Gent
Parket, 12 januari 2007
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
tegen
[Verweerder]
Deze zaak betreft een begrotingsprocedure op de voet van art. 33 Wet tarieven in burgerlijke zaken.
1. Feiten(1) en procesverloop
1.1 Bij brief van 24 maart 2003 heeft mr. N.J.P. Frijns, die voor verweerder, [verweerder], een procedure heeft gevoerd bij de rechtbank te Maastricht en het gerechtshof te 's- Hertogenbosch, zich gewend tot een toenmalige kantoorgenoot van verzoeker, [verzoeker], voor het voeren van een cassatieprocedure. Vervolgens heeft [verzoeker] een cassatieadvies uitgebracht en - in opdracht van [verweerder](2) - cassatie ingesteld(3).
1.2 Voordat de schriftelijke toelichting werd genomen, heeft [verzoeker] zich ter rolle van de Hoge Raad aan de zaak onttrokken omdat van de zijde van [verweerder] geen enkele betaling, waarom was verzocht, was gedaan.
1.3 [Verweerder] heeft bij brief van 6 december 2004 aan de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden (hierna: de Raad van Toezicht) een klacht tegen [verzoeker] ingediend en tevens om begroting van de door hem betwiste declaraties van [verzoeker] verzocht.
1.4 Bij brief van 10 december 2004 heeft [verzoeker] de Raad van Toezicht op de voet van art. 32 van de Wet tarieven in burgerlijke zaken (hierna: Wtbz) verzocht om begroting van zijn aan [verweerder] in rekening gebrachte salaris. Het betrof een drietal verzonden declaraties ter grootte van respectievelijk € 4.716,05 (van 25 juli 2003), € 373,52 (van 20 oktober 2003) en € 1.223,53 (van 5 januari 2004), derhalve een totaalbedrag van € 6.323,10.
1.5 Bij brief van 12 maart 2005 (met bijlagen) heeft [verweerder] in een reactie op het verweer van [verzoeker] tegen de klacht, zijn bezwaren tegen de declaraties van [verzoeker] nader uitgewerkt en toegelicht en - zakelijk weergegeven - gesteld(4) dat (i) voor een aantal verrichtingen te veel tijd in rekening is gebracht en (ii) werkzaamheden die door medewerkers, niet zijnde advocaten zijn verricht, volgens het uurtarief van [verzoeker] in rekening zijn gebracht. Voorts heeft [verweerder] aangevoerd dat (iii) [verzoeker] bij brief van 9 april 2003 heeft meegedeeld dat de kosten van de behandeling van de zaak worden berekend op basis van de daaraan bestede uren en dat zijn uurtarief € 193,- bedraagt te vermeerderen met kosten en verschotten, terwijl een eerste indexering per 1 januari 2004 zou plaatsvinden. [Verzoeker] heeft in afwijking van deze afspraak onmiddellijk een uurtarief van € 201,- gehanteerd. Daarnaast heeft [verzoeker] volgens [verweerder] dubbel gedeclareerd doordat hij in de declaraties niet het voorschot in mindering heeft gebracht.
1.6 [Verzoeker] heeft bij brief van 5 april 2005 aan de Raad van Toezicht het hiervoor onder 1.5 onder (iii) aangevoerde als juist erkend en gesteld dat de desbetreffende declaratie met een bedrag van € 230,68 moet worden verminderd, waarmee het totaal uitkomt op € 6.092,40.
1.7 De Raad van Toezicht heeft de voorgelegde declaraties bij beslissing van 16 maart 2006 begroot op een bedrag van € 6.092,40.
1.8 Bij verzoekschrift (met bijlagen), ingekomen ter griffie van de Hoge Raad der Nederlanden op 8 juni 2006, heeft [verzoeker] de president van de Hoge Raad der Nederlanden verzocht bij bevelschrift van tenuitvoerlegging het door [verweerder] aan hem verschuldigde nader vast te stellen als bedoeld in art. 33 Wtbz, nu [verweerder] ondanks aanmaning het door de Raad van Toezicht begrote bedrag niet heeft voldaan.
1.9 [Verweerder] heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, dat op 2 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad der Nederlanden is ingekomen.
Volgens [verweerder] heeft de Raad van Toezicht de begroting op een onjuist bedrag vastgesteld en had de Raad van Toezicht het bedrag dienen te begroten op € 5.979,78. [verweerder] voert daartoe aan dat ten onrechte geen rekening is gehouden met een creditfactuur van 28(5) oktober 2004 van € 112,62.
1.10 Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling van het verzoek(6).
2. Beoordeling
2.1 De uit 1843 daterende Wet tarieven in burgerlijke zaken voorziet in een bijzondere rechtsgang in geval van een geschil tussen een advocaat en zijn cliënt over het salaris(7). De artikelen 32-40 Wtbz kunnen alleen worden toegepast in geval van een geschil over de hoogte van het bedrag van de declaratie, maar niet in geschillen die niet de omvang van het gedeclareerde bedrag betreffen(8). Indien sprake is van een geschil over de hoogte van het salaris van de advocaat, wordt in art. 32 Wtbz de begroting daarvan opgedragen aan de Raad van Toezicht in het arrondissement waarin de advocaat woonachtig is.
2.2 Indien de Raad van Toezicht het salaris heeft begroot en de advocaat met die begroting geen genoegen neemt of - zoals in het onderhavige geval - de cliënt weigerachtig blijft het bedrag daarvan te voldoen, vindt op grond van art. 33 Wtbz nadere vaststelling plaats door "den voorzitter van het collegie waar de zaak, waarin het salaris berekend is, gediend heeft, of door een der leden, daartoe door hem benoemd". Nu het hier de door [verzoeker] voor [verweerder] gevoerde cassatieprocedure betreft, dient de nadere vaststelling dus te geschieden door de president van de Hoge Raad(9).
2.3 Art. 35 Wtbz luidt als volgt:
"1. De regter, door wien de begrooting geschiedt, is bevoegd de overlegging der justificatoire stukken te vorderen.
2. Hij slaat bij de begrooting acht op de omstandigheid, of de gemaakte kosten en verschotten en de gedeclareerde vacatien, naar den aard der zaak, nuttig, doelmatig of noodig kunnen geacht worden, of door den client zijn verlangd, en wijzigt, roijeert of vermindert de zoodanige, welke daarbij geoordeeld worden overbodig te zijn, of de palen eener billijke gematigdheid te overschrijden, daarbij in aanmerking nemende het gewigt der zaak, en de moeijelijkheid die zij mogt hebben opgeleverd."
Hieruit volgt dat de rechterlijke toetsing niet marginaal is.
2.4 Uit het verweerschrift kan worden afgeleid dat [verweerder] het door de Raad van Toezicht begrote bedrag slechts betwist voorzover daarin geen rekening is gehouden met de thans door [verweerder] overgelegde creditnota van 28 oktober 2004 groot € 112,62. Over het resterende bedrag van € 5.979,78 bestaat (kennelijk) niet langer een geschil. Voor dit bedrag kan derhalve nadere vaststelling plaatsvinden.
Mijn conclusie strekt ertoe dat reeds thans een bevelschrift tot betaling door [verweerder] aan [verzoeker] van het bedrag van € 5.979,78 wordt uitgevaardigd en dat daarbij een termijn wordt bepaald voor het verzet als bedoeld in art. 40 Wtbz, aangezien de wet geen termijn bevat. Daarbij kan worden aangesloten bij de algemene termijn voor het instellen van verzet van art. 143 Rv, te weten binnen vier weken na de te wijzen uitspraak.
2.5 Met betrekking tot het betwiste bedrag van € 112,62 geldt m.i. het volgende.
De creditnota van 28 oktober 2004 vermeldt, voorzover thans van belang:
Declaratienummer
[001]
Inzake: F020-10003561
[verweerder]/[betrokkene 2]
Voor werkzaamheden als vermeld in bijgaande specificatie.
Verschotten (belast)-94,64
BTW 19%-17,98
Totaal €-112,62
Uit de bijgevoegde "specificatie verschotten" blijkt dat het gaat om "kosten deurwaarder (belast)".
2.6 In het verweerschrift is niet uit de doeken gedaan waarom deze creditnota is verstuurd en op welke declaratie deze verschotten in mindering zijn gebracht. Uit de creditnota kan dit evenmin worden afgeleid.
Aangezien [verzoeker] heeft afgezien van een schriftelijke reactie op het verweerschrift, is ook van die zijde geen nadere uitleg voorhanden.
2.7 Ik constateer allereerst dat het (dossier)nummer op de creditnota overeen komt met het dossiernummer op de drie ter begroting ingediende declaraties (F020-10003561). Daarnaast valt op dat in de declaratie van 20 oktober 2003 ook een post belaste verschotten van € 94,64 voorkomt. Het enkele voorkomen van die post biedt m.i. echter onvoldoende aanknopingspunt om aan te nemen dat het dezelfde post betreft en dat die ten onrechte in de begroting is betrokken. Mogelijk heeft de creditnota betrekking op een andere, niet ter begroting ingediende declaratie of zijn de gecrediteerde verschotten anderszins buiten de begroting gebleven. De begrotingsprocedure is immers eerst ná verzending van de creditnota aangevangen.
2.8 Gelet op het bovenstaande komt het mij geraden voor dat - mochten partijen over dit bedrag willen doorprocederen - de president gebruik maakt van zijn bevoegdheid van art. 35 lid 1 Wtbz en dat partijen in de gelegenheid worden gesteld zich uit te laten over de creditnota van 28 oktober 2004, waarbij zij met name opheldering dienen te verschaffen over de vraag op welke declaratie de creditnota betrekking heeft.
3. Conclusie
De conclusie strekt ertoe dat:
- bij beschikking het bedrag van het door [verweerder] aan [verzoeker] verschuldigde van de declaraties van 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 nader wordt vastgesteld op € 5.979,78 en dat de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor het genoemde bedrag wordt bevolen;
- de termijn waarbinnen [verweerder] hiertegen in verzet kan komen, wordt bepaald op vier weken na de uitspraak;
- partijen zich voor het overige uitlaten over de creditnota van 28 oktober 2004 als onder 2.8 aangegeven.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
1 Zie de beslissing van de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van
16 maart 2006 onder 3.
2 Zie zijn brief van 3 juni 2003.
3 Deze cassatieprocedure heeft geleid tot HR 29 oktober 2004, NJ 2004, 673.
4 Zie voor een opsomming van alle argumenten die op de klacht en de begroting betrekking hebben de beslissing van de Raad van Toezicht van 16 maart 2006 onder 4.
5 Het verweerschrift verwijst - kennelijk per abuis - naar "de creditfactuur van 20 oktober 2004". De desbetreffende creditnota is overgelegd als bijlage 4.
6 Beide partijen hebben de Hoge Raad hiervan mededeling gedaan bij brief van 16 augustus 2006; deze brieven bevinden zich in het griffiedossier.
7 Zie voor een uitgebreide uiteenzetting over de (totstandkoming van de) Wtbz o.m. mijn conclusie vóór HR 4 maart 2005, NJ 2005, 370.
8 HR 18 juni 1993, NJ 1994, 4 m.nt. HER.
9 Op grond van art. IX van het Reglement van Inwendige Dienst van de Hoge Raad der Nederlanden is dit de voorzitter van de Eerste Meervoudige Kamer.
Uitspraak 26‑01‑2007
Inhoudsindicatie
WTBZ. Bevelschrift van tenuitvoerlegging. Declaratiegeschil tussen cassatieadvocaat en cliënt; deelbeschikking; gelegenheid tot reactie op verweer cliënt na afzien van schriftelijke toelichting.
26 januari 2007
Rek.nr. R06/071HR
RM
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
Bevelschrift van tenuitvoerlegging ten verzoeke van:
[Verzoeker],
advocaat te [plaats],
VERZOEKER,
t e g e n
[Verweerder],
wonende te [woonplaats], België,
VERWEERDER.
1. Het geding
Bij arrest van 29 oktober 2004, nr. C03/209HR, NJ 2004, 673, heeft de Hoge Raad in de zaak van verweerder - verder te noemen: [verweerder] - en zijn echtgenote, [betrokkene 1], als eisers tot cassatie, tegen [betrokkene 2] als verweerder in cassatie, het beroep in cassatie verworpen.
Bij verzoekschrift van 8 juni 2006 aan de President van de Hoge Raad der Nederlanden deelt verzoeker - verder te noemen: [verzoeker] - mede dat [verweerder] weigerachtig blijft om het bedrag van een drietal door hem aan [verweerder] gezonden declaraties - gedateerd 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 - voor honorarium, verschotten en BTW ter zake van werkzaamheden in voormelde cassatieprocedure te voldoen en dat deze declaraties bij beslissing van de Raad van Toezicht voor de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden van 16 maart 2006 zijn begroot op een bedrag van € 6.092,40. De beslissing van de Raad van Toezicht is bij het verzoekschrift gevoegd. [Verzoeker] verzoekt bij bevelschrift van tenuitvoerlegging het door [verweerder] aan hem verschuldigde nader vast te stellen.
[Verweerder] heeft bij verweerschrift van 31 juli 2006 verzocht het verschuldigde vast te stellen op een bedrag van ten hoogste € 5.979,78.
Partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling van het verzoek.
De conclusie van de Advocaat-Generaal E.M. Wesseling-van Gent strekt ertoe dat:
- bij beschikking het bedrag van het door [verweerder] aan [verzoeker] verschuldigde van de declaraties van 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 nader wordt vastgesteld op € 5.979,78 en dat de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor het genoemde bedrag wordt bevolen;
- de termijn waarbinnen [verweerder] hiertegen in verzet kan komen, wordt bepaald op vier weken na de uitspraak;
- partijen zich voor het overige uitlaten over de creditnota van 28 oktober 2004 als onder 2.8 van de conclusie is aangegeven.
2. Beoordeling van het verzoek
2.1 [Verweerder] verzet zich blijkens zijn verweerschrift slechts in zoverre tegen de begroting van de declaraties zoals door de Raad van Toezicht verricht, dat hij stelt dat daarin geen rekening is gehouden met de hem door [verzoeker] op 28 oktober 2004 gezonden creditnota, vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 2.5.
2.2 Nu partijen hebben afgezien van schriftelijke toelichting heeft [verzoeker] zich nog niet uitgelaten over dit verweer. Hij zal alsnog in de gelegenheid worden gesteld zulks schriftelijk te doen, binnen twee weken na heden, waarna [verweerder] daarop nog schriftelijk kan reageren, eveneens binnen twee weken nadien.
2.3 In afwachting van de beslissing omtrent de bedoelde creditnota zal het verzoek worden toegewezen tot het door [verweerder] erkende bedrag.
De President van de Hoge Raad:
Gezien de stukken,
Stelt het bedrag van het verschuldigde en onvergolden deel van de declaraties van 25 juli 2003, 20 oktober 2003 en 5 januari 2004 voorshands vast op een bedrag van € 5.979,78 (vijfduizend negenhonderdnegenenzeventig euro en achten zeventig eurocent),
Beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking voor het bedrag van € 5.979,78,
en stelt, alvorens verder te beslissen, partijen in de gelegenheid zich uit te laten als hiervoor onder 2.2 bedoeld.
Bepaalt dat tegen dit bevelschrift verzet kan worden gedaan binnen vier weken na heden.
's-Gravenhage, 26 januari 2007
Mr. E.J. Numann,
fgd. President.