HR, 22-12-2006, nr. R06/112HR
ECLI:NL:HR:2006:AZ3094
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
22-12-2006
- Zaaknummer
R06/112HR
- LJN
AZ3094
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2006:AZ3094, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑12‑2006
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2006:AZ3094
ECLI:NL:HR:2006:AZ3094, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑12‑2006; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2006:AZ3094
- Wetingang
art. 426a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
art. 426a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Conclusie 22‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Niet-ontvankelijk cassatieberoep vanwege in beroepschrift ontbrekende middelen (art. 426a lid 2 Rv.); aanvulling of indiening van middelen na cassatietermijn slechts toegestaan onder bijzondere omstandigheden.
Rek.nr. R06/112HR
Mr L. Strikwerda
Parket, 24 nov. 2006
conclusie inzake
[Verzoeker]
Edelhoogachtbaar College,
1. Ten aanzien van thans verzoeker tot cassatie, hierna: [verzoeker], heeft de rechtbank Rotterdam bij vonnis van 2 oktober 2002 de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard.
2. Bij vonnis van genoemde rechtbank van 25 april 2006 is de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [verzoeker] beëindigd zonder aan hem de schone lei toe te kennen.
3. Dit vonnis is op het hoger beroep van [verzoeker] door het gerechtshof te 's-Gravenhage bij arrest van 3 augustus 2006 bekrachtigd.
5. Het cassatierekest voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv omdat het niet een omschrijving bevat van de middelen waarop het beroep berust. Hieraan kan niet afdoen dat [verzoeker] op 21 september 2006 - derhalve na het verstrijken van de cassatietermijn - een (aanvullend) verzoekschrift in cassatie heeft ingediend, waarin een cassatiemiddel wordt geformuleerd. Aanvulling of indiening van cassatiemiddelen na het verstrijken van de cassatietermijn is immers in beginsel niet toegestaan. Bijzondere omstandigheden die een afwijking van deze regel zouden kunnen rechtvaardigen, zoals de omstandigheid dat ten tijde van het instellen van het cassatieberoep niet kon worden beschikt over een essentieel processtuk, zijn gesteld noch gebleken. [Verzoeker] kan in zijn cassatieberoep derhalve niet worden ontvangen. Zie o.m. HR 26 november 2004, NJ 2005, 25 en HR 8 juli 2005, NJ 2006, 95. Zie voorts Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005) nr. 143, blz. 309.
De conclusie strekt tot niet-ontvankelijk verklaring van [verzoeker] in zijn cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
Uitspraak 22‑12‑2006
Inhoudsindicatie
Procesrecht. Niet-ontvankelijk cassatieberoep vanwege in beroepschrift ontbrekende middelen (art. 426a lid 2 Rv.); aanvulling of indiening van middelen na cassatietermijn slechts toegestaan onder bijzondere omstandigheden.
22 december 2006
Eerste Kamer
Rek.nr. R06/112HR
MK/RM
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W.P. den Hertog.
1. Het geding in feitelijke instanties
Bij vonnis van de rechtbank te Rotterdam van 2 oktober 2002 is de definitieve schuldsaneringsregeling van toepassing verklaard ten aanzien van verzoeker tot cassatie - verder te noemen: verzoeker.
Bij vonnis van 25 april 2006 is door die rechtbank de schuldsaneringsregeling ten aanzien van verzoeker beëindigd zonder aan hem de schone lei toe te kennen.
Tegen dit vonnis heeft verzoeker hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 3 augustus 2006 heeft het hof het vonnis van de rechtbank van 25 april 2006 bekrachtigd.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft verzoeker beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn cassatieberoep.
De advocaat van verzoeker heeft bij brief van 8 december 2006 op de conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1 Verzoeker is bij een op 11 augustus 2006 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen beroepschrift in cassatie gekomen van het arrest van het hof van 3 augustus 2006 tot bekrachtiging van het vonnis van de rechtbank van 25 april 2006 waarin ten aanzien van verzoeker de schuldsaneringsregeling is beëindigd zonder aan hem de schone lei toe te kennen. Het beroepschrift in cassatie voldoet niet aan de eisen van art. 426a lid 2 Rv. omdat het niet een omschrijving bevat van de middelen waarop het beroep steunt.
3.2 Hieraan kan niet afdoen dat verzoeker op 21 september 2006, na het verstrijken van de cassatietermijn, alsnog een verzoekschrift in cassatie heeft ingediend, waarin een cassatiemiddel is opgenomen. Aanvulling of indiening van cassatiemiddelen na het verstrijken van de termijn voor het cassatieberoep is niet toegestaan, behoudens bijzondere omstandigheden die hier evenwel niet zijn aangevoerd. Aan de inhoud van het aanvullend cassatierekest moet dus worden voorbijgegaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president D.H. Beukenhorst als voorzitter en de raadsheren P.C. Kop, J.C. van Oven, F.B. Bakels en W.D.H. Asser, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer E.J. Numann op 22 december 2006.