HR, 14-02-2003, nr. C01/325HR
ECLI:NL:HR:2003:AF1306
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
14-02-2003
- Zaaknummer
C01/325HR
- LJN
AF1306
- Roepnaam
Aegon/Rendite
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht (V)
Verbintenissenrecht (V)
Internationaal privaatrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verbintenissenrecht / Overeenkomst
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2003:AF1306, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑02‑2003
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2003:AF1306
ECLI:NL:HR:2003:AF1306, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 14‑02‑2003; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2003:AF1306
- Wetingang
art. 5 Wet bepalingen van internationaal privaatrecht met betrekking tot zeerecht en binnenvaartrecht; art. 629 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
JOL 2003, 104
RvdW 2003, 36
NJ 2008, 412 met annotatie van P. Vlas
S&S 2003, 73
JWB 2003/71
JBPr 2003/52 met annotatie van mr. F.G.M. Smeele
NJ 2008, 412 met annotatie van P. Vlas
JBPr 2003/52 met annotatie van mr. F.G.M. Smeele
Conclusie 14‑02‑2003
Inhoudsindicatie
-
Rolnr. C01/325
Mr L. Strikwerda
Zt. 22 nov. 2002
conclusie inzake
1. Aegon Schadeverzekering N.V.
2. The T-Corp. B.V.
tegen
1. DS-Rendite Fonds nr. 45 Ms "Cape Race" GmbH & Co. Containerschiff KG
2. Hanse Bereederung GmbH
3. [Verweerster 3]
Edelhoogachtbaar College,
1. Deze zaak betreft de vraag of een in een cognossement opgenomen forumkeuzebeding waarin wordt afgeweken van de in art. 629 lid 1 Rv neergelegde bevoegdheidsregel voor inkomend zeevervoer voldoet aan de daaraan ingevolge het tweede lid van dat artikel te stellen eisen.
2. In cassatie dient van het volgende te worden uitgegaan.
(i) Een hoeveelheid katoenen kleding in containers is met het m.s. "Copiapo" vervoerd van Callao, Peru, naar Amsterdam. Voor dit vervoer is een op 19 januari 1997 gedateerd cognossement afgegeven op een formulier van Consorcio Naviero Peruano S.A. (hierna: CNP).
(ii) Op de achterzijde van het cognossement staat omschreven wie als "carrier" moet worden aangemerkt (clause 1):
"'Carrier' means the party named on the face of this Bill of Lading as being the carrier."
Verder is op de achterzijde van het cognossement het volgende forumkeuzebeding opgenomen (clause 26):
"All legal proceedings arising from this contract of carriage evidenced by this bill of lading shall be brought before the Courts of the city where the Carrier has his principle place of business, as indicated below that Carrier's name on the face of this Bill of Lading, to the exclusion of the jurisdiction of the Courts of any other place, unless the Carrier appeals to such other jurisdiction or voluntary submits himself thereto."
(iii) De derde cognossementhouder (eiseres tot cassatie sub 2, hierna: TTC) en haar verzekeraar (eisers tot cassatie sub 1, hierna: Aegon) stellen dat bij aankomst te Amsterdam een deel van de kleding was verdwenen en dat deze goederen verloren zijn gegaan in de periode tussen laden en lossen.
(iv) Aegon c.s. vorderen betaling van een bedrag van f 224.503,- van verweerders in cassatie (hierna: Rendite, Hanse en [verweerster 3]). Volgens Aegon c.s. is Rendite de geregistreerd eigenares van de "Copiapo", terwijl Hanse en [verweerster 3] door respectievelijk Lloyd's Intelligence en het Liberiaanse Scheepsregister als rompbevrachter worden aangemerkt. Aegon c.s. zijn van mening dat deze drie partijen, naast CNP zijn aan te merken als vervoerder onder het cognossement en als zodanig zijn aan te spreken ter zake van de onderhavige schade.
(v) CNP is niet door Aegon c.s. aangesproken, omdat "het cognossement in kwestie een jurisdictiebeding behelst, verwijzend naar de rechter te Lima, welk beding geldig (b)lijkt voorzover het CNP betreft" (inleidende dagvaarding, sub 5).
3. Rendite c.s. hebben de exceptie van onbevoegdheid opgeworpen. Zij stellen dat de zaak op grond van het hiervoor geciteerde forumkeuzebeding voor de rechter te Lima, Peru, moet worden gebracht. Daartoe voeren zij aan dat - blijkens het cognossement - CNP is aan te merken als de vervoerder ("carrier") en dat deze zijn "principal place of business" in Lima heeft.
4. De Rechtbank te Amsterdam heeft bij vonnis van 24 mei 2000 (gepubliceerd in S&S 2001, 26) de exceptie verworpen en zich bevoegd verklaard om van de vordering van Aegon c.s. kennis te nemen.
5. Rendite c.s. zijn van het vonnis van de Rechtbank in hoger beroep gegaan bij het Gerechtshof te Amsterdam. Bij arrest van 7 juni 2001 heeft het Hof het vonnis van de Rechtbank vernietigd en de Rechtbank onbevoegd verklaard.
6. Naar het oordeel van het Hof voldoet de forumkeuze aan de vereisten van art. 629 lid 2 Rv. Het Hof heeft daartoe onder meer overwogen:
"3.15 (...). Zij verwijst niet zonder meer naar de rechter van de 'principal place of business' van de 'carrier', maar naar de rechter van de stad waar de vervoerder zijn 'principal place of business' heeft, zoals die stad is opgegeven onder de naam van die vervoerder 'on the face' van het cognossement. (...).
3.16 (...). [A]lleen CNP [komt] in aanmerking als mogelijke, 'on the face' van het cognossement genoemde vervoerder en Lima als onder de naam van CNP opgegeven stad waar CNP haar 'principal place of business' zal hebben. Anders dan Aegon c.s. zeggen te menen, is verwarring met andere vervoerders onder cognossement, zoals Rendite c.s., uitgesloten. (...).
3.17 (...).
3.18 (...). [I]mmers haar naam is geplaatst in het vakje FOR THE CARRIER op de voorzijde van het cognossement (...). Dat namens CNP de kapitein, of een vertegenwoordiger van de kapitein, die naam heeft geplaatst, is niet van belang, waar niet is aangevoerd dat de kapitein of diens vertegenwoordiger niet namens CNP mocht handelen.
3.19 De vermelding 'As Agent(s) only' die aan de voet van het evengenoemde vakje is voorgedrukt, geeft geen aanleiding voor twijfel of CNP nu wel als vervoerder kan worden aangemerkt. Immers onmiskenbaar wordt hier niet CNP, maar (hooguit) de kapitein of degene die namens de kapitein ondertekende, als 'agent' aangemerkt."
Het verweer van Aegon c.s. dat Rendite c.s. zich niet op de clausule kunnen beroepen omdat deze nietig is op grond van art. 629 lid 2 Rv nu Rendite c.s. als vervoerders onder cognossement kunnen worden aangemerkt en zij geen van allen woonplaats in Peru hebben, heeft het Hof verworpen. Art. 629 Rv dwingt volgens het Hof niet tot een uitleg die meebrengt dat een forumkeuze nietig is op grond van de omstandigheid dat er nog andere personen zijn die, hoewel het cognossement niet door of namens hen is ondertekend of afgegeven, niettemin als vervoerder onder het cognossement worden aangemerkt en die geen woonplaats hebben in dezelfde staat als de vervoerder die het cognossement heeft afgegeven. Naar 's Hofs oordeel verzet de ratio van de wetsbepaling - bescherming van derde cognossementhouders - zich niet tegen een keuze voor het vervoerdersforum, hoe bezwaarlijk ook, mits die keuze voldoende duidelijk wordt gedaan (r.o. 3.23).
7. Aegon c.s. zijn tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit verscheidene onderdelen opgebouwd middel dat door Rendite c.s. is bestreden met conclusie tot verwerping van het cassatieberoep.
8. Centraal in het middel staat de klacht dat het Hof ten onrechte heeft beslist dat het onderhavige forumkeuzebeding voldoet aan de daaraan ingevolge art. 629 lid 2 Rv te stellen eisen.
9. Vooropgesteld zij dat, niettegenstaande het feit dat Rendite en Hanse (gedaagden in eerste aanleg) gevestigd zijn op het grondgebied van een EEX-staat, te weten de BRD, de vraag naar de geldigheid van het onderhavige forumkeuzebeding óók ten aanzien van Rendite en Hanse buiten het formele toepassingsgebied van art. 17 van het EEX-Verdrag valt, aangezien de door dat beding als bevoegd aangewezen rechter niet de rechter van een EEX-staat is (zie art. 17 lid 1 van het EEX-Verdrag). De vraag naar de geldigheid van het forumkeuzebeding wordt derhalve beheerst door het commune internationaal bevoegdheidsrecht, meer bepaald art. 629 lid 2 Rv. Het Hof heeft in r.o. 3.9 en 3.10 van zijn arrest in gelijke zin beslist en dit oordeel wordt in cassatie - terecht - niet bestreden.
10. Art. 629 Rv is ingevoerd ter bescherming van (in het bijzonder) de derde cognossementhouder. In de memorie van toelichting wordt over de achtergrond van het artikel het volgende gemeld (Kamerstukken II 1986/1987, 19 979, nr. 3, p. 123):
"Het komt herhaaldelijk voor dat een ontvanger en dan vooral een derde cognossementhouder zich geconfronteerd ziet met zg. jurisdictieclausules, die hem verwijzen naar een dikwijls moeilijk te bereiken rechter in een land waar noch de schadeomvang noch de schadeoorzaak werd vastgesteld en waar veelal onzekerheid heerst over de toe te passen rechtsregels. Bovendien wordt deze plaats herhaaldelijk op zeer onduidelijke en dubbelzinnige wijze vermeld. (...). De voorgestelde bepaling stelt aan dit misbruik paal en perk door te bepalen dat dergelijke clausules slechts geldig zijn indien competent wordt geacht een duidelijk aangewezen rechter in hetzij het land van de vervoerder hetzij het land van de ontvanger."
Wat dit paal en perk stellen inhoudt, blijkt uit artikel 629 lid 2. Het bepaalt dat een forumkeuzebeding nietig is tenzij het beding:
"a. bevoegd verklaart een rechter van een met name genoemde plaats gelegen op het grondgebied van de staat waarin hetzij de vervoerder hetzij de ontvanger woonplaats heeft, dan wel
b. is neergelegd in een afzonderlijk, niet naar algemene voorwaarden verwijzend geschrift."
Zie nader over (de achtergrond van) art. 629: I.H. Wildeboer, De zeerecht-consument: een tevreden mens?, in: Recht door zee, 1980, blz. 213-222, en F.G.M. Smeele, De rechtsmacht van de Nederlandse rechter bij inkomend zeevervoer, TCR 1996, blz. 41-43.
11. Ook onder art. 17 van het EEX-Verdrag (thans art. art. 23 EEX-Verordening) heeft de forumkeuze in cognossementen tot vragen in verband met de positie van de derde cognossementshouder aanleiding gegeven. In het arrest HvJEG 9 november 2000, zk C-387/98 (Karl Liebknecht), Jur. 2000, p. I-9337, NJ 2001, 599 nt. PV naar aanleiding van door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vragen over de uitleg van art. 17 EEX-Verdrag (HR 23 oktober 1998, NJ 1998, 901), stond de geldigheid van een forumkeuzebeding ten opzichte van een derde cognossementhouder centraal. Voor het onderhavige bevoegdheidsgeschil kan evenwel slechts in zeer beperkte mate inspiratie worden gezocht in (de uitleg) van art. 17 EEX-Verdrag. Het Hof van Justitie stelt voorop dat niet vereist is dat een forumkeuzebeding zodanig is geformuleerd dat louter op grond van de bewoordingen ervan reeds kan worden bepaald welk gerecht bevoegd is. Het is volgens het Hof voldoende dat het beding de objectieve elementen bevat op basis waarvan partijen overeenstemming hebben bereikt over de keuze van het gerecht of de gerechten waaraan zij de ontstane of de toekomstige geschillen willen voorleggen. Die elementen moeten voldoende nauwkeurig zijn om de geadieerde rechter in staat te stellen te bepalen of hij bevoegd is en zij kunnen eventueel worden geconcretiseerd door de omstandigheden van het geval. Met betrekking tot de geldigheid van de forumkeuze ten opzichte van de derde cognossementhouder oordeelde het Hof van Justitie dat, wanneer een forumkeuzebeding geldig is in de betrekkingen tussen de afzender en de vervoerder, het ook tegenover de derde cognossementshouder kan worden ingeroepen indien deze krachtens het toepasselijke nationale recht de afzender in diens rechten en verplichtingen is opgevolgd. Is dat het geval, dan behoeft de instemming van de derde cognossementhouder met de forumkeuze niet afzonderlijk te worden onderzocht. Vgl. ook HvJEG 19 juni 1984, zk 97/184 (Tilly Russ), Jur. 1984, p. I-1597, NJ 1998, 901 en HvJEG 16 maart 1999, zk C-159/97 (Casteletti), Jur. 1999, p. I-1597, NJ 2001, 116.
12. Uit het "Karl Liebknecht"-arrest volgt dat wanneer een derde cognossementhouder de afzender is opgevolgd in diens rechten en verplichtingen, hij onder het regime van art. 17 EEX-Verdrag automatisch is gebonden aan een eventueel forumkeuzebeding dat gold tussen de oorspronkelijke contractspartijen. Een dergelijke redenering kan bij de toepassing van art. 629 Rv echter niet worden gevolgd. In deze bepaling wordt op het punt van de internationale bevoegdheid uitdrukkelijk onderscheid gemaakt tussen de afzender en de derde cognossementhouder. Het is dan ook mogelijk dat de forumkeuze geldig is ten opzichte van de afzender, maar niet ten opzichte van de derde cognossementhouder, ook wanneer deze laatste de afzender is opgevolgd in diens rechten en verplichtingen.
13. Wat de vraag naar de eisen van duidelijkheid van het forumkeuzebeding betreft, zou men bij strikte lezing van art. 629 lid 2 Rv kunnen menen dat louter op grond van de bewoordingen van het forumkeuzebeding duidelijk dient te zijn welke rechter als bevoegd is aangewezen. In de bepaling staat immers dat het beding "de rechter van een met name genoemde plaats" bevoegd dient te verklaren. Deze lezing wordt evenwel niet door het cassatiemiddel verdedigd en gaat ook te ver. Uit de ratio van art. 629 Rv - bescherming van de derde cognossementhouder tegen misbruik van forumkeuzebedingen - kan worden afgeleid dat voldoende is wanneer het uit het cognossement kenbaar is welke rechter op grond van het forumkeuzebeding bevoegd is. Op (andere) omstandigheden die buiten het cognossement zijn gelegen en dus voor de derde cognossementhouder niet kenbaar behoeven te zijn, behoort geen acht te worden geslagen. Ook in dit opzicht kan voor de uitleg van art. 629 Rv dus geen aansluiting worden gezocht bij het Karl Liebknecht-arrest. In dat arrest werd immers geoordeeld dat om te concretiseren naar welke rechter het forumkeuzebeding verwijst, acht mag worden geslagen op de omstandigheden van het geval. Het meewegen van (alle) omstandigheden van het geval is m.i. slechts geëigend indien - zoals het Hof van Justitie ten aanzien van art. 17 EEX-Verdrag voorschrijft - voor de beoordeling van de geldigheid van het forumkeuzebeding de relatie tussen de oorspronkelijke contractspartijen centraal wordt gesteld. Wanneer een forumkeuzebeding bevoegd verklaart "the Courts of the city where the Carrier has his principle place of business", behoort derhalve uit de tekst van het cognossement te blijken wie die vervoerder is en waar deze zijn "principal place of business" heeft. Na deze omzwervingen keer ik terug naar het middel.
14. Onderdeel I van het middel richt zich tegen 's Hofs oordeel, in r.o. 3.15 t/m 3.20, dat de jurisdictieclausule geldig is. Het onderdeel betoogt onder (1) dat op basis van de door het Hof genoemde omstandigheden niet de conclusie kan worden getrokken dat CNP de vervoerder is, bedoeld in de clauses 1 en 26 van het cognossement omdat op basis van die omstandigheden ook kan worden geconcludeerd dat in het cognossement geen vervoerder is vermeld die aan de vereisten van clause 26 voldoet. Voorts voert het onderdeel dat de vermelding van de volledige naam van CNP op het cognossement slechts impliceert dat het cognossementsformulier van CNP is gebruikt, dat het adres van CNP niet onder ("below"), maar naast de naam van CNP staat afgedrukt, en dat in het vakje "FOR THE CARRIER" in het geheel geen adres staat vermeld, noch een ondubbelzinnige aanwijzing van CNP als "carrier". Onder (2) wijst het onderdeel voorts nog op de volgende omstandigheden:
a.Tussen partijen staat onbestreden vast dat sprake is van een kapiteinscognossement; het door of namens de kapitein ondertekenen verbindt in de regel de reder of rompbevrachter (als principaal/werkgever van de kapitein).
b. Op Rendite c.s. rust de bewijslast dat de kapitein namens CNP heeft getekend.
c. Aegon c.s. hebben gesteld dat het cognossement door CNP namens de kapitein ("for the master") is getekend en deze stelling is niet minder plausibel dan de uitleg die het Hof heeft gevolgd.
d. Het Hof heeft in r.o. 3.3 sub a overwogen: "Het betreft een schoon kapiteinscognossement; het is namens CNP 'for the maste' (dus namens de kapitein; hof) ondertekend." Deze vaststelling is onjuist, althans onbegrijpelijk ofwel omdat hiermee de stelling van Aegon c.s. onjuist wordt weergegeven, ofwel omdat deze vaststelling in strijd is met de slotzinnen van r.o.'s 3.18 en 3.19.
e. Rendite c.s. hebben zich in feitelijke instanties wisselend en onduidelijk uitgelaten over de vraag wie het cognossement heeft ondertekend (vgl. pleitnota in eerste aanleg, p. 3 en pleitnota in appèl sub 14).
f. Rendite c.s. hebben nooit (gemotiveerd) gesteld dat CNP aan de kapitein een volmacht heeft gegeven om namens haar als vervoerder het cognossement te ondertekenen. Volgens Aegon c.s. hebben Rendite c.s. overigens "geen enkele adstructie (...) gegeven van CNP's eigen visie op de vraag wie als 'carrier' in de zin van de clausules heeft te gelden".
g. Voor een derde cognossementhouder kunnen de voorgedrukte woorden "As Agent(s) only" onderin het vakje "FOR THE CARRIER" gerede aanleiding voor twijfel bieden of CNP wel als vervoerder in de zin van clause 26 kan worden aangemerkt. Uit deze woorden kan immers ook worden opgemaakt dat CNP zich niet zelf als vervoerder in de zin van clause 26 heeft willen binden, maar dat door een agent voor een derde als vervoerder is getekend.
h. Aegon c.s. hebben van meet af aan het standpunt ingenomen dat vanwege het gebruik van het formulier van CNP, CNP slechts is aan te merken als vervoerder in de zin van art. 461 lid 1 BW. Zij hebben vanaf hun conclusie van antwoord (sub 12) ondubbelzinnig de geldigheid van de clausule wat betreft CNP betwist. Daarmee is onverenigbaar de door het Hof in r.o. 3.3 sub d aan Aegon c.s. toegeschreven beweegredenen om CNP niet in deze procedure te betrekken.
15. Vooropgesteld dient te worden dat de vraag wie als vervoerder onder het onderhavige cognossement moet worden aangemerkt, is onderworpen aan het Nederlandse recht, aangezien uit hoofde van de overeenkomst in een Nederlandse haven moet worden gelost (art. 5 IPR-Wet Zeerecht). Volgens art. 8:461 lid 1 BW wordt als vervoerder onder cognossement aangemerkt niet alleen degene die het cognossement ondertekent, maar ook hij wiens formulier voor het cognossement is gebezigd. Blijkens de parlementaire geschiedenis is de beslissing om ook deze laatste persoon als vervoerder aan te merken ingegeven door rechtsvergelijkende argumenten. Zie Kamerstukken II 1986-1987, 19 979, nr. 3, p. 17. Daar komt bij dat in de regel de persoon wiens formulier wordt gebruikt, ook degene die zich (door ondertekening) als vervoerder heeft verbonden, al behoeft dat overigens niet steeds het geval te zijn. Vgl. H. Boonk, Zeevervoer onder cognossement, 1993, blz. 31; F.G.M. Smeele, Passieve legitimatie uit cognossement, 1998, blz. 113 e.v. Zie voor kritiek op art. 8:461 lid 1 BW in het bijzonder R.E. Japikse, De zeevervoerder in Boek 8 NBW, in: Ex Iure, 1987, blz. 96 e.v.
16. In de onderhavige zaak is tussen partijen niet in geschil dat het formulier van CNP is gebruikt, waaruit volgt dat CNP op grond van art. 8:461 lid 1 BW zonder meer kan worden aangemerkt als vervoerder onder cognossement. Evenmin is in geschil dat uit het cognossement volgt dat de "principal place of business" van CNP is gelegen in Lima, Peru. Op grond van art. 629 lid 2 Rv is het in het onderhavige geval derhalve toegestaan om een forumkeuzebeding in het cognossement op te nemen die de rechter te Lima bevoegd verklaard. Uit art. 629 lid 2 Rv is immers niet af te leiden dat enkel zou mogen worden gekozen voor de rechter van de woonplaats van de vervoerder die het cognossement heeft ondertekend en niet voor de woonplaats van één van de andere "vervoerders" ex art. 8:461 BW. De parlementaire geschiedenis biedt hiervoor geen steun. Gevolg is dat i.c. enkel de vraag aan de orde is of CNP kan worden aangemerkt als "the party named on the face of this Bill of Lading as being the carrier" (clause 1).
17. Het Hof heeft geoordeeld dat CNP de enige op het cognossement vermelde rechtspersoon is die in aanmerking komt als vervoerder in de zin van clause 26. Dit oordeel is in cassatie als zodanig niet bestreden. Aegon c.s. stellen evenwel dat het zo kan zijn dat door het op gebrekkige wijze invullen van de voorzijde niemand kan worden aangemerkt als de op voorgeschreven wijze aangewezen vervoerder als bedoeld in clause 26. Hoewel op zichzelf denkbaar is dat een dergelijke situatie zich voordoet, is het oordeel van het Hof dat deze situatie zich hier niet voordoet niet onbegrijpelijk. Uit de omstandigheid dat de naam van CNP in het vakje "FOR THE CARRIER" staat vermeld (r.o. 3.18) en (klaarblijkelijk) uit de omstandigheid dat de naam en het adres van CNP prominent op het formulier staan afgedrukt (vgl. r.o. 3.4 sub j en 3.9) (met andere woorden: dat het formulier van CNP afkomstig is), kan worden afgeleid dat voldoende duidelijk is dat CNP de vervoerder is waarop de clauses 1 en 26 doelen. Niet onbegrijpelijk is dat het Hof heeft geoordeeld dat daaraan niet afdoet dat het adres van CNP aan de voorzijde van het cognossement naast haar naam is vermeld in plaats van eronder ("below").
18. Voor de beantwoording van de vraag of CNP de in clause 26 bedoelde vervoerder is, is niet van belang dat, wanneer het cognossement door de kapitein wordt ondertekend, op grond van art. 8:461 lid 2 BW ook een aantal andere personen als vervoerder wordt aangemerkt. De clauses 1 en 26 verwijzen in ieder geval niet (op geldige wijze) naar deze personen omdat deze nu eenmaal niet in het onderhavige cognossement zijn genoemd, laat staan dat uit het cognossement kan worden afgeleid waar de woonplaats van deze personen is. Het doet dan ook niet ter zake dat het cognossement mogelijkerwijs door of namens de kapitein is ondertekend en dat daarmee - náást CNP - ook de reder en/of rompbevrachter zijn verbonden. Dat het Burgerlijk Wetboek - in het bijzonder in het geval sprake is van een kapiteinscognossement - verschillende personen gelijktijdig aanmerkt als vervoerder onder cognossement, betekent niet dat het forumkeuzebeding dient te verwijzen naar het gerecht van de vervoerder namens wie het cognossement is ondertekend. Zie over de ondertekenings- en vertegenwoordigingsproblematiek: Smeele, Passieve legitimatie uit cognossement, 1998, blz. 110-113. Om deze reden kunnen de door het onderdeel aangevoerde omstandigheden a, b en g m.i. geen gewicht in de schaal leggen.
19. De kwestie wie namens wie in het vakje "FOR THE CARRIER" heeft getekend is slechts van belang indien uit de wijze van ondertekening (al dan niet in combinatie met de overige op het cognossement vermelde gegevens) moet worden opgemaakt dat CNP uitsluitend als vertegenwoordiger van een vervoerder beoogde op te treden en gezien dit oogmerk niet als "carrier" in de zin van clause 26 kan worden aangemerkt. Het Hof heeft deze lezing blijkens de r.o. 3.18 en 3.19 verworpen. Uit r.o. 3.18 blijkt dat naar 's Hofs oordeel de kapitein of een vertegenwoordiger van de kapitein namens CPN de naam van CNP in het vakje "FOR THE CARRIER" heeft geplaatst. Uit r.o. 3.19 volgt dat de (voorgedrukte) vermelding "As Agent(s) only" aan de voet van dat vakje volgens het Hof ziet op de omstandigheid dat de kapitein of degene die namens de kapitein ondertekende als "agent" moet worden aangemerkt. Deze overwegingen zijn niet onbegrijpelijk, ook niet in het licht van hetgeen Aegon c.s. terzake heeft gesteld, zoals ik hierna hoop aannemelijk te maken.
20. Wat betreft de door Aegon c.s. gestelde omstandigheden c en d geldt het volgende. Gelet op de rechtsoverwegingen 3.18 en 3.19 heeft het Hof kennelijk niet de opvatting van Aegon c.s. gevolgd dat "door CNP namens de kapitein is getekend" (dagvaarding, sub 1). Het kan dan ook in het midden blijven of het Hof deze opvatting juist heeft weergegeven in r.o. 3.3 sub a. Aangezien Aegon c.s. in feitelijke instanties hebben volstaan met het vermelden van hun lezing op dit punt en hebben verzuimd om toe te lichten waarom die lezing het meest voor de hand ligt, was het Hof niet gehouden nader toe te lichten waarom het zijn eigen lezing meer plausibel achtte.
21. Daar doet niet aan af dat Rendite c.s. zich wisselend hebben uitgelaten over de vraag wie het cognossement heeft getekend en niet (of nauwelijks) hebben toegelicht hoe CNP een eventuele volmacht daartoe heeft gegeven (omstandigheden e en f). Waar het om gaat is dat Rendite c.s. zich op het standpunt hebben gesteld dat uit het cognossement zelf volgt dat het cognossement namens CNP is ondertekend (zie bijv. appeldagvaarding, p. 5).
22. Omstandigheid h mist feitelijke grondslag. Het Hof heeft in r.o. 3.3 sub d vermeld dat Aegon c.s. hebben besloten om CNP niet te dagvaarden omdat "het cognossement een jurisdictiebeding behelst, verwijzend naar de rechter te Lima, welk beding geldig (b)lijkt voorzover het CNP betreft". Deze omstandigheid heeft het Hof evenwel niet meegewogen in zijn oordeel dat CNP als vervoerder in de zin van clause 26 moet worden aangemerkt.
23. Onderdeel I van het middel, zo volgt, acht ik niet aannemelijk.
24. Onderdeel II van het middel richt zich tegen het oordeel van het Hof, in r.o. 3.21 t/m 3.23, dat Rendite c.s. zich op het forumkeuzebeding kunnen beroepen. Het onderdeel betoogt dat - al aangenomen dat ten opzichte van CNP voldaan is aan de vereisten voor een geldige forumkeuze - ten opzichte van Rendite c.s. niet voldaan is aan de vereisten van art. 629 lid 2 Rv. Immers, het forumkeuzebeding verklaart in ieder geval niet bevoegd een Duitse of Liberiaanse rechter (de vestigingsplaats van Rendite en Hanse, respectievelijk [verweerster 3]).
25. Ook dit onderdeel is naar mijn oordeel tevergeefs voorgesteld. Uit art. 8:461 BW volgt dat verschillende personen gelijktijdig kunnen worden aangemerkt als vervoerder. Ten aanzien van de onderhavige bevoegdheidsvraag kan in cassatie ervan worden uitgegaan dat CNP vervoerder ex art. 8:461 lid 1 BW is en Rendite c.s. vervoerders ex art. 8:461 lid 2 BW. Rendite c.s. staan niet in een (directe) contractuele verhouding met de afzender of de ontvanger, maar kunnen niettemin naast de contractuele vervoerder aansprakelijk worden gesteld uit hoofde van de vervoersovereenkomst. Deze gelijkstelling brengt mee dat Rendite c.s. (in beginsel) aan de ladingbelanghebbenden alle weren kunnen tegenwerpen die ook door de contractuele vervoerder kunnen worden tegengeworpen (art. 8:441 lid 2 BW).
26. Niet valt in te zien waarom zij zich niet zouden kunnen beroepen op de forumkeuze. Noch uit art. 629 lid 2 Rv, noch uit de wetsgeschiedenis kan worden afgeleid dat per (wettelijke) vervoerder moet worden vastgesteld of aan de criteria van art. 629 lid 2 sub a Rv is voldaan. Dat de forumkeuze in de meeste gevallen niet zal verwijzen naar een gerecht van een staat van een van de vervoerders ex art. 8:461 lid 2 BW, maakt het beding ten opzichte van hen niet ongeldig. Zou dit wel het geval zijn dan zou het onwenselijke effect daarvan kunnen zijn dat de contractuele vervoerder voor een ander gerecht zou moeten worden gedagvaard dan de wettelijke vervoerders. De belangen van de derde cognossementshouder verzetten zich niet tegen de door het Hof gevolgde zienswijze. Art. 629 Rv beoogt immers (slechts) om hem te beschermen tegen onduidelijke clausules en om te voorkomen dat een gerecht bevoegd wordt verklaard dat geen enkele binding heeft met de vervoerovereenkomst.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 14‑02‑2003
Inhoudsindicatie
-
14 februari 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/325HR
MD
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
1. AEGON SCHADEVERZEKERING N.V., gevestigd te 's-Gravenhage,
2. THE T CORP. B.V., gevestigd te Weesp,
EISERESSEN tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
1. de vennootschap naar Duits recht DS-RENDITE FONDS NR. 45 MS "CAPE RACE" GmbH & Co. CONTAINERSCHIFF KG,
gevestigd te Dortmund, Bondsrepubliek Duitsland,
2. de vennootschap naar Duits recht HANSE BEREEDERUNG GESELLSCHAFT mbH, gevestigd te Hamburg, Bondsrepubliek Duitsland,
3. de vennootschap naar Liberiaans recht [verweerster 3], gevestigd te [vestigingsplaats], Liberia,
VERWEERSTERS in cassatie,
advocaat: mr. K.G.W. van Oven.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseressen tot cassatie - verder te noemen: Aegon en TTC, dan wel gezamenlijk Aegon c.s. - hebben bij exploit van 28 januari 1998 verweersters in cassatie - verder te noemen: Rendite, Hanse en [verweerster 3], dan wel gezamenlijk Rendite c.s. - gedagvaard voor de Rechtbank te Amsterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. Rendite c.s. hoofdelijk, althans Rendite, althans Hanse, althans [verweerster 3], te veroordelen om aan Aegon, althans aan TTC te betalen ƒ 224.503,-- plus ƒ 14.237,50 pre-processuele kosten, alsmede de wettelijke rente sedert de datum van uitbrenging van dit exploit tot aan de dag van betaling;
2. voor recht te verklaren dat Aegon c.s., althans Aegon, althans TTC hun/haar vordering rechtens kunnen/kan verhalen op het m.s. "Copiapo";
3. Rendite te veroordelen om te gehengen en te gedogen dat het m.s. "Copiapo" waar nodig door Aegon c.s. wordt uitgewonnen.
Rendite c.s. heeft een incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid genomen en gevorderd dat de Rechtbank zich onbevoegd zal verklaren van de vorderingen van Aegon c.s. kennis te nemen.
Aegon c.s. hebben de incidentele vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij vonnis van 24 mei 2000 in het incident de incidentele vordering afgewezen en de beslissing met betrekking tot de kosten aangehouden. In de hoofdzaak heeft zij de zaak naar de rol verwezen voor voortprocederen en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit incidentele vonnis hebben Rendite c.s. hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam.
Bij arrest van 7 juni 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de Rechtbank te Amsterdam onbevoegd verklaard.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof hebben Aegon c.s. beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Rendite c.s. hebben geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van Aegon c.s. in hun cassatieberoep, althans tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) Een hoeveelheid katoenen kleding in containers is met het m.s. Copiapo vervoerd van Callao, Peru, naar Amsterdam. Voor dit vervoer is een op 19 januari 1997 gedateerd cognossement afgegeven op een formulier van Consorcio Naviero Peruano S.A. (hierna: CNP).
(ii) Op de achterzijde van het cognossement staat omschreven wie als "carrier" moet worden aangemerkt (clause 1):
"'Carrier' means the party named on the face of this Bill of Lading as being the carrier."
(iii) Op de achterzijde van het cognossement is voorts het volgende forumkeuzebeding opgenomen (clause 26 onder 2):
"All legal proceedings arising from the contract of carriage evidenced by this bill of lading shall be brought before the Courts of the city where the Carrier has his principle place of business, as indicated below that Carrier's name on the face of this Bill of Lading, to the exclusion of the jurisdiction of the Courts of any other place, unless the Carrier appeals to such other jurisdiction or voluntarily submits himself thereto."
(iv) De derde cognossementhouder TTC en haar verzekeraar Aegon stellen dat bij aankomst te Amsterdam een deel van de kleding is verdwenen en dat deze goederen verloren zijn gegaan in de periode tussen laden en lossen.
(v) Aegon c.s. hebben in de hoofdzaak hun hiervóór in 1 vermelde vorderingen ingesteld tegen Rendite c.s. op grond van de stellingen dat Rendite de geregistreerde eigenares van de Copiapo is, dat Hanse door Lloyd's Intelligence als rompbevrachter wordt aangemerkt en dat [verweerster 3] door het Liberiaanse Scheepsregister als rompbevrachter is opgegeven. Volgens Aegon c.s. zijn deze drie partijen naast CNP als vervoerder onder het cognossement aan te spreken tot vergoeding van de onderhavige schade.
(vi) CNP is door Aegon c.s. in dit geding in de hoofdzaak niet aangesproken, omdat (volgens de inleidende dagvaarding onder 5) "het cognossement in kwestie een jurisdictiebeding behelst, verwijzend naar de rechter te Lima, welk beding geldig (b)lijkt voorzover het CNP betreft".
3.2 Het gaat in deze zaak om de vraag of het hiervóór in 3.1 onder (iii) vermelde forumkeuzebeding, dat Rendite c.s. ten grondslag hebben gelegd aan de door hen opgeworpen exceptie van onbevoegdheid, in de weg staat aan het aanvaarden van de (internationale) bevoegdheid van de Rechtbank te Amsterdam. Nadat de Rechtbank de exceptie van onbevoegdheid had verworpen, heeft het Hof deze gegrond bevonden en de Rechtbank te Amsterdam onbevoegd verklaard. Hetgeen het Hof daartoe heeft overwogen, kan als volgt worden weergegeven.
a) Omdat de forumkeuzeclausule niet verwijst naar de rechter van een verdragsluitende staat als bedoeld in art. 17 EEX, is dat artikel in de onderhavige zaak niet van toepassing. (rov. 3.7)
b) De forumkeuzeclausule verwijst naar de rechter van de stad waar de - in de hiervóór in 3.1 onder (ii) aangehaalde bepaling aangewezen - vervoerder zijn voornaamste plaats van bedrijfsvoering heeft, zoals opgegeven onder de naam van die vervoerder "on the face" van het cognossement. Aegon c.s. merken Rendite c.s. als vervoerders aan, maar betogen niet dat één hunner "on the face" van het cognossement is genoemd, laat staan als vervoerder. Als "on the face" van het cognossement vermelde vervoerder kan alleen CNP worden beschouwd. De clausule verwijst dus in ieder geval niet naar een andere rechter dan die te Lima, Peru. (rov. 3.8-9)
c) Afgezien van de forumkeuze zou de Rechtbank te Amsterdam bevoegd zijn op grond van art. 5 onder 3 EEX, voorzover het de in Duitsland gevestigde Rendite en Hanse betreft, en op grond van art. 4 EEX en art. 629 lid 1 Rv., voorzover het [verweerster 3] betreft, nu de eindbestemming Amsterdam was. (rov. 3.10)
d) De forumkeuzeclausule voldoet aan de daaraan te stellen eisen en is geldig, indien is voldaan aan de uit art. 629 lid 2 Rv. voortvloeiende vereisten dat de clausule een rechter bevoegd verklaart van een met name genoemde plaats, gelegen op het grondgebied van de staat waarin vervoerder of ontvanger woonplaats heeft, en dat de aanwijzing van een bepaald gerecht of de gerechten van een bepaalde staat in het cognossement op mede voor een derde cognossementhouder duidelijke wijze is gegeven. (rov. 3.11 en 3.14)
e) De onderhavige forumkeuzeclausule voldoet aan die vereisten. De clausule verwijst niet zonder meer naar de rechter van de "principal place of business" van de "carrier", maar naar de rechter van de stad waar de vervoerder zijn "principal place of business" heeft, zoals die stad is opgegeven onder de naam van die vervoerder "on the face" van het cognossement. Dat is voldoende, mits in het cognossement duidelijk is wie die vervoerder en welke die stad is en er ook geen verwarring met andere vervoerders kan zijn. (rov. 3.15)
f) Zoals in rov. 3.8 al werd overwogen, komt alleen CNP in aanmerking als mogelijke "on the face" van het cognossement genoemde vervoerder en Lima als onder de naam van CNP opgegeven stad waar CNP haar "principal place of business" zal hebben. Anders dan Aegon c.s. zeggen te menen, is verwarring met andere vervoerders onder het cognossement, zoals Rendite c.s., uitgesloten. Het gaat immers in de clausule alleen om de vervoerder die "on the face" van het cognossement wordt genoemd. (rov. 3.16)
g) De inhoud van het cognossement geeft geen aanleiding tot twijfel of CNP als de in de clausule bedoelde vervoerder kan worden beschouwd. Als "on the face" van het cognossement vermelde vervoerder komt slechts CNP in aanmerking, omdat haar naam is geplaatst in het vakje FOR THE CARRIER op de voorzijde van het cognossement. Dat namens CNP de kapitein, of een vertegenwoordiger van de kapitein, die naam heeft geplaatst, is niet van belang, waar niet is aangevoerd dat de kapitein of diens vertegenwoordiger niet namens CNP mocht handelen. (rov. 3.18) De vermelding "As Agent(s) only" die aan de voet van het evengenoemde vakje is voorgedrukt, geeft geen aanleiding voor twijfel of CNP nu wel als vervoerder kan worden aangemerkt. Immers onmiskenbaar wordt hier niet CNP, maar (hooguit) de kapitein of degene die namens de kapitein ondertekende, als "agent" aangemerkt. (rov. 3.19) Het is dus volkomen duidelijk wie/welke de in de clausule bedoelde vervoerder en stad zijn en er is ook maar één vervoerder die bedoeld kan zijn. De jurisdictieclausule in het cognossement kan ook overigens worden aangemerkt als beding dat een rechter van een met name genoemde plaats (Lima), gelegen op het grondgebied van de staat (Peru) waarin de vervoerder (CNP) woonplaats heeft, bevoegd verklaart, een en ander in de zin van art. 629 lid 2 Rv. (rov. 3.20)
h) Aegon c.s hebben betoogd dat Rendite c.s. zich niet op de clausule kunnen beroepen omdat deze ingevolge art. 629 Rv. nietig is nu ook Rendite c.s. als vervoerders onder het cognossement kunnen worden aangemerkt en zij geen van allen, evenmin als Aegon c.s. woonplaats in Peru hebben. Het Hof heeft dat betoog als onjuist verworpen. Art. 629 Rv. dwingt niet tot een uitleg die zou meebrengen dat een forumkeuze - waarin het forum is aangewezen van de vervoerder door of namens wie het cognossement is afgegeven - nietig is op grond van de omstandigheid dat er nog andere personen zijn die, hoewel het cognossement niet door of namens hen is ondertekend of afgegeven, niettemin als vervoerder onder het cognossement worden aangemerkt en die geen woonplaats hebben in dezelfde staat als de eerstgenoemde vervoerder. De ratio van de wetsbepaling - bescherming van met name de derde cognossementhouders tegen bezwaarlijke en onduidelijke forumkeuzen - verzet zich niet tegen een keuze voor het vervoerdersforum, hoe bezwaarlijk ook, mits die keuze voldoende duidelijk is gedaan. (rov. 3.21-23)
3.3 Hetgeen hiervóór onder a) tot en met d) is weergegeven, wordt in cassatie niet bestreden en strekt derhalve tot uitgangspunt bij de beoordeling van het middel, dat zich met onderdeel I richt tegen de hiervóór onder e) tot en met g) weergegeven rov. 3.15 tot en met 3.20, en met onderdeel II tegen de hiervóór onder h) weergegeven rov. 3.21 tot en met 3.23.
3.4. Art. 629 lid 2 Rv. verklaart, voorzover thans van belang, nietig een forumkeuzebeding waarbij is afgeweken van het bepaalde in het eerste lid van dat artikel, kort gezegd de bevoegdheid van de Nederlandse rechter tot kennisneming van geschillen tussen een vervoerder en een ontvanger, die niet de afzender was, bij vervoer per schip naar een in Nederland gelegen eindbestemming, tenzij zulk een afwijkend beding "bevoegd verklaart een rechter van een met name genoemde plaats gelegen op het grondgebied van de staat waarin hetzij de vervoerder hetzij de ontvanger woonplaats heeft." Het gaat hier om een bepaling die blijkens de in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 10 weergegeven wetsgeschiedenis strekt ter bescherming van met name de derde cognossementhouder tegen misbruik van forumkeuzebedingen die verwijzen naar een voor deze moeilijk bereikbare rechter in een bij de vaststelling van oorzaak en omvang van de schade niet betrokken land, waar veelal onzekerheid bestaat over de toe te passen rechtsregels, terwijl die bedingen bovendien herhaaldelijk op zeer onduidelijke en dubbelzinnige wijze de plaats van die rechter aanwijzen. De wetgever heeft dergelijke forumkeuzebedingen niet geheel onmogelijk willen maken, maar aan het misbruik ervan paal en perk willen stellen door deze bedingen slechts als geldig te aanvaarden indien bevoegd wordt verklaard een duidelijk aangewezen rechter in hetzij het land van de vervoerder hetzij het land van de ontvanger. Uit een en ander volgt dat voor de geldigheid van een forumkeuzebeding waarbij van de bevoegdheid van de rechter van de plaats van eindbestemming wordt afgeweken, vereist maar ook voldoende is dat uit het cognossement duidelijk kenbaar is welke rechter in hetzij het land van de vervoerder hetzij het land van de ontvanger op grond van het beding als de exclusief bevoegde rechter wordt aangewezen. Op omstandigheden die voor de derde cognossementhouder niet uit het cognossement kenbaar zijn, behoort bij beantwoording van de vraag of de exclusief bevoegde rechter voldoende duidelijk is aangewezen, geen acht te worden geslagen.
3.5 Met zijn op de hiervóór in 3.2 onder e) tot en met g) weergegeven overwegingen gegronde oordeel dat uit het cognossement voldoende duidelijk (volgens het Hof zelfs "volkomen duidelijk") blijkt welke rechter ingevolge het forumkeuzebeding als bevoegd is aangewezen, heeft het Hof - naar ook onderdeel I van het middel tot uitgangspunt neemt - geen blijk gegeven van miskenning van de hiervóór in 3.4 omschreven maatstaf. Dat oordeel kan, verweven als het is met waarderingen van feitelijke aard, voor het overige in cassatie niet op juistheid worden onderzocht. Het is ook niet onbegrijpelijk noch onvoldoende gemotiveerd. Onderdeel I stuit hierop in zijn geheel af, waarbij nog het volgende wordt aangetekend.
3.6 De vraag wie als vervoerder onder het onderhavige cognossement kan worden aangemerkt, wordt ingevolge art. 5 van de Wet van 18 maart 1993, Stb. 1993, 168, houdende enige bepalingen van internationaal privaatrecht met betrekking tot het zeerecht, het binnenvaartrecht en het luchtrecht, zoals gewijzigd bij de Wet van 26 januari 1995, Stb. 1995, 71 in verbinding met de Wet van 24 mei 1995, Stb. 1995, 283, beantwoord naar Nederlands recht, omdat uit hoofde van de overeenkomst in een Nederlandse haven moest worden gelost. Nu voor het cognossement het formulier van CNP is gebezigd, kan CNP in dit geval ingevolge art. 8:461 lid 1 BW als vervoerder onder cognossement worden aangemerkt, zodat ingevolge art. 629 lid 2 Rv. de rechter te Lima, Peru, als de plaats waar CNP als vervoerder haar "principal place of business" of woonplaats heeft, in het forumkeuzebeding als de bevoegde rechter kon worden aangewezen. Daarbij is in aanmerking te nemen dat noch de tekst van art. 629 lid 2 Rv. noch de parlementaire geschiedenis van die bepaling aanknopingspunten biedt voor de opvatting dat slechts de rechter van de woonplaats van de vervoerder door of namens wie het cognossement is ondertekend als bevoegd zou mogen worden aangewezen, en niet die van de woonplaats van andere personen die ingevolge art. 8:461 BW als vervoerder onder cognossement worden aangemerkt, zoals degene wiens formulier voor het cognossement is gebezigd. In de kennelijk hierop gebaseerde, niet onbegrijpelijke, gedachtengang van het Hof komt het dus erop aan of CNP, wier formulier voor het cognossement is gebezigd, kan worden aangemerkt als "the party named on the face of this Bill of Lading as being the carrier" bedoeld in clause 1.
3.7. Tegen deze achtergrond klaagt het onderdeel onder 1a tevergeefs dat het Hof zou hebben voorbijgezien aan de mogelijkheid dat het cognossement in die zin gebrekkig kan zijn ingevuld dat daarop niemand op de voorgeschreven wijze als de in de clauses 1 en 26 bedoelde vervoerder is vermeld. Naar 's Hofs kennelijke en niet onbegrijpelijke oordeel heeft de in de klacht veronderstelde mogelijkheid van gebrekkige invulling zich hier niet voorgedaan: volgens het Hof is immers CNP te beschouwen als "the party named on the face of this Bill of Lading as being the carrier" in de zin van clause 1 en is CNP op het cognossement vermeld als vervoerder in de zin van clause 26. Anders dan onderdeel 1b betoogt, is, gelet op de wijze waarop CNP op de voorzijde van het van CNP afkomstige cognossementsformulier in het vakje FOR THE CARRIER en rechts bovenaan staat vermeld, niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat CNP als vervoerder ("as being the carrier") in de zin van clause 1 en clause 26 is aangewezen. Het Hof behoefde zich daarvan niet te laten weerhouden door de omstandigheid dat op de voorzijde van het cognossement het adres van CNP niet onder, maar naast haar naam is vermeld.
3.8 Ook in het licht van de in onderdeel I onder 2 genoemde omstandigheden is het oordeel van het Hof niet ontoereikend gemotiveerd. Gelet op hetgeen hiervóór in 3.6 is overwogen, zijn de in het onderdeel onder a, b en g vermelde omstandigheden niet van belang voor de beantwoording van de vraag of CNP de in clause 26 bedoelde vervoerder is. Dat het hier om een kapiteinscognossement gaat, brengt mee dat ingevolge art. 8:461 lid 2 BW ook een aantal andere personen, bijvoorbeeld de reder of de rompbevrachter, naast CNP als vervoerder kan worden aangemerkt. Naar dergelijke personen verwijzen de clauses 1 en 26 echter niet, omdat deze niet op de voorzijde van het cognossement zijn vermeld. Ook als CNP voor een derde als vervoerder zou hebben getekend, dan zou die derde niet kunnen gelden als de in de clauses 1 en 26 bedoelde vervoerder.
3.9 Het Hof heeft voorts op niet onbegrijpelijke wijze het standpunt van Aegon c.s. verworpen dat uit de wijze van ondertekening in het vakje FOR THE CARRIER, waarin de op het formulier voorgedrukte woorden "As Agent(s) only" niet zijn doorgehaald, moet worden afgeleid dat CNP uitsluitend als vertegenwoordiger van een vervoerder beoogde op te treden en dat zij het cognossement namens de kapitein heeft getekend. Het Hof heeft blijkens zijn rov. 3.18 en 3.19 kennelijk geoordeeld dat de kapitein of een vertegenwoordiger van de kapitein namens CNP de naam van CNP in het bedoelde vakje heeft geplaatst en dat de niet doorgehaalde vermelding "As Agent(s) only" erop duidt dat de kapitein of degene die namens de kapitein ondertekende als "agent" wordt aangeduid. Dit oordeel behoefde in het licht van het debat van partijen geen nadere motivering. Ook het in het onderdeel onder c en d betoogde, behoefde het Hof derhalve niet te weerhouden van zijn oordeel dat het voldoende duidelijk is dat CNP als vervoerder in de zin van clause 1 en clause 26 is te beschouwen. Daarmee heeft het Hof het standpunt van Rendite c.s. gevolgd dat uit het cognossement zelf volgt dat het cognossement namens CNP als vervoerder is ondertekend. Dat stond het Hof vrij, ook al hebben Rendite c.s. dat standpunt, zoals in het onderdeel onder e en f wordt aangevoerd, niet steeds consequent en duidelijk uitgewerkt en bovendien niet toegelicht op welke wijze CNP aan de kapitein daartoe volmacht heeft gegeven.
3.10 Het in het onderdeel onder h gestelde mist feitelijke grondslag, omdat het Hof de beweegreden die Aegon c.s. ertoe heeft gebracht geen vordering tegen CNP in te stellen niet heeft betrokken bij de beantwoording van de vraag of CNP als vervoerder in de zin van clause 26 moet worden beschouwd.
3.11 Onderdeel II keert zich tegen de hiervóór in 3.2 onder h weergegeven verwerping door het Hof van de stelling van Aegon c.s. dat Rendite c.s. zich niet op het forumkeuzebeding kunnen beroepen. Zij zijn volgens het onderdeel ingevolge art. 8:461 lid 2 BW als vervoerders aan te merken en hebben hun woonplaats in Dortmund, Hamburg en Monrovia, zodat ten aanzien van hen het cognossement niet voldoet aan de daaraan ingevolge art. 629 lid 2, onder a, Rv. te stellen eisen. Daaraan doet niet af dat CNP eventueel als vervoerder in de zin van art. 8:461 lid 1 BW en de clauses 1 en 26 zou kunnen worden beschouwd, omdat zulks slechts zou leiden tot het alleen ten aanzien van CNP aanvaarden van exclusieve bevoegdheid van de rechter te Lima, aldus het onderdeel.
3.12 Het onderdeel faalt omdat de daaraan ten grondslag liggende rechtsopvatting niet als juist kan worden aanvaard. Zoals is uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 25, kunnen Rendite c.s. (aangenomen dat zij ingevolge art. 8:461 lid 2 BW als vervoerders zijn aan te merken) naast de contractuele vervoerder CNP aansprakelijk worden gesteld uit hoofde van de vervoerovereenkomst, maar zij kunnen zich ingevolge art. 8:441 lid 2 BW jegens de ladingbelanghebbenden wel op de bedingen van de vervoerovereenkomst beroepen. In het licht van hetgeen hiervóór in 3.4 is opgemerkt over de tekst en de strekking van art. 629 Rv. en de parlementaire geschiedenis van dat artikel valt niet in te zien dat dit laatste niet zou gelden voor een in een cognossement opgenomen forumkeuzebeding als het onderhavige. Een andere opvatting zou tot consequentie hebben dat telkens per vervoerder moeten worden onderzocht of aan de vereisten van art. 629 lid 2 Rv. is voldaan en dat in voorkomend geval de contractuele vervoerder zou moeten worden gedagvaard voor een ander gerecht dan de wettelijke vervoerders. De hiervóór in 3.4 besproken strekking van het artikel - bescherming van de derde cognossementhouder tegen onduidelijke forumkeuzebedingen en tegen de noodzaak te procederen in een niet bij de vervoerovereenkomst betrokken land - noopt niet tot aanvaarding van een dergelijk stelsel.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Aegon c.s. in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Rendite c.s. begroot op € 2.721,42 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en A. Hammerstein, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.B. Bakels op 14 februari 2003.