Prod. 1 bij cve.
HR, 20-12-2002, nr. C01/121HR
ECLI:NL:HR:2002:AE9380
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
20-12-2002
- Zaaknummer
C01/121HR
- Conclusie
mr J. Spier
- LJN
AE9380
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Arbeidsrecht / Algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AE9380, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑12‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE9380
ECLI:NL:HR:2002:AE9380, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 20‑12‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE9380
- Vindplaatsen
Conclusie 20‑12‑2002
mr J. Spier
Partij(en)
Rolnr. C01/121
mr J. Spier
Zitting 18 oktober 2002
Conclusie inzake
Vereniging FNV Bondgenoten
(hierna: FNV)
tegen
Recticel Nederland B.V.
(hierna: Recticel)
1. Feiten
1.1
In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door de Kantonrechter te Tiel in rov. 1.a-g van zijn vonnis waarvan ook de Rechtbank Arnhem is uitgegaan (rov. 1). Tevens vermeld ik enkele m.i. relevante feiten waarover tussen partijen overeenstemming bestaat.
1.2
Recticel had een divisie ("Pacros") die polyetherschuim verwerkte in Waspik. Zij heeft een reorganisatie doorgevoerd waarbij de vestiging te Waspik per 1 april 1996 werd gesloten.
1.3
In november 1995 werd een werkgelegenheidsplan afgesloten tussen Recticel en Industrie- en Voedingsbond C.N.V. en FNV.
1.4
Het werkgelegenheidsplan1. bepaalt onder meer:
"(...)
2.
Werkingsduur:
Het werkgelegenheidsplan Pacros geldt voor de periode van september 1995 tot en met december 1996; sommige voorzieningen en regelingen kunnen ook daarna van toepassing blijven voor zover dat uitdrukkelijk is vermeld.
3.
Doel:
Deze regeling is erop gericht zodanige voorzieningen en regelingen te treffen ter ondersteuning van de mogelijkheden tot herplaatsing binnen andere Recticel bedrijven teneinde daardoor de werkgelegenheid maximaal te continueren.
(...)
11.
Reistijd- en Reiskostenregeling:
(...)
- B.
Reiskostenregeling
"De bestaande reiskostenregeling komt met ingang van het moment van overplaatsing te vervallen; daarvoor in de plaats treedt de "meerij- en carpoolregeling" (zie bijlage).
De, in het kader van de meerijregeling, vastgestelde kilometervergoeding is als volgt:
Gedurende het eerste jaar na overplaatsing f 0,59 cent per kilometer.
Gedurende het tweede jaar na overplaatsing f 0,52 cent per kilometer.
Ingaande het derde jaar na overplaatsing vindt een vergoeding plaats op basis van de dan algemeen van toepassing zijnde kilometervergoeding bij Recticel B.V.
(...)".
1.5
Art. 11A van het Pacros-werkgelegenheidsplan geeft nog een regeling ter zake van reistijd gedurende de eerste twee jaar.
1.6
Recticel heeft met een aantal werknemers de zogenaamde meerij-overeenkomst gesloten. Deze meerij-overeenkomst is voor onbepaalde tijd aangegaan en kan door ieder van partijen worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand.
1.7
Recticel heeft bij brief van 28 mei 1998 deze meerij-overeenkomst aanvankelijk opgezegd per 1 juli 1998. Na overleg heeft Recitel de regeling opgezegd per 1 mei 1999.
1.8
De President van de Rechtbank Arnhem heeft in zijn vonnis van 30 juni 1999 Recticel veroordeeld om de per 1 maart 1999 ingevoerde reiskostenvergoeding voor de ex-Pacrosmedewerkers op te schorten tot 1 maart 2000 en de regeling conform art. 11 B van het werkgelegenheidsplan voort te zetten tot 1 maart 2000.2. Hij oordeelt dat in een bodemprocedure uitgezocht moet worden wat de bedoeling van partijen is geweest ten aanzien van de mogelijkheden om de meerij-overeenkomst tussentijds, na het derde jaar, te beëindigen. Het vonnis is in hoger beroep bij arrest van 14 september 1999 door het Hof Arnhem bekrachtigd.
2. Procesverloop
2.1
FNV heeft Recticel op 26 juli 1999 gedagvaard voor de Kantonrechter te Tiel en gevorderd Recticel te veroordelen tot:
- (i)
nakoming van art. 11B van het werkgelegenheidsplan vanaf 1 mei 1999 tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van die overeenkomst;
- (ii)
betaling van de kilometervergoeding van f 0,44 per kilometer aan de betrokken ex-Pacrosmedewerkers bij Recticel tot het moment dat anders wordt overeengekomen;
- (iii)
voor recht verklaring dat Recticel jegens FNV toerekenbaar is tekortgekomen3. en
- (iv)
betaling van schadevergoeding van f 10.000.4.
2.2.1
Aan deze vorderingen heeft FNV onder meer ten grondslag gelegd dat de meerijregeling van het werkgelegenheidsplan voor onbepaalde tijd is overeengekomen (inl. dagv. onder 9) en dat Recticel niet rechtsgeldig heeft opgezegd (cvr onder 16). FNV meent primair5. dat het werkgelegenheidsplan een CAO is en beroept zich op art. 12 Wet CAO (nietigheid van afwijkende bedingen) (cvr onder 4-9). Ook meent FNV dat sprake is van nawerking op grond van het feit dat de reiskostenregeling onderdeel is geworden van de individuele arbeidsovereenkomsten (inl. dagv. onder 13 en cvr onder 20).
2.2.2
FNV draagt uit dat het uitdrukkelijk de bedoeling is geweest de "kilometervergoeding" zonder beperking in de tijd voort te zetten (onder 12 en 13). Zij meent - naar ik begrijp - dat de vergoeding zoals deze volgens Recticel zou gelden niet in alle gevallen de werkelijke kosten dekt (cvr onder 14 en 15).
2.2.3
De "tekst" van de individuele overeenkomsten is niet in overleg met FNV "overeengekomen" (onder 10).
2.3
Bij cve heeft FNV een verklaring van 18 juni 1999 overgelegd van [betrokkene 1], in 1995 hoofd P&O van Recticel en verantwoordelijk voor het werkgelegenheidsplan en de uitvoering daarvan (prod. 8). Hij verklaart daarin onder meer met betrekking tot genoemd art. 11B:
"4.
De in het kader van de meerij- en carpoolregeling vastgestelde kilometervergoeding zou worden betaald aan de chauffeur van de auto, waarin naar Kesteren of andere productie locaties zou worden gereden.
Deze carpool-chauffeur zou (...) gedurende het eerste jaar na overplaatsing f 0,59 per kilometer ontvangen, gedurende het tweede jaar f 0,52 per kilometer en ingaande het derde jaar de algemeen van toepassing zijnde kilometervergoeding bij Recticel.
Bij het sluiten van dit werkgelegenheidsplan was deze algemeen van toepassing zijnde kilometervergoeding f 0,44 (...)."
"6.
Deze kilometervergoeding voor de carpool-chauffeur van f 0,44 ingaande het derde jaar, gold voor de tijd dat de meerij- en carpoolregeling van toepassing zou zijn.
7.
Het is overeengekomen en ook de bedoeling geweest, dat de carpool-chauffeur vanaf het derde jaar gedurende de looptijd van de meerij- carpoolovereenkomst recht zou hebben op deze algemeen van toepassing zijnde kilometervergoeding.
8.
De meerij- en carpoolregeling werd destijds afgesproken voor onbepaalde tijd en was daarmee een overeengekomen uitzondering op de looptijd van drie jaar van het werkgelegenheidsplan."
2.4
Recticel heeft de stellingen van FNV gemotiveerd betwist. Zij heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat art. 11B van het werkgelegenheidsplan een beperkte duur had (cva onder 5.1-5.86.), dat zij ten opzichte van haar medewerkers het gelijkheidsbeginsel moet hanteren (onder 5.10) en dat zij art. 11B van het werkgelegenheidsplan niet tegenover FNV behoefde op te zeggen en kon volstaan met het opzeggen van de meerij-overeenkomsten (onder meer mva onder 11).
2.5
In zijn vonnis van 29 maart 2000 heeft de Kantonrechter de vorderingen van FNV afgewezen. Na het plan te hebben gekwalificeerd als een collectieve arbeidsovereenkomst in materiële zin (rov. 5), overweegt de Kantonrechter dat de regeling van art. 11B van het werkgelegenheidsplan door tijdsverloop is "geëxpireerd" (rov. 11).
2.6
FNV heeft hoger beroep ingesteld. Zij zet uiteen dat de kern van het geschil is gelegen in de vraag of opzegging van de ter uitvoering van het onder 1.4 geciteerde art. 11B met de individuele werknemers afgesloten overeenkomsten ertoe leidt dat ook art. 11B van de baan is. Anders dan Recticel beantwoordt zij die vraag ontkennend (appèldagvaarding onder 3; zie verder onder 10). In cassatie is met name grief 1, die hierop inhaakt, van belang.
2.7
Hetgeen Recticel als verweer op grief 1 heeft uitgedragen, leent zich nauwelijks voor een verkorte weergave. Naar de kern genomen, komt hetgeen zij te berde brengt, als ik het goed zie, op het volgende neer. Gedurende de eerste twee jaar na overplaatsing ontvingen de betrokken werknemers een kilometervergoeding die wezenlijk hoger was dan de vergoeding voor dienstreizen met een privé-auto (te weten 44 cent per kilometer). In het derde jaar werd de kilometervergoeding teruggebracht tot 44 cent. Deze 44 cent week af van de algemene reiskostenvergoeding die alle medewerkers van Recticel ontvingen, te weten f 270 per maand voor "alle woon- werkverkeer". Waar in art. 11B wordt gesproken van "ingaande het derde jaar na overplaatsing" is bedoeld: gedurende het derde jaar (mva onder 6-9).7. Daarom was opzegging van (art. 11B van) de Pacros-overeenkomst niet nodig (onder 11).
2.8
In haar vonnis van 18 januari 2001 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis vernietigd en opnieuw rechtdoende Recticel veroordeeld tot betaling van de kilometervergoeding van f 0,44 aan de "betrokken ex-Pacrosmedewerkers" bij Recticel over de maand mei 1999. Zij stelt voorop dat partijen het in zoverre (terecht) met elkaar eens zijn dat de regeling, zoals neergelegd in artikel 11B, ten minste voor drie jaar gold, zodat Recticel voor 1 maart 1999 die regeling in geen geval kon opzeggen (rov. 5).
2.9
Daarop wordt overwogen:
"De vraag is dan of Recticel na afloop van die periode van drie jaar de regeling wel kon opzeggen. In artikel 11 B van het Werkgelegenheidsplan is bepaald dat de bestaande reiskostenregeling met ingang van het moment van overplaatsing komt te vervallen en dat daarvoor in de plaats treedt de 'meerij- en carpoolregeling'. In die regeling is in artikel 2 opgenomen dat werknemers die aan de meerijregeling deelnemen een (meerij)overeenkomst dienen af te sluiten. Vervolgens is in artikel 5 van die meerijovereenkomsten bepaald dat die voor onbepaalde tijd gelden, maar door (een van) de partijen schriftelijk kunnen worden beëindigd, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Gezien de tekst van de regeling alsmede de omstandigheid dat in het Werkgelegenheidsplan de continuïteit van de werkgelegenheid voorop staat en in het licht daarvan het plan als een overgangsregeling moet worden beschouwd, was opzegging na afloop van de periode van drie jaar mogelijk. Het voorgaande brengt mee dat de stelling van FNV dat opzegging van de meerijovereenkomsten nietig is omdat deze in strijd zou zijn met het Werkgelegenheidsplan niet juist is, daargelaten de vraag of het Werkgelegenheidsplan als een CAO moet worden aangemerkt" (rov. 5).
"(...) Voor toewijzing van de overige vorderingen is geen plaats, daar van nakoming van artikel 11 B van het Werkgelegenheidsplan geen sprake meer kan zijn na de opzegging van de meerijovereenkomsten" (rov. 7).
2.10
FNV heeft tijdig beroep in cassatie ingesteld. Recticel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
De kwestie die partijen verdeeld houdt is, naar ik meen, door partijen in appèl juist weergegeven in de hun hierboven onder 2.6 en 2.7 samengevatte stellingen. Aldus gaat het naar de kern genomen om een simpele zaak. Al hetgeen partijen - in het bijzonder in eerste aanleg - overigens te berde hebben gebracht, is daarmee van zeer weinig belang.
3.2
Een werkgelegenheidsplan moet worden uitgelegd in overeenstemming met de voor de uitleg van bepalingen uit een collectieve arbeidsovereenkomst in het arrest Gerritse/Sluiskil8. aanvaarde regel.9. Dat wil zeggen dat de bewoordingen van het plan, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, in beginsel van doorslaggevende betekenis zijn. Voor zover in deze zaak van belang kan ook de aannemelijkheid van de rechtsgevolgen een rol spelen.10.
3.3
Het weinig duidelijke oordeel van de Rechtbank moet m.i. als volgt worden begrepen:
- a.
de Pacros-overeenkomst is opzegbaar. De op basis daarvan met de individuele werknemers gesloten overeenkomsten zijn door Recticel opgezegd;
- b.
daarom kan FNV geen nakoming vragen van de Pacros-overeenkomst.
Dat de Rechtbank zulks heeft bedoeld, vloeit m.i. voort uit rov. 5 en 7 in onderling verband en samenhang gelezen.
3.4
Het oordeel dat de Pacros-overeenkomst opzegbaar is heeft de Rechtbank gebaseerd op twee factoren:
- a.
de opzegbevoegdheid zoals neergelegd in art. 5 van de met de individuele werknemers gesloten overeenkomsten;
- b.
de omstandigheid dat sprake is van een overgangsregeling.
3.5
Met enige goede wil zou de onder 3.4 sub b genoemde omstandigheid in het juridisch kleed van de onaannemelijkheid van de door FNV bepleite uitleg kunnen worden gehuld. Het oordeel van de Rechtbank komt er - in deze lezing - op neer dat onaannemelijk is dat partijen hebben beoogd om de - in vergelijking met de andere werknemers - bijzonder hoge reiskostenvergoeding voor onbeperkte tijd en zonder de mogelijkheid tot opzegging te laten gelden.
3.6
Onderdeel 3 brengt hiertegen in dat dit oordeel "óók niet zonder meer op enige voldoende begrijpelijke wijze (mede) redengevend kan zijn" voor het oordeel dat opzegging na drie jaar mogelijk was.
3.7
Anders dan FNV meen ik dat dit oordeel wel degelijk mede redengevend kan zijn. In het licht van de tekst van art. 11B van de Pacros-overeenkomst is dit argument evenwel, zonder nadere redengeving die ontbreekt, onvoldoende klemmend om het resultaat waartoe de Rechtbank is geraakt zelfstandig te kunnen dragen.
3.8
Art. 11B zelf houdt immers geen beperking in de tijd in. Het onderdeel wijst daar - zij het in enigszins ander verband - terecht op. De daarin verwoorde klacht slaagt.
3.9.1
Ten overvloede stip ik nog aan dat de onderhandelaar van Recticel - in een door haar zelf in geding gebracht stuk - heeft aangegeven dat de bedoeling was dat zodanige beperking niet zou gelden; zie hierboven onder 2.3 sub 6 en 8. Ik voor mij zou menen dat een ontboezeming van de onderhandelaar namens een werkgeverspartij gewicht in de schaal kan
leggen voor een op zich mogelijke uitleg ten nadele van de betrokken partij van een CAO of een regeling als de onderhavige.
3.9.2
Immers kan niet gemakkelijk worden aanvaard dat een werkgever/CAO-partij de vruchten zou plukken van een klaarblijkelijk niet bedoelde - en dus foutieve - formulering van de tekst. Zulks is m.i. niet strijdig met de rechtspraak van Uw Raad. De regel waarin zeer groot gewicht toekomt aan de bewoordingen is immers geen wet van meden en perzen. Deze geldt slechts in beginsel.11. Bovendien zijn er m.i. ook andere juridische technieken om te kunnen komen tot hetgeen hier wordt bepleit.
3.9.3
Hoe dit ook zij, in casu onderstreept de verklaring van [betrokkene 1] de juistheid van de gekozen bewoordingen waaruit geen beperking in de tijd blijkt. Er bestaat dan geen grond om zo'n niet beoogde beperking te gaan construeren.
3.10
Bij deze stand van zaken behoeft bovendien nadere toelichting - die ontbreekt - waarom enkel en alleen uit de omstandigheid dat sprake is van een overgangsregeling valt af te leiden dat terstond na drie jaar kan worden opgezegd.12.
3.11
Ook onderdeel 2 slaagt.
3.12
FNV heeft inderdaad aangevoerd dat zij niet betrokken was bij de totstandkoming van de met de individuele werknemers aangegane overeenkomsten; zie onder 2.2.3. Daarom is onbegrijpelijk waarom een artikel in die - nog wel posterieure - overeenkomsten gewicht in de schaal zou leggen bij de uitleg van de Pacros-overeenkomst.
3.13
Onderdeel 413. klaagt er bovendien - geparafraseerd weergegeven - terecht over dat de Rechtbank, door in belangrijke mate te gaan leunen op de onder 3.12 genoemde overeenkomsten de hierboven onder 3.2 genoemde uitlegmaatstaf heeft veronachtzaamd.
3.14
Het voorafgaande brengt mee dat ook de voortbouwende klacht - die zich kant tegen het hiervoor onder 3.3 sub b weergegeven oordeel - van onderdeel 5 gegrond is.
3.15
Strikt genomen is geen afzonderlijke - in elk geval geen duidelijke - klacht gericht tegen rov. 7. M.i. behoeft dat FNV niet op te breken. Onder 3.3 gaf ik reeds aan dat rov. 5 en 7 één geheel vormen. Of iets anders gezegd: rov. 7 bouwt (mede) voort op rov. 5. Wordt één van de (schaarse) fundamenten van het knutselwerk van de Rechtbank weggeslagen dan stort het geheel in. Daarom is voldoende om rov. 5 met vrucht te bestrijden.
3.16
Bij deze stand van zaken behoeft onderdeel 6 geen bespreking. Zo nodig kan de verwijzingsrechter aandacht besteden aan hetgeen daarin is verwoord.
3.17
Onderdeel 1 behelst geen afzonderlijke klacht; aldus ook s.t. mrs Swelheim en Sagel onder 14.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 20‑12‑2002
In cassatie niet bestreden is de Rechtbank, in het voetspoor van de Kantonrechter, abusievelijk van 1 mei 2000 uitgegaan.
De grondslag van de vordering is aangepast bij cvr onder 22.
Blijkens de inleidende dagvaarding probeert FNV tevens 'mede als groepsactie' nakoming van de individuele overeenkomsten te vorderen (onder 8). In het petitum is zulks niet terug te vinden.
Zie ook mvg onder 18-21.
In 5.8 wordt 'vooral gewezen op de punten 6 en 8' van de verklaring van [betrokkene 1].
Deze ontboezeming strookt niet goed met hetgeen Recticel elders heeft doen betogen. Vgl. onder (veel) meer ook cva onder 5.3: 'Na de periode van 2 jaar, zouden deze werknemers gelijk gesteld gaan worden met alle andere werknemers van Recticel.'
HR 17 september 1993, NJ 1994, 173 met noot PAS onder nr 174. Deze regel is nader uitgewerkt in HR 31 mei 2002, RvdW 2002, 91 rov. 3.6.
HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473 rov. 3.3.2.
HR 31 mei 2002, RvdW 2002, 91 rov. 3.6.
HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473 rov. 3.3.2. Het 'in beginsel' keert niet terug in HR 31 mei 2002, RvdW 2002, 91. Materieel verschil maakt dat niet uit omdat Uw Raad aan het slot van rov. 3.6 een aantal niet uitputtende relevante omstandigheden noemt.
De s.t. van mrs Swelheim en Sagel onder 23 stipt dit terecht aan.
Volgens de s.t. van mrs Swelheim en Sagel onder 16 zou ook onderdeel 2 hierop betrekking hebben.
Uitspraak 20‑12‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
20 december 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/121HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
FNV BONDGENOTEN, gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. J.C. van Oven, thans mr. A.J. Swelheim,
t e g e n
RECTICEL NEDERLAND B.V., gevestigd te Kesteren,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. A.G. Castermans.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: FNV - heeft bij exploit van 26 juli 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: Recticel - gedagvaard voor de Kantonrechter te Tiel en, na wijziging van de grondslag van het onder iii gevorderde, gevorderd Recticel te veroordelen tot:
- i.
nakoming van art. 11B van het werkgelegenheidsplan PACROS vanaf 1 mei 1999 tot het moment van rechtsgeldige beëindiging van die overeenkomst;
ii. betaling van de kilometervergoeding van ƒ 0,44 per kilometer aan de betrokken ex-Pacros medewerkers bij Recticel tot het moment dat anders wordt overeengekomen;
alsmede voor recht te verklaren dat:
iii. Recticel toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de met FNV gesloten overeenkomst, en
iv. betaling van een schadevergoeding van ƒ 10.000,--.
Recticel heeft de vordering bestreden.
De Kantonrechter heeft bij vonnis van 29 maart 2000 de vordering van FNV afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft FNV hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Arnhem.
Bij vonnis van 18 januari 2001 heeft de Rechtbank het bestreden vonnis vernietigd behoudens de beslissing over de proceskosten en, opnieuw rechtdoende, Recticel veroordeeld tot betaling van de kilometervergoeding van ƒ 0,44 per kilometer aan de betrokken ex-Pacros medewerkers bij Recticel over de maand mei 1999. Het meer of anders gevorderde heeft de Rechtbank afgewezen.
Het vonnis van de Rechtbank is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het vonnis van de Rechtbank heeft FNV beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Recticel heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor FNV mede door mr. S.F. Sagel, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot vernietiging van het bestreden vonnis.
De advocaat van Recticel heeft bij brief van 28 oktober 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
Recticel produceert en verhandelt diverse soorten schuim en schuimproducten. Zij had een divisie ("Pacros") die polyetherschuim verwerkte in Waspik. Deze divisie zou per 1 april 1996 in verband met een reorganisatie worden gesloten, waarna de verwerking van polyetherschuim zou plaatsvinden in de vestigingen van Recticel te Kesteren en Bladel.
- (ii)
In november 1995 is een "werkgelegenheidsplan Pacros" afgesloten tussen Recticel enerzijds en Industrie- en Voedingsbond CNV en een rechtsvoorganger van FNV anderzijds.
- (iii)
Het werkgelegenheidsplan houdt onder meer het volgende in:
"(...)
- 2.
Werkingsduur
Het werkgelegenheidsplan Pacros geldt voor de periode van september 1995 tot en met december 1996; sommige voorzieningen en regelingen kunnen ook daarna van toepassing blijven voor zover dat uitdrukkelijk is vermeld.
- 3.
Doel
Deze regeling is erop gericht zodanige voorzieningen en regelingen te treffen ter ondersteuning van de mogelijkheden tot herplaatsing binnen andere Recticel bedrijven teneinde daardoor de werkgelegenheid maximaal te continueren.
(...)
11. Reistijd- en Reiskostenvergoeding
(...)
- B.
De bestaande reiskostenregeling komt met ingang van het moment van overplaatsing te vervallen; daarvoor in de plaats treedt de "meerij- en carpoolregeling" (zie bijlage).
De, in het kader van de meerijregeling, vastgestelde kilometervergoeding is als volgt:
Gedurende het eerste jaar na overplaatsing ƒ 0,59 cent per kilometer.
Gedurende het tweede jaar na overplaatsing ƒ 0,52 cent per kilometer.
Ingaande het derde jaar na overplaatsing vindt een vergoeding plaats op basis van de dan algemeen van toepassing zijnde kilometervergoeding bij Recticel B.V.
(...)"
- (iv)
Als bijlage bij het werkgelegenheidsplan is een "Toelichting meerijregeling" gevoegd, die onder meer inhoudt:
"2.
Werknemers die aan de meerij-regeling deelnemen dienen een overeenkomst af te sluiten. Partijen bij deze overeenkomst zijn de werkgever en de werknemers die samen een pool vormen."
- (v)
Recticel heeft met een aantal deelnemers de zogenaamde meerijovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is voor onbepaalde tijd aangegaan en kan door ieder van partijen worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van een maand.
- (vi)
Recticel heeft bij brief van 28 mei 1998 deze meerijovereenkomst aanvankelijk opgezegd per 1 juli 1998. Na overleg heeft Recticel de regeling alsnog opgezegd per 1 mei 1999.
3.2
De Kantonrechter heeft de vorderingen van FNV tot, kort gezegd, nakoming van de met haar rechtsvoorganger gesloten overeenkomst (het werkgelegenheidsplan en de daarvan deel uitmakende meerijregeling) afgewezen. De Kantonrechter heeft, samengevat, daartoe als volgt overwogen. Het werkgelegenheidsplan moet worden beschouwd als een collectieve arbeidsovereenkomst in materiële zin (rov. 5). Vooropgesteld is dat een onderscheid gemaakt moet worden tussen enerzijds het werkgelegenheidsplan - waarop FNV haar vorderingen baseert - en anderzijds de met de individuele werknemers gesloten meerijovereenkomsten, welke overeenkomsten door Recticel zijn opgezegd (rov. 8). De Kantonrechter heeft het werkgelegenheidsplan uitgelegd aan de hand van de in enkele arresten van de Hoge Raad geformuleerde maatstaven; volgens de Kantonrechter is de uitleg die FNV geeft aan het werkgelegenheidsplan, met name artikel 11 B, niet in overeenstemming met de bewoordingen van artikel 11 B; de uitleg die Recticel geeft is daarentegen volledig in overeenstemming met de tekst van artikel 11 B (rov. 9). De door FNV voorgestane uitleg hield in (rov. 6) dat (het nadrukkelijk de bedoeling is geweest van FNV en de leden van de bond die hun goedkeuring aan het plan hebben verleend dat) de betaling van de kilometervergoeding vanaf het derde jaar voor onbepaalde tijd zou worden voortgezet zonder dat de mogelijkheid zou bestaan deze regeling eenzijdig te beëindigen. Het standpunt van Recticel hield in (rov. 7) dat de reiskostenregeling ex artikel 11 B van het werkgelegenheidsplan van beperkte duur was; het werkgelegenheidsplan had een looptijd van vijftien maanden, zijnde de periode van september 1995 tot december 1996; na verloop van twee jaar zouden de werknemers van de divisie Pacros gelijk worden gesteld aan de andere werknemers van Recticel. Met Recticel was de Kantonrechter van oordeel dat de regeling ex 11 B van het werkgelegenheidsplan door het tijdsverloop is geëxpireerd; het is op deze grond dat de vorderingen van FNV worden afgewezen, aldus de Kantonrechter (rov. 11).
3.3
In hoger beroep heeft de Rechtbank als volgt geoordeeld (rov. 5):
"Bij de beoordeling moet worden vooropgesteld dat, mede gelet op hetgeen door Recticel bij pleidooi desgevraagd is meegedeeld, de partijen het in zoverre (terecht) met elkaar eens zijn dat de - in het licht van de gehele tekst van het plan naar de bewoordingen uit te leggen (HR 26 mei 2000, NJ 2000, 473) - regeling zoals neergelegd in artikel 11 B tenminste voor drie jaar gold, gerekend vanaf 1 maart 1996, dus tot 1 maart 1999. Vóór die datum kon Recticel de regeling in geen geval opzeggen.
De vraag is dan of Recticel na afloop van die periode van drie jaar de regeling wel kon opzeggen. In artikel 11 B van het Werkgelegenheidsplan is bepaald dat de bestaande reiskostenregeling met ingang van het moment van overplaatsing komt te vervallen en dat daarvoor in de plaats treedt de 'meerij- en carpoolregeling'. In die regeling is in artikel 2 opgenomen dat werknemers die aan de meerijregeling deelnemen een (meerij)overeenkomst dienen af te sluiten. Vervolgens is in artikel 5 van die meerijovereenkomsten bepaald dat die voor onbepaalde tijd gelden, maar door (een van) de partijen schriftelijk kunnen worden beëindigd, met inachtneming van een opzegtermijn van één maand. Gezien de tekst van de regeling alsmede de omstandigheid dat in het Werkgelegenheidsplan de continuïteit van de werkgelegenheid voorop staat en in het licht daarvan het plan als een overgangsregeling moet worden beschouwd, was opzegging na afloop van de periode van drie jaar mogelijk. Het voorgaande brengt mee dat de stelling van FNV dat opzegging van de meerijovereenkomsten nietig is omdat deze in strijd zou zijn met het Werkgelegenheidsplan niet juist is, daargelaten de vraag of het Werkgelegenheidsplan als een CAO moet worden aangemerkt."
Omdat volgens het oordeel van de Rechtbank (in rov. 6) de opzegging van de meerijovereenkomsten niet op de juiste wijze was geschied, te weten zonder inachtneming van een termijn van één maand, heeft de Rechtbank Recticel veroordeeld tot betaling van de kilometervergoeding van ƒ 0,44 per kilometer aan de betrokken ex-Pacros medewerkers over de maand mei 1999. Voor toewijzing van de overige vorderingen is naar het oordeel van de Rechtbank echter geen plaats, "daar van nakoming van artikel 11 B van het Werkgelegenheidsplan geen sprake meer kan zijn na de opzegging van de meerijovereenkomsten."
3.4.1
Onderdeel 2 - onderdeel 1 bevat geen zelfstandige klacht - richt zich tegen de hiervóór aangehaalde rov. 5. Het acht onbegrijpelijk hoe de Rechtbank bij de beantwoording van de vraag of Recticel (na verloop van drie jaar) de regeling zoals bedoeld in artikel 11 B kon opzeggen, de in artikel 5 van de meerijovereenkomsten neergelegde bepaling over de beëindiging van die meerijovereenkomsten in haar beoordeling kon betrekken. Voorts valt volgens het onderdeel zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet in te zien hoe de vaststelling van de Rechtbank dat de meerijovereenkomsten voorzien in een opzegmogelijkheid zou kunnen bijdragen tot het oordeel dat Recticel de met de vakorganisaties (waaronder FNV) overeengekomen regeling als neergelegd in artikel 11 B van het werkgelegenheidsplan (na afloop van drie jaar) eveneens zou kunnen opzeggen.
3.4.2
Het onderdeel mist in twee opzichten feitelijke grondslag. In de eerste plaats heeft de Rechtbank, hoewel zij het voor tweeërlei uitleg vatbare woord "regeling" gebruikte, anders dan het onderdeel veronderstelt, in rov. 5 kennelijk niet het oog op de opzegging van de in artikel 11 B van het werkgelegenheidsplan neergelegde "meerij- en carpoolregeling", maar van de ter uitvoering daarvan gesloten meerijovereenkomsten. Zulks blijkt uit rov. 6 en uit de omstandigheid dat de Rechtbank niet heeft vastgesteld dat Recticel naast de meerijovereen-komsten ook de in artikel 11 B neergelegde "meerij- en carpoolregeling" heeft opgezegd. Aangenomen mag worden dat ook de Rechtbank, zoals de Kantonrechter al had vooropgesteld, het onderscheid tussen het werkgelegenheidsplan en de ter uitvoering van de daarin opgenomen meerijregeling gesloten overeenkomsten in het oog heeft weten te houden. In de tweede plaats heeft de Rechtbank kennelijk niet, zoals het onderdeel aanneemt, bij de uitlegging van de "meerij- en carpoolregeling" van artikel 11 B van het werkgelegenheidsplan betrokken dat de ter uitvoering van die regeling gesloten meerijovereenkomsten in een opzeggingsmogelijkheid voorzien. De Rechtbank heeft klaarblijkelijk onderzocht of het - als een CAO uit te leggen - werkgelegenheidsplan, in het bijzonder artikel 11 B waarvan FNV de nakoming eiste, in de weg stond aan het opnemen van een opzeggingsmogelijkheid in de ter uitvoering van dat artikel gesloten meerijovereenkomsten en aan het vervolgens gebruik maken van die mogelijkheid door Recticel. Het onderdeel kan derhalve bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.5.1
Voorzover onderdeel 3 eveneens berust op de hiervóór onjuist bevonden veronderstelling dat de Rechtbank heeft onderzocht of artikel 11 B kon worden opgezegd, kan het evenzeer bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden.
3.5.2
Voor het overige keert het onderdeel zich, evenals onderdeel 4, tegen de ontkennende beantwoording door de Rechtbank van de hiervóór aan het slot van 3.4.2 bedoelde vraag. De Rechtbank is daartoe kennelijk gekomen door uitleg van het werkgelegenheidsplan als geheel, waarbij de Rechtbank de aard van die regeling heeft betrokken, te weten een overgangsregeling waarin de continuïteit van de werkgelegenheid voorop staat. Aldus oordelend heeft de Rechtbank, anders dan in onderdeel 4 betoogd, geen blijk gegeven van miskenning van de bij uitlegging van een CAO te hanteren maatstaf. Het oordeel kan verder, als van feitelijke aard, in cassatie niet op juistheid worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk en evenmin ontoereikend gemotiveerd. Met name is in het licht van de hiervóór in 3.1 onder (iii) aangehaalde bepalingen inzake de werkingsduur en het doel van het werkgelegenheidsplan niet onbegrijpelijk dat de Rechtbank kennelijk, in navolging van de Kantonrechter, heeft geoordeeld dat de in artikel 11 B neergelegde "meerij- en carpoolregeling" een in de tijd beperkte gelding had, en daarom niet ertoe noopte te aanvaarden dat de daarin voorziene kilometervergoeding voor onbepaalde tijd zou moeten worden betaald, zonder enige mogelijkheid de ter uitvoering van de "meerij- en carpoolregeling" te sluiten meerijovereenkomsten op te zeggen. De onderdelen 3 en 4 treffen geen doel.
3.6
Onderdeel 5 berust eveneens op de onjuiste veronderstelling dat de Rechtbank heeft geoordeeld dat niet de meerijovereenkomsten maar de regeling van artikel 11 B kon worden opgezegd en is opgezegd, zodat het bij gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie kan leiden.
3.7
Onderdeel 6 betreft de zogenoemde nawerking van CAO's en berust op de veronderstelling dat artikel 11 B van het werkgelegenheidsplan een regeling inhoudt omtrent de opzegbaarheid van de ter uitvoering van de "meerij- en carpoolregeling" gesloten meerijovereenkomsten. Het is tevergeefs voorgesteld, omdat het de door de Rechtbank gevolgde gedachtengang miskent. Deze komt immers erop neer dat artikel 11 B een dergelijke regeling juist niet inhield en evenmin in de weg staat aan de mogelijkheid in de meerijovereenkomsten een opzeggingsmogelijkheid op te nemen, van welke laatste mogelijkheid Recticel vervolgens gebruik heeft gemaakt.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt FNV in de kosten van het geding in cassatie, tot deze uitspraak aan de zijde van Recticel begroot op € 286,88 aan verschotten en op € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 20 december 2002.