HR, 13-12-2002, nr. C01/127HR
ECLI:NL:PHR:2002:AE9244
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
13-12-2002
- Zaaknummer
C01/127HR
- LJN
AE9244
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2002:AE9244, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 13‑12‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AE9244
ECLI:NL:PHR:2002:AE9244, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 13‑12‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AE9244
- Wetingang
art. 3 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
art. 3 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen
- Vindplaatsen
VR 2004, 26
VR 2004, 26
Uitspraak 13‑12‑2002
Inhoudsindicatie
-
13 december 2002
Eerste Kamer
Nr. C01/127HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser], wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. M.A. Leijten,
t e g e n
de rechtspersoon naar Zwitsers recht WINTERTHUR ZWITSERSE VERZEKERINGSMAAT-SCHAPPIJ, tevens handelende onder de naam WINTERTHUR SCHADEVERZEKERINGMAATSCHAPPIJ, gevestigd te Amsterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 20 januari 1997 verweerster in cassatie - verder te noemen: Winterthur - gedagvaard voor de Rechtbank te Roermond en gevorderd, dat de Rechtbank bij het in het rechtsgeding onder rolnummer 16387/HAZA 96-707 uit te spreken vonnis Winterthur gelijktijdig zal veroordelen om aan [eiser] tegen kwijting te betalen al datgene waartoe [eiser] als gedaagde in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van het Waarborgfonds mocht worden veroordeeld, zulks met veroordeling van Winterthur in de kosten van het geding in de hoofdzaak en in deze vrijwaring.
Winterthur heeft de vordering bestreden.
Na een tussenvonnis van 22 januari 1998 en na een tussenvonnis van 13 augustus 1998 heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 17 december 1998 de vordering in vrijwaring van [eiser] toegewezen, Winterthur veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 9.681,93, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 oktober 1995 tot de dag der algehele voldoening, en Winterthur in de proceskosten aan de zijde van [eiser] zowel in de vrijwaring als in de hoofdzaak veroordeeld, zoals in het dictum van het vonnis is omschreven.
Tegen de drie vermelde vonnissen heeft Winterthur hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
Bij arrest van 23 januari 2001 heeft het Hof:
1. Winterthur niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep tegen de vonnissen van 22 januari en 13 augustus 1998;
2. vernietigd het vonnis van 17 december 1998 waarvan beroep;
3. de vordering van [eiser] jegens Winterthur alsnog afgewezen;
4. [eiser] veroordeeld in de kosten van beide instanties aan de zijde van Winterthur in de vrijwaringszaak, en
5. [eiser] veroordeeld in de kosten van het Waarborgfonds in de hoofdzaak, een en ander zoals aangegeven in het dictum van dit arrest.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Winterthur heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L.A.D. Keus strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De advocaat van Winterthur heeft bij brief van 25 oktober 2002 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan worden uitgegaan van de feiten en omstandigheden die zijn vermeld in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 1.2.
3.2 Het geschil tussen partijen betreft, kort gezegd, de vraag of Winterthur [eiser], die is veroordeeld tot betaling aan de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (hierna: het Waarborgfonds) van het bedrag dat het Waarborgfonds in verband met een door [eiser] - die een Volkswagen Golf met het kenteken XV-[00-00] (hierna: de XV) bestuurde - veroorzaakte aanrijding met een motorfiets aan derden heeft uitgekeerd, ter zake dient te vrijwaren.
3.3.1 Het Waarborgfonds heeft in de hoofdzaak gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van ƒ 9.681,93. De Rechtbank heeft de vordering van het Waarborgfonds toegewezen. [Eiser] heeft tegen dit vonnis van 18 september 1997 geen hoger beroep ingesteld.
In de onderhavige vrijwaringsprocedure heeft [eiser] gevorderd als hiervoor onder 1 vermeld. Hij heeft aan zijn vordering onder meer ten grondslag gelegd dat de assurantietussenpersoon [B] met betrekking tot de XV een door Winterthur ondertekende en ten name van [betrokkene 1] gestelde groene kaart heeft verstrekt.
De Rechtbank heeft de vordering toegewezen en heeft daartoe onder meer geoordeeld dat [B] als assurantietussenpersoon bevoegd was tot het verlenen van een voorlopige dekking voor een W.A.-verzekering voor motorrijtuigen, dat [B] daartoe een groene kaart heeft verstrekt en dat de voorlopige dekking nog niet is beëindigd.
Op het hoger beroep van Winterthur heeft het Hof het eindvonnis van de Rechtbank vernietigd en de vordering van [eiser] alsnog afgewezen.
3.3.2 Het Hof heeft in rov. 4.4 geoordeeld dat uitsluitend aan de orde is de vraag of [eiser] een dekking kan ontlenen aan de ten behoeve van [betrokkene 1] afgegeven groene kaart voor de XV en heeft deze vraag ontkennend beantwoord. De door de tussenpersoon [B] afgegeven groene kaart voor de XV was, aldus het Hof, op naam van [betrokkene 1] gesteld. Het Hof vervolgt: "Niet alleen was er dus geen verzekering van de bij de aanrijding betrokken auto, ook de voor die auto afgegeven "groene kaart" stond niet ten name van [eiser]. Onder deze omstandigheden kan [eiser] dan ook aan de aan de voor de auto XV afgegeven "groene kaart" te ontlenen dekking geen aanspraak op vrijwaring maken."
3.4.1 Onderdeel 2 - onderdeel 1 bevat geen klacht - is gericht tegen rov. 4.4 en strekt ten betoge dat in het licht van het bepaalde in art. 3 WAM het oordeel van het Hof dat [eiser] geen dekking kan ontlenen aan de ten behoeve van [betrokkene 1] voor de XV afgegeven groene kaart onjuist althans onbegrijpelijk is.
3.4.2 Bij de behandeling van dit onderdeel moet worden vooropgesteld dat de "groene kaart" een buitenlanddocument is, dat niet rechtstreeks te maken heeft met de vraag of in het land van herkomst (nog) rechten aan de polis kunnen worden ontleend. De afgifte van een "groene kaart" kan een aanwijzing vormen dat (voorlopige) dekking is verleend doch is niet de belichaming van de verlening van (zulk) een dekking.
3.4.3 Voorts moet worden vooropgesteld dat het Hof zich niet heeft uitgelaten over de vraag of in het onderhavige geval, zoals de Rechtbank heeft aangenomen, aan de afgifte van de groene kaart door [B] de verlening van een voorlopige dekking met betrekking tot de XV ten grondslag ligt. Nu [eiser] zulks (in hoger beroep) aan zijn vordering ten grondslag had gelegd, moet in cassatie derhalve veronderstellenderwijs ervan worden uitgegaan dat die voorlopige dekking is verleend. Een dergelijke dekking valt onder het bereik van art. 3 lid 1 WAM dat bepaalt - voorzover in dit geval relevant - dat de verzekering moet dekken de burgerrechtelijke aansprakelijkheid, waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven, van iedere bezitter, houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig. In het licht hiervan is zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, niet begrijpelijk waarom deze (voorlopige) dekking niet ook zou voldoen aan de vereisten van de WAM, zodat evenzeer onbegrijpelijk is op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat [eiser] daaraan geen dekking kan ontlenen. Het Hof heeft voorts onvoldoende inzicht gegeven in zijn gedachtengang, nu de in rov. 4.4 genoemde omstandigheden - de Volkswagen Golf met het kenteken FX-[00-00] stond op naam van [betrokkene 1], die de premie van de verzekering van deze auto had betaald, terwijl ook de groene kaart voor de laatstgenoemde auto, de premie-nota, de bankrekening, waarvan de premiebetaling geschiedde, en de groene kaart voor de XV op naam van [betrokkene 1] stonden - niet redengevend zijn voor zijn oordeel dat [eiser] geen aanspraak op vrijwaring op grond van de voorlopige dekking van de auto XV kan maken. Ook in zoverre is het Hof derhalve tekortgeschoten in zijn motiveringsplicht.
Onderdeel 2 slaagt derhalve, evenals het daarop voortbouwende onderdeel 3.
3.5 De Rechtbank heeft in haar eindvonnis geoordeeld dat geen "definitieve" verzekeringsovereenkomst tussen Winterthur en [betrokkene 1] is gesloten doch dat wel sprake is van voorlopige dekking. Het oordeel van het Hof in rov. 4.4 dat de Rechtbank onbestreden vaststelde dat "[eiser] ter zake de XV niet voor wettelijk aansprakelijkheid was" verzekerd, berust, gelijk in onderdeel 4 wordt betoogd, derhalve op een onbegrijpelijke uitleg van dit vonnis: de Rechtbank heeft zulks niet vastgesteld, waarbij nog aantekening verdient dat ook een voorlopige dekking berust op een verzekeringsovereenkomst.
Het Hof heeft eveneens geoordeeld dat uit het vonnis van 18 september 1997 in de hoofdzaak, de zaak tussen het Waarborgfonds en [eiser], blijkt dat [eiser] ter zake van de XV niet voor wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd. De uitleg van dit vonnis is ook onbegrijpelijk, zoals onderdeel 4 betoogt, alleen al omdat de Rechtbank zulks in dat vonnis niet heeft vastgesteld. Daarbij dient te worden aangetekend dat de hoofdzaak en de vrijwaringszaak twee zelfstandige procedures vormen en de hoofdzaak speelt tussen andere procespartijen dan de vrijwaringsprocedure. Hetgeen in de hoofdzaak vaststaat, kan derhalve niet zonder meer in de vrijwaringszaak als vaststaand worden aangenomen. Onderdeel 4 slaagt evenzo.
3.6 Onderdeel 5 klaagt dat [eiser] in het dictum ten onrechte in de (proces-)kosten van het Waarborgborgfonds in de hoofdzaak is veroordeeld. Dit onderdeel slaagt omdat een in een vrijwaringsprocedure uitgesproken veroordeling in de kosten van de hoofdzaak rechtens niet mogelijk is, alleen al omdat hoofdzaak en vrijwaringszaak twee zelfstandige procedures zijn met verschillende procespartijen.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 23 januari 2001;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Arnhem ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Winterthur in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] begroot op € 1.912,64 in totaal, waarvan € 1.858,75 op de voet van art. 243 Rv. te betalen aan de Griffier, en € 53,89 aan [eiser].
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, D.H. Beukenhorst, O. de Savornin Lohman en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 13 december 2002.
Conclusie 13‑12‑2002
Inhoudsindicatie
-
Rolnummer C01/127
Mr. Keus
Zitting 11 oktober 2002
Conclusie inzake
[Eiser]
tegen
de rechtspersoon naar Zwitsers recht WINTERTHUR ZWITSERSE VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ
hierna: Winterthur
1. Feiten en procesverloop
1.1 [Eiser] is jegens de Stichting Waarborgfonds Motorverkeer (hierna: het Waarborgfonds) veroordeeld tot betaling van het bedrag dat het Waarborgfonds in verband met een door [eiser] veroorzaakt auto-ongeluk aan derden heeft uitgekeerd. Het gaat in deze vrijwaringszaak om de vraag of Winterthur [eiser] ter zake dient te vrijwaren.
1.2 Bij de beoordeling van het cassatieberoep kan van het volgende worden uitgegaan.(1)
(a) [Eiser] heeft in mei 1992 een Volkswagen Golf met het kenteken FX-[00-00] (hierna: de FX) verkocht. Met betrekking tot de FX is een zogenaamde "groene kaart"(2) afgegeven. Deze bevat onder meer de navolgende vermeldingen:
"1. Internationaal motorrijtuigverzekeringsbewijs
2. Uitgegeven op het gezag van het Nederlands bureau der Motorrijtuigverzekeraars [adres, plaats]
[stempel:] 'origineel'
3. Geldig van: 05 04 92 tot 05 05 93
4. Serie en Polisnummer: [A 001]
5. Kenteken (...) FX-[00-00]
6. Soort en merk van het motorrijtuig A+F Volkswagen Golf.
7. Naam en adres van verzekerde (of houder van het motorrijtuig):
[...](3) [betrokkene 1]] [adres, postcode en woonplaats]
[stempel:] 'ASSURANTIEKANTOOR [B] [postbus, postcode, plaats, telefoonnummer, gironummer]'
(...)
8. Dit verzekeringsbewijs is afgegeven door: Winterthur Schadeverzekering Maatschappij [adres, postcode en plaats]
9. Ondertekening verzekeraar [ondertekening]"
(b) Op een kostenspecificatie(4) van Assurantiekantoor [B] (hierna ook: [B]) wordt aan [betrokkene 1] een bedrag van f 409,65 in rekening gebracht. De specificatie bevat onder meer de volgende gegevens:
"Polisnummer: [001]. Omschrijving: personenauto. Vervaldatum: 05.04.92."
(c) Een bankafschrift(5) van 9 april 1992 op naam van "[betrokkene 1]" vermeldt, dat ten gunste van "ASSURANTIEKANTOOR [B]" een bedrag van f 409,65 is afgeschreven.
(d) Nadat [eiser] de FX in mei 1992 had verkocht, heeft hij een Volkswagen Golf met het kenteken XV-[00-00] (hierna: de XV) gekocht.(6) Deze wijziging heeft hij gemeld bij de assurantietussenpersoon, die een door Winterthur ondertekende "groene kaart" afgaf.(7)
(e) De "groene kaart"(8) met betrekking tot de XV bevat onder meer de volgende vermeldingen:
"1. Internationaal motorrijtuigverzekeringsbewijs
2. Uitgegeven op het gezag van het Nederlands bureau der motorrijtuigverzekeraars [adres en plaats]
[stempel:] 'origineel'
3. Geldig van: 22 05 92 tot 05 04 93
4. Serie en Polisnummer: [A 001]
5. Kenteken (...) XV-[00-00]
6. Soort en merk van het motorrijtuig AF Volkswagen.
7. Naam en adres van verzekerde (of houder van het motorrijtuig):
[...] (9) [betrokkene 1] [adres, postcode en woonplaats]
[stempel:] 'ASSURANTIEKANTOOR [B] [postbus, postcode, plaats, telefoonnummer, gironummer]'
(...)
8. Dit verzekeringsbewijs is afgegeven door:
Winterthur Schadeverzekering Maatschappij [adres, postcode en plaats]
9. Ondertekening verzekeraar [ondertekening]"
(f) (10) Winterthur gaf voor de XV aan [betrokkene 1] verzekeringsdocumenten af. Voor de XV is door Winterthur nimmer een polis afgegeven.
(g) (11) Op 3 september 1992 is de XV door een fotocamera als onverzekerd geregistreerd.
(h) Op 10 oktober 1992 veroorzaakte [eiser] met de door hem bestuurde XV te Reuver een aanrijding met een motorfiets (hierna: de aanrijding).
(i) Het Waarborgfonds heeft ter zake van de bij de aanrijding ontstane schade aan derden een bedrag van f 9.681,93 uitgekeerd.
1.3 Bij dagvaarding van 11 juli 1996(12) heeft het Waarborgfonds bij de rechtbank Roermond een procedure tegen [eiser] ingeleid (de hoofdzaak). Het Waarborgfonds heeft daarin gevorderd [eiser] te veroordelen tot betaling van een bedrag van f 9.681,93, vermeerderd met wettelijke rente. Daartoe heeft het Waarborgfonds gesteld op grond van art. 27 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen (hierna: WAM) recht van verhaal op [eiser] te hebben, omdat [eiser] de aansprakelijke persoon is en omdat [eiser], hoewel daartoe verplicht, niet voor een WA-verzekering heeft gezorgd.
[Eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Tevens heeft hij bij incidentele conclusie(13) verzocht Winterthur in vrijwaring te mogen oproepen, welk verzoek door de rechtbank is ingewilligd. Bij zijn incidentele conclusie heeft [eiser] kopieën van de in nr. 1.2 sub (a)-(e) bedoelde documenten overgelegd.
Bij dagvaarding van 20 januari 1997 heeft [eiser] bij de rechtbank Roermond een vrijwaringsprocedure tegen Winterthur ingeleid. In de vrijwaringsprocedure heeft [eiser] gevorderd dat Winterthur jegens hem zal worden veroordeeld tot betaling van al datgene waartoe hij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld. [Eiser] heeft aan zijn vordering in vrijwaring onder meer ten grondslag gelegd, dat assurantietussenpersoon [B] met betrekking tot de XV een door Winterthur ondertekende "groene kaart" heeft verstrekt. Winterthur heeft in de vrijwaringsprocedure gemotiveerd verweer gevoerd. Zij heeft daartoe onder meer gesteld, dat Winterthur met [eiser] geen verzekeringsovereenkomst heeft gesloten.
1.4 Bij vonnis van 18 september 1997 heeft de rechtbank in de hoofdzaak de vordering van het Waarborgfonds toegewezen. De rechtbank heeft daartoe geoordeeld, dat de betrokkenheid van [eiser] bij de aanrijding vaststaat en dat niet of onvoldoende is betwist dat [eiser] de voor het ongeval aansprakelijke persoon is en dat op hem de verplichting rustte voor het afsluiten en instandhouden van een WA-verzekering. Daaraan heeft de rechtbank toegevoegd dat de vraag of Winterthur [eiser] moet vrijwaren, in de vrijwaringsprocedure dient te worden beantwoord. [Eiser] noch het Waarborgfonds heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.(14)
Na tussenvonnissen van 22 januari en 13 augustus 1998 heeft de rechtbank in de vrijwaringszaak bij eindvonnis van 17 december 1998 de vordering van [eiser] toegewezen en Winterthur veroordeeld aan [eiser] een bedrag van f 9.681,93 - vermeerderd met wettelijke rente - te betalen. De rechtbank heeft daartoe onder meer overwogen, dat [B] als assurantietussenpersoon bevoegd was tot het verlenen van een voorlopige dekking voor een W.A.-verzekering voor motorrijtuigen, dat [B] daartoe een (door Winterthur ondertekende) "groene kaart" heeft verstrekt en dat de voorlopige dekking niet is beëindigd.
1.5 Winterthur heeft tegen de vonnissen in de vrijwaringszaak hoger beroep ingesteld bij het hof 's-Hertogenbosch.
[Eiser] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
1.6 Bij arrest van 23 januari 2001 heeft het hof Winterthur niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep van de tussenvonnissen van de rechtbank, nu Winterthur daartegen geen grieven had gericht. Voorts heeft het hof het eindvonnis van de rechtbank vernietigd en de vordering van [eiser] alsnog afgewezen. Het hof heeft daartoe in rov. 4.4 het volgende overwogen:
"4.4 Het hof neemt als uitgangspunt dat [eiser] ter zake de XV niet voor wettelijke aansprakelijkheid was, zoals ook de rechtbank reeds onbestreden vaststelde en overigens ook uit het vonnis in de zaak tussen waarborgfonds en [eiser] blijkt. Aan de orde is daarom uitsluitend de vraag of [eiser] een dekking kan ontlenen aan de ten behoeve van [betrokkene 1] afgegeven "groene kaart" voor de XV. Het hof beantwoordt die vraag ontkennend. De FX stond op naam van de eveneens op het adres van Winterthur wonende vader [betrokkene 1]. Zo was ook de premie-nota, de "groene kaart", de premie-nota en de bankrekening waarvan de premiebetaling geschiedde op naam van [betrokkene 1] gesteld. Dit gold tenslotte ook voor de door de tussenpersoon [B] afgegeven "groene kaart" voor de XV. Niet alleen was er dus geen verzekering van de bij de aanrijding betrokken auto, ook de voor die auto afgegeven "groene kaart" stond niet ten name van [eiser]. Onder deze omstandigheden kan [eiser] dan ook aan de aan de voor de auto XV afgegeven "groene kaart" te ontlenen dekking geen aanspraak op vrijwaring maken. De grief slaagt derhalve."(15)
1.7 [Eiser] heeft tegen het arrest van het hof in de vrijwaringszaak tijdig(16) cassatieberoep ingesteld. Winterthur heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. Beide partijen hebben hun standpunten schriftelijk doen toelichten. Voorts hebben zij gere- en gedupliceerd.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1 Het cassatiemiddel bestaat uit vijf onderdelen.
2.2 Onderdeel 1 heeft een inleidend karakter en bevat geen klacht.
2.3 Onderdeel 2 komt op tegen rov. 4.4. Het strekt ten betoge dat in het licht van het bepaalde in art. 3 WAM 's hofs oordeel dat [eiser] geen dekking kon ontlenen aan de ten behoeve van [betrokkene 1] voor de XV afgegeven "groene kaart" onjuist dan wel onbegrijpelijk is.
2.4 Blijkens de aanhef van rov. 4.4 heeft het hof willen aansluiten bij het oordeel van de rechtbank dat "geen verzekeringsovereenkomst (is) afgesloten" (eindvonnis van 17 december 1998, p. 3, derde alinea onder Het geschil en het oordeel van de rechtbank). De rechtbank doelde daarmee onmiskenbaar op het ontbreken van een definitieve verzekeringsovereenkomst, nu de rechtbank tevens heeft geoordeeld dat [B] voorlopige dekking had verleend en daartoe een "groene kaart" had verstrekt (eindvonnis van 17 december 1998, p. 3, tweede alinea onder Het geschil en het oordeel van de rechtbank). Ook aan het verlenen van een voorlopige dekking ligt een volwaardige verzekeringsovereenkomst ten grondslag, zij het dat die overeenkomst in beginsel eindigt dan wel overgaat in de definitieve overeenkomst, op het moment waarop de beslissing van de verzekeraar omtrent het al dan niet aanvaarden van de aanvraag tot verzekering de verzekeringnemer bereikt.(17) Het hof heeft kennelijk ook in zoverre geen afstand van de door de rechtbank gevolgde benadering willen nemen. Daarbij kan er nog op worden gewezen dat het hof aan het slot van rov. 4.4 van dekking voor de XV lijkt uit te gaan, zij het dat het van oordeel is dat [eiser] daaraan jegens Winterthur geen aanspraak op vrijwaring kan ontlenen.
2.5 Het hof heeft in rov. 4.4 van de aan de "groene kaart" te ontlenen dekking gesproken (tweede volzin: "(...) een dekking kan ontlenen aan de ten behoeve van [betrokkene 1] afgegeven "groene kaart" voor de XV"; op één na laatste volzin: "(...) de aan de voor de auto XV afgegeven "groene kaart" te ontlenen dekking"). Ook het onderdeel laat zich in die termen uit. In cassatie heeft Winterthur er echter terecht op gewezen dat de "groene kaart" een buitenlanddocument is, dat niet rechtstreeks te maken heeft met de vraag of in het land van herkomst (nog) rechten aan de polis kunnen worden ontleend.(18)
De verwarring is mogelijk ontstaan door de samenhang die de rechtbank tussen het verstrekken van de "groene kaart" en het verlenen van voorlopige dekking heeft gesuggereerd (zie het eindvonnis van 17 december 1998, p. 3, tweede alinea onder Het geschil en het oordeel van de rechtbank):
"[B] heeft als zodanig de bevoegdheid tot het verlenen van een voorlopige dekking voor een W.A.-verzekering voor motorrijtuigen. Daartoe is een groene kaart verstrekt. (cursivering toegevoegd; LK)"
Naar ik meen heeft de rechtbank echter niet bedoeld dat de "groene kaart" de verlening van voorlopige dekking belichaamde, maar dat de afgifte van de "groene kaart" op het verleend zijn van zodanige dekking wees. In het internationale verkeer staat de betekenis van de "groene kaart" in beginsel los van de onderliggende, nationale verzekeringsovereenkomst. Dat neemt echter niet weg dat in het normale geval een geldige verzekeringsovereenkomst aan de afgifte van een "groene kaart" ten grondslag ligt. Aldus beschouwd is het niet de vraag of [eiser] de gepretendeerde aanspraak op vrijwaring kan ontlenen aan de voor de XV afgegeven "groene kaart", maar aan de voor de XV verleende voorlopige dekking, die kennelijk aan de afgifte van de "groene kaart" door [B] ten grondslag lag.
2.6 Aangenomen dat sprake is van een voorlopige dekking, is voor de jegens Winterthur door [eiser] gepretendeerde aanspraak op vrijwaring van belang, of [eiser] behoort tot de kring van verzekerden, wier aansprakelijkheid "voorlopig" wordt gedekt. In dat verband valt al aanstonds te constateren, dat niet beslissend is of [eiser] ter zake van de voorlopige dekking als verzekeringnemer geldt. Waar het om gaat, is of [eiser] ter zake van de voorlopige dekking is mede-verzekerd. In het algemeen wordt aangenomen dat de verzekering ten behoeve van een derde moet worden beschouwd als een derdenbeding in de zin van art. 6:253 BW. Deze opvatting brengt met zich dat de mede-verzekerde zich door aanvaarding het recht kan verwerven de ten behoeve van hem verzekerde prestatie van de verzekeraar te vorderen.(19)
2.7 Ten aanzien van de inhoud van de voorlopige dekking heeft als uitgangspunt te gelden dat deze wordt bepaald door de bij de verzekeraar gebruikelijke voorwaarden, tenzij anders is overeengekomen.(20) Rechtbank en hof hebben ter zake niets vastgesteld. Wel heeft de rechtbank betekenis heeft toegekend aan de door [B] afgegeven "groene kaart", die naar de al langer lopende verzekering onder polisnummer [001] verwijst: het ligt voor de hand dat de voorwaarden van die verzekering ook de voorlopige dekking beheersen. Voorts heeft [eiser] zich op art. 3 WAM beroepen.
2.8 Art. 3 WAM omschrijft wier burgerrechtelijke aansprakelijkheid de aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen moet dekken: de dekking moet betrekking hebben op de burgerrechtelijke aansprakelijkheid waartoe het motorrijtuig in het verkeer aanleiding kan geven van iedere bezitter, houder en bestuurder van het verzekerde motorrijtuig, alsmede van degenen die daarmede worden vervoerd, zulks met uitzondering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van hen die zich na het sluiten van de verzekering door diefstal of geweldpleging de macht over het motorrijtuig hebben verschaft en van hen die, dit wetende, dat motorrijtuig zonder geldige reden gebruiken. Alhoewel Winterthur er op zichzelf terecht op heeft gewezen dat in verband met de WAM moet worden onderscheiden tussen verzekerden volgens de polis (de zogenaamde polis-verzekerden) en de aansprakelijke personen voor wie de verzekeraar, ook afgezien van zijn na-risico, moet betalen, zonder dat op grond van de polis verzekeringsdekking moet worden verleend (de "kale" WAM-verzekerden(21)), is art. 3 WAM hier wel degelijk van belang. Verzekerden volgens de polis zijn immers als regel de in art. 3 lid 1 genoemde personen (en hun werkgever indien die uit art. 6:170 BW aansprakelijk is).(22) Voorts moet worden bedacht dat art. 3 lid 1 WAM mede van toepassing is op de overeenkomst waaruit voorlopige verzekeringsdekking voortvloeit en die als een volwaardige verzekeringsovereenkomst moet worden gekwalificeerd.(23)
2.9 Het onderdeel treft doel, voor zover het erover klaagt dat het enkele feit dat de door [B] afgegeven "groene kaart" is gesteld ten name van [betrokkene 1], geenszins uitsluit dat [eiser] in verband met de voorlopige dekking die aan de afgifte van de bedoelde "groene" kaart ten grondslag ligt en (mede) in het licht van art. 3 WAM als (polis-)verzekerde heeft te gelden. Zo het aangevochten oordeel al niet van een onjuiste rechtsopvatting blijk geeft, is het naar mijn mening in elk geval niet naar behoren gemotiveerd. Waar het hof niet heeft uitgesloten dat de aan [betrokkene 1] afgegeven "groene kaart" op een door [B] verleende (voorlopige) verzekeringsdekking berustte, had het tenminste moeten motiveren waarom [eiser] niet tot de kring van ("polis"-)verzekerden ter zake van die voorlopige dekking behoorde.
2.10 Onderdeel 3 vormt(24) grotendeels een herhaling van de klacht van onderdeel 2. Het voegt daaraan als element nog toe, dat het oordeel van het hof evenmin kan worden gebaseerd op het feit, dat de WA-verzekering voor de FX door [betrokkene 1] bij Winterthur was afgesloten. Het onderdeel is, evenals onderdeel 2, gegrond. Daarbij kan nog worden aangetekend, dat ook de tenaamstelling van de voor de FX geldende verzekering een hoedanigheid van [eiser] als (polis-)verzekerde niet uitsloot, noch onder die verzekering, noch onder de door rechtbank en hof kennelijk aangenomen, aansluitende voorlopige dekking voor de XV.
2.11 Onderdeel 4 strekt ten betoge dat het onjuist of onbegrijpelijk is dat het hof in rov. 4.4 aan zijn oordeel dat Winterthur niet is gehouden de aansprakelijkheid van [eiser] te dekken, mede ten grondslag heeft gelegd dat in de vrijwaringszaak door de rechtbank onbestreden is vastgesteld en uit het vonnis in de hoofdzaak blijkt dat [eiser] met betrekking tot de XV niet voor aansprakelijkheid was verzekerd, in de zin dat de aansprakelijkheid waartoe die auto in het verkeer aanleiding zou geven, niet was gedekt.
2.12 De rechtbank heeft in haar eindvonnis in de vrijwaringszaak geoordeeld, dat [eiser] uit de afgifte van een "groene kaart" niet mocht afleiden, dat er sprake was van een door [betrokkene 1] met Winterthur gesloten verzekeringsovereenkomst. De rechtbank heeft echter tevens vastgesteld, dat assurantietussenpersoon [B] met betrekking tot de XV een voorlopige dekking voor wettelijke aansprakelijkheid heeft verleend - die ten tijde van het ongeval nog niet was beëindigd - en daartoe een groene kaart heeft verstrekt. Zoals hiervoor werd opgemerkt in nr. 2.4, ligt aan een voorlopige dekking voor wettelijke aansprakelijkheid een volwaardige verzekeringsovereenkomst ten grondslag. Het hof kan dan ook niet op de enkele grond dat er geen (definitieve) WA-verzekering was tot stand gekomen (maar wel een voorlopige dekking voor wettelijke aansprakelijkheid was verleend), tot de conclusie komen dat [eiser] ten tijde van de aanrijding met betrekking tot de XV niet voor wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd. Ook kon het hof dit niet afleiden uit het vonnis in de hoofdzaak. Nog afgezien van het feit, dat hoofdzaak en vrijwaringszaak twee zelfstandige procedures met verschillende procespartijen zijn, waardoor hetgeen in de hoofdzaak vaststaat niet zonder meer ook in de vrijwaringszaak als vaststaand kan worden aangenomen,(25) heeft de rechtbank in de hoofdzaak niet geoordeeld dat er ten tijde van de aanrijding geen (definitieve) WA-verzekering bestond. De rechtbank heeft in de hoofdzaak volstaan met de vaststelling, dat de betrokkenheid van [eiser] bij de aanrijding en diens aansprakelijkheid vaststond en dat onvoldoende was betwist dat op [eiser] de verplichting rustte voor het afsluiten en instandhouden van een WA-verzekering. Overigens is voor het verhaalsrecht van het Waarborgfonds enkele aansprakelijkheid van de aangesproken persoon voldoende. Uit het voorgaande volgt, dat ook het vierde onderdeel terecht is voorgesteld.
2.13 Onderdeel 5 klaagt erover, dat het hof in het dictum van het bestreden arrest [eiser] ten onrechte in de kosten van het Waarborgfonds in de hoofdzaak heeft veroordeeld. Het voert daartoe aan dat (i) de hoofdzaak in appel niet aan de orde is gesteld, (ii) het Waarborgfonds geen partij is in de vrijwaringszaak en (iii) [eiser] in het in kracht van gewijsde gegane vonnis van de rechtbank in de hoofdzaak reeds in de kosten van het Waarborgfonds is veroordeeld.
2.14 Zoals in nr. 2.12 reeds werd opgemerkt, dienen hoofdzaak en vrijwaringszaak als twee zelfstandige procedures met verschillende procespartijen te worden beschouwd. Al om die reden is een in een vrijwaringsprocedure uitgesproken veroordeling in de kosten van de hoofdzaak niet mogelijk. Een tegengestelde opvatting zou er overigens toe kunnen leiden, dat tegenstrijdige uitspraken over dezelfde kosten worden gedaan of - zoals in het onderhavige geval - dezelfde kosten twee maal moeten worden vergoed.
Dat, zoals Winterthur in cassatie heeft betoogd, het hof met het dictum onder 5 slechts zou hebben beoogd de afstand te markeren tussen zijn arrest en het eindvonnis van de rechtbank (waarbij Winterthur in de bedoelde kosten werd veroordeeld), kan niet worden aanvaard. Voor het markeren van die afstand volstond de in het dictum onder 2 uitgesproken vernietiging van het eindvonnis van de rechtbank en de in het dictum onder 3 vervatte afwijzing van de vordering van [eiser] in vrijwaring.
In nr. 5.5 van de schriftelijke toelichting van mr. Van Staden ten Brink doet Winterthur afstand van eventuele, voor haar uit het dictum onder 5 voortvloeiende rechten. De klacht zou daarmee belang missen. Alhoewel het aangevochten arrest geen rechten schept voor het (niet bij het vrijwaringsgeding betrokken) Waarborgfonds, zou het dictum onder 5 tot onduidelijkheid daarover kunnen leiden. Al om die reden meen ik dat niet alle belang aan het onderdeel is komen te ontvallen. Daarenboven heeft Winterthur eerst nadat [eiser] beroep in cassatie had ingesteld, afstand van recht gedaan. [Eiser] houdt daarom belang bij het onderdeel, voor zover dit zijn aanspraak op een kostenveroordeling van Winterthur in cassatie mede schraagt.
De klacht slaagt derhalve.
3. Conclusie
Deze strekt tot vernietiging van het bestreden arrest.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
1 Zie in het bijzonder het eindvonnis van de rechtbank van 17 december 1998 en (rov. 4.2 van) het arrest van het hof van 23 januari 2001.
2 Prod. 1 bij de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, welke conclusie als prod. 1 bij de conclusie van repliek is overgelegd.
3 Toegevoegde cursivering.
4 Prod. 1 bij de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, welke conclusie als prod. 1 bij de conclusie van repliek is overgelegd.
5 Prod. 2 bij de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, welke conclusie als prod. 1 bij de conclusie van repliek is overgelegd.
6 Deze door [eiser] op p. 2 van de inleidende dagvaarding in de vrijwaringsprocedure gestelde feiten zijn door Winterthur niet weersproken en moeten derhalve als vaststaand worden beschouwd.
7 Deze door [eiser] op p. 2 van de inleidende dagvaarding in de vrijwaringsprocedure gestelde feiten zijn door Winterthur niet weersproken en moeten derhalve als vaststaand worden beschouwd.
8 Prod. 1 bij de incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, welke conclusie als prod. 1 bij de conclusie van repliek is overgelegd.
9 Toegevoegde cursivering.
10 Deze door Winterthur op p. 4 van de conclusie van dupliek gestelde feiten zijn door [eiser] niet weersproken en moeten derhalve als vaststaand worden beschouwd. Waarschijnlijk bedoelde Winterthur niet de XV maar de FX als de auto waarvoor zij aan [betrokkene 1] verzekeringsdocumenten had afgegeven.
11 Dit door Winterthur op p. 4 van de conclusie van dupliek gestelde feit is door [eiser] niet weersproken en moet derhalve als vaststaand worden beschouwd.
12 Zie inleidende dagvaarding; zie voorts het vonnis in de hoofdzaak, overgelegd bij akte van [eiser] van 19 februari 1998.
13 Prod. 1 bij de conclusie van repliek.
14 Zie de (ongedateerde) akte van [eiser] die na het tussenvonnis van 13 augustus 1998 is verzocht.
15 De geciteerde passage bevat een aantal verschrijvingen. Voor een bespreking daarvan verwijs ik naar de cassatiedagvaarding, noot 1, en de schriftelijke toelichting mr. Van Staden ten Brink, nr. 5.1.
16 De cassatiedagvaarding is uitgebracht op 20 april 2001.
17 Asser/Clausing/Wansink 5-VI, De verzekeringsovereenkomst (1998), nr. 81.
18 Schriftelijke toelichting mr. Van Staden ten Brink, nr. 3.1.
19 Asser/Clausing/Wansink, o.c., nr. 200-206; Scheltema/Mijnssen, Algemeen deel van het schadeverzekeringsrecht, 5e druk (1998), nr. 2.19. Zie ook: F.R. Salomons, Verzekering ten behoeve van een derde, diss. (1996), p. 302-306.
20 Asser/Clausing/Wansink, o.c., nr. 81.
21 H.J.J. de Bosch Kemper, De WAM in werking (1995), p. 84.
23 Asser/Clausing/Wansink, o.c., nr. 81.
24 Ook volgens de schriftelijke toelichting van mr. Leijten.
25 Zie Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands burgerlijk procesrecht, 19e druk (1998), nr. 143.