HR, 15-03-2002, nr. C00/193HR
ECLI:NL:HR:2002:AD8182
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
15-03-2002
- Zaaknummer
C00/193HR
- Conclusie
Mr L. Strikwerda
- LJN
AD8182
- Vakgebied(en)
Vermogensrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2002:AD8182, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑03‑2002
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2002:AD8182
ECLI:NL:HR:2002:AD8182, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 15‑03‑2002; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2002:AD8182
- Wetingang
art. 81 Wet op de rechterlijke organisatie
- Vindplaatsen
Conclusie 15‑03‑2002
Mr L. Strikwerda
Partij(en)
Rolnr. C00/193HR
Mr L. Strikwerda
Zt. 4 jan. 2002
Conclusie inzake
[Eiseres]
tegen
Tarago Bunkering Service B.V.
Edelhoogachtbaar College,
1.
Het gaat in dit cassatiegeding om de vraag of het Hof heeft kunnen oordelen dat de door thans eiseres tot cassatie, hierna: [eiseres], tegen thans verweerster in cassatie, hierna: Tarago, ingestelde vordering afstuit op rechtsverwerking.
2.
In cassatie dient van de volgende feiten te worden uitgegaan (zie r.o. 2 van het tussenvonnis van de Rechtbank en r.o. 2 en 6.1 van het arrest van het Hof).
- (i)
Tarago heeft op 12 oktober 1992 een tweetal offertes van [eiseres] met betrekking tot het verrichten van werkzaamheden en het leveren van zaken ten behoeve van het motortankschip "Skylark" aanvaard.
- (ii)
[Eiseres] is diezelfde dag met de werkzaamheden aangevangen en heeft tot 26 november 1992 de overeengekomen en additionele werkzaamheden verricht.
- (iii)
Bij de oplevering van het schip heeft Tarago een voorschotnota ad f 300.000,- betaald.
- (iv)
Nadien heeft [eiseres] Tarago nog een tweetal facturen gestuurd: een factuur van 3 mei 1993 ten belope van f 6.625,50 en een factuur van 11 november 1993 ten belope van (pro resto) f 63.861,-.
- (v)
Omdat Tarago zich met deze facturen niet kon verenigen, heeft op 24 april 1994 een bespreking tussen partijen plaatsgevonden.
- (vi)
Op 20 mei 1994 heeft Tarago f 20.000,- aan [eiseres] betaald.
3.
Bij exploit van 15 februari 1996 heeft [eiseres] Tarago op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam tot betaling van het onbetaald gebleven gedeelte van de gefactureerde bedragen met rente en buitengerechtelijke kosten, in totaal begroot op f 62.962,87.
4.
Tarago heeft de vordering bestreden. Zij voerde onder meer aan dat partijen bij de bespreking op 24 april 1994 naar aanleiding van bezwaren van Tarago tegen de door [eiseres] bij de facturen van 3 mei 1993 in rekening gebrachte bedragen zijn overeengekomen dat Tarago aan [eiseres] tegen finale kwijting over en weer een bedrag van f 20.000,- zou betalen. [Eiseres] heeft ontkend dat partijen dit zijn overeengekomen.
5.
Bij tussenvonnis van 27 juni 1996 heeft de Rechtbank Tarago toegelaten haar door [eiseres] weersproken stelling over de bereikte overeenstemming te bewijzen.
6.
Nadat getuigen waren gehoord, heeft de Rechtbank bij eindvonnis van 12 februari 1998 Tarago niet geslaagd geoordeeld in het haar opgedragen bewijs en de vordering van [eiseres] toegewezen.
7.
Tarago is van de vonnissen van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. Zij wierp twwe grieven op. Met grief 1 voerde Tarago aan dat de Rechtbank in haar eindvonnis ten onrechte heeft overwogen dat Tarago niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd en mitsdien de vordering van [eiseres] zonder meer heeft toegewezen. In grief 2 stelde Tarago dat de Rechtbank ten onrechte geen aandacht heeft geschonken aan het impliciete verweer van Tarrago dat [eiseres] haar recht op nakoming heeft verwerkt, doordat zij door haar gedragingen bij Tarago het gerechtvaardigd vertrouwen heeft gewekt dat zij haar recht op nakoming prijsgaf.
8.
In zijn arrest van 22 februari 2000 onderschreef het Hof de overweging van de Rechtbank in het eindvonnis dat Tarago niet is geslaagd in het haar opgedragen bewijs (r.o. 5). Ten aanzien van het door Tarago gedane beroep op rechtsverwerking door [eiseres] overwoog het Hof:
"6.1.
Naar aanleiding van de nota's van 3 mei en 11 november 1993 is een bespreking tussen partijen belegd in april 1994. Aan [eiseres] moet duidelijk geweest zijn, dat Tarago zich niet onvoorwaardelijk met voormelde nota's kon verenigen en aan de zijde van [eiseres] bestond kennelijk bereidheid tot een gesprek hierover. Zoals hierboven is overwogen is uit de getuigenverklaringen niet eenduidig komen vast te staan dat tijdens dat gesprek een regeling is totstandgekomen in die zin dat door Tarago een bedrag van f 20.000,- ter finale kwijting aan [eiseres] betaald zou worden. Van de zijde van Tarago is zulk een voorstel wel gedaan; van de zijde van [eiseres] is dat bod toen niet aanvaard. maar volgens de getuige [getuige 1] heeft hij gezegd dat hij "het er nog eens met zijn broer over zou hebben". Daarmee toonde hij zich bereid zich nog eens over de zaak te beraden. Bovendien blijkt uit geen der getuigenverklaringen dat de gebroeders [eiseres], die als directeuren namens [eiseres] aan het gesprek deelnamen, tijdens de bespreking het standpunt innamen dat alleen met betaling van het totale restantbedrag van circa f 63.000,- genoegen zou worden genomen. Vervolgens heeft Tarago in mei 1994 het bedrag van f 20.000,- betaald, tegen welke betaling door [eiseres] niet is geprotesteerd. Eerst bijna één jaar en negen maanden later neemt [eiseres] actie door Tarago te dagvaarden voor het totale volgens haar nog uitstaande bedrag.
6.2.
Naar het oordeel van het hof noopt de cumulatie van de volgende factoren
- (a)
de aanleiding tot en de inhoud van de bespreking tussen partijen van april 1994, waaruit Tarago ten minste mocht afleiden dat er over de hoogte van het verschuldigde bedrag nog wel te praten viel,
- (b)
het achterwege blijven van enig protest of andersoortige reactie van [eiseres] op die betaling en
- (c)
het tijdsverloop van bijna één jaar en negen maanden tussen de betaling in mei 1994 en het doen uitgaan van de dagvaarding, tot de slotsom dat daardoor bij Tarago het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] de betaling van f 20.000,- heeft aanvaard tegen finale kwijting over en weer. Onder die omstandigheden stond het [eiseres] mitsdien niet meer vrij daarop terug te komen."
Op grond hiervan heeft het Hof de beroepen vonnissen van de Rechtbank vernietigd en, opnieuw recht doende, de vordering van [eiseres] afgewezen.
9.
[Eiseres] is tegen het arrest van het Hof (tijdig) in cassatie gekomen met een uit twee onderdelen opgebouwd middel dat door Tarago is bestreden met conclusie tot verwerping van het beroep.
10.
In onderdeel 1.1 van het middel bestrijdt [eiseres] met verscheidene klachten het oordeel van het Hof dat sprake zou zijn van rechtsverwerking.
11.
Uitgangspunt bij de beoordeling van het onderdeel moet zijn dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Zie HR 7 juni 1991, NJ 1991, 708. Enkel tijdsverloop is onvoldoende om rechtsverwerking aan te nemen. Vereist is de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de positie van de schuldenaar onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval de schuldenaar zijn aanspraak alsnog geldend zou maken. Zie HR 29 september 1995, NJ 1996, 89. Zie ook HR 29 november 1996, NJ 1997, 153, HR 24 april 1998, NJ 1998, 621 en HR 24 september 1999, NJ 1999, 755.
12.
Het onderdeel opent met de klacht (eerste en tweede alinea) dat, indien het arrest van het Hof zo moet worden gelezen dat het Hof heeft geoordeeld dat enkel stilzitten en/of louter tijdsverloop voldoende zijn om rechtsverwerking aan te nemen, de beslissing van het Hof rechtens onjuist is.
13.
De klacht moet falen wegens gebrek aan feitelijke grondslag. In r.o. 6.1 en 6.2 heeft het Hof aangegeven welke feiten en omstandigheden, behalve enkel tijdsverloop, hem tot het oordeel hebben gevoerd dat sprake is van rechtsverwerking door [eiseres].
14.
Subsidiair bestrijdt het onderdeel in de derde en volgende alinea's het oordeel van het Hof als onbegrijpelijk en onvoldoende gemotiveerd. Daartoe worden in de vijfde en zesde alinea de door het Hof in r.o. 6.2 onder (a) t/m (c) genoemde omstandigheden ieder voor zich als ontoereikend om rechtsverwerking te kunnen aannemen afgewezen en wordt in de vierde en zevende alinea betoogd dat die omstandigheden ook in onderling verband beschouwd onvoldoende grond bieden voor de conclusie dat [eiseres] haar recht heeft verwerkt.
15.
Ook deze klachten kunnen geen doel treffen. Voor zover zij de door het Hof in aanmerking genomen omstandigheden ieder voor zich als ontoereikend bestrijden, falen zij reeds omdat zij miskennen dat het Hof zijn beslissing - terecht - heeft gegrond op een afweging van alle feiten en omstandigheden in hun onderlinge samenhang beschouwd. Vgl. HR 29 september 1995, NJ 1996, 89, r.o. 3.3 en HR 29 november 1996, NJ 1997, 153, r.o. 3.3.
16.
Voor zover de klachten strekken ten betoge dat de bedoelde omstandigheden ook in onderling verband beschouwd het oordeel van het Hof niet kunnen dragen, kunnen zij evenmin tot cassatie leiden. In aanmerking genomen dat het oordeel van het Hof sterk verweven is met een aan de feitenrechter voorbehouden waardering van feiten en omstandigheden en dus in cassatie slechts beperkt toetsbaar is, acht ik dat oordeel niet onbegrijpelijk of onvoldoende gemotiveerd. [Eiseres] heeft, gezien de getuigenverklaringen, de indruk gewekt dat zij het voorstel van Tarago in overweging wilde nemen, is daar zelf niet meer op teruggekomen, heeft de betaling van Tarago zonder protest in ontvangst genomen en heeft vervolgens één jaar en negen maanden stilgezeten. Dit stilzitten is, anders dan [eiseres] wil doen geloven, niet louter stilzitten, maar is door het Hof kennelijk en niet onbegrijpelijk aangemerkt als - wat genoemd wordt (zie de conclusie van A-G Vranken onder 12 voor HR 29 september 1995, NJ 1996, 89) - "gekleurde inactiviteit": van [eiseres] had, gelet op haar houding tegenover het voorstel van Tarago tijdens de bespreking van april 1994, een reactie mogen worden verwacht. Nu deze reactie is uitgebleven is niet onbegrijpelijk dat het Hof heeft geoordeeld dat bij Tarago het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] zijn aanspraak niet (meer) geldend zou maken. Dat ook een ander oordeel denkbaar is, maakt het oordeel van het Hof nog niet onbegrijpelijk.
17.
De in de slotalinea van het onderdeel aangevoerde stelling dat het stilzitten van [eiseres] geen "gedraging" kan zijn die tot rechtsverwerking leidt, berust op een opvatting die niet als juist kan worden aanvaard. Onder een dergelijke gedraging kan ook een nalaten worden verstaan. Vgl. R.P.J.L. Tjittes, Rechtsverwerking, Mon. Nieuw BW A6b, 1992, blz. 27.
18.
Onderdeel 1.1 is, zo volgt, tevergeefs voorgesteld.
19.
Onderdeel 1.2 verwijt het Hof geen aandacht te hebben besteed aan een essentiële stelling van [eiseres]. Het betreft de stelling dat uit de - niet weersproken - omstandigheid dat [eiseres] na de betaling van 20 mei 1994 haar retentierecht op scheepsschroeven bleef uitoefenen Tarago wel heeft moeten begrijpen dat [eiseres] niet bereid was genoegen te nemen met de betaling van f 20.000,-.
20.
Het onderdeel strandt reeds op gebrek aan feitelijke grondslag. [Eiseres] heeft weliswaar in de loop van het processuele debat erop gewezen dat er volgens haar een retentierecht op de schroeven van de Skylark werd uitgeoefend (zie inl. dgv. onder 8 en 11; mem. van antw. onder 7, 10 en 29), maar Tarago heeft steeds ontkend dat [eiseres] een retentierecht uitoefende (zie concl. van antw. onder 8 en 10; proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 7 februari 1997, de verklaring van [getuige 2], blz. 3 en de verklaring van [getuige 3], blz. 4). Daarnaast heeft [getuige 1] tijdens het getuigenverhoor verklaard dat hij niet weet of er afspraken zijn gemaakt met betrekking tot de reserveschroeven (zie proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 2 mei 1997, blz. 3). Voor zover het onderdeel ervan uitgaat dat onweersproken is dat [eiseres] een retentierecht op de scheepsschroeven uitoefende, vindt het derhalve geen steun in de gedingstukken.
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
Uitspraak 15‑03‑2002
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
15 maart 2002
Eerste Kamer
Nr. C00/193HR
SB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiseres], gevestigd te [vestigingsplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. J.P. Heering,
t e g e n
TARAGO BUNKERING SERVICE B.V., gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. E. van Staden ten Brink.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiseres tot cassatie - verder te noemen: [eiseres] - heeft bij exploit van 15 februari 1996 verweerster in cassatie – verder te noemen: Tarago – op verkorte termijn gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad Tarago te veroordelen om aan [eiseres] te betalen een bedrag van ƒ 62.926,87, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag van de dagvaarding tot aan de dag van de algehele voldoening.
Tarago heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 27 juni 1996 Tarago tot bewijslevering toegelaten en bij eindvonnis van 12 februari 1998 de vordering toegewezen.
Tegen de vonnissen heeft Tarago hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage.
Bij arrest van 22 februari 2000 heeft het Hof beide vonnissen van de Rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende de vordering van [eiseres] afgewezen.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tarago heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot verwerping van het beroep.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Tarago begroot op € 815,53 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.E.M. van der Putt-Lauwers, als voorzitter, H.A.M. Aaftink en D.H. Beukenhorst, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 15 maart 2002.