HR, 30-11-2001, nr. R01/107HR
ECLI:NL:HR:2001:AD4497
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
30-11-2001
- Zaaknummer
R01/107HR
- Conclusie
(rechtsweigering)
- LJN
AD4497
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2001:AD4497, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 30‑11‑2001
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2001:AD4497
ECLI:NL:HR:2001:AD4497, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 30‑11‑2001; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2001:AD4497
- Wetingang
art. 847 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering [KEI-Rv]
- Vindplaatsen
Conclusie 30‑11‑2001
(rechtsweigering)
Partij(en)
Nr. R 01/107 HR
- (rechtsweigering)
Mr. M.R. Mok
Parket, 18 september 2001
Conclusie inzake verzoeken van
[Verzoeker]
- 1.
EERSTE VERZOEKSCHRIFT
- 1.1.
Verzoeker, [...], heeft zich tot de Hoge Raad gewend met een op 27 augustus 2001 gedateerd en ingediend rekest. Dit heeft hij aangeduid als "Beroep op overmacht en rechtvaardigingsgrond en verzoek tot toestemming om zelfstandig in rechte te staan".
- 1.2.
Het verzoekschrift is niet ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.
[Verzoeker] stelt dat hij niet erin is geslaagd een advocaat bij de Hoge Raad bereid te vinden hem te vertegenwoordigen en noemt dit "overmacht"(1).
- 1.3.
[Verzoeker] verzoekt de Hoge Raad:
"1. het onderhavige beroep op overmacht gegrond te verklaren dan wel te honoreren;
2. ondanks dat niet is voldaan aan de verplichte procureurstelling, evenwel rechtvaardigt dat Uw College het aangehechte verzoekschrift van 27 augustus 2001 ontvankelijk zal verklaren, nu verzoeker er aantoonbaar en geheel buiten zijn eigen schuld om niet in is geslaagd een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden bereid te vinden hem rechtsbijstand te verlenen en een dergelijke procureurstelling strijdig is met internationaal recht;
3. verzoeker spontaan of ambtshalve een schadevergoeding toe te wijzen als gevorderd bij schrijven aan de President van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 5 juni 2001 (bijlage 3), bij het onderhavige verzoekschrift van 27 augustus 2001 en bij verzoekschriften van 22 december 2000, ingediend d.d. 28 december 2000;
4. rechtstreeks dan wel via de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden verzoeker een advocaat aan te wijzen c.q. te benoemen die verplicht zijn/haar ministerie zal verlenen;
5. om de wettelijke toestemming het verzoekschrift met bijlagen van 27 augustus 2001 zelfstandig te ondertekenen en in te dienen, zelfstandig in rechte te mogen staan en om zelfstandig aan het proces te mogen deelnemen;
6. recht te doen aan artikel 6 EVRM en 14 IVBPR en verzoeker de toegang tot de rechter - Uw College - dienovereenkomstig mogelijk te maken."
- 2.
TWEEDE VERZOEKSCHRIFT
- 2.1.
Aan het bovengenoemde verzoekschrift is een tweede verzoekschrift gehecht, eveneens gedateerd 27 augustus 2001, evenmin ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad.
Dit rekest is aangeduid als
"Verzoekschrift houdende een rechtsvordering uit hoofde van rechtsweigering ingevolge artikel 13 van de Wet Algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk en/juncto de artikelen 844 en volgende en 429a en volgende van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering en een rechtsvordering uit hoofde van schadevergoeding uit onrechtmatige daad ingevolge artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek".
- 2.2.
Het hier bedoelde verzoekschrift heeft betrekking op de jegens [verzoeker] gegeven beschikking van de Hoge Raad van 20 april 2001(2) waarin de Hoge Raad zich onbevoegd heeft verklaard van de verzoeken van [verzoeker] kennis te nemen. [verzoeker] is het - kort gezegd - niet eens met deze beschikking en stelt dat de Hoge Raad zich schuldig heeft gemaakt aan rechtsweigering (art. 844 e.v. Rv).
Het petitum van het aangehechte verzoekschrift luidt:
"Primair
- I.
Alsnog recht doende aan de artikelen 11 en 13 van de Wet algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, de artikelen 844 en volgende, in het bijzonder artikel 846, tweede lid, en de artikelen 429a en volgende van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, de artikelen 3:14 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR;
- II.
Alsnog volledig en inhoudelijk recht doende aan de verzoekschriften van 22 december 2000, ingediend 28 december 2000 (bijlage 2), en de daarbij gestelde rechtsvorderingen geheel of gedeeltelijk toe te wijzen en hieraan zekerheid te stellen.
Subsidiair
- I.
Recht doende bij Beschikking of Arrest (of anderszins), voor zover mogelijk bij voorraad en op de minuut, verzoeker een schadevergoeding toe te kennen ad f. 3.974.903,- netto, overeenkomstig de gestelde rechtsvorderingen bij verzoekschriften aan de Hoge Raad der Nederlanden van 22 december 2000, ingediend 28 december 2000, en dienovereenkomstig herhaald en genoemd in voormelde Beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 20 april 2001, en hieraan zekerheid te stellen."
- 3.
VERDERE CORRESPONDENTIE
- 3.1.
Op 28 augustus 2001(3) heeft [verzoeker] nog een viertal brieven aan de Hoge Raad toegestuurd.
Hij heeft verzocht te gedogen dat het verzoekschrift met bijlagen "inzake R00/161 en 00/162 en diverse schrijven" niet is medeondertekend en ingediend door een advocaat bij de Hoge Raad.
- 3.2.
In een nadere brief van 3 september 2001, ingekomen op 4 september 2001(4), schrijft [verzoeker]:
"Verzoeker geeft te kennen dat het onderwerpelijk beroep en de onderwerpelijke verzoeken bedoeld zijn om bij wege van interlocutie de noodzakelijke klaarheid te brengen met betrekking tot het (niet) medeondertekenen en indienen van het verzoekschrift d.d. 27 augustus 2001, kenmerk R 01/107 HR, en de stukken met betrekking tot de aangelegenheid als bij Uw College geregistreerd onder nummers R 00/161 en 00/162 HR."
Bij een negatief oordeel zal hij alsnog een advocaat bij de Hoge Raad bereid kunnen proberen te vinden hem te vertegenwoordigen.
- 4.
BESPREKING VAN HET VERZOEK
- 4.1.
Het eerste verzoek is als prealabel te beschouwen en ik zou mij tot behandeling daarvan kunnen beperken, ware het niet dat het oordeel over het tweede verzoek een reflexwerking op het lot van het eerste zou kunnen hebben.
- 4.2.
Uit de jurisprudentie blijkt dat de Hoge Raad een verzoekschrift, tenzij op grond van de wet anders moet worden aangenomen, slechts in behandeling kan nemen, indien het is ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad(5).
Het eerste verzoek strekt tot het maken van een uitzondering op deze regel voor het tweede verzoek. Indien een dergelijke uitzondering denkbaar zou zijn, kan dat een argument opleveren om ook een uitzondering toe te staan op de regel van verplichte medeondertekening van een verzoekschrift tot het maken van zulk een uitzondering.
- 4.3.
De Hoge Raad is bevoegd te oordelen over rechtsweigering door een lid van de Hoge Raad (art. 846, lid 2, Rv).
Volgens de wet moet een verzoekschrift tot toepassing van de regeling van procedures inzake rechtsweigering in de artt. 844 e.v. Rv medeondertekend zijn door een procureur (art. 847, lid 2, Rv)(6).
De wet biedt voor het aannemen van een uitzondering op deze hoofdregel in het onderhavige geval, waarin wordt gevraagd zonder tussenkomst van een advocaat bij de Hoge Raad te mogen procederen inzake rechtsweigering door de Hoge Raad, geen grond(7).
- 4.4.
Anders dan verzoeker stelt noopt noch art. 6 EVRM, noch art. 14 IVBPR tot het maken van een uitzondering op de hoofdregel van verplichte procesvertegenwoordiging(8).
Dat betekent dat [verzoeker] niet-ontvankelijk is in zijn tweede verzoek, zodat er geen aanleiding is te overwegen of op de regel van verplichte ondertekening door een advocaat voor het eerste verzoek een uitzondering zou moeten worden gemaakt.
- 4.5.
Overigens zou het eerste verzoek ook afstuiten op het ontbreken van een wettelijke grondslag, gezien het gesloten systeem van verzoekschriftprocedures(9).
- 4.6.
Ten overvloede voeg ik, in verband met de aankondiging van [verzoeker] dat deze, bij een negatief oordeel van de Hoge Raad, alsnog op zoek zal gaan naar een advocaat die hem wil vertegenwoordigen, nog toe dat m.i. het verzoekschrift inzake de vermeende rechtsweigering door de Hoge Raad geen kans van slagen heeft.
De Hoge Raad heeft namelijk geen recht geweigerd; hij heeft een beschikking gegeven, zij het een [verzoeker] onwelgevallige.
5. CONCLUSIE
Ik concludeer tot niet-ontvankelijkverklaring van verzoeker in zijn beide verzoeken.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
plv.
- 1.
P. 1 van het verzoekschrift.
- 2.
R 00/161 HR en R 00/162 HR
- 3.
Ingekomen op 30 augustus 2001
- 4.
Bij civiele administratie HR aanwezig, maar niet in dossier.
5.
HR 18 december 1998, NJ 1999, 271; HR 24 november 2000, R 00/106 HR (niet gepubl.). Voor een verzoek houdend beroep in cassatie volgt dit uit art 426a, lid 1, Rv.
6. Advocaten en procureurs worden ingeschreven bij de rechtbank van het arrondissement, waarin hun kantoor is gevestigd (art. 1, lid 1 resp. art. 61, lid 1, Advocatenwet). De bij de rechtbank in het arrondissement Den Haag ingeschreven advocaten zijn tevens advocaat bij de Hoge Raad (art. 1, lid 2, Advocatenwet). De bevoegde procureur zal in dat geval tevens advocaat bij de Hoge Raad zijn.
7. Vgl. de tweede in noot 5 genoemde beschikking.
8. Zie voor art. 6 EVRM de eerste in noot 5 genoemde beschikking en de conclusie (F.F. Langemeijer), § 2.6., daarbij, alsmede HR 23 oktober 1992, NJ 1993, 3 met een verwijzing naar uitspraken van het EHRM.
9. Zie S. Boekman, de verzoekschriftprocedure, 1996, p. 3 en p. 5 en de aldaar genoemde rechtspraak.
Uitspraak 30‑11‑2001
Inhoudsindicatie
-
30. november 2001
Eerste Kamer
Rek.nr. R01/107HR
AT
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het verzoek van:
[Verzoeker], wonende te [woonplaats],
VERZOEKER.
- 1.
De verzoeken
Met een op 27 augustus 2001 ter griffie van de Hoge Raad ingediend verzoekschrift heeft verzoeker - verder te noemen: [verzoeker] - zich gewend tot de Hoge Raad. [Verzoeker] heeft verzocht:
"1. het onderhavige beroep op overmacht gegrond te verklaren dan wel te honoreren;
2. ondanks dat niet is voldaan aan de verplichte procureurstelling, evenwel rechtvaardigt dat Uw College het aangehechte verzoekschrift van 27 augustus 2001 ontvankelijk zal verklaren, nu verzoeker er aantoonbaar en geheel buiten zijn eigen schuld om niet in is geslaagd een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden bereid te vinden hem rechtsbijstand te verlenen en een dergelijke procureurstelling strijdig is met internationaal recht;
3. verzoeker spontaan of ambtshalve een schadevergoeding toe te wijzen als gevorderd bij schrijven aan de President van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 5 juni 2001 (bijlage 3), bij het onderhavige verzoekschrift van 27 augustus 2001 en bij verzoekschriften van 22 december 2000, ingediend d.d. 28 december 2000;
4. rechtstreeks dan wel via de Deken van de Orde van Advocaten bij de Hoge Raad der Nederlanden verzoeker een advocaat aan te wijzen c.q. te benoemen die verplicht zijn/haar ministerie zal verlenen;
5. om de wettelijke toestemming het verzoekschrift met bijlagen van 27 augustus 2001 zelfstandig in rechte te mogen staan en om zelfstandig aan het proces te mogen deelnemen;
6. recht te doen aan artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR en verzoeker de toegang tot de rechter - Uw College - dienovereenkomstig mogelijk te maken."
Met een tweede, aan bovengenoemd verzoekschrift gehecht, verzoekschrift gedateerd 27 augustus 2001, heeft [verzoeker] verzocht:
"PRIMAIR
IAlsnog recht doende aan de artikelen 11 en 13 van de Wet algemene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk, de artikelen 844 en volgende, in het bijzonder artikel 846, tweede lid, en de artikelen 429a en volgende van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, de artikelen 3:14 en 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, artikel 6 EVRM en artikel 14 IVBPR;
- II.
Alsnog volledig en inhoudelijk recht doende aan de verzoekschriften van 22 december 2000, ingediend 28 december 2000 (bijlage 2), en de daarbij gestelde rechtsvorderingen geheel of gedeeltelijk toe te wijzen en hieraan zekerheid te stellen.
SUBSIDIAIR
IRecht doende bij Beschikking of Arrest (of anderszins), voor zover mogelijk bij voorraad en op de minuut, verzoeker een schadevergoeding toe te kennen ad ƒ 3.974.903,-- netto, overeenkomstig de gestelde rechtsvorderingen bij verzoekschriften aan de Hoge Raad der Nederlanden van 22 december 2000, ingediend 28 december 2000, en dienovereenkomstig herhaald en genoemd in voormelde Beschikking van de Hoge Raad der Nederlanden d.d. 20 april 2001, en hieraan zekerheid te stellen."
Beide verzoekschriften zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.
De conclusie van de Plaatsvervangend Procureur-Generaal strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van [verzoeker] in zijn beide verzoeken.
- 3.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van de verzoeken
[Verzoeker] heeft zich met twee verzoekschriften, beide gedateerd 27 augustus 2001, gewend tot de Hoge Raad en verzocht hetgeen hiervoor onder 1 nader is omschreven. Het eerste verzoek behelst, kort gezegd, een rechtsvordering uit hoofde van rechtsweigering door de Hoge Raad.
Het tweede verzoek strekt ertoe, kort gezegd, [verzoeker] in zijn hiervoor genoemde eerste verzoek ontvankelijk te verklaren, ondanks dat niet voldaan is aan het vereiste van procureurstelling. Geen van beide verzoekschriften is ondertekend door een advocaat of procureur.
- 3.2.
In art. 847, tweede lid, Rv. is bepaald dat het ver-zoekschrift waarbij een vordering uit hoofde van rechtsweigering wordt ingesteld, ondertekend moet zijn door een procureur. Deze bepaling moet aldus worden uitgelegd dat een zodanig verzoekschrift, indien het is gericht tot de Hoge Raad, dient te zijn ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. De wet bevat geen gronden voor het aannemen van een uitzondering op het vereiste van verplichte procesvertegenwoordiging. Zodanige grond kan evenmin worden gevonden in art. 6 EVRM of art. 14 IVBPR, ook niet in het licht van de door [verzoeker] aangevoerde omstandigheid dat hij niet erin is geslaagd een procureur bereid te vinden het verzoekschrift te ondertekenen. [Verzoeker] moet derhalve in dit verzoek niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van het tweede verzoek van [verzoeker] stelt de Hoge Raad voorop dat het beginsel van verplichte procesvertegenwoordiging meebrengt dat een tot de Hoge Raad gericht verzoekschrift moet zijn ondertekend door een advocaat bij de Hoge Raad. Gelet op hetgeen hiervoor met betrekking tot het eerste verzoek is overwogen, bestaat er geen grond voor een onderzoek van de vraag of in het onderhavige geval een uitzondering op dit beginsel moet worden aangenomen. Dit brengt mee dat [verzoeker] ook in dit verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
- 4.
Beslissing
De Hoge Raad verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren A.G. Pos en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer A. Hammerstein op 30 november 2001.