HR, 10-11-2000, nr. R99/157HR
ECLI:NL:HR:2000:AA8291
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
10-11-2000
- Zaaknummer
R99/157HR
- Conclusie
mr. Wesseling-van Gent
- LJN
AA8291
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2000:AA8291, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 10‑11‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA8291
ECLI:NL:HR:2000:AA8291, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 10‑11‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA8291
- Vindplaatsen
Conclusie 10‑11‑2000
mr. Wesseling-van Gent
Partij(en)
Rek.nr.: R99/121 en R99/157
mr. Wesseling-van Gent
Parket, 23 juni 2000
Conclusie inzake:
DE NEDERLANDSE ANTILLEN
verzoeker in de zaak R99/121
verweerder in de zaak R99/157
tegen
DIGITEC SECURITY CORPORATION N.V.
verweerster in de zaak R99/121
verzoekster in de zaak R99/157
Edelhoogachtbaar College,
1. Inleiding en procesverloop
1.1
In deze, wegens hun onderlinge samenhang in één conclusie gevoegde, zaken gaat het om de vraag of het cassatieberoep ontvankelijk is. Daartoe is het volgende procesverloop van belang.
1.2
Met een op 11 november 19971 ter griffie ingediend verzoekschrift heeft Digitec zich gewend tot het Gerecht in Eerste Aanleg, zittingsplaats Curaçao (GEA), en gevorderd (1) voor recht te verklaren - kort gezegd - dat de Nederlandse Antillen (het Land) jegens haar wanprestatie heeft gepleegd en (2) het Land te veroordelen tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat.
1.3
Na bij tussenvonnis aan het Land een bewijsopdracht te hebben verstrekt en na bewijslevering heeft het GEA in zijn vonnis van 8 maart 1999 voor recht verklaard dat het Land jegens Digitec wanprestatie heeft gepleegd en het Land veroordeeld tot schadever-goeding, nader op te maken bij staat.
1.4
In een op 17 maart 1999 ter griffie van het gerecht ingediend “verlofrequest tussentijds beroep” heeft het Land aangevoerd dat het aldus gewezen vonnis een tussenvonnis is en het Gemeenschappelijk Hof van Justitie verzocht hem op de voet van art. 263a RvNA toestem-ming te verlenen tussentijds hoger beroep in te stellen tegen het vonnis van het GEA van 8 maart 1999. Digitec heeft dit verzoek bestreden.
1.5
In zijn beschikking nr. 265 van 11 mei 1999 heeft het hof het Land niet-ontvankelijk verklaard in dit verzoek2. Daartoe heeft het hof overwogen dat zowel de verklaring voor recht als de veroordeling tot schadevergoeding, nader op te maken bij staat, zijn aan te merken als eindbeslissingen, zodat het vonnis van 8 maart 1999 geen tussenvonnis is, maar een eindvonnis, waartegen het rechtsmiddel van hoger beroep openstaat.
Tegen deze beschikking richt zich het door het Land ingestelde cassatieberoep R99/121. Het Land heeft daartoe één middel van cassatie voorgesteld. Digitec is in cassatie verschenen en heeft een verweerschrift ingediend. Daarin betoogt zij primair dat het Land niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep. Het Land heeft hierna nog op het ontvankelijkheidsverweer gerea-geerd.
1.6
Hierna heeft het Land het hof bij verzoekschrift van 14 mei 19993 verzocht het “verlofrequest tussentijds beroep” van 17 maart 1999 “alsnog ambtshalve te beschouwen” als (deels) een Akte van appel tegen dat vonnis en (deels) als memorie van grieven. Boven dit ver-zoek staat het volgende kopje: “onderwerp: verzoek tot conversie”. Het Land heeft daartoe aan-gevoerd dat het “verlofrequest tussentijds beroep” gezien de bewoordingen van het ver-zoek en de uitvoerige toelichting daarop kan worden opgevat als een verklaring als be-doeld in art. 270 RvNA en de daarbij behorende memorie van grieven4. Digitec heeft ook dit verzoek bestreden.
1.7
Na op 8 juni 1999 een mondelinge behandeling te hebben gehouden, heeft het hof in zijn beschikking nr. 352 van dezelfde dag het volgende overwogen5:
“4. De door het Land voorgestane conversie van het verlofrekest in een akte van appel met memorie van grieven vindt geen steun in het recht, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
- 5.
Het Hof heeft bij voormelde beschikking van 11 mei 1999 het GEA-vonnis van 8 maart 1999 niet vatbaar voor tussentijds appel, maar wèl voor appel bevonden. Aldus behoort - voor herstel van de gemaakte fout - een nieuwe appeltermijn te gaan lopen. Die nieuwe termijn is aangevangen op 11 mei 1999, de dag waarop eerdergenoemde beschikking is gegeven. Het Land zal derhalve met gebruikmaking van deze termijn alsnog hoger beroep van het GEA-vonnis van 8 maart 1999 kunnen instellen, en wel uiterlijk op 10 juni 1999.”
Op grond van deze overwegingen heeft het hof het verzoek van het Land afgewezen en verstaan dat de termijn voor het instellen van hoger beroep van het vonnis van het gerecht van 8 maart 1999 opnieuw is aangevangen op 11 mei 1999.
Tegen deze beschikking richt zich het door Digitec ingestelde cassatieberoep R99/157. Het verzoekschrift tot cassatie bevat twee klachten, die zijn gericht tegen hetgeen het hof heeft overwogen in rechtsoverweging 5. Het Land heeft het beroep bestreden, waarbij het zich primair op het standpunt heeft gesteld dat Digitec niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar beroep. Digitec heeft op dit ontvankelijkheidsverweer gereageerd.
1.8
Door indiening van een appelakte en een memorie van grieven ter griffie van het gerecht heeft het Land hierna op 9 juni 1999 (alsnog) hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van 8 maart 1999.
2. Ontvankelijkheid in cassatie
2.1
De artikelen 2 en 3 van de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen bepalen of van een uitspraak van het Gemeenschappelijk hof beroep in cassatie openstaat. Volgens art. 3 mag van beslissingen, welke aan een eindvonnis of een eindbeschikking voorafgaan slechts beroep in cassatie worden ingesteld tegelijk met zodanig beroep van het eindvonnis of de eindbeschikking, ook indien zij een eindbeslissing inhouden.
2.2
Het bepaalde in art. 3 heeft een eigen achtergrond en moet los worden gezien van wat naar Nederlands recht geldt ten aanzien van de vatbaarheid voor cassatie van tussentijdse uitspraken6. Strekking van de bepaling is volgens Uw Raad de mogelijkheid van tussen-tijds cassatieberoep in procedures die voor de feitelijke rechter nog niet zijn uitgeprocedeerd, af te snijden. Het artikel wordt strikt toegepast: zolang de hangende procedure door de in cassatie bestreden uitspraak niet volledig wordt beëindigd (anders gezegd: zolang er nog iets te beslissen valt), is beroep in cassatie niet mogelijk7.
2.3
Het vonnis van het GEA van 18 maart 1999 is een eindvonnis waarvan binnen dertig dagen hoger beroep had moeten worden ingesteld (art. 264 RvNA). In zijn beschikking van 11 mei 1999 heeft het hof het Land daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn op art. 263a RvNA gebaseerde verzoek tot tussentijds hoger beroep. De termijn van hoger beroep van het vonnis van het GEA was toen verstreken. Met de beschikking van 11 mei 1999 zou de procedure dan ook in bovenvermelde zin beëindigd zijn geweest, zodat daartegen beroep in cassatie zou hebben opengestaan. Doordat het hof in zijn beschikking van 8 juni 1999 heeft beslist dat op 11 mei 1999 een nieuwe appeltermijn is aangevangen, heeft het Land echter alsnog hoger beroep kunnen instellen tegen het GEA-vonnis van 8 maart 1999. Aldus is weer sprake van een hangende procedure die nog niet is uitgeprocedeerd voor de feitelijke rechter. Daarbij geldt dat de verzoek-schriftprocedure van art. 263a RvNA in dit verband, gezien de strekking van art. 3 van de Cassatieregeling, niet kan worden beschouwd als een zelfstandige procedure, los van de hoofdprocedure8.
Het cassatieberoep in de zaak R99/121, dat is gericht tegen de beschikking van het Gemeen-schappelijk hof van 11 mei 1999 is derhalve niet-ontvankelijk.
2.4
Het betoog van Digitec dat het beroep van het Land (ook) niet-ontvankelijk is, omdat het met de beschikking van 8 juni 1999 geen belang meer heeft bij cassatie, faalt. In zijn beschikking van 11 mei 1999 heeft het hof het Land immers veroordeeld in de kosten van de procedure ex art. 263a RvNA, zodat nog voldoende belang aanwezig is9.
2.5
Ten aanzien van het cassatieberoep in de zaak R99/157, dat zich richt tegen de beslis-sing dat een nieuwe appeltermijn is gaan lopen, geldt eveneens dat de hoofdprocedure door die beschikking van 8 juni 1999 weer hangende is en voor de feitelijke rechter nog niet is uit-ge-procedeerd. Ook hier geldt dat de door het Land gevolgde buitenwettelijke verzoek-schrift-procedure die tot deze beschikking heeft geleid, niet als een zelfstandige procedure kan worden aangemerkt, waaraan op 8 juni 1999 door een eindbeschikking met kostenver-oordeling een einde is gemaakt.
2.6
Het voorgaande betekent dat beide cassatieberoepen niet-ontvankelijk zijn en de middelen verder geen bespreking behoeven.
3. Conclusie
Deze strekt in de zaak R99/121:
- -
tot niet-ontvankelijkverklaring van het Land in zijn beroep tegen de beschikking van 11 mei 1999 en tot veroordeling van het Land in de kosten van het geding in cassatie;
en in de zaak R99/157:
- -
tot niet-ontvankelijkverklaring van Digitec in haar cassatieberoep tegen de beschikking van 8 juni 1999, met veroordeling van Digitec in de kosten van het geding in cassatie.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
A-G
Dit stuk bevindt zich in het griffiedossier.
- 2.
- 3.
Ingekomen ter griffie van het hof op 17 mei 1999.
- 4.
Toelichting op het verzoekschrift van 14 mei 1999 d.d. 7 juni 1999.
- 5.
- 6.
Vgl. Haardt in zijn noot onder HR 13 april 1984, NJ 1984, 719.
- 7.
Zie HR 6 oktober 1967, NJ 1968, 50; HR 10 juni 1983, NJ 1984, 294 (WHH); HR 13 april 1984, NJ 1984, 719 (WLH); HR 28 november 1986, NJ 1987, 211; HR 21 september 1990, NJ 1990, 831; HR 28 november 1997, NJ 1998, 165 en HR 27 maart 1998, NJ 1998, 570. Voorts: Veegens/Korthals Altes/Groen, 1989, blz. 125.
- 8.
Vgl. HR 25 september 1992, Rek. nr. 8026 (niet gepubliceerd) en de conclusie van de A-G Van Soest voor dat arrest.
- 9.
Veegens/Korthals Altes/Groen, 1989, nr. 50 en de daar vermelde jurisprudentie. Zie recent m.b.t. het belang bij hoger beroep HR 14 januari 2000, NJ 2000, 188.
Uitspraak 10‑11‑2000
Inhoudsindicatie
-
Partij(en)
10 november 2000
Eerste Kamer
Rek.nr. R99/157HR
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
de naamloze vennootschap naar Antilliaans recht DIGITEC SECURITY CORPORATION N.V., gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr. R.S. Meijer,
t e g e n
de openbare rechtspersoon naar Antilliaans recht DE NEDERLANDSE ANTILLEN, gevestigd op Curaçao, Nederlandse Antillen,
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. W. Heemskerk.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 11 november 1997 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Curaçao, ingediend verzoekschrift heeft eiseres tot cassatie - verder te noemen: Digitec - onder zaak nr. AR 1786/97 in een procedure tegen verweerder in cassatie - verder te noemen: het Land - zich gewend tot dat Gerecht en gevorderd:
- -
te verklaren voor recht dat het Land jegens Digitec heeft gewanpresteerd, onrechtmatig gehandeld en/of gehandeld in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur;
- -
het Land te veroordelen tot vergoeding van de schade die Digitec dientengevolge heeft
geleden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.
Het Land heeft de vorderingen bestreden.
Het Gerecht in Eerste Aanleg heeft bij tussenvonnis van 21 september 1998 het Land in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren en bij eindvonnis van 8 maart 1999 voor recht verklaard dat het Land jegens Digitec wanprestatie heeft gepleegd en het Land veroordeeld tot schadevergoeding, op te maken bij staat.
Bij een op 17 maart 1999 ter griffie van voormeld Gerecht in Eerste Aanleg binnengekomen verzoekschrift heeft het Land het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba verzocht hem vergunning te verlenen om afzonderlijk hoger beroep in te stellen tegen het tussen partijen (Digitec als eiseres en het Land als gedaagde) onder rolnr. AR 1786/97 gewezen (door het Land als tussenvonnis aangemerkte) vonnis van 8 maart 1999.
Digitec heeft een verweerschrift ingediend en geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van het Land in zijn verzoek en subsidiair tot weigering van het verzochte verlof met veroordeling van het Land in deze procedure.
Na een mondelinge behandeling ter terechtzitting van 13 april 1999 heeft het Hof bij beschikking van 11 mei 1999 het Land niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en het Land veroordeeld in de kosten van deze procedure.
Bij verzoekschrift van 14 mei 1999 heeft het Land in de onderhavige zaak het Hof verzocht het verlofrekest van 17 maart 1999 alsnog ambtshalve te beschouwen als een akte van appel en memorie van grieven, strekkende tot vernietiging van het bestreden vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van 8 maart 1999.
Digitec heeft ook dit verzoek bestreden.
Het Hof heeft bij beschikking van 8 juni 1999 verstaan dat de termijn voor het instellen van hoger beroep van het vonnis van 8 maart 1999 van het Gerecht in Eerste Aanleg (onder AR nr. 1786/97) opnieuw is aangevangen op 11 mei 1999 en het verzoek afgewezen, met veroordeling van het Land in de kosten van deze procedure.
De beschikking van het Hof van 8 juni 1999 is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermelde beschikking van het Hof heeft Digitec beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het Land heeft verzocht Digitec niet-ontvankelijk te verklaren, althans het beroep te verwerpen.
Op het ontvankelijkheidsverweer heeft Digitec een verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent strekt tot niet-ontvankelijk-verklaring van Digitec in haar beroep tegen de beschikking van 8 juni 1999 en tot veroordeling van Digitec in de kosten van het geding in cassatie.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie
Digitec dient in haar beroep niet-ontvankelijk te worden verklaard op de gronden uiteengezet in de conclusie van de Advocaat-Generaal Wesseling-van Gent.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart Digitec niet-ontvankelijk in haar beroep;
veroordeelt Digitec in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van het Land begroot op ƒ 525,-- aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren J.B. Fleers, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein en P.C. Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer W.H. Heemskerk op 10 november 2000.