HR, 14-04-2000, nr. C98/266HR
ECLI:NL:PHR:2000:AA5526
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-04-2000
- Zaaknummer
C98/266HR
- LJN
AA5526
- Roepnaam
Soetelieve/Stienstra-Fieten
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2000:AA5526, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑04‑2000; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2000:AA5526
ECLI:NL:PHR:2000:AA5526, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 14‑04‑2000
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2000:AA5526
- Vindplaatsen
NJ 2000, 689 met annotatie van W.M. Kleijn
JOR 2000/113
SJP 2000/137
JOL 2000, 230
NJ 2000, 689 met annotatie van W.M. Kleijn
RvdW 2000, 110
JWB 2000/28
JOR 2000/113
SJP 2000/137
Uitspraak 14‑04‑2000
Inhoudsindicatie
-
14 april 2000
Eerste Kamer
Nr. C98/266HR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[EISERES] EXPLOITATIEMAATSCHAPPIJ B.V.,
gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
EISERES tot cassatie,
advocaat: mr R.S. Meijer,
t e g e n
[verweerster],
wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: voorheen mr J.P. Heering,
thans mr T.F.E. Tjong Tjin Tai.
1.Het geding in feitelijke instanties
Verweerster in cassatie - […] - heeft bij exploit van 16 maart 1995 [eiseres] Exploitatiemaatschappij B.V. - verder te noemen: [eiseres] - gedagvaard voor de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch en gevorderd zoals hierna is vermeld in 3.2.
[Eiseres] heeft de vordering bestreden.
De Rechtbank heeft bij tussenvonnis van 17 januari 1997 [eiseres] tot bewijslevering toegelaten en iedere verdere beslissing aangehouden.
Tegen dit tussenvonnis heeft [eiseres] hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch.
Bij arrest van 27 mei 1998 heeft het Hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de zaak naar de Rechtbank te ’s-Hertogenbosch verwezen ter verdere afdoening.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2.Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiseres] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[Verweerster] heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaat, en voor [eiseres] mede door mr M.G.C.M. Peeters, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp strekt tot verwerping van het beroep.
3.Beoordeling van het middel
3.1In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i)[verweerster] is gehuwd met [echtgenoot] […].
(ii)Op 18 maart 1992 is [echtgenoot] voor ƒ 1,-- enig aandeelhouder geworden van [zaak] Brabant B.V. (verder te noemen: de B.V.).
(iii)De B.V. - waarvan [echtgenoot] voordien, toen zijn broer [A] nog enig aandeelhouder was, reeds directeur was - had een huurschuld aan [eiseres], van welke vennootschap zijn broer [B] directeur is.
(iv)Eveneens op 18 maart 1992 heeft de B.V. van Beleggingsmaatschappij Mercurius B.V., een (andere) onderneming van [broer A], een bedrag van ƒ 200.000,-- geleend. [echtgenoot] heeft zich voor deze lening met toestemming van zijn echtgenote als borg verbonden.
(v) Daarnaast is op diezelfde dag de huurschuld van de B.V. ten bedrage van ƒ 370.000,-- aan [eiseres] omgezet in een renteloze achtergestelde lening van [eiseres] aan de B.V. Ook voor deze lening heeft [echtgenoot] zich als borg verbonden, evenwel ditmaal zonder toestemming van zijn echtgenote.
3.2Stellende dat haar op grond van art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c BW, vereiste toestemming ontbreekt, heeft [verweerster] vernietiging gevorderd van de borgstelling door haar echtgenoot in privé ten behoeve van [eiseres] gedaan, althans een verklaring voor recht dat deze rechtshandeling nietig is.
[Eiseres] heeft tegen deze vordering als verweer aangevoerd, voor zover in cassatie van belang, dat in dit geval de uitzondering van lid 4 van art. 1:88 van toepassing is.
De Rechtbank heeft dit verweer verworpen “omdat de borgstelling in casu niet kan gelden als een rechtshandeling welke ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap is geschied. Immers, staat in rechte vast dat de geldlening ad ƒ 370.000,-- is aangegaan ter vastlegging en omzetting van een specifieke, (waarschijnlijk) onverhaalbare, huurschuld. Daarmee is gegeven dat de geldlening in kwestie niet is aangegaan voor de (normale) bedrijfsuitoefening in het algemeen, waaruit weer volgt dat de hoofdregel van art. 1:88 lid 1 sub c BW geen uitzondering lijdt.” Vervolgens heeft de Rechtbank [eiseres] tot bewijs toegelaten van haar subsidiaire stelling dat [verweerster] bij de ondertekening van de contracten op 18 maart 1992 aanwezig is geweest en aldaar toestemming heeft gegeven tot, althans heeft ingestemd met het aangaan van de borgtocht door haar echtgenoot.
Het Hof heeft het vonnis van de Rechtbank bekrachtigd. Het heeft in zijn rov. 4 voormelde overweging van de Rechtbank geheel onderschreven en vervolgens overwogen:
“Normaal kan worden geacht dat indien een directeur/eigenaar een lening afsluit waarbij liquide middelen in het bedrijf vloeien, hij zich daarbij indien dat bedrijf zelf niet voldoende zekerheden kan bieden, zelf tot borg stelt, zodat in zodanig geval krachtens lid 4 geen toestemming vereist zou zijn. In casu is echter sprake van een situatie waarin [echtgenoot] voor ƒ 1,-- de aandelen van een BV zonder enig reëel vermogen overnam, waarbij een - voordien, maar waarschijnlijk ook nadien - schier onverhaalbare vordering werd omgezet in een achter- gestelde lening, en waarbij deze achtergestelde lening vervolgens werd gesecureerd door een borgtocht van directeur/eigenaar [echtgenoot], die aldus (met zijn echtgenote) een op hem verhaalbare vordering aanvaardde waarvoor hij voordien niet verantwoordelijk was, zonder dat daartegenover een prestatie stond die hem resp. zijn bedrijf een direct, vergelijkbaar, financieel voordeel opleverde. Dat kan niet worden aangemerkt als een rechtshandeling die “ten behoeve van de normale” bedrijfsuitoefening van de BV is geschied.”
3.3Het middel betoogt in de onderdelen 1 en 4 - de onderdelen 2 en 3 bevatten geen klachten - dat het Hof ten onrechte, althans zonder toereikende motivering het door [eiseres] gedane beroep op art. 1:88 lid 4 heeft verworpen op de grond dat het verstrekken van de onderhavige lening door [eiseres] aan de B.V. niet kan “worden aangemerkt als een rechtshandeling die “ten behoeve van de normale” bedrijfsuitoefening van de BV is geschied.”
3.4Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld.
Art. 1:88 lid 1, aanhef en onder c, BW bepaalt, voor zover hier van belang, dat een echtgenoot toestemming behoeft van de andere echtgenoot voor overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als borg verbindt. Deze bepaling heeft betrekking op een door de wetgever als uitzonderlijk en riskant aangemerkte categorie van handelingen, namelijk het verstrekken van borgtocht en andere zekerheden voor schulden van derden. In lijn hiermee heeft de Hoge Raad aanvaard dat de in deze bepaling gemaakte uitzondering op het toestemmingsvereiste restrictief moet worden uitgelegd (zie onder meer HR 22 juni 1962, NJ 1963, 53 en HR 2 juni 1978, nr. 11243, NJ 1979, 126). Wat betreft borgtochten, aangegaan door een directeur en enig of grootaandeelhouder van een besloten vennootschap, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat zij niet vallen onder de uitzondering als bedoeld in art. 1:88 lid 1 onder c, tenzij het aangaan daarvan voor het eigen beroep van de directeur kenmerkend is in die zin dat het in de normale uitoefening daarvan is geschied, aldus laatstelijk HR 22 september 1995, nr. 15751, NJ 1996, 521. Ook in de toelichting op de voorgestelde wijzigingen van art. 1:88 bij de aanpassing van Boek I bij de invoering van de Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe BW stelde de wetgever zich op het standpunt dat een “beperkte uitleg in het belang van de andere echtgenoot in beginsel [valt] toe te juichen, omdat de garanties ten behoeve van derden uitzonderlijke en gevaarlijke handelingen plegen te zijn.” (Parl. Gesch. Aanpassing BW (Inv. 3, 5 en 6), blz. 20). Wel bestond er naar het oordeel van de wetgever aanleiding om de uitzondering van art. 1:88 lid 1 onder c uit te breiden tot handelingen als in die bepaling bedoeld, verricht door bestuurders-aandeelhouders van naamloze en besloten vennootschappen. Die uitbreiding is verwoord in lid 4 van art. 1:88 (zie de memorie van toelichting t.a.p. en geciteerd in de conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp onder 6).
Uit de ontstaansgeschiedenis van lid 4 van art. 1:88, zoals die wordt weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal Hartkamp onder 6 en 7 - men vergelijke in dit verband ook de memorie van toelichting bij art. 7:857 BW, Parl. Gesch. Boek 7 (Inv. 3, 5 en 6), blz. 444 en 445 - komt naar voren dat de wetgever in het kader van de in art. 1:88 geregelde materie het beginsel van de gezinsbescherming belangrijk achtte en dat hij daarop weliswaar een uitzondering heeft gemaakt door lid 4 toe te voegen, doch daarbij met de woorden “mits zij geschiedt ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van die vennootschap” een wezenlijke beperking heeft beoogd. Klaarblijkelijk is bedoeld dat de toestemming van de andere echtgenoot alleen dan niet is vereist indien de rechtshandeling waarvoor de in art. 1:88 lid 1 onder c bedoelde zekerheid wordt verstrekt zelf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van een bedrijf plegen te worden verricht.
3.5In het onderhavige geval gaat het om een borgtocht voor een geldlening die blijkens de in zoverre niet bestreden rov. 4 van het Hof daardoor gekenmerkt wordt:
- dat de borgtocht werd verleend in het kader van de verwerving door [echtgenoot] voor ƒ 1,-- van de aandelen in de B.V.;
- dat de B.V. geen enkel reëel vermogen had;
- dat het niet om een gewone geldlening ging (waardoor de liquiditeit van de B.V. zou zijn vergroot), maar om de omzetting van een bestaande, in feite onverhaalbare, vordering in een achtergestelde lening.
Dat het Hof heeft geoordeeld dat onder die omstandigheden het zich verbinden als borg voor die lening niet is geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de B.V., getuigt in het licht van hetgeen hiervóór is overwogen in 3.4 niet van een onjuiste rechtsopvatting. Dat oordeel is zozeer verweven met waarderingen van feitelijke aard dat het voor het overige in cassatie niet op zijn juistheid kan worden getoetst. Het is ook niet onbegrijpelijk, noch onvoldoende gemotiveerd.
Alle klachten van het middel stuiten hierop af.
4.Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt [eiseres] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerster] begroot op ƒ 597,20 aan verschotten en ƒ 3.000,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president Mijnssen als voorzitter en de raadsheren Herrmann, O. de Savornin Lohman, Hammerstein en Kop, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer Heemskerk op 14 april 2000.
Conclusie 14‑04‑2000
Inhoudsindicatie
-
Mr. Hartkamp
Conclusie inzake
nr. C 98/266 HR [eiseres] Exploitatiemaatschappij B.V.
zitting 28 januari 2000 Tegen
[verweerster]
Edelhoogachtbaar College,
Feiten en procesverloop
1) [Verweerster], [..] (verder te noemen de echtgenote), is gehuwd met [echtgenoot] (verder te noemen de borg). Op 18 maart 1992 is laatstgenoemde voor f 1,- enig aandeelhouder en directeur geworden van [zaak] Brabant B.V. (verder te noemen de vennootschap). Deze vennootschap - waarin de borg voordien, toen zijn broer nog enig aandeelhouder was, reeds de directie voerde - had een huurschuld aan [eiseres] Exploitatiemaatschappij B.V., eiseres tot cassatie (verder te noemen [eiseres]).
Op 18 maart 1992 heeft de vennootschap van een bedrijf genaamd Mercurius een bedrag van f200.000,- geleend. [Echtgenoot] heeft zich voor deze lening met toestemming van zijn echtgenote, borg gesteld. Deze rechtshandeling is niet in geding.
Daarnaast is op dezelfde datum de huurschuld van de vennootschap ad f 370.000,- aan [eiseres] omgezet in een achtergestelde lening van [eiseres] aan de vennootschap. Ook daarvoor heeft [echtgenoot] zich borg gesteld, evenwel ditmaal zonder toestemming van zijn echtgenote. In cassatie is in geschil of deze laatste rechtshandeling kan worden aangemerkt als geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap als bedoeld in art. 1:88 lid 4 BW. In dat geval zou toestemming van de echtgenote niet zijn vereist.
2) In haar vonnis van 17 januari 1997 oordeelde de rechtbank dat de onderhavige borgstelling niet kan gelden als een rechtshandeling ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap, omdat de geldlening van f 370.000,- is aangegaan ter vastlegging en omzetting van een specifieke (waarschijnlijk) onverhaalbare huurschuld en niet voor de (normale) bedrijfsuitoefening in het algemeen (r.o. 5.4.2). De rechtbank droeg vervolgens [eiseres] op te bewijzen dat de echtgenote akkoord was gegaan met de borgstelling.
3) Het hof heeft dat vonnis bij arrest van 27 mei 1998 bekrachtigd. Het hof onderschreef in r.o. 4, vierde alinea, ‘geheel de overweging van de rechtbank als verwoord in de tweede helft van r.o. 5.4.2.’ en overwoog verder:
‘Normaal kan worden geacht dat indien een directeur/eigenaar een lening afsluit waarbij liquide middelen in het bedrijf vloeien, hij zich daarbij indien dat bedrijf zelf niet voldoende zekerheden kan bieden, zelf tot borg stelt, zodat in zodanig geval krachtens lid 4 geen toestemming vereist zou zijn. In casu is echter sprake van een situatie waarin [de borg] voor f l,-- de aandelen van een BV zonder enig reëel vermogen overnam, waarbij een - voordien, maar waarschijnlijk ook nadien - schier onverhaalbare vordering werd omgezet in een achtergestelde lening, en waarbij deze achtergestelde lening vervolgens werd gesecureerd door een borgtocht van directeur/eigenaar [de borg], die aldus (met zijn echtgenote) een op hem verhaalbare vordering aanvaardde waarvoor hij voordien niet verantwoordelijk was, zonder dat daartegenover een prestatie stond die hem resp. zijn bedrijf een direct, vergelijkbaar, financieel voordeel opleverde. Dat kan niet worden aangemerkt als een rechtshandeling die "ten behoeve van de normale" bedrijfsuitoefening van de BV is geschied.’.
4) Tegen dit arrest is [eiseres] - tijdig - in cassatie gekomen onder aanvoering van een in vier onderdelen verdeeld middel van cassatie. Beide partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht; de echtgenote heeft gedupliceerd.
Bespreking van het cassatiemiddel
5) Het cassatiemiddel betoogt in de onderdelen 1 en 4 (de onderdelen 2 en 3 bevatten geen klacht) dat het hof ten onrechte, althans zonder toereikende motivering heeft verworpen het beroep van [eiseres] op de uitzondering van art. 1:88 lid 4, omdat de lening van haar aan de vennootschap niet zou zijn aan te merken als een rechtshandeling die ten behoeve van de normale bedrijfsuitoefening van de vennootschap zou zijn geschied.
6) Lid 4 van art. 1:88 BW is in de wet opgenomen bij invoering van de Boeken 3, 5 en 6 van het nieuwe BW in 1992. Art. 88 lid 1 onder c bepaalt, voor zover hier van belang, dat een echtgenoot toestemming behoeft van de andere echtgenoot indien hij zich als borg verbindt, tenzij hij zulks doet 'in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf'. Dit criterium is in de rechtspraak van de Hoge Raad beperkt uitgelegd; zie HR 22 juni 1962, NJ 1963, 53 m.nt. JHB; 29 maart 1963, NJ 1963, 331 m.nt. JHB; HR 2 juni 1978, NJ 1978, 126 m.nt. EAAL; en daarna o.m. 31 mei 1991, NJ 1991, 777 m.nt. EAAL en 22 sept. 1995, NJ 1996, 521 m.nt. WMK (met verdere gegevens in de conclusies). In de laatste twee uitspraken is het criterium geformuleerd als borgtochten waarvan het aangaan 'voor het eigen beroep van de direkteur-aandeelhouder kenmerkend is in die zin dat het in de normale uitoefening daarvan is geschied.' De ratio van de restrictieve uitleg is gelegen in de gezinsbescherming, in het bijzonder de bescherming van de echtgenoot (in de praktijk: echtgenote) van de borg.
Ook de wetgever van de invoeringswet Boeken 3, 5 en 6 Nieuw BW stelde zich op het standpunt dat 'een beperkte uitleg (van de vrijstelling van lid 1 sub c) in het belang van de andere echtgenoot in beginsel (valt) toe te juichen, omdat garanties ten behoeve van derden uitzonderlijke en gevaarlijke handelingen plegen te zijn' (Parl. Gesch. Inv. Boeken 3, 5 en 6, Aanpassing Burgerlijk Wetboek, p. 20). Wel bestond er naar zijn oordeel aanleiding voor één categorie in art. 1:88 lid 4 uitzondering te maken:
‘Degene die een zelfstandig beroep uitoefent of door een eenmansonderneming of vennootschap onder firma aan het zakenleven deelneemt, draagt daarvoor de volle aansprakelijkheid, waarvan zijn echtgenote de financiële gevolgen kan ondervinden, zonder dat diens persoonlijke toestemming voor de aansprakelijkheid scheppende handeling is vereist. Deze persoonlijke aansprakelijkheid kan in beginsel worden uitgesloten door het beroep of bedrijf door middel van een naamloze of besloten vennootschap uit te oefenen, doch de enkele aansprakelijkheid van deze vennootschap wordt in de praktijk niet ten onrechte veelal onvoldoende geacht bij belangrijke transacties, zoals geldleningen. Gebruikelijk is dan ook dat daarvoor door de wederpartij extra zekerheid wordt verlangd door middel van handelingen als die waarop lid 1 onder c het oog heeft. Lid 4 komt aan deze behoefte van de praktijk tegemoet. Dit is ook tegenover de andere echtgenoot gerechtvaardigd, omdat deze geen meerder risico loopt dan bij rechtstreekse beroeps- of bedrijfsuitoefening buiten de rechtsvorm der besloten vennootschap.’
7) Wat dient onder het begrip 'normale bedrijfsuitoefening' te worden verstaan? De memorie van toelichting vermeldt (a.w. p. 20): 'Een verdere beperking is gelegen in de begrenzing tot rechtshandelingen die de normale uitoefening van het bedrijf dienen; men vergelijke voor deze term artikel 97 lid 2.'
In de memorie van toelichting bij de Invoeringswet Boek 1 wordt dienaangaande vermeld dat het niet slechts gaat om daden van gewoon beheer, waaronder bedrijfsmatige verkoop en verhuur uit daartoe bestemde voorraden, opdrachten tot onderhoud en reparatie van vaste bedrijfsmiddelen, maar ook om verbouwingsopdrachten om een bedrijfsruimte op de hoogte van haar tijd te houden, vervreemding van versleten of verouderde machines enz. (Parl. Gesch. Inv. Boek 1, 1969, p. 1191).
Hierbij teken ik aan dat art. 97 lid 2 spreekt van handelingen 'die als normale uitoefening van dat beroep of bedrijf zijn te beschouwen'; tussen dit criterium en dat van art. 88 lid 4 (handeling 'ten behoeve van de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf' werd kennelijk geen verschil van betekenis gezien.
Naar aanleiding van artikel 88 lid 4 zelf worden in de toelichtende stukken de volgende voorbeelden gegeven. In het bovenstaande citaat wordt gesproken van 'belangrijke transacties, zoals geldleningen'. Voorts is sprake van een verkoop op afbetaling van voor de normale bedrijfsuitoefening bestemde zaken, voor de betaling waarvan de bestuurder zich in privé garant stelt (a.w., p. 25). Bij de behandeling in de Eerste Kamer is - evenals in het boven weergegeven citaat - de nadruk gelegd op kredietverlening, en wel bankkrediet ('bankkredieten, waarop de bepaling het oog heeft' - a.w. p. 35).
8) In de literatuur heb ik geen aanknopingspunten voor de beantwoording van de onderhavige vraag gevonden. De literatuur is overwegend kritisch gestemd over het nieuwe artikel 88 lid 4. Die kritiek betreft echter niet het begrip 'normale bedrijfsuitoefening', maar hetzij het beginsel van lid 4 zelf (de uitzondering op de gezinsbescherming als zodanig), hetzij het feit dat die uitzondering reeds geldt indien een bestuurder (weliswaar met zijn medebestuurders tezamen de meerderheid der aandelen heeft, doch) zelf slechts een enkel aandeel bezit. Men zie Van Duijvendijk Brand-Wortmann, Compendium van het personen- en familierecht, 1995, p. 59 e.v.; Van Mourik-Verstappen, Handboek voor het Nederlands vermogensrecht bij echtscheiding, 1997, p. 91 e.v.; Pitlo/Van der Burght-Rood de Boer, Personen- en familierecht, 1998, p. 164 e.v. en p. 234 e.v.; Asser-De Boer, Personen- en familierecht, 1998, nr. 236 e.v. en 335 e.v.; Nethe, WPNR 6339 (1998), p. 798; Kraan, Het huwelijksvermogensrecht, 1998, p. 222 e.v.; Van Mourik-Nuytinck, Personen- en familierecht, huwelijksvermogensrecht, 1998, nr. 103 e.v.; Klaassen-Eggens-Luijten, Huwelijksgoederen- en erfrecht, 1999, p. 36 e.v. en 131 e.v.
9) Het komt mij voor dat het tegen de geschetste achtergrond niet voor de hand ligt om het nieuwe art. 88 lid 4 extensief te interpreteren. De wetgever van 1992 heeft het beginsel van de gezinsbescherming toegejuicht; hij heeft daarop weliswaar door lid 4 toe te voegen een uitzondering gemaakt, doch met het begrip 'normale bedrijfsuitoefening' een wezenlijke beperking beoogd. Kennelijk is bedoeld dat de handeling zelf tot de normale, gebruikelijke bedrijfshandelingen behoort; niet voldoende is dat zij normale bedrijfshandelingen begunstigt, daarvoor de noodzakelijke voorwaarden schept. Als bedrijf A door bedrijf B van de markt dreigt te worden gedrukt en zich alleen staande kan houden door dat bedrijf B op te kopen, is dat geen normale bedrijfshandeling, ook al wordt daardoor de verdere normale bedrijfsuitoefening van A verzekerd. Hetzelfde zal m.i. in beginsel gelden voor handelingen strekkende tot redding van een bedrijf via een samenstel van financiële transacties, ongeacht of dat gebeurt bij de aanschaf van een bedrijf (zoals in casu) of 'tijdens de rit', teneinde een faillissement te voorkomen.
In casu gaat het om een borgtocht voor een rechtshandeling die zich kenmerkt door de volgende omstandigheden:
- het is geen gewone geldlening (waardoor de liquiditeit van de vennootschap wordt vergroot), maar de omzetting van een bestaande schuld in een geldlening;
- die bestaande schuld was in de praktijk onverhaalbaar;
- de transactie is verricht in het kader van de aanschaf (door verwerving van de aandelen) van het bedrijf;
- dat bedrijf had geen reëel vermogen.
De beslissing van het hof, dat deze borgtocht niet kan worden beschouwd als geschied ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van de vennootschap, geeft m.i. niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Het middel faalt derhalve.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
(Advocaat-Generaal)