HR, 14-11-2017, nr. 15/05105
ECLI:NL:HR:2017:2857
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
14-11-2017
- Zaaknummer
15/05105
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:2857, Uitspraak, Hoge Raad, 14‑11‑2017; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1234, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1234, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑09‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:2857, Gevolgd
Beroepschrift, Hoge Raad, 25‑04‑2016
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2017-0460
Uitspraak 14‑11‑2017
Inhoudsindicatie
Verkorting wettelijke oproepingstermijn ex art. 265.2 Sv jo. 320.3 Sv en 415.1 Sv: toestemming door verdachte rechtspersoon? Aan de oproeping voor de nadere tz. in h.b. is gehecht een akte van uitreiking inhoudende dat die oproeping drie dagen voor die tz. is uitgereikt aan A, office manager, alsmede dat A "namens deze" (HR begrijpt: namens verdachte) handtekeningen heeft geplaatst voor respectievelijk "ontvangst" en "afstand 10 dagen termijn". Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de verkorting van de in art. 265.1 Sv jo. 320.3 Sv voorgeschreven termijn van tien dagen heeft plaatsgevonden met toestemming van verdachte, is niet z.m. begrijpelijk, nu niet blijkt dat A bestuurder is van de r.p. en evenmin dat zij daartoe door de r.p. is gemachtigd. Nu voorts blijkens het pv van de tz. in h.b. verdachte aldaar niet is verschenen, is in het licht van art. 265.3 Sv de beslissing van het Hof tot verstekverlening ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
14 november 2017
Strafkamer
nr. S 15/05105
DAZ/JHO
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 25 juni 2015, nummer 22/005114-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel strekt ten betoge dat het Hof ten onrechte verstek heeft verleend tegen de niet-verschenen verdachte. Het voert daartoe onder meer aan dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat de verdachte, [verdachte], rechtsgeldig toestemming heeft gegeven tot een verkorting van de wettelijke oproepingstermijn van tien dagen, die moet liggen tussen de dag van betekening van de oproeping en de dag van de terechtzitting.
2.2.1.
De voor de beoordeling van het middel van belang zijnde stukken zijn weergegeven in de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 3.2. Deze stukken houden onder meer het volgende in:
- een uittreksel van de Kamer van Koophandel van 23 januari 2015, waarin als bestuurder van [verdachte] wordt vermeld: [A] B.V. en als bestuurders van [A] B.V.: [betrokkene 1] en [betrokkene 2];
- een oproeping, geadresseerd aan "de bestuurder van [verdachte], [a-straat 1], [vestigingsplaats]", om te verschijnen op de terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2015 met daaraan gehecht:
(i) een aan het Politiebureau Feijenoord-Ridderster gerichte brief van het Ressortsparket Den Haag van 18 juni 2015, onder meer inhoudende:
"Zou u voor de uitreiking van de oproeping voor de bestuurder van [verdachte] kunnen zorgdragen?
Van belang is dat de verdachte de oproeping persoonlijk in ontvangst neemt en daarvoor tekent op bijgaande akte. Omdat er een termijn van 10 dagen staat voor het uitreiken van oproepingen (...), en de zitting 25 juni 2015 is, moet de verdachte tevens een tweede handtekening zetten waarmee hij verklaart afstand te doen van de 10 dagen termijn. De eerste handtekening dient bij "Handtekening voor ontvangst" gezet te worden. De tweede handtekening dient bij de tekst "Ondergetekende doet hierbij tevens afstand...en de dag ter terechtzitting" gezet te worden.
(...)
Mocht de bestuurder van [verdachte] niet aanwezig zijn op dit adres, dan graag de akte retour met betreffende opmerking (wie u wel heeft aangetroffen/huis afgebroken/andere bewoners, etc.)."
(ii) een akte van uitreiking inhoudende dat de oproeping op 22 juni 2015 aan de [a-straat 1] te Rotterdam door een hoofdagent van politie te Rotterdam is uitgereikt aan [betrokkene 3], office manager, alsmede dat [betrokkene 3] "namens deze" (de Hoge Raad begrijpt: namens de verdachte) handtekeningen heeft geplaatst voor respectievelijk "ontvangst" en "afstand 10 dagen termijn".
2.2.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2015 houdt in dat de verdachte aldaar niet is verschenen. Het houdt voorts het volgende in:
"De voorzitter maakt melding van de volgende stukken:
1. Een op 29 april 2015 gedateerde oproeping aan verdachte om op 25 juni 2015 ter terechtzitting te verschijnen voor de hervatting van het op 19 maart 2015 geschorste onderzoek ter terechtzitting;
(...)
3. Een op 18 juni 2015 gedateerde oproeping aan verdachte om op 25 juni 2015 ter terechtzitting te verschijnen voor de hervatting van het op 19 maart 2015 geschorste onderzoek ter terechtzitting;
4. Een akte van uitreiking, waaruit het hof afleidt dat een van beide oproepingen als hiervoor onder 1 en 3 weergegeven op 22 juni 2015 is uitgereikt aan de verdachte, in dezen vertegenwoordigd door [betrokkene 3], office manager, zulks onder afstand van de betekeningstermijn door de verdachte, in dezen eveneens vertegenwoordigd door [betrokkene 3], office manager."
2.2.3.
Blijkens dat proces-verbaal is vervolgens verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte, heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden en is het gesloten. Na de sluiting van het onderzoek heeft het Hof de verdachte op de voet van art. 416, tweede lid, Sv niet-ontvankelijk verklaard in het ingestelde hoger beroep.
2.3.
Art. 265 Sv, welke bepaling in verbinding met art. 320, derde lid, Sv en art. 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep met betrekking tot de oproeping van de verdachte van toepassing is, luidt:
"1. Tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en die der terechtzitting moet een termijn van ten minste tien dagen verlopen. Ingeval door de rechter-commissaris overeenkomstig de Zevende Titel van het Vierde Boek bevelen tot handhaving van de openbare orde zijn gegeven moet een termijn van ten minste vier dagen verlopen.
2. Geschiedt de betekening van de dagvaarding op de wijze als is voorzien in artikel 587, tweede lid, dan kan de verdachte in de akte van uitreiking een verklaring, houdende zijn toestemming tot verkorting van deze termijnen, doen opnemen; hij moet de verklaring tekenen; indien hij niet kan tekenen wordt de oorzaak van het beletsel in de akte vermeld.
3. Bij gebreke van het een of ander schorst de rechtbank het onderzoek, tenzij de verdachte is verschenen. Is dit laatste het geval en verzoekt de verdachte in het belang van zijn verdediging uitstel, dan schorst de rechtbank het onderzoek voor bepaalde tijd, tenzij zij bij met redenen omklede beslissing van oordeel is dat de verdachte redelijkerwijs niet in zijn verdediging kan worden geschaad wanneer het onderzoek wordt voortgezet."
2.4.
Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de verkorting van de in art. 265, eerste lid, Sv in samenhang met art. 320, derde lid, Sv voorgeschreven termijn van tien dagen heeft plaatsgevonden met toestemming van de verdachte, is niet zonder meer begrijpelijk, nu niet blijkt dat [betrokkene 3] bestuurder is van de rechtspersoon en evenmin dat zij daartoe door de rechtspersoon is gemachtigd. Nu voorts blijkens het proces-verbaal van voormelde terechtzitting de verdachte aldaar niet is verschenen, is in het licht van art. 265, derde lid, Sv de beslissing van het Hof tot verstekverlening ontoereikend gemotiveerd. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2017.
Conclusie 26‑09‑2017
Inhoudsindicatie
Verkorting wettelijke oproepingstermijn ex art. 265.2 Sv jo. 320.3 Sv en 415.1 Sv: toestemming door verdachte rechtspersoon? Aan de oproeping voor de nadere tz. in h.b. is gehecht een akte van uitreiking inhoudende dat die oproeping drie dagen voor die tz. is uitgereikt aan A, office manager, alsmede dat A "namens deze" (HR begrijpt: namens verdachte) handtekeningen heeft geplaatst voor respectievelijk "ontvangst" en "afstand 10 dagen termijn". Het in de bestreden uitspraak besloten liggende oordeel dat de verkorting van de in art. 265.1 Sv jo. 320.3 Sv voorgeschreven termijn van tien dagen heeft plaatsgevonden met toestemming van verdachte, is niet z.m. begrijpelijk, nu niet blijkt dat A bestuurder is van de r.p. en evenmin dat zij daartoe door de r.p. is gemachtigd. Nu voorts blijkens het pv van de tz. in h.b. verdachte aldaar niet is verschenen, is in het licht van art. 265.3 Sv de beslissing van het Hof tot verstekverlening ontoereikend gemotiveerd. Volgt vernietiging en terugwijzing.
Nr. 15/05105 Zitting: 26 september 2017 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 25 juni 2015 door het gerechtshof Den Haag niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de kantonrechter van de Rechtbank Rotterdam van 3 december 2013, waarbij verdachte wegens “Overtreding van artikel 21 aanhef en onder a van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990” is veroordeeld tot een geldboete van € 780,--.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de verdachte niet op rechtsgeldige wijze afstand heeft gedaan van de wettelijke oproepingstermijn van tien dagen, die moet liggen tussen de dag van betekening van de oproeping en de dag van de terechtzitting.
3.2. De stukken van het geding houden, voor zover hier van belang, het volgende in:(I) Een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van verbalisant [verbalisant], opgemaakt op 12 februari 2013, waarin is vermeld dat de bestuurder van een personenauto met kenteken [AA-00-BB] op 1 oktober 2012 de maximumsnelheid buiten de bebouwde kom met 52 km per uur heeft overschreden. Dit motorvoertuig bleek volgens de opgave van de Rijksdienst voor het Wegverkeer dan wel uit een ingesteld nader onderzoek toe te behoren aan de verdachte, waarbij als bezoekadres [a-straat 1], [vestigingsplaats] staat vermeld.(II) Een inleidende dagvaarding om op 3 december 2013 te verschijnen ter terechtzitting bij de kantonrechter te Rotterdam. Uit de akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding op 13 september 2013 niet kon worden uitgereikt, omdat er niemand aanwezig of bereid was de brief aan te nemen. Vervolgens is op 14 november 2013 een afschrift van de dagvaarding verzonden aan het adres [a-straat 1], [vestigingsplaats]. Tevens is de brief uitgereikt aan de griffier.(III) Een aantekening mondeling vonnis van de rechtbank Rotterdam van 3 december 2013, waarin de verdachte bij verstek is veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 780,00 euro.(IV) Een akte instellen hoger beroep, gedateerd op 27 november 2014.(V) Een dagvaarding van verdachte in hoger beroep te verschijnen op 19 maart 2015 bij het gerechtshof te Den Haag, geadresseerd aan [verdachte], t.a.v. [betrokkene 1], [a-straat 1], [vestigingsplaats]. Aan die dagvaarding is voorts een uittreksel van de Kamer van Koophandel gehecht, dat is gedateerd op 23 januari 2015, en waarin als bestuurders staan opgenomen: [betrokkene 1], geboren [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats], directeur per 19 december 2013 en [betrokkene 2], geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats], directeur per 19 december 2013. Uit de akte van uitreiking blijkt dat de dagvaarding op 29 januari 2015 aan de [a-straat 1] te Rotterdam is uitgereikt aan [betrokkene 3], die verklaarde in dienstbetrekking te zijn van geadresseerde en bereid te zijn de brief te bezorgen.(VI) Een proces-verbaal ter terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken bij het gerechtshof Den Haag van 19 maart 2015, inhoudende dat het onderzoek ter terechtzitting voor onbepaalde tijd wordt geschorst naar aanleiding van een reeds op voorhand toegewezen aanhoudingsverzoek van de raadsman van de verdachte.(VII) Een oproeping van verdachte in hoger beroep om te verschijnen op 25 juni 2015 bij het gerechtshof Den Haag, geadresseerd aan [verdachte], [a-straat 1], 3072 te Rotterdam. Aan de oproeping is een brief met datum 18 juni 2015 gehecht van het ressortsparket te Den Haag aan Politiebureau Feijenoord-Ridderster, inhoudende het verzoek of de politie voor de uitreiking van de oproeping van de bestuurder van [verdachte] zou kunnen zorgdragen, en dat het daarbij van belang is dat de verdachte de oproeping persoonlijk in ontvangst neemt en daarvoor tekent op de bijgaande akte [van uitreiking]. Voorts wordt er in die brief op gewezen dat de verdachte een tweede handtekening dient te zetten waarmee hij verklaart afstand te doen van de 10 dagen termijn, nu de zitting op 25 juni 2015 plaatsvindt. Tot slot staat in deze brief vermeld het verzoek dat indien de bestuurder van [verdachte] niet aanwezig is, ‘dan graag de akte retour met betreffende opmerking (wie u wel heeft aangetroffen/ huis afgebroken/ andere bewoners, etc.)’. De eveneens aan de oproeping gehechte akte van uitreiking, vermeldt dat de oproeping op maandag 22 juni 2015 aan de [a-straat 1] te Rotterdam door een hoofdagent van de politie te Rotterdam is uitgereikt aan office manager [betrokkene 3], die de akte ‘namens [de verdachte]’ voor ontvangst heeft getekend. Tevens heeft zij op voornoemde akte van uitreiking getekend voor afstand van de termijn van 10 dagen, welke moet liggen tussen de dag van betekening van de dagvaarding en de dag van de terechtzitting.(VIII) Een afschrift van de voormelde oproeping geadresseerd aan de raadsman van de verdachte, mr. drs. J.J.O. Zandt, advocaat te Amsterdam.(IX) Een proces-verbaal ter terechtzitting van de enkelvoudige kamer voor strafzaken bij het gerechtshof Den Haag van 25 juni 2015, inhoudende onder meer dat het hof, gelet op de betekeningsstukken in het dossier, verstek verleent tegen de niet-verschenen verdachte en de advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte op grond van artikel 416 lid 2 Sv niet-ontvankelijk wordt verklaard in het hoger beroep nu de verdachte geen schriftuur houdende grieven heeft ingediend en niet ter terechtzitting is verschenen.(X) Een aantekening mondeling arrest van het gerechtshof Den Haag van 25 juni 2015, houdende de niet-ontvankelijk verklaring van de verdachte in het hoger beroep.
3.3. Het middel komt ten aanzien van de oproeping van verdachte voor de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep op 25 juni 2015 met name op tegen het kennelijke oordeel van het hof dat aan de vereisten van artikel 265 lid 2 Sv is voldaan.1.Daartoe formuleert de steller van het middel een drietal deelklachten. Allereerst kan artikel 265 lid 2 Sv geen toepassing vinden aangezien er geen sprake is van een betekening als bedoeld in artikel 587 lid 2 Sv, nu het hof niet heeft vastgesteld dat er sprake is van spoedeisendheid dan wel van enige andere reden die het wenselijk maakte de uitreiking op te dragen aan een ambtenaar van politie. Voorts is er in de onderhavige zaak geen sprake van het “doen opnemen” van een verklaring, houdende de toestemming van de verdachte tot het verkorten van de dagvaardingstermijn zoals bedoeld in artikel 587 lid 2 Sv, nu de betreffende verklaring reeds voorgedrukt was en aan [betrokkene 3] ter ondertekening is voorgelegd. Maar bovenal, zo betoogt de steller van het middel, kan [betrokkene 3] geenszins als vertegenwoordiger van [verdachte] worden gezien, nu zij niet formeel vertegenwoordigingsbevoegd was.
3.4. De verdachte is een rechtspersoon. In het algemeen gelden de regels voor de vervolging en berechting van natuurlijke personen ook ten aanzien van de rechtspersoon.2.Dat betekent dat op grond van artikel 320 Sv, dat krachtens de schakelbepaling van artikel 415 Sv van overeenkomstige toepassing is verklaard op de procedure in hoger beroep, de verdachte rechtspersoon na schorsing van het onderzoek ter terechtzitting voor een onbepaalde tijd, net als een natuurlijk persoon, opnieuw dient te worden opgeroepen. Op grond van artikel 422 lid 1 Sv stelt het gerechtshof naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting vast of de uitreiking van die oproeping geldig is. Voor die oproeping geldt, net als bij de dagvaarding,3.een minimale termijn van tien dagen tussen de dag waarop die oproeping aan de verdachte wordt betekend en de dag van de terechtzitting. Artikel 320 lid 3 Sv verklaart artikel 265 Sv van overeenkomstige toepassing op gevallen waarin de verdachte na een schorsing van het onderzoek voor onbepaalde tijd opnieuw dient te worden opgeroepen. Op grond van artikel 265 lid 2 Sv kan, indien de betekening van de dagvaarding, en dus ook de oproeping, plaatsvindt op de wijze als voorzien in artikel 587 lid 2 Sv, de verdachte in de akte van uitreiking een verklaring, inhoudende zijn toestemming tot verkorting van deze termijnen, doen opnemen. Die verklaring moet door de verdachte worden ondertekend. De betekening van de dagvaarding vindt op grond van artikel 587 lid 1 Sv in beginsel plaats door de post. Voornoemd artikel 587 lid 2 Sv vormt op dit uitgangspunt een uitzondering. In spoedeisende gevallen of indien dat om enige andere reden wenselijk is, kan de uitreiking door het openbaar ministerie worden opgedragen aan een ambtenaar van politie, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, dan wel een andere ambtenaar of functionaris, voor zover die ambtenaar of functionaris door Onze Minister van Veiligheid en Justitie daartoe is aangewezen.4.
3.5. Ten aanzien van de eerste twee deelklachten kan ik betrekkelijk kort zijn. De uitreiking anders dan door de post kan wenselijk zijn als de verdachte op te korte termijn wordt gedagvaard5.of die termijn is (of dreigt te) verlopen, en het openbaar ministerie hoopt dat de verdachte bereid is toestemming te geven om die termijn te verkorten.6.Nu blijkens de brief die is gehecht aan de oproeping van verdachte in hoger beroep om ter terechtzitting van 25 juni 2015 te verschijnen en die is gedateerd op 18 juni 2015, de oproeping op te korte termijn aan de verdachte geprobeerd werd te betekenen, en de verdachte op grond van artikel 265 lid 2 Sv in kan stemmen met dagvaarding of oproeping op te korte termijn, was het reeds op die grond wenselijk om de hiervoor bedoelde oproeping op grond van artikel 587 lid2 Sv door de politie aan de verdachte te laten uitreiken. Dat maakt dat de klacht dat het hof niets heeft vastgesteld met betrekking tot spoedeisendheid of enige andere reden die het wenselijk maakt dat de oproeping door de politie wordt betekend, en dat noch uit het dossier van zulke omstandigheden blijkt, faalt, nu zulks in de hiervoor aangehaalde brief besloten ligt. De stelling in de tweede deelklacht, die kennelijk inhoudt dat de afstandsverklaring van artikel 265 lid 2 Sv niet mag zijn voorgedrukt op de akte van uitreiking, vindt geen steun in het recht. De toestemming van de verdachte om de dagvaardingstermijn te verkorten kan worden gegeven door op de akte van uitreiking een verklaring te ondertekenen.7.De bepaling vereist niet dat de verdachte, of een vertegenwoordiger daarvan, die verklaring zelf opstelt. De klacht berust daarmee op een verkeerde (al te letterlijke) lezing van artikel 265 lid 2 Sv. Ook deze deelklacht faalt.
3.6. De derde deelklacht komt er – kort gezegd – op neer dat [betrokkene 3] niet als vertegenwoordiger van [verdachte] kan worden gezien nu, gelet op actuele gegevens in het handelsregister van de Kamer van Koophandel, slechts [betrokkene 2] en [betrokkene 1] in de functie van bestuurder vertegenwoordigingsbevoegd waren. Ik vat het middel aldus op dat het beoogt te klagen dat [betrokkene 3], gelet op het voorgaande, namens de rechtspersoon geen afstand heeft kunnen doen van de geldende wettelijke dagvaardingstermijn, zodat tegen de verdachte ten onrechte verstek is verleend.
3.7. Hoewel zoals gezegd de regels over de vervolging en berechting van natuurlijke personen in het algemeen ook gelden ten aanzien van rechtspersonen, heeft de wetgever in titel VI van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering met het oog op de betekening van gerechtelijke stukken aan rechtspersonen een specifieke regeling opgenomen in de artikelen 529 e.v. Sv. De kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan een rechtspersoon geschiedt op grond van deze regeling aan (a) de woonplaats van de rechtspersoon, dan wel (b) de plaats van het kantoor van de rechtspersoon, dan wel (c) de woonplaats van een van de bestuurders. De betekening kan plaatsvinden in persoon, door uitreiking aan een van de bestuurders dan wel aan een persoon die door de rechtspersoon is gemachtigd het stuk in ontvangst te nemen. Daarnaast kan de uitreiking op een van de voormelde plaatsen plaatsvinden aan ieder die in dienstbetrekking is van de rechtspersoon en die zich bereid verklaart de mededeling te zullen bezorgen. Art. 532 Sv verklaart vervolgens een aantal bepalingen die zien op de kennisgeving van gerechtelijke mededelingen aan natuurlijke personen van overeenkomstige toepassing op onder meer de rechtspersoon. Daaronder is ook art. 587 Sv begrepen.
3.8. Zoals hiervoor onder 3.4 reeds bleek, kan op grond van artikel 265 lid 2 Sv, indien de betekening van de oproeping plaatsvindt op de wijze als voorzien in artikel 587 lid 2 Sv, de verdachte in de akte van uitreiking een verklaring, inhoudende zijn toestemming tot verkorting van de termijn doen opnemen. Indien de verdachte niet kan tekenen, dient de oorzaak van het beletsel in de akte te worden vermeld.8.Dat de uitreiking op grond van artikel 587 lid 2 Sv heeft plaatsgevonden blijkt uit de akte van uitreiking die vermeld dat deze is geschied door een hoofdagent te Rotterdam. Uit de stukken van het geding blijkt dat de oproeping, zoals hiervoor vermeld in 3.2 onder (VII), is uitgereikt aan [betrokkene 3], die de akte ‘namens [de verdachte]’ voor ontvangst heeft getekend, en eveneens heeft getekend voor afstand van de termijn van 10 dagen, welke moet liggen tussen de dag van betekening van de dagvaarding en de dag van de terechtzitting. Blijkens de vaststellingen van het hof is de oproeping op 22 juni 2015 uitgereikt aan de verdachte, ‘in dezen vertegenwoordigd door [betrokkene 3], office manager, zulks onder afstand van de betekeningstermijn door de verdachte, in dezen eveneens vertegenwoordigd door [betrokkene 3], office manager’. Voor zover in deze overwegingen besloten ligt dat het hof van oordeel is dat de verdachte, conform art. 265 lid 2 afstand heeft gedaan van de termijn van oproeping is dat oordeel echter onbegrijpelijk. Weliswaar is op grond van artikel 529 lid 3 uitreiking van de oproeping mogelijk aan ieder die in dienstbetrekking is van de rechtspersoon en die zich bereid verklaart de mededeling te zullen bezorgen,9.maar indien op grond van een verklaring als bedoeld in artikel 265 lid 2 Sv afstand wordt gedaan van de wettelijk voorgeschreven dagvaardingstermijn, kan dat in de praktijk alleen als de oproeping in persoon wordt betekend.10.Nu de betekening niet heeft plaatsgevonden aan een van de bestuurders, en niet blijkt dat [betrokkene 3] door de rechtspersoon is gemachtigd gerechtelijke stukken in ontvangst te nemen, is de oproeping niet in persoon aan de verdachte rechtspersoon betekend.
3.9. Aangezien volgens de hiervoor onder 3.2 onder punt (VII) genoemde akte van uitreiking de oproeping om op 25 juni 2015 ter terechtzitting van het hof te verschijnen, op 22 juni 2015 is uitgereikt aan [betrokkene 3], officemanager, in die functie werkzaam bij [verdachte], is de voorgeschreven termijn van tien dagen niet in acht genomen. Nu gelet op hetgeen hiervoor onder 3.8 is overwogen nergens uit kan blijken dat de verkorting van de termijn heeft plaatsgevonden met toestemming van een van de bestuurders, dan wel van een persoon die door de rechtspersoon is gemachtigd en blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 juni 2015 de verdachte aldaar niet is verschenen, had het hof het onderzoek ter terechtzitting op grond van artikel 320 Sv in verbinding met artikel 265 lid 3 Sv dienen te schorsen. Het hof heeft het onderzoek ter terechtzitting echter voortgezet nadat verstek was verleend tegen de niet verschenen verdachte. Dit verzuim strijdt zozeer met een behoorlijke procesorde dat het nietigheid van het onderzoek en de naar aanleiding daarvan gegeven uitspraak oplevert.11.
3.10. Het middel slaagt.
4. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing naar het gerechtshof Den Haag, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑09‑2017
Cleiren, T&C Strafvordering, inleidende opmerkingen bij titel VI van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering. Deze titel vormt de strafprocessuele pendant van de regeling over het daderschap van rechtspersonen in artikel 51 Sr.
Artikel 413 lid 1 Sv bepaalt ten aanzien van de dagvaarding in hoger beroep dat tussen de dag waarop de dagvaarding aan de verdachte is betekend en de dag van de terechtzitting een termijn van tenminste tien dagen moet zijn verlopen. Die termijn kan op grond van artikel 265 lid 2 Sv worden verkort indien de verdachte verklaart daarmee in te stemmen.
Zie WvSv, Melai/M.S. Groenhuijsen e.a., artikel 587 Sv, aant. 4.2.
WvSv, A.L. Melai/M.S. Groenhuijsen e.a, artikel 587 Sv, aant. 4.1.
J.M. Reijntjes, De dagvaarding in strafzaken, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 2011, p. 37.
Zie Crijns/Van der Wiel-Rammeloo, T&C Strafvordering, art. 265 Sv, aant. 3.
Pelser, T&C Strafvordering, artikel 587, aant. 3.
De oorspronkelijke dagvaarding in hoger beroep voor de zitting van donderdag 19 maart 2015, is, zo blijkt uit de akte van uitreiking, (ook) uitreikt aan [betrokkene 3], die verklaarde in dienstbetrekking te zijn van geadresseerde en bereid te zijn de brief te bezorgen.
J.M. Reijntjes, De dagvaarding in strafzaken, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 2011, p. 40. En voorts Pelser, T&C Strafvordering, artikel 587, aant. 3.
HR 15 mei 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1639, NJ 2007, 299, HR 12 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD7800, NJ 2002, 286.
Beroepschrift 25‑04‑2016
TEVENS PER FAX: 070 753 0352 (totaal 16 pagina's)
De Hoge Raad der Nederlanden
t.a.v. sector straf
Postbus 20303
2500 EH Den Haag
Betreft: [verdachte] BV — cassatiemiddelen
Edelgrootachtbaar college,
Namens mijn cliënte, de besloten vennootschap [verdachte] B.V., verdachte in bovengenoemde strafzaak, formuleer ik hierbij de cassatiemiddelen voor het cassatieberoep dat ik op 8 juli 2015 namens cliënte heb ingesteld.
Cliënte was op 3 december 2013 bij verstek veroordeeld wegens overtreding van artikel 21a RVV 1990. Tegen dat vonnis had cliënte op 27 november 2014 hoger beroep ingesteld.
Bij het bestreden arrest van 25 juni 2015 is het hoger beroep van cliënte niet ontvankelijk verklaard, welk oordeel het hof baseert op het feit dat door of namens cliënte geen1. schriftuur met grieven tegen het bestreden vonnis was ingediend, en dat evenmin ter terechtzitting in hoger beroep mondeling de bezwaren tegen dat vonnis waren opgegeven.
Aan deze beslissing ligt kennelijk de gedachte ten grondslag dat de oproeping voor de behandeling ter terechtzitting op 25 juni 2015 geldig zou zijn. Dat blijkt ook uit het feit dat tegen cliënte verstek is verleend.
Het hof overweegt niet expliciet op grond waarvan het tot de kennelijke conclusie komt dat de oproeping geldig zou zijn, maar uit de context moet worden begrepen dat die conclusie is gebaseerd op een viertal documenten, te weten:
- 1.
Een oproeping d.d. 29-4-2015 aan verdachte om op 25-6-2015 te verschijnen;
- 2.
Een afschrift d.d. 29-4-2015 van de voornoemde oproeping, geadresseerd aan mij als raadsman;
- 3.
Een oproeping d.d. 18-6-2015 aan verdachte om op 25-6-2015 te verschijnen;
- 4.
Een akte van uitreiking, ‘waaruit het hof afleidt dat een van beide oproepingen als hiervoor onder 1 en 3 weergegeven op 22 juni 2015 is uitgereikt aan de verdachte, in dezen vertegenwoordigd door [betrokkene 3], office manager, zulks onder afstand van de betekeningstermijn door de verdachte, in dezen eveneens vertegenwoordigd door [betrokkene 3], office manager’.
Navraag bij het personeel van cliënte heeft geleerd dat er inderdaad op 22-6-2015 een politieagente ten kantore van cliënte is verschenen, die vroeg om de directeur of iemand van de leiding van het bedrijf. Mevrouw [betrokkene 3] heeft de agente toen medegedeeld dat er op dat moment geen leidinggevende aanwezig was, waarna de politieagente telefonisch overleg heeft gepleegd. Dat overleg resulteerde in de mededeling dat het document ‘dan maar’ getekend moest worden door mevrouw [betrokkene 3], ‘omdat het echt uitgereikt moest worden’. Onder die druk heeft mevrouw [betrokkene 3] zich laten overhalen om het stuk te tekenen, zonder goed te lezen wat het eigenlijk was en zonder dat zij door de politieagente werd geattendeerd op de toestemming tot verkorten van de oproepingstermijn, die kennelijk stond voorgedrukt op het document. Mevrouw [betrokkene 3] bevestigt dat er niet over enige verkorting van een termijn is gesproken, en dat zij zeker niet zelf heeft gevraagd om die verklaring in de akte op te nemen. Zij wist niet beter dan dat zij slechts voor ontvangst van een document tekende. Zonodig is zij bereid dit onder ede te getuigen.
Ingevolge artikel 413 Sv. bedraagt de oproepingstermijn in hoger beroep tien dagen. Uit de door het hof vastgestelde feiten staat vast dat die termijn is geschonden. Immers, volgens het hof is de oproeping voor de terechtzitting van 25-6-2015 op 22-6-2015 aan verdachte uitgereikt, zodat tussen datum van oproeping en terechtzitting slechts twee dagen gelegen waren.
Artikel 265(2) Sv. is in hoger beroep van overeenkomstige toepassing. Het opent de mogelijkheid om de oproepingstermijn te verkorten indien betekening plaatsvindt volgens artikel 587(2) Sv. In dat geval kan de verdachte in de akte van uitreiking een verklaring, houdende zijn toestemming tot het verkorten van deze termijnen, ‘doen opnemen’.
Kennelijk meent het hof dat in casu op geldige wijze toepassing is gegeven aan artikel 265(2) Sv. Dat is echter niet het geval, en wel om de volgende redenen:
- 1.
Allereerst kan artikel 265(2) Sv. geen toepassing vinden aangezien er geen sprake is van een betekening als bedoeld in artikel 587(2) Sv. Daarvoor is spoedeisendheid nodig, of enige andere reden waarom een dergelijke betekening wenselijk is. Daarover heeft het hof niets vastgesteld, noch blijken zulke omstandigheden uit het dossier.
- 2.
Voorts kan in casu niet worden gezegd dat de verdachte een dergelijke verklaring heeft ‘doen opnemen’ in de akte van uitreiking. Die formulering duidt immers op een actieve handeling van de verdachte om een dergelijke verklaring opgenomen te krijgen in de akte. Daarvan is hier geen sprake, aangezien de betreffende verklaring reeds voorgedrukt was en zonder enige toelichting als onderdeel van het geheel aan mevrouw [betrokkene 3] ter ondertekening werd voorgelegd, zelfs met enige druk om te tekenen, en zonder dat zij zich bewust was van die toestemmingsverklaring.
- 3.
Maar bovenal is duidelijk dat mevrouw [betrokkene 3] geenszins als vertegenwoordiger van [verdachte] BV kan worden gezien. Als bijlagen 1 en 2 toon ik u de actuele uittreksels uit het handelsregister van [verdachte] BV en haar enige bestuurder [A] BV. Daaruit blijkt dat slechts de heer [betrokkene 1] formeel vertegenwoordigingsbevoegd is. Tevens toon ik u als bijlagen 3 en 4 de historische gegevens van beide BV's, waaruit blijkt dat op 22-6-2015 geen andere bestuurder bij [verdachte] BV in functie was, en dat op die datum alleen de heer [betrokkene 2] nog mede-bestuurder was van [A] BV. Voor zover mocht worden geoordeeld dat de vennootschap voor de onderhavige zaak eveneens kon worden vertegenwoordigd door een andere leidinggevende, is het evident dat een office manager niet tot de kring van leidinggevend personeel behoort. Een office manager vervult een belangrijke functie binnen een organisatie, maar behoort zonder enige twijfel tot het uitvoerend, en niet tot leidinggevend personeel. De akte van uitreiking bevat ook terecht niet de verklaring van mevrouw [betrokkene 3] dat zij gemachtigd zou zijn om namens de vennootschap naar buiten toe op te treden. Sterker, zij had de agente aanvankelijk geïnformeerd dat er op dat moment geen leidinggevende aanwezig was.
Zodoende is duidelijk dat de oproeping voor de terechtzitting van 25-6-2015 niet geldig is, zodat ten onrechte verstek tegen cliënte is verleend. Om diezelfde reden kan cliënte niet worden tegengeworpen dat zij geen grieven tegen het bestreden vonnis heeft geformuleerd. Als zij rechtsgeldig voor de zitting was opgeroepen had zij die grieven wel geformuleerd.
Het is evident dat cliënte door deze gang van zaken ernstig geschaad is in haar processuele belangen, omdat zij immers niet tijdig bekend was geworden met de zitting van 25-6-2015 en daardoor niet aanwezig heeft kunnen zijn of tijdig instructies heeft kunnen geven om zich daar adequaat te laten vertegenwoordigen.
Met het impliciete oordeel dat de oproeping voor de zitting van 25-6-2015 geldig was, alsmede met de beslissing om verstek tegen cliënte te verlenen, en door zodoende het hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van beroepsgronden, heeft het gerechtshof het recht geschonden, althans uit de door het hof gegeven motivering is onbegrijpelijk hoe het tot die oordelen en beslissingen heeft kunnen komen, hetgeen een verzuim van vormen oplevert waarvan de niet-inachtneming met nietigheid is bedreigd.
Ik concludeer dat het onderzoek ter terechtzitting nietig moet worden verklaard en dat de zaak moet worden teruggewezen naar het gerechtshof voor hernieuwde behandeling.
Hoogachtend,
namens Codex Mulder B.V.
Jeroen J.O. Zandt, advocaat
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 25‑04‑2016
De aantekening mondeling arrest, zoals gehecht aan het proces-verbaal van terechtzitting vermeldt abusievelijk dat de verdachte ‘een’ schriftuur met grieven zou hebben ingediend, maar dat is een kennelijke verschrijving. Dat blijkt onder meer uit het feit dat in een ander exemplaar van de aantekening mondeling arrest, het afzonderlijke document, staat vermeldt dat de verdachte ‘niet’ een schriftuur met grieven heeft ingediend, hetgeen overigens juist is.