Hof Amsterdam, 14-12-2010, nr. 23-002364-08
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9262
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-12-2010
- Zaaknummer
23-002364-08
- LJN
BO9262
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9262, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑12‑2010; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BU7335, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BU7335
Uitspraak 14‑12‑2010
Inhoudsindicatie
Gewoontewitwassen 420 ter Wetboek van Strafrecht. Verhullen wie de rechthebbende op een voorwerp is en voorhanden hebben van voorwerpen, wetende dat het voorwerp middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is. Eigen creditcard door een ander laten gebruiken. Katvanger.
Partij(en)
parketnummer: 23-002364-08
datum uitspraak: 14 december 2010
TEGENSPRAAK
VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF AMSTERDAM
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 15 april 2008 in de strafzaak onder parketnummer 13-529156-06 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres], [woonplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg van 13 december 2007, 17, 18 en 25 maart 2008 en 1 april 2008 en op de terechtzittingen in hoger beroep van 21 mei, 27 en 28 september, 1 oktober en 30 november 2010.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 januari 2003 tot en met 3 april 2007, te Amsterdam, althans in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s)
- A)
(een) voorwerp(en), te weten:
- -
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 september 2003 tot 7 januari 2004 een Mercedes-Benz, type E270 CDI classic, voorzien van het kenteken [kenteken] (nieuwwaarde 53.500 EURO), en/of
- -
op of omstreeks 3 april 2007 een horloge, te weten een Audemars Piguet (taxatiewaarde 23.000, - EURO), aangetroffen in de woning van verdachte en/of
- -
in of omstreeks de periode februari 2007 tot en met 3 april 2007, een horloge, te weten een zwart met grijze Audemars Piguet (waarde 33.000, - EURO) en/of
- B)
(een) geldbedrag(en), te weten (onder meer):
- -
een geldbedrag van in totaal (ongeveer) 11.869, - EURO althans enig geldbedrag in of omstreeks de periode van 15 november 2005 tot en met 2 november 2006 te Amsterdam, in elk geval in Nederland en/of
- -
de huur van een auto voor een Marokkaanse vriendin van [medeverdachte] genaamd [naam], in elk geval een ander, eind 2006 en/of
- -
de huur van een garagebox voor de vrouw/vriendin van [medeverdachte], genaamd [naam], in elk geval een ander en/of
- -
5 á 6 vliegtickets voor [medeverdachte], in elk geval een ander en/of
- -
in de periode van 1 april 2006 tot en met 3 april 2007, te Amsterdam, in elk geval in Nederland een geldbedrag van in totaal 1.686,23 EURO,
verworven en/of voorhanden gehad en/of gebruikt,
en/of heeft hij verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen (telkens) van:
- A)
(een) voorwerp(en), te weten:
- -
op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 19 september 2003 tot 7 januari 2004 een Mercedes-Benz, type E270 CDI classic, voorzien van het kenteken [kenteken] (nieuwwaarde 53.500, - EURO), en/of
- -
op of omstreeks 3 april 2007 een horloge, te weten een Audemars Piguet (taxatiewaarde 23.000, - EURO), aangetroffen in de woning van verdachte en/of
- -
in of omstreeks de periode februari 2007 tot en met 3 april 2007, een horloge, te weten een zwart met grijze Audemars Piguet (waarde 33.000, - EURO) en/of
- B)
een of meer geldbedragen, zijnde betalingen van onder meer:
- -
facturen van [bedrijf] van in totaal (ongeveer) 11.869, - EURO in of omstreeks de periode van 15 november 2005 tot en met 2 november 2006 en/of
- -
de huur van een auto voor een Marokkaanse vriendin van [medeverdachte] genaamd [naam], in elk geval een ander, eind 2006 en/of
- -
de huur van een garagebox voor de vrouw/vriendin van [medeverdachte], genaamd [naam], in elk geval een ander en/of
- -
5 á 6 vliegtickets voor [medeverdachte], in elk geval een ander, en/of
- -
een factuur van [bedrijf] van in totaal 1.686,23 EURO, in de periode van 1 april 2006 tot en met 3 april 2007, althans enig geldbedrag,
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) was/waren of wie bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) voorhanden had(den), door in genoemde periode (telkens):
- -
de Mercedes-Benz, type E270 CDI classic, voorzien van het kenteken [kenteken], op zijn naam te zetten, terwijl hij wist dat die Mercedes aan [medeverdachte], in elk geval een ander, toebehoorde en/of
- -
het horloge, Audemars Piguet met taxatiewaarde 23.000, - EURO te dragen en/of thuis te bewaren, terwijl hij wist dat die Audemars Piguet aan [medeverdachte], in elk geval een ander, toebehoorde en/of
- -
het horloge, de zwart met grijze Audemars Piguet, waarde 33.000, - EURO in de winkel te houden, terwijl hij wist dat die Audemars Piguet aan [medeverdachte], in elk geval een ander, toebehoorde en/of
- -
de facturen van [bedrijf] te betalen, terwijl hij wist dat het betalingen voor [medeverdachte], in elk geval een ander, betrof en/of
- -
de huur van een auto te betalen, terwijl hij wist dat het een betaling voor [medeverdachte] en/of een Marokkaanse vriendin van [medeverdachte], in elk geval een ander, betrof en/of
- -
de huur van de garagebox te betalen, terwijl hij wist dat het een betaling voor de vrouw/vriendin van [medeverdachte], genaamd [naam], in elk geval een ander, betrof en/of
- -
vliegtickets te betalen, terwijl hij wist dat het betalingen voor [medeverdachte], in elk geval een ander, betrof en/of
- -
de factuur van [bedrijf] te betalen, terwijl hij wist dat het een betaling voor [naam], in elk geval een ander, betrof en/of
zulks terwijl hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat dat/die voorwerp(en) en/of geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit (enig) misdrijf.
Het hof stelt voorop dat het er evenals de advocaat-generaal van uit gaat dat waar de woorden "onder meer" in de tenlastelegging voorkomen deze geacht worden te zijn geschrapt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de opsteller van de tenlastelegging heeft beoogd witwashandelingen van de verdachte ten laste te leggen die hij ten behoeve van [medeverdachte] heeft verricht. De raadsvrouw verbindt daaraan het gevolg dat, als de ten laste gelegde zinsnede "in elk geval een ander" naar het oordeel van het hof duidt op een andere persoon dan [medeverdachte], [naam] of ene [naam] de dagvaarding in zoverre partieel nietig is. De motivering van de raadsvrouw is daarin gelegen dat ter terechtzitting de verdachte slechts is bevraagd over de concreet ten laste gelegde feiten en de mogelijke herkomst van inkomen en vermogen van [medeverdachte]. Anderen dan [medeverdachte], [naam] en [naam] zijn niet ter sprake gekomen.
Het hof overweegt als volgt:
Het enkele feit dat de verdachte is bevraagd over de concreet ten laste gelegde feiten en de mogelijke herkomst van inkomen en vermogen van [medeverdachte] hoeft, nu er ter terechtzitting de mogelijkheid is geboden tot de bespreking van eventuele andere bevindingen uit het dossier, van welke gelegenheid de raadsvrouw geen gebruik heeft gemaakt, er in beginsel niet toe te leiden dat de zinsnede "in elk geval een ander" moet leiden tot partiele nietigheid van de dagvaarding. Het verweer wordt verworpen. Het hof komt bovendien niet toe aan de bewezenverklaring van een van de zinsneden "in elk geval een ander", zodat het verweer ook overigens geen bespreking behoeft.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is terzake de vervolging wegens witwassen van de Mercedes E 270- kortweg- omdat sprake is van undue delay in de vervolging; immers reeds op 5 november 2003 was bekend dat de verdachte de betrokken auto, waarin een wapen was aangetroffen, op zijn naam had gesteld ten behoeve van [medeverdachte] en had ook reeds de verdenking van witwassen tegen de verdachte kunnen ontstaan en de vervolging kunnen worden aangevangen. [medeverdachte] was immers reeds bekend in de politiesystemen. Op 3 april 2007, toen de verdachte werd aangehouden terzake witwassen, had de verdachte erop mogen vertrouwen niet meer in verband met voornoemde Mercedes te worden vervolgd.
Het hof overweegt als volgt:
Het verweer wordt verworpen. Het hof neemt met betrekking tot dit verweer over hetgeen door de rechtbank is overwogen en maakt deze overweging en de conclusie tot de zijne:
Verdachte is op 5 november 2003 aangehouden ter zake het bezit van een vuurwapen en voor nader onderzoek opgehouden (pagina 20.1047). In het bevel tot inverzekeringstelling staat dat verdachte verdacht wordt van het bezit van vuurwapens (pagina 20.1070). Het proces-verbaal van inverzekeringstelling van 6 november 2003 vermeldt dat verdachte is voorgeleid in verband met het bezit van een vuurwapen. Hij is toen in kennis gesteld waarvan hij werd verdacht. Verdachte heeft (naar aanleiding van die beschuldiging) verklaard dat een vriend, [medeverdachte], hem had gevraagd of hij een auto op zijn, verdachtes, naam mocht zetten. Diezelfde dag is verdachte op de verdenking van overtreding van artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie gehoord. Het proces-verbaal van verhoor vermeldt dat verdachte is meegedeeld waarover hij zou worden gehoord. (pagina 20.1053 tot en met 20.1055). Hij heeft toen verklaard dat hij een auto op zijn naam had staan maar dat de auto niet van hem was. Hij verklaarde tevens dat hij wist dat hij voor wapenbezit was aangehouden. Van een gerichte ondervraging betreffende een verdenking van witwassen blijkt niet. Evenmin blijkt dat tegen verdachte gaandeweg het verhoor verdenking van witwassen is ontstaan. Op 6 november 2003 heeft de (hulp) officier van justitie beslist dat de auto waarin het vuurwapen was aangetroffen, moest worden teruggeven aan de tenaamgestelde (pagina 20.1104). Uit het dossier blijkt dat verdachte die dag heeft getekend voor ontvangst van de inbeslaggenomen Mercedes-Benz E270 Cdi met kentekenen [kenteken] (pagina 20.1078).
De raadsvrouw heeft gesteld dat op 5 november 2003 de eerste daad van vervolging met betrekking tot dit feit plaatsvond. Het verweer van de verdediging gaat uit van een verkeerde vooronderstelling en ontbeert daarmee naar het oordeel van de rechtbank feitelijke grondslag. Er heeft die dag ten aanzien van de verdenking witwassen geen daad van vervolging plaatsgevonden. Verdachte is die dag aangehouden, in verzekering gesteld en gehoord op verdenking van overtreding van de Wet wapens en munitie. Nadien is verdachte heengezonden. Er was geen sprake van een verdenking van witwassen van de auto hetgeen alleen al blijkt uit de omstandigheid dat verdachte na zijn verhoor de inbeslaggenomen auto weer mocht meenemen. De raadsvrouw heeft terecht opgemerkt dat het verhoor destijds ook de verdenking van witwassen had kunnen opleveren. Dat is echter niet gebeurd. Nu destijds geen verdenking is ontstaan ter zake witwassen, heeft het Openbaar Ministerie mitsdien in 2003 niet beslist verdachte daarvoor niet te vervolgen. Verdachte hoefde in redelijkheid niet te verwachten dat hij voor witwassen zou worden vervolgd, eenvoudigweg omdat die verdenking op dat moment niet met hem is besproken. Dat de verklaring van verdachte na een onderzoek naar de handelwijze en de persoon van [medeverdachte] in een ander daglicht is komen te staan, maakt dat niet anders. Van een schending van de beginselen van een goede procesorde is dan ook geen sprake. Het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen. De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Bewijsoverweging:
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd -kortweg- omdat de opzet tot witwassen ontbrak en de verdachte slechts vriendendiensten aan [medeverdachte] heeft verleend. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd hetgeen in de pleitnota is vermeld, welke als hier ingelast wordt beschouwd.
Het hof oordeelt als volgt.
Ten aanzien van de Mercedes E270:
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij in 2003 de Mercedes E270 op zijn naam heeft gezet op verzoek van [medeverdachte]. [medeverdachte] had hem verteld dat hij bezig was een bedrijf/een B.V. op te zetten, en dat hij, zodra dat bedrijf er was, de auto op naam van de B.V. zou zetten omdat dat voordeliger was. Het hof ziet niet in waarom [medeverdachte] in de tussenliggende periode niet, zoals gebruikelijk is, de Mercedes op zijn eigen naam kon zetten. Reeds dat gegeven had voor de verdachte aanleiding moeten zijn navraag te doen bij [medeverdachte] naar de werkelijke reden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat tenaamstelling op naam van een ander dan de werkelijke eigenaar er toe strekt die eigendom te verhullen. Dit klemt te meer nu de verdachte op 5 en 6 november 2003- zakelijk weergegeven- heeft verklaard dat hij [medeverdachte] al twee jaar kende, dat het zijn beste vriend was, maar dat hij van hem geen exact adres had en geen telefoonnummer en, op 5 april 2007, dat hij niet wist of [medeverdachte] werkte, en zo ja, wat hij dan deed en betwijfelde of [medeverdachte] wel een baan had. Verdachte realiseerde zich immers, zo blijkt uit zijn verklaringen van 4 april 2007 en bij de rechter-commissaris, dat het een redelijk dure auto was die hij in elk geval zelf niet kon betalen. Het hof overweegt dat die Mercedes geen goedkope auto was en dat deze destijds rond de € 50.000.- waard was. In het licht hiervan had ook de opmerking van verdachtes toenmalige vriend, [persoonsgegevens], dat je geen auto voor een ander op je naam gaat zetten, omdat je weet dat dat niet klopt, voor de verdachte aanleiding moeten zijn zich te realiseren dat met de tenaamstelling de eigendom van een dure auto werd verhuld en dat hij verder navraag behoorde te doen bij [medeverdachte]. Daaraan doet niet af, zoals blijkt uit het verhoor van [persoonsgegevens] bij de raadsheer-commissaris op 22 en 23 september 2010, dat [persoonsgegevens] niet helder heeft gepreciseerd waarop hij zijn idee dat [medeverdachte] tot criminelen behoorde, baseerde. Door na te laten zich deugdelijk te informeren heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door de auto op zijn naam te zetten heeft verhuld dat [medeverdachte] de rechthebbende van die auto was en die auto had gekocht met middellijk of onmiddellijk van misdrijf verkregen gelden.
Voorzover de raadsvrouw aanvoert dat, als het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen, de door de rechtbank voor het bewijs gehanteerde uitlating van [persoonsgegevens] "je gaat toch geen auto op je naam zetten, je weet toch dat het niet klopt" niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat die uitlating in 2003 kennelijk geen aanleiding was voor een verdenking van witwassen, overweegt het hof dat die stelling geen steun vindt in het recht en in het bovenbeschrevene voldoende is weerlegd.
Voorzover de raadsvrouw heeft bedoeld dat de verklaring van de verdachte van 5 april 2007 niet voor het bewijs mag worden gebruik, behoeft dat geen bespreking nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd dat hij niet wist wat [medeverdachte] voor werk deed en daarnaar ook niet had gevraagd.
Het verweer op dit punt wordt verworpen.
Ten aanzien van de horloges en geldbedragen:
In het bovenstaande is reeds vastgesteld dat de verdachte niet wist of [medeverdachte] werkte, en zo ja, wat hij dan deed, en betwijfelde of [medeverdachte] wel een baan had. De verdachte heeft wel opgemerkt dat hij dacht dat [medeverdachte] in dure horloges handelde waarbij hij zich klaarblijkelijk niet heeft afgevraagd waar het bedrijfskapitaal dan vandaan kwam en hoe die handel dan werd gevoerd. Wel wist de verdachte dat [medeverdachte] anders dan, zeker in het handelsverkeer, te doen gebruikelijk is, geen gebruik maakte van een creditcard. Verdachte heeft immers meermalen zijn eigen creditcard dan wel die van het bedrijf [persoonsgegevens] gebruikt om ten behoeve van [medeverdachte] aankopen te doen dan wel ten behoeve van internetbankieren dat creditcardnummer aan [medeverdachte] ter beschikking gesteld en heeft (pagina 501207 van het proces-verbaal en ter terechtzitting in hoger beroep) voor [medeverdachte] niet op naam gestelde betalingskaarten uit Italië meegenomen, waarbij de verdachte opmerkt dat hij niet weet waarom [medeverdachte] geen creditcard heeft (pagina 501204). Wel heeft de verdachte zich kunnen en moeten realiseren dat hierdoor de indruk werd gewekt dat de geldbedragen die door of ten behoeve van [medeverdachte] werden besteed, door de verdachte werden uitgegeven.
Anders dan door de raadsvrouw betoogd werd door deze handelswijze naar het oordeel van het hof verhuld dat [medeverdachte] de uitgaven deed, reeds omdat pas na gedegen onderzoek is gebleken hoe de werkelijke situatie was. De verdachte had ook zijn vraagtekens moeten zetten bij de gewoonte dat [medeverdachte], wanneer hij hem de voorgeschoten bedragen terugbetaalde, dat altijd contant deed, terwijl het toch regelmatig om aanzienlijke bedragen ging. De verdachte die, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard, in het kader van zijn opleiding tot ondernemer ook is voorgelicht over de gevaren van witwassen had, ongeacht de diepgang van die voorlichting, zich moeten realiseren dat deze handelswijze van [medeverdachte] minstgenomen het risico in zich droeg dat gelden werden witgewassen. Dit klemt temeer als de beide horloges erbij worden betrokken. Ten aanzien van beide horloges stelt het hof vast dat de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij zich realiseerde dat dit zeer dure horloges waren, maar dat hij dat niet vreemd vond omdat [medeverdachte] volgens hem in dure horloges handelde. De verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat een Audemars Piguet die voor de handel was bedoeld, kennelijk voor langere tijd door hemzelf kon worden gedragen, hetgeen toch als hoogst ongebruikelijk mag worden gekenschetst. Ook als het horloge was geleend ter gelegenheid van verdachtes huwelijk, dan had mogen worden verwacht dat hij dit horloge daarna onmiddellijk weer had moeten retourneren voor de handelsvoorraad als sprake was van een normale bedrijfsvoering.
Ten aanzien van het horloge ter waarde van € 33.000.- dat de verdachte van [persoonsgegevens] in ontvangst heeft genomen en ten behoeve van [medeverdachte] heeft bewaard geldt dat de verdachte dit horloge in ontvangst nam zonder te weten of [medeverdachte] reeds had betaald, dit niet in een kluis in de winkel heeft bewaard en kennelijk van [medeverdachte] toestemming had het horloge ook bij zich te houden aangezien hij het , zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, aan zijn ouders heeft laten zien, hetgeen minstgenomen ongebruikelijk mag worden genoemd. Een dergelijke wijze van zaken doen door [medeverdachte] had bij de verdachte, mede gelet op de wijze waarop [medeverdachte] "bankierde", alle alarmbellen moeten laten rinkelen. Dit alles in onderling verband bezien leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij genoemde horloges voorhanden heeft gehad en/of gebruikt terwijl deze afkomstig waren -middellijk of onmiddellijk- uit enig misdrijf en dat hij van geldbedragen heeft verhuld dat [medeverdachte] de rechthebbende was door bedoelde uitgaven te doen, terwijl de aanmerkelijke kans bestond dat die geldbedragen -middellijk of onmiddellijk- van misdrijf afkomstig waren. Gelet op het aantal van de bewezen verklaarde handelingen en de tijdsduur waarover het ten laste gelegde zich heeft afgespeeld, is naar het oordeel van het hof sprake van gewoontewitwassen. Het hof betrekt daarbij ook de eerder genoemde Mercedes E270.
Dat betekent dat het hof het verweer in al zijn onderdelen verwerpt.
Bewezen verklaarde
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
te Amsterdam, althans in Nederland telkens tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader voorwerpen, te weten:
- A)
- -
op 3 april 2007 een horloge, een Audemars Piguet F 71763 (taxatiewaarde € 23.000, -), aangetroffen in de woning van verdachte en
- -
in de periode februari 2007 tot en met 3 april 2007, een horloge, een titanium Audemars Piguet F 71763 (taxatiewaarde € 33.000, -) en
- B)
- -
in de periode van 15 november 2005 tot en met 2 november 2006, een geldbedrag van in totaal € 11.869, - en
- -
eind 2006 de huur van een auto voor een Marokkaanse vriendin van [medeverdachte] genaamd [naam], en
- -
in de periode 1 januari 2003 tot en met 3 april 2007 de huur van een garagebox voor de vriendin van [medeverdachte], genaamd [naam], en
- -
in de periode 1 januari 2003 tot en met 3 april 2007, 5 à 6 vliegtickets voor [medeverdachte], en
- -
in de periode van 1 april 2006 tot en met 3 april 2007, te Amsterdam, een geldbedrag van in totaal € 1.686,23 euro,
voorhanden gehad en/of gebruikt, zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader telkens wisten dat die voorwerpen en geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf
en
- A)
- -
in de periode van 19 september 2003 tot en met 6 november 2003 van een Mercedes-Benz type E270 CDI classic voorzien van het kenteken [kenteken] (nieuwwaarde € 53.500, -) en
- B)
van geldbedragen, zijnde betalingen van:
- -
in de periode van 15 november 2005 tot en met 2 november 2006 facturen van [bedrijf] van in totaal € 11.869, - en
- -
eind 2006 de huur van een auto voor een Marokkaanse vriendin van [medeverdachte] genaamd [naam], en
- -
in de periode 1 januari 2003 tot en met 3 april 2007 de huur van een garagebox voor de vriendin van [medeverdachte], genaamd [naam], en
- -
in de periode 1 januari 2003 tot en met 3 april 2007, 5 à 6 vliegtickets voor [medeverdachte], en
- -
in de periode van 1 april 2006 tot en met 3 april 2007een factuur van [bedrijf] van in totaal € 1.686,23 euro, ,
verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen en geldbedragen was, door in
genoemde perioden
- -
de Mercedes-Benz, type E270 CDI classic, voorzien van het kenteken [kenteken], op zijn naam te zetten, terwijl hij wist dat die Mercedes aan [medeverdachte] toebehoorde en
- -
de facturen van [bedrijf] te betalen, terwijl hij wist dat het betalingen voor [medeverdachte] betrof en
- -
de huur van een auto te betalen, terwijl hij wist dat het een betaling voor [medeverdachte] en/of een Marokkaanse vriendin van [medeverdachte] betrof en
- -
de huur van de garagebox te betalen, terwijl hij wist dat het een betaling voor de vriendin van [medeverdachte], genaamd [naam], betrof en
- -
vliegtickets te betalen, terwijl hij wist dat het betalingen voor [medeverdachte] betrof en
- -
de factuur van [bedrijf] te betalen, terwijl hij wist dat het een betaling voor [naam] betrof,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader telkens wisten dat dat voorwerp en die
geldbedragen geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit
enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht en een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis. Het in beslag genomen horloge van het merk Audemars Piguet (het hof begrijpt: F 72327) is verbeurd verklaard en van een geldbedrag van 235, - euro is teruggave aan de verdachte gelast.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straffen als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ongeveer 5 jaren schuldig gemaakt aan het samen met een ander plegen van gewoontewitwassen. De verdachte heeft meermalen met zijn eigen creditcard en op naam van zijn bedrijf geldbedragen ten behoeve van zijn mededader besteed waardoor de illegale herkomst van het geld waarmee zijn mededader hem in het algemeen in contanten terug betaalde te verhullen. Tevens heeft verdachte enige tijd dure horloges van zijn mededader onder zich gehad en gebruikt, terwijl hij zich had moeten realiseren dat zijn mededader die horloges niet anders dan met door misdrijf verkregen gelden had kunnen verwerven. Voorts heeft hij door een dure auto ten behoeve van zijn mededader op zijn naam te zetten verhuld dat deze de werkelijke eigenaar van die auto was, terwijl hij zich had moeten realiseren dat die auto niet anders dan met van misdrijf verkregen geld was verworven.
Witwassen van zwart geld heeft een ontwrichtende werking op de reguliere economie, omdat investeringen worden gedaan met vermeend legaal geld. Daardoor wordt de integriteit van het financieel en economisch bestel ernstige schade toegebracht.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 24 november 2010 is de verdachte eerder veroordeeld.
Het hof acht, alles afwegende, straffen van na te melden duur passend en geboden.
Beslag
Het hierna als zodanig te melden in beslag genomen voorwerp, dat niet aan verdachte toebehoort, dient te worden verbeurdverklaard en is daarvoor vatbaar aangezien het bewezen verklaarde met betrekking tot dit voorwerp is begaan, en degene aan wie het voorwerp toebehoort bekend was met de verkrijging van het voorwerp door middel van het bewezen verklaarde.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
Beslissing
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezen verklaarde omschreven.
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van die gevangenisstraf, groot 10 (tien) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren.
Beveelt dat de tijd, die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in deze zaak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, op het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 120 (honderdtwintig) dagen.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een goudkleurig horloge van het merk Audemars Piguet met kunststof band, zijnde - naar het hof begrijpt uit hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is besproken: een titanium horloge Audemars Piguet F 72327.
Gelast de teruggave aan verdachte van het in beslag genomen en nog niet teruggegeven geldbedrag, te weten: van 235, - euro.
Heft op het -geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit arrest is gewezen door de negende meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. P.C. Kortenhorst en mr. H.A. Holthuis, in tegenwoordigheid van mr. R. van Leusden, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 december 2010.
[verdachte]