Deze zaak hangt samen met nr. 11/00016 ([medeverdachte 1]), nr. 11/03071 ([medeverdachte 2]), nr. 11/01830 ([medeverdachte 3]) en nr. 11/03072 ([medeverdachte 4]) waarin ik ook vandaag concludeer.
HR (P-G), 29-11-2011, nr. 11/00196
ECLI:NL:PHR:2012:BU7335
- Instantie
Hoge Raad (Procureur-Generaal)
- Datum
29-11-2011
- Zaaknummer
11/00196
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BU7335
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BU7335, Conclusie, Hoge Raad (Procureur-Generaal), 29‑11‑2011
Arrest gerechtshof: ECLI:NL:GHAMS:2010:BO9262
Conclusie 29‑11‑2011
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]1.
1.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte op 14 december 2010 voor het ‘medeplegen van van het plegen van witwassen een gewoonte maken’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 weken, waarvan 10 weken voorwaardelijk en tot een werkstraf van 240 uur. Voorts heeft het hof een in beslag genomen voorwerp verbeurd verklaard en de teruggave gelast aan verdachte van een inbeslaggenomen geldbedrag.
2.
Mr. P.T.C. van Kampen, advocaat te Amsterdam, heeft cassatie ingesteld. Mr. A.A. Franken, advocaat te Amsterdam, heeft een schriftuur ingezonden houdende één middel van cassatie.
3.1.
Het middel klaagt over het bewijs van het opzet en over de afwijking door het hof van onderbouwde standpunten.
3.2.
Bewezen verklaard is dat verdachte
‘te Amsterdam, althans in Nederland telkens tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader voorwerpen, te weten:
- A)
- —
op 3 april 2007 een horloge, een Audemars Piguet […] (taxatiewaarde € 23.000, -), aangetroffen in de woning van verdachte en
- —
in de periode februari 2007 tot en met 3 april 2007, een horloge, een titanium Audemars Piguet […] (taxatiewaarde € 33.000. -) en
- B)
- —
in de periode van 15 november 2005 tot en met 2 november 2006, een geldbedrag van in totaal € 11.869, — en
- —
eind 2006 de huur van een auto voor een Marokkaanse vriendin van [medeverdachte 2] genaamd [betrokkene 1], en
- —
in de periode 1 januari 2003 tot en met 3 april 2007 de huur van een garagebox voor de vriendin van [medeverdachte 2], genaamd [medeverdachte 1], en
- —
in de periode 1 januari 2003 tot en met 3 april 2007, 5 à 6 vliegtickets voor [medeverdachte 2],
en
- —
in de periode van 1 april 2006 tot en met 3 april 2007, te Amsterdam, een geldbedrag van in totaal € 1.686,23 euro,
voorhanden gehad en/of gebruikt, zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader telkens wisten dat die voorwerpen en geldbedragen geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf
en
- A)
- —
in de periode van 19 september 2003 tot en met 6 november 2003 van een Mercedes-Benz type E270 CDI classic voorzien van het kenteken [AA-00-BB] (nieuwwaarde € 53.500, -) en
- B)
van geldbedragen, zijnde betalingen van:
- —
in de periode van 15 november 2005 tot en met 2 november 2006 facturen van [A] BV van in totaal € 11.869, — en
- —
eind 2006 de huur van een auto voor een Marokkaanse vriendin van [medeverdachte 2] genaamd [betrokkene 1], en
- —
in de periode 1 januari 2003 tot en met 3 april 2007 de huur van een garagebox voor de vriendin van [medeverdachte 2], genaamd [medeverdachte 1], en
- —
in de periode 1 januari 2003 tot en met 3 april 2007, 5 à 6 vliegtickets voor [medeverdachte 2], en
- —
in de periode van 1 april 2006 tot en met 3 april 2007een factuur van [B] BV van in totaal € 1.686,23 euro,
verhuld wie de rechthebbende op die voorwerpen en geldbedragen was, door in genoemde perioden
- —
de Mercedes-Benz, type E270 CDI classic, voorzien van het kenteken [AA-00-BB], op zijn naam te zetten, terwijl hij wist dat die Mercedes aan [medeverdachte 2] toebehoorde en — de facturen van [A] BV te betalen, terwijl hij wist dat het betalingen voor [medeverdachte 2] betrof en
- —
de huur van een auto te betalen, terwijl hij wist dat het een betaling voor [medeverdachte 2] en/of een Marokkaanse vriendin van [medeverdachte 2] betrof en
- —
de huur van de garagebox te betalen, terwijl hij wist dat het een betaling voor de vriendin van [medeverdachte 2], genaamd [medeverdachte 1], betrof en
- —
vliegtickets te betalen, terwijl hij wist dat het betalingen voor [medeverdachte 2] betrof en — de factuur van [B] BV te betalen, terwijl hij wist dat het een betaling voor [medeverdachte 1] betrof,
zulks terwijl hij, verdachte en zijn mededader telkens wisten dat dat voorwerp en die geldbedragen geheel of gedeeltelijk — onmiddellijk of middellijk — afkomstig waren uit enig misdrijf.’
3.3.
Het hof heeft de bewezenverklaring doen voorafgaan door de volgende overwegingen:
‘Bewijsoverweging;
De raadsvrouw heeft voorts gesteld dat de verdachte moet worden vrijgesproken van hetgeen hem is ten laste gelegd —kortweg— omdat de opzet tot witwassen ontbrak en de verdachte slechts vriendendiensten aan [medeverdachte 2] heeft verleend. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd hetgeen in de pleitnota is vermeld, welke als hier ingelast wordt beschouwd.
Het hof oordeelt als volgt.
Ten aanzien van de Mercedes E270:
De verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep verklaard dat hij in 2003 de Mercedes E270 op zijn naam heeft gezet op verzoek van [medeverdachte 2]. [Medeverdachte 2] had hem verteld dat hij bezig was een bedrijf/een B.V. op te zetten, en dat hij, zodra dat bedrijf er was, de auto op naam van de B.V. zou zetten omdat dat voordeliger was. Het hof ziet niet in waarom [medeverdachte 2] in de tussenliggende periode niet, zoals gebruikelijk is, de Mercedes op zijn eigen naam kon zetten. Reeds dat gegeven had voor de verdachte aanleiding moeten zijn navraag te doen bij [medeverdachte 2] naar de werkelijke reden. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat tenaamstelling op naam van een ander dan de werkelijke eigenaar er toe strekt die eigendom te verhullen. Dit klemt te meer nu de verdachte op 5 en 6 november 2003 — zakelijk weergegeven — heeft verklaard dat hij [medeverdachte 2] al twee jaar kende, dat het zijn beste vriend was, maar dat hij van hem geen exact adres had en geen telefoonnummer en, op 5 april 2007, dat hij niet wist of [medeverdachte 2] werkte, en zo ja, wat hij dan deed en betwijfelde of [medeverdachte 2] wel een baan had. Verdachte realiseerde zich immers, zo blijkt uit zijn verklaringen van 4 april 2007 en bij de rechter-commissaris, dat het een redelijk dure auto was die hij in elk geval zelf niet kon betalen. Het hof overweegt dat die Mercedes geen goedkope auto was en dat deze destijds rond de € 50.000.- waard was. In het licht hiervan had ook de opmerking van verdachtes toenmalige vriend, [betrokkene 5], dat je geen auto voor een ander op je naam gaat zetten, omdat je weet dat dat niet klopt, voor de verdachte aanleiding moeten zijn zich te realiseren dat met de tenaamstelling de eigendom van een dure auto werd verhuld en dat hij verder navraag behoorde te doen bij [medeverdachte 2]. Daaraan doet niet af, zoals blijkt uit het verhoor van [betrokkene 5] bij de raadsheer-commissaris op 22 en 23 september 2010, dat [betrokkene 5] niet helder heeft gepreciseerd waarop hij zijn idee dat [medeverdachte 2] tot criminelen behoorde, baseerde. Door na te laten zich deugdelijk te informeren heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij door de auto op zijn naam te zetten heeft verhuld dat [medeverdachte 2] de rechthebbende van die auto was en die auto had gekocht met middellijk of onmiddellijk van misdrijf verkregen gelden.
Voorzover de raadsvrouw aanvoert dat, als het niet-ontvankelijkheidsverweer wordt verworpen, de door de rechtbank voor het bewijs gehanteerde uitlating van [betrokkene 5] ‘je gaat toch geen auto op je naam zetten, je weet toch dat het niet klopt’ niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat die uitlating in 2003 kennelijk geen aanleiding was voor een verdenking van witwassen, overweegt het hof dat die stelling geen steun vindt in het recht en in het bovenbeschrevene voldoende is weerlegd. Voorzover de raadsvrouw heeft bedoeld dat de verklaring van de verdachte van 5 april 2007 niet voor het bewijs mag worden gebruik, behoeft dat geen bespreking nu de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft bevestigd dat hij niet wist wat [medeverdachte 2] voor werk deed en daarnaar ook niet had gevraagd.
Het verweer op dit punt wordt verworpen.
Ten aanzien van de horloges en geldbedragen:
In het bovenstaande is reeds vastgesteld dat de verdachte niet wist of [medeverdachte 2] werkte, en zo ja, wat hij dan deed, en betwijfelde of [medeverdachte 2] wel een baan had. De verdachte heeft wel opgemerkt dat hij dacht dat [medeverdachte 2] in dure horloges handelde waarbij hij zich klaarblijkelijk niet heeft afgevraagd waar het bedrijfskapitaal dan vandaan kwam en hoe die handel dan werd gevoerd. Wel wist de verdachte dat [medeverdachte 2] anders dan, zeker in het handelsverkeer, te doen gebruikelijk is, geen gebruik maakte van een creditcard. Verdachte heeft immers meermalen zijn eigen creditcard dan wel die van het bedrijf [C] gebruikt om ten behoeve van [medeverdachte 2] aankopen te doen dan wel ten behoeve van internetbankieren dat creditcardnummer aan [medeverdachte 2] ter beschikking gesteld en heeft (pagina 501207 van het proces-verbaal en ter terechtzitting in hoger beroep) voor [medeverdachte 2] niet op naam gestelde betalingskaarten uit Italië meegenomen, waarbij de verdachte opmerkt dat hij niet weet waarom [medeverdachte 2] geen creditcard heeft (pagina 501204). Wel heeft de verdachte zich kunnen en moeten realiseren dat hierdoor de indruk werd gewekt dat de geldbedragen die door of ten behoeve van [medeverdachte 2] werden besteed, door de verdachte werden uitgegeven.
Anders dan door de raadsvrouw betoogd werd door deze handelswijze naar het oordeel van het hof verhuld dat [medeverdachte 2] de uitgaven deed, reeds omdat pas na gedegen onderzoek is gebleken hoe de werkelijke situatie was. De verdachte had ook zijn vraagtekens moeten zetten bij de gewoonte dat [medeverdachte 2], wanneer hij hem de voorgeschoten bedragen terugbetaalde, dat altijd contant deed, terwijl het toch regelmatig om aanzienlijke bedragen ging. De verdachte die, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep desgevraagd heeft verklaard, in het kader van zijn opleiding tot ondernemer ook is voorgelicht over de gevaren van witwassen had, ongeacht de diepgang van die voorlichting, zich moeten realiseren dat deze handelswijze van [medeverdachte 2] minstgenomen het risico in zich droeg dat gelden werden witgewassen. Dit klemt temeer als de beide horloges erbij worden betrokken. Ten aanzien van beide horloges stelt het hof vast dat de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard dat hij zich realiseerde dat dit zeer dure horloges waren, maar dat hij dat niet vreemd vond omdat [medeverdachte 2] volgens hem in dure horloges handelde.
De verdachte heeft geen verklaring kunnen geven voor de omstandigheid dat een Audemars Piguet die voor de handel was bedoeld, kennelijk voor langere tijd door hemzelf kon worden gedragen, hetgeen toch als hoogst ongebruikelijk mag worden gekenschetst. Ook als het horloge was geleend ter gelegenheid van verdachtes huwelijk, dan had mogen worden verwacht dat hij dit horloge daarna onmiddellijk weer had moeten retourneren voor de handelsvoorraad als sprake was van een normale bedrijfsvoering.
Ten aanzien van het horloge ter waarde van € 33.000.- dat de verdachte van [betrokkene 2] in ontvangst heeft genomen en ten behoeve van [medeverdachte 2] heeft bewaard geldt dat de verdachte dit horloge in ontvangst nam zonder te weten of [medeverdachte 2] reeds had betaald, dit niet in een kluis in de winkel heeft bewaard en kennelijk van [medeverdachte 2] toestemming had het horloge ook bij zich te houden aangezien hij het, zoals hij ter terechtzitting in hoger beroep heeft verklaard, aan zijn ouders heeft laten zien, hetgeen minstgenomen ongebruikelijk mag worden genoemd. Een dergelijke wijze van zaken doen door [medeverdachte 2] had bij de verdachte, mede gelet op de wijze waarop [medeverdachte 2] ‘bankierde’, alle alarmbellen moeten laten rinkelen. Dit alles in onderling verband bezien leidt het hof tot de conclusie dat de verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij genoemde horloges voorhanden heeft gehad en/of gebruikt terwijl deze afkomstig waren —middellijk of onmiddellijk— uit enig misdrijf en dat hij van geldbedragen heeft verhuld dat [medeverdachte 2] de rechthebbende was door bedoelde uitgaven te doen, terwijl de aanmerkelijke kans bestond dat die geldbedragen —middellijk of onmiddellijk— van misdrijf afkomstig waren. Gelet op het aantal van de bewezen verklaarde handelingen en de tijdsduur waarover het ten laste gelegde zich heeft afgespeeld, is naar het oordeel van het hof sprake van gewoontewitwassen. Het hof betrekt daarbij ook de eerder genoemde Mercedes E270. Dat betekent dat het hof het verweer in al zijn onderdelen verwerpt.’
3.4.
De steller van het middel voert aan dat de kern in de overwegingen van het hof telkens is dat verdachte geen nader onderzoek heeft gedaan en geen vragen heeft gesteld. Maar zulke redeneringen duiden niet op voorwaardelijk opzet, omdat daaruit niet eens blijkt dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft beseft.
3.5.
Het hof heeft echter over de tenaamstelling van de Mercedes overwogen dat verdachte door zijn toenmalige vriend [betrokkene 5] was gewaarschuwd om deze auto niet op zijn naam te laten zetten of te houden. Bewijsmiddel 1 houdt voorts als verklaring van verdachte onder meer in dat het hem geen zorgen baarde dat [medeverdachte 2] omging met mensen met wapens en dat verdachte wist dat [medeverdachte 2] van januari 2004 tot september 2004 gedetineerd is geweest. Voorts wist hij, naar eigen zeggen dat de Mercedes op 5 november 2003 in beslag is genomen en dat er een vuurwapen in de auto is aangetroffen. Als men ondanks deze waarschuwende signalen niet eens de moeite doet om zich nader te informeren laat men het erop aankomen. Dan kan men geacht worden de aanmerkelijke kans te hebben aanvaard dat de Mercedes een criminele oorsprong heeft die verhuld moet worden.2.
Anders dan de steller van het middel lees ik de overwegingen van het hof — zij het dat deze deels in ongelukkige bewoordingen zijn neergelegd3. — dus niet zo dat het hof heeft vastgesteld dat verdachte zich niet heeft gerealiseerd dat [medeverdachte 2] hem betrok bij affaires die minst genomen twijfelachtig waren, maar dat hem dat onverschillig liet.
3.6.
Onder 2.14 wijst de steller van het middel op een onderbouwd standpunt, er op neerkomende dat verdachte heeft ontkend uitdrukkelijk bij de politie te hebben verklaard ‘ik denk niet dat [medeverdachte 2] een baan heeft’. Het hof heeft hierop aldus gereageerd dat de verdachte volgens het hof in hoger beroep heeft bevestigd dat hij niet wist wat voor werk [medeverdachte 2] deed en daar ook niet naar heeft gevraagd, maar volgens de steller van het middel kan dit niet uit het proces-verbaal der terechtzitting volgen. Integendeel, verdachte ging er vanuit dat [medeverdachte 2] zijn geld verdiende met de handel in exclusieve horloges.
Wat daarvan ook zij, ook als verdachte ervan uit zou gaan dat [medeverdachte 2] zijn geld zou verdienen met een handel in exclusieve horloges en geen vaste betrekking had, moet de verdachte hebben beseft — zo begrijp ik het hof dat immers in zijn overwegingen ook wijst naar de uitlating van verdachte dat hij ervan uitging dat [medeverdachte 2] in dure horloges handelde — dat het handelen van [medeverdachte 2] de strekking had zich en zijn financiële transacties volstrekt onzichtbaar te maken.
3.7.
Hetgeen onder 2.15 wordt betoogd ziet er aan voorbij dat het hof de verklaring van [betrokkene 5] enkel relevant heeft geacht voor zover het gaat om de tenaamstelling van de auto.
3.8.
Dat de Mercedes en de horloges geheel of gedeeltelijk uit enig misdrijf zijn gefinancierd heeft het hof op kunnen maken uit bewijsmiddel 3 waarin [medeverdachte 2] vertelt over de wijze waarop hij aan zijn startkapitaal voor de handel is gekomen.4.
4.
Het voorgestelde middel faalt naar mijn oordeel in al zijn onderdelen. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging aanleiding behoort te geven.
5.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 29‑11‑2011
Vgl. HR 7 november 1995, DD 96.097; HR 5 juli 2011, LJN BQ6140.
Bijvoorbeeld waar het hof overweegt dat verdachte ‘zich (heeft) moeten realiseren’ of woorden van gelijke strekking, i.p.v. dat verdachte zich moet hebben gerealiseerd etc.
Zie HR 23 november 2010, NJ 2011, 44 m.nt. Keijzer.