Einde inhoudsopgave
Besluit kwaliteit leefomgeving
Artikel 8.55 (voorschriften over controlesysteem grondwater)
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
16-09-2020, Stb. 2020, 400 (uitgifte: 28-10-2020, kamerstukken/regelingnummer: -)
03-07-2018, Stb. 2018, 292 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
1.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat:
- a.
een deugdelijk controlesysteem aanwezig is, waarmee de staat van de bodem kan worden onderzocht, bestaande uit:
- 1°
beneden de gemiddeld laagste grondwaterstand gelegen, horizontaal aangebrachte drainagebuizen; en
- 2°
bovenstrooms van de stortplaats ten minste een in het grondwater aangebrachte grondwaterbemonsteringsbuis en benedenstrooms ten minste twee grondwaterbemonsteringsbuizen; en
- b.
de bemonstering en de vaststelling van de staat van de bodem voor elke drainagebuis of grondwaterbemonsteringsbuis afzonderlijk is uit te voeren.
2.
Aan een omgevingsvergunning worden voorschriften verbonden die inhouden dat in de grondwaterbemonsteringsbuizen de grondwaterstand van de bodem op de locatie waar is of wordt gestort, wordt gemeten.
3.
In afwijking van het eerste lid worden, als de aanleg van voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a, onder 1°, technisch niet mogelijk is, aan de omgevingsvergunning voorschriften verbonden, die inhouden dat een vergelijkbaar beschermingsniveau wordt verzekerd als die voorzieningen en dat een deugdelijk controlesysteem aanwezig is om de staat van de bodem te kunnen onderzoeken, bestaande uit:
- a.
benedenstrooms van de stortplaats een in het voorschrift aan te geven aantal van ten minste twee in het grondwater aangebrachte grondwaterbemonsteringsbuizen; en
- b.
bovenstrooms van de stortplaats ten minste een in het grondwater aangebrachte grondwaterbemonsteringsbuis.
4.
De gemiddeld laagste grondwaterstand is de rekenkundig gemiddelde grondwaterstand over ten minste acht achtereenvolgende jaren van de drie laagste grondwaterstanden per hydrologisch jaar van 1 april tot en met 31 maart van het daaropvolgende kalenderjaar.
5.
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over het aan een omgevingsvergunning verbinden van voorschriften over:
- a.
het bepalen van de gemiddeld laagste grondwaterstand, bedoeld in het eerste lid; en
- b.
de frequentie waarmee en de wijze waarop de grondwaterstand, bedoeld in het tweede lid, wordt gemeten.