Hof 's-Gravenhage, 07-05-2012, nr. 22-006172-11
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0254
- Instantie
Hof 's-Gravenhage
- Datum
07-05-2012
- Zaaknummer
22-006172-11
- LJN
BX0254
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSGR:2012:BX0254, Uitspraak, Hof 's-Gravenhage, 07‑05‑2012; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2014:61, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 07‑05‑2012
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven. Het Hof verklaart de verdachte niet strafbaar ter zake van het primair bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging. Het Hof gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Partij(en)
Rolnummer: 22-006172-11
Parketnummer: 10-701241-11 en 10-711119-09 (TUL)
Datum uitspraak: 7 mei 2012
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te 's-Gravenhage
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 december 2011 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Turkije) op [geboortejaar] 1974,
thans gedetineerd in het Amsterdam Penitentiair Psychiatrisch Centrum te Amsterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 23 april 2012.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde ontslagen van alle rechtsvervolging, waarbij is gelast dat de verdachte voor een termijn van één jaar zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering van de benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Zowel namens de verdachte als door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. De verdachte heeft het hoger beroep nadien ingetrokken.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet (meermalen, althans éénmaal) met één of meer mes(sen), althans met één of meer scherpe en/of puntige voorwerp(en), die [benadeelde partij] (meermalen) in de borst(streek) en/of in de (rechter)lies en/of de buik en/of in de lip/mond en/of in een/de arm(en)/hand(en) en/of een/de (boven)be(e)n(en) en/of een/de bil(len), althans het lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2011 te Rotterdam aan een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (te weten
- -
één (of meer) steekverwonding(en) in de (rechter)lies, althans het lichaam, en/of
- -
een steekverwonding en/of een (zichtbaar) blijvend litteken in/aan een lip/mond en/of (een) bil(len), en/of - één (of meer) snijverwonding(en) in/op/aan de borstkas en/of een/de be(e)n(en) en/of een/de arm(en) en/of een/de hand(en) en/of de buik, althans het lichaam, en/of
- -
peesletsel aan de rechter hand/arm,
heeft toegebracht, door die [benadeelde partij] opzettelijk met één of meer mes(sen), althans met één of meer scherpe en/of puntige voorwerp(en), die [benadeelde partij] (meermalen) in de borst(streek) en/of in de (rechter)lies en/of de buik en/of in de lip/mond en/of in een/de arm(en)/hand(en) en/of een/de (boven)be(e)n(en), althans het lichaam, te steken en/of te prikken en/of te snijden;
Meer subsidiair, voorzover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
een persoon genaamd [benadeelde partij], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (meermalen, althans éénmaal) met één of meer mes(sen), althans met één of meer
scherpe en/of puntige voorwerp(en), die [benadeelde partij] (meermalen) in de borst(streek) en/of in de (rechter)lies en/of de buik en/of in de lip/mond en/of in een/de arm(en)/hand(en) en/of een/de (boven)be(e)n(en) en/of een/de bil(len), althans het lichaam, heeft gestoken en/of geprikt en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld, met bevel tot verpleging van overheidswege.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 juli 2011 te Rotterdam ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet meermalen met een mes die [benadeelde partij] meermalen in de borst(streek) en in de rechterlies en de buik en in de lip en in de armen en benen en de billen heeft gestoken en/of gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep primair op het standpunt gesteld dat - kort gezegd - de verdachte geen enkele vorm van opzet heeft gehad op de dood van het slachtoffer, nu de verdachte noch de bedoeling had om het slachtoffer te doden noch bewust de aanmerkelijke kans op haar dood heeft aanvaard. De verdachte dient derhalve te worden te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan worden vastgesteld dat het slachtoffer op 22 juli 2011 meermalen door de verdachte met een mes in haar lichaam is gestoken. Blijkens het FARR-rapport d.d. 11 augustus 2011 was er sprake van meerdere steekwonden, waaronder een hevig bloedende wond in de lies. De bloeding in de lies is operatief behandeld. Het slachtoffer had anderhalve liter bloed verloren. Blijkens genoemd FARR-rapport betrof het potentieel dodelijk letsel.
De verdachte heeft terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij wist dat het steken in de lies dodelijk kan zijn en dat hij om die reden vlak onder de lies, in het bovenbeen van het slachtoffer, heeft geprobeerd te steken. Hij verkeerde in een psychose, verkeerde in een sterk benevelde toestand vanwege cannabisgebruik, was in zijn eer gekrenkt vanwege haar overspel en stak haar - omdat hij geen andere uitweg meer zag - meermalen in haar lichaam.
Gelet op de aard van het letsel, alsmede de wijze waarop en de omstandigheden waaronder dit door de verdachte is toegebracht, kan naar 's hofs oordeel de conclusie geen andere zijn dan dat de verdachte zich bewust moet zijn geweest van de aanmerkelijke kans dat hij het slachtoffer dodelijk letsel zou berokkenen en dat hij deze kans welbewust heeft aanvaard. Aan deze conclusie staat niet in de weg dat de verdachte - zoals hij stelt - onder de lies heeft willen steken, doch dat het mes, doordat het slachtoffer bewoog, in de lies terecht is gekomen. De verdachte heeft ook in dat geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zou steken in de lies. Immers, de verdachte mocht er niet van uitgaan dat het slachtoffer stil zou blijven liggen terwijl er op haar in werd gestoken, maar had er veeleer rekening mee moeten houden dat zij door middel van lichaamsbewegingen zou proberen aan de verdachte te ontkomen.
Het hof verwerpt het verweer.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Poging tot doodslag.
Strafbaarheid van het feit
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep subsidiair op het standpunt gesteld dat er in het onderhavige geval - kort gezegd - geen sprake is geweest van een strafbare poging tot doodslag zoals primair aan de verdachte wordt verweten, nu de verdachte vrijwillig en tijdig is teruggetreden. Immers, de verdachte heeft zelf 112 gebeld en heeft hierdoor voorkomen dat het slachtoffer is komen te overlijden, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het antwoord op de vraag of de gedragingen van een verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient het opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtreden in het geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is om het intreden van het gevolg te beletten.
Toepassing van dit toetsingskader op het onderhavige geval brengt het hof tot het volgende oordeel.
Op grond van de zich in het dossier bevindende stukken en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep kan niet worden vastgesteld dat het de verdachte is geweest die op 22 juli 2011 112 heeft gebeld. Doch, zelfs al zou dit wel het geval zijn geweest, dan nog kan niet worden vastgesteld dat het zeer waarschijnlijk was dat de dood niet zou intreden in het tijdsbestek tussen het toebrengen van de verwondingen door de verdachte en het te verwachten moment van arriveren van de hulpdiensten. Het slachtoffer was in de lies geraakt en het bloed gutste eruit. Het is uitsluitend aan de zeer snelle komst van de hulpdiensten (opdracht meldkamer 10.57 uur, aankomst ter plaatse eerste eenheid 11.02 uur) en hun kordate en adequate optreden (te weten het meteen met kracht duwen van een hand in de lies om de slagader dicht te drukken) te danken dat het slachtoffer is blijven leven. Verdachte stond op dat moment in de hal van de portiekflat. Het hof wijst erop dat het slachtoffer in deze zeer korte tijd reeds 1.5 liter bloed had verloren. Zouden de hulpdiensten iets later zijn aangekomen of iets minder voortvarend en doortastend zijn opgetreden, dan had de uitkomst een geheel andere kunnen zijn. Dat maakt dat in ieder geval niet gesteld kan worden dat sprake is geweest van een tijdig vrijwillig terugtreden ten gevolge waarvan de strafbaarheid aan de bewezenverklaarde poging doodslag komt te ontvallen.
Het hof verwerpt derhalve het verweer.
Strafbaarheid van de verdachte
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 18 november 2011, opgemaakt door klinisch psycholoog drs. R.K.F. Lemmens, en op het Pro Justitia rapport d.d. 5 oktober 2011, opgemaakt door psychiater dr. B.A. Blansjaar. Beide gedragsdeskundigen concluderen - kort gezegd - dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens in de vorm van een psychose en dat deze stoornis volledig de gedragskeuzes en gedragingen van de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloedde. Beide gedragsdeskundigen adviseren op grond hiervan de verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde feit volledig ontoerekeningsvatbaar te achten.
Het hof neemt deze conclusies over en volgt - met de advocaat-generaal - deze adviezen.
Nu het bewezen verklaarde feit wegens verdachtes ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens hem niet kan worden toegerekend, is de verdachte niet strafbaar en dient hij te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Motivering van de op te leggen maatregel
De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De advocaat-generaal heeft, overeenkomstig zijn overgelegde schriftelijk requisitoir, - kort gezegd - aangevoerd dat de verdachte wordt veroordeeld tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging. De maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis als door de rechtbank gelast biedt - al dan niet gevolgd door een voortgezette Bijzondere opneming in een psychiatrisch ziekenhuis (hierna: Bopz) - in acht nemend de ernst van het delict en het recidivegevaar, uit beveiligingsoogpunt onvoldoende bescherming voor derden. Eén en ander overeenkomstig de overgelegde schriftelijke requisitoiraantekeningen.
De raadsvrouw van de verdachte heeft bepleit dat, in geval van bewezenverklaring, de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden opgelegd. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de zaak aan te houden in afwachting van de resultaten van verdachtes aanstaande opname in (psychiatrisch ziekenhuis) De Kijvelanden en meer subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de zaak aan te houden, teneinde de reclassering opdracht te geven tot het opmaken van een rapportage over de mogelijkheden van TBS met voorwaarden. Eén en ander overeenkomstig de door de raadsvrouw overgelegde pleitaantekeningen.
Het hof heeft de uiteindelijk op te leggen maatregel bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op bewezenverklaarde wijze gepoogd het slachtoffer van het leven te beroven. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het slachtoffer gebruik gemaakt van haar spreekrecht. De ervaring leert dat slachtoffers van een ernstig delict als het onderhavige nog lange tijd de nadelige psychische gevolgen daarvan ondervinden en het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep zelf geconstateerd dat de gebeurtenissen tot op de dag van vandaag heftige emoties bij het slachtoffer oproepen en nog steeds grote invloed hebben op haar leven. Weliswaar kan de bewezenverklaarde daad niet aan de verdachte worden toegerekend, doch het slachtoffer en de maatschappij dienen naar 's hofs oordeel wel tegen de verdachte worden beschermd.
De gedragsdeskundigen Lemmens en Blansjaar achten de kans op herhaling verhoogd aanwezig. Zo schrijft Lemmens in zijn rapport (p. 12) onder meer:
"Betrokkene denkt, voelt en handelt onverminderd onder invloed van zijn waanovertuigingen. Hij heeft geen ziektebesef of ziekteinzicht. Hij staat negatief tegenover de aangewezen behandeling (met name medicatie). De inhoud en aard van zijn ziekelijke wanen verhoogt de kans op recidive van gewelddadig gedrag.
Betrokkene is tevens verslaafd aan drugs, hetgeen een complicerende factor is met betrekking tot de invloed daarvan op zijn ziektebeeld.
Betrokkene's persoonlijkheidsstoornis met antisociale en narcistische trekken verhoogt de kans op recidive.
(...)
Betrokkene heeft een zeer beperkt sociaal netwerk. Hij heeft geen werk.
(...)
Door de aard van zijn psychotische stoornis valt niet te verwachten dat betrokkene zich staande weet te houden ten aanzien van zaken als werk, sociale omgeving, dagbesteding. Betrokkene zal daardoor toenemend in een isolement zijn, hetgeen niet bevorderlijk is voor de progressie van zijn ziektebeeld."
Blansjaar acht in zijn rapport (p. 9) de kans op herhaling van strafbare feiten verhoogd door de
waarschijnlijk recidiverende maniforme psychose van verdachte, waarbij verdachte waarschijnlijk in verhoogde mate kwetsbaar is voor recidive door zijn afhankelijkheid van cannabis.
Om de kans op recidive te verlagen achten beide gedragsdeskundigen plaatsing in een gedwongen kader noodzakelijk. Daarom adviseren beide gedragsdeskundigen om bij een eventuele bewezenverklaring en ontslag van alle rechtsvervolging te bevelen dat de verdachte zal worden opgenomen en behandeld in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar.
Ter terechtzitting in eerste aanleg van 12 december 2011 is aan de voornoemde gedragsdeskundigen gevraagd of plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis een afdoende maatregel is en of TBS met verpleging niet noodzakelijk is. Beide gedragsdeskundigen hebben toen aangegeven dat zij het adviseren van een TBS maatregel hebben overwogen. Zij hebben hiertoe evenwel niet besloten omdat bij de verdachte - kort gezegd - sprake is van een psychiatrische aandoening en behandeling hiervan het beste plaats kan vinden in een psychiatrisch ziekenhuis.
Het hof is, anders dan de gedragsdeskundigen en met de advocaat-generaal, van oordeel dat plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis in dit geval niet de aangewezen maatregel is en overweegt daartoe als volgt.
Het hof acht het bij de bepaling van de op te leggen maatregel van groot belang dat beide gedragsdeskundigen de kans op recidive, om reeds overwogen redenen, verhoogd achten.
Het hof constateert voorts dat de verdachte noch voorafgaand aan en op de terechtzitting in eerste aanleg, noch ter terechtzitting in hoger beroep op enige wijze blijk heeft gegeven van enig inzicht in zijn gedragsproblematiek, spijt ten opzichte van het slachtoffer of inzicht in de morele en maatschappelijke consequenties van zijn daden. De opmerkingen van de verdachte dat hij zelf ook slachtoffer is vanwege de door het overspel van het slachtoffer veroorzaakte krenking van zijn eergevoel, alsmede dat het slachtoffer geen geluk heeft gehad dat zij het voorval heeft overleefd, omdat zij nog steeds een goedkope en domme hoer is, zijn hiervoor tekenend.
Daarbij komt nog de voortdurende fixatie van de verdachte op het slachtoffer. Zo heeft de verdachte nadat het hem verweten feit had plaatsgevonden vanuit detentie meermalen contact met het slachtoffer gezocht door haar brieven te schrijven. Deze brieven en een vertaling daarvan bevinden zich in het dossier. De laatste brief heeft de verdachte naar eigen zeggen begin maart 2012 verstuurd. Uit deze brieven blijkt evenmin dat de verdachte spijt heeft van zijn daad, doch eerder dat moet worden gevreesd voor een wraakactie van zijn kant.
In dit verband overweegt het hof voorts dat de verdachte er in niet slaagde zich te beheersen op het moment dat het slachtoffer ter terechtzitting in hoger beroep gebruik maakte van haar spreekrecht. Immers, bij die gelegenheid achtte de verdachte het meermalen noodzakelijk om het spreekrecht - waarbij het slachtoffer haar invoelbare angst onder woorden bracht - door middel van bagatelliserende kreten te onderbreken. Dit alles ondanks het feit dat verdachte sinds enige tijd in het PPC vrijwillig medicatie neemt (blz 3 pleitnota raadsvrouw).
Gelet op het vorenoverwogene acht het hof het, mede gelet op de ernst van het bewezen verklaarde feit en de impact die dergelijke feiten hebben op de maatschappij, van het grootste belang de recidivekans zo veel mogelijk te beperken. Ter beveiliging van de maatschappij is een maximale controle door de strafrechter met inachtneming van de daarbij behorende procedures en waarborgen geboden. Daarbij past in het onderhavige geval niet het afhankelijk zijn van een eventueel verzoek tot het verlenen van een machtiging tot voortgezet verblijf door een officier van justitie, zoals vastgelegd in de Wet Bopz.
Weliswaar achten de geraadpleegde gedragsdeskundigen de behandelomgeving in een psychiatrisch ziekenhuis voor de verdachte optimaal, maar daar staat tegenover dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis niet alleen het medische doel van behandeling van de verdachte kent. Een ander doel van de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis is immers blijkens artikel 37, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht gelegen in het beveiligen van de maatschappij. Gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen biedt de setting van een psychiatrisch ziekenhuis, al dan niet gevolgd door een voortgezet verblijf op grond van de Wet Bopz, naar 's hofs oordeel in dit geval onvoldoende waarborgen om laatstgenoemd doel te bewerkstelligen.
Nu ten tijde van het begaan van het bewezen verklaarde feit sprake was van een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, dat feit een misdrijf is als bedoeld in artikel 37a eerste lid, aanhef onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en het gevaar dat de verdachte opnieuw soortgelijke strafbare feiten zal plegen - naar het oordeel van het hof - groot is, eist het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Verzoeken tot aanhouding
Afwachting opname De Kijvelanden
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de behandeling van de onderhavige strafzaak aan te houden in afwachting van de resultaten van verdachtes aanstaande plaatsing in (de psychiatrische afdeling van) De Kijvelanden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof wijst dit verzoek af, nu dit verzoek te algemeen is en onvoldoende is onderbouwd, terwijl ook overigens de noodzaak tot inwilliging ervan naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden. Het hof overweegt in dit verband dat de resultaten van die mogelijke plaatsing aan de orde kunnen komen bij de selectie en plaatsing van de verdachte in een TBS-kliniek.
Rapport Reclassering met betrekking tot TBS met voorwaarden
De raadsvrouw van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de behandeling van de onderhavige strafzaak aan te houden teneinde de reclassering nader te laten rapporteren over de mogelijkheden van TBS met voorwaarden.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof wijst dit verzoek eveneens af, nu de noodzaak daarvan naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk is geworden. Het hof acht de maatregel van TBS met voorwaarden in het onderhavige geval niet aangewezen, nu deze vorm van TBS - ongeacht het advies van de reclassering daaromtrent - naar 's hofs oordeel, gelet op hetgeen reeds hiervoor is overwogen, onvoldoende waarborgen biedt ter bescherming van de maatschappij.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] Gleissner zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 7.219,04,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 6.219,04, te vermeerderen met wettelijke rente en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering voor het overige.
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich - met verwijzing naar een arrest van de meervoudige strafkamer van het hof Amsterdam d.d. 19 maart 2012, LJN BW3099 - op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering, nu de verdachte geen strafbare dader is.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 361, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering is een benadeelde partij alleen ontvankelijk in haar vordering indien:
- 1.
de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht wordt toegepast;
- 2.
aan haar rechtstreeks schade is toegebracht door het bewezenverklaarde feit (...).
De eerste voorwaarde voor ontvankelijkheid betekent dat, als de verdachte wordt vrijgesproken of ontslagen van alle rechtsvervolging, de vordering van de benadeelde partij in beginsel niet-ontvankelijk is. Zo dus ook in het onderhavige geval. Echter, de Hoge Raad bepaalde reeds in een arrest van 23 juni 1998 (NJ 1998, 860) dat onder "maatregel" in de zin van artikel 361, tweede lid, sub a van het Wetboek van Strafvordering ook de maatregel van artikel 37 of 37a van het Wetboek van Strafrecht valt, opgelegd als de verdachte het feit niet kan worden toegerekend. In zo'n geval - waarvan geen sprake was in de strafzaak waarop de door de raadsvrouw aangehaalde uitspraak ziet - is de benadeelde partij wel ontvankelijk, ondanks een ontslag van alle rechtsvervolging. Oplegging van een schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is in zo'n geval niet mogelijk en zal door het hof dan ook achterwege worden gelaten.
Gelet op het bepaalde in artikel 6:165, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek staat de omstandigheid dat verdachte handelde onder invloed van een psychose er niet aan in de weg de onrechtmatige daad aan verdachte toe te rekenen.
Het hof verwerpt het verweer.
Materiële schade
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot het gevorderde bedrag van € 219,04 aan
materiële schade is geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde. Dit deel van de vordering zal derhalve geheel worden toegewezen.
Immateriële schade
Het hof is voorts van oordeel dat - gelet op de aard van het toegebrachte letsel, alsmede de ernst van het bewezenverklaarde feit - van oordeel dat er immateriële schade is geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor gedeeltelijke toewijzing tot een bedrag van € 6.000,-. Voor het overig verzochte zal de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit deel van de vordering kan slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente
Het hof is van oordeel dat ook de gevorderde wettelijke rente voor toewijzing in aanmerking komt, zij het dat deze voor wat betreft de immateriële schade toewijsbaar is vanaf de datum waarop het feit is gepleegd en ten aanzien van de materiële schade eerst vanaf de datum waarop die schade is ontstaan. Nu die datum niet nader gespecificeerd is, zal het hof - overeenkomstig de rechtbank - de wettelijke rente over dat deel van de toegekende schadevergoeding vanaf de datum van de inhoudelijke terechtzitting in eerste aanleg, zijnde de datum waarop de vordering is ingediend, toewijzen.
Het voorgaande brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 25 januari 2010 onder parketnummer 10-711119-09 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 13 dagen voorwaardelijk, met bevel dat de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
Evenals de advocaat-generaal is het hof echter, gelet op hetgeen hiervóór over de persoonlijke omstandigheden van de verdachte is overwogen, van oordeel dat de door de officier van justitie ingediende vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf dient te worden afgewezen.
De vordering zal dan ook worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 37b, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Wijst af het verzoek tot aanhouding in afwachting van de resultaten van plaatsing van de verdachte in De Kijvelanden.
Wijst af het verzoek tot rapportage door de reclassering over de mogelijkheid van het opleggen van de maatregel TBS met voorwaarden.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart de verdachte niet strafbaar ter zake van het primair bewezen verklaarde en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en beveelt dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 6.219,04 (zesduizend tweehonderdnegentien euro en vier cent) bestaande uit € 219,04 (tweehonderdnegentien euro en vier cent) materiële schadevergoeding en € 6.000,- (zesduizend euro) immateriële schadevergoeding en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 12 december 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Rotterdam van 25 september 2011, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 25 januari 2010, parketnummer 10-711119-09, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Dit arrest is gewezen door mr. T.W.H.E. Schmitz,
mr. R.C. Langeler en mr. M.C.R. Derkx, in bijzijn van de griffier mr. R.W. van Zanten.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 7 mei 2012.
M.C.R. Derkx is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.