HR 13 juli 2010, LJN BM2452, NJ 2010/515.
HR, 11-12-2012, nr. 11/01607
ECLI:NL:HR:2012:BY4834
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-12-2012
- Zaaknummer
11/01607
- Conclusie
Mr. Knigge
- LJN
BY4834
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BY4834, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑12‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY4834
ECLI:NL:HR:2012:BY4834, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑12‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY4834
- Vindplaatsen
Conclusie 11‑12‑2012
Mr. Knigge
Partij(en)
Nr. 11/01607
Mr. Knigge
Zitting: 23 oktober 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, heeft bij arrest van 17 maart 2011 verdachte wegens "verkrachting" veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Voorts heeft het Hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 1.230,47 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering. Voor het toegewezen bedrag is aan verdachte tevens een betalingsverplichting opgelegd.
2.
Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3.
Namens verdachte heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4.
Het eerste middel
- 4.1.
Het middel klaagt dat het Hof de bewezenverklaring uitsluitend heeft doen steunen op de verklaring van aangeefster.
- 4.2.
Ten laste van verdachte heeft het Hof bewezenverklaard dat:
"hij op 7 juli 2009 te Utrecht, door geweld en/of een andere feitelijkheid [slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], immers heeft hij, verdachte, toen en aldaar zijn tong in de mond van [slachtoffer] gebracht en [slachtoffer] in/op haar nek en mond gekust/gezoend
en bestaande dat geweld en die andere feitelijkheid hierin dat hij, verdachte, toen en aldaar
- -
terwijl hij, verdachte, [slachtoffer] had meegenomen naar een voor haar onbekende plaats, te weten een woning
- -
[slachtoffer] (onverhoeds) heeft vastgepakt en [slachtoffer] met zijn, verdachtes, armen heeft omarmd en tegen en dichtbij [slachtoffer] (aan) is gaan staan en
- -
(onverhoeds) de rits van het vest van [slachtoffer] heeft opengetrokken en (vervolgens) heeft geprobeerd om het shirt van [slachtoffer] uit te trekken en
- -
de polsen van [slachtoffer] boven haar hoofd heeft vastgepakt en [slachtoffer] (vervolgens) tegen de muur heeft geduwd en
- -
zijn, verdachtes, broek en boxershort naar beneden getrokken en daarbij tegen [slachtoffer] gezegd "Kijk dan wat je met mij doet? Dit heb jij aangericht. Hoe ga je dit oplossen?" en "Pijp me dan maar" en
- -
aldus een bedreigende situatie voor [slachtoffer] heeft gecreëerd en/of doen ontstaan en
- -
misbruik heeft gemaakt van een uit feitelijke verhouding voortvloeiend overwicht van hem, verdachte, op [slachtoffer] (welk overwicht is veroorzaakt door de lichamelijke verschillen tussen hem, verdachte, en [slachtoffer])."
- 4.3.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"1.
Het als bijlage bij het proces-verbaal van 25 november 2009 (PL0981/09-016654) gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 1] en [verbalisant 2], respectievelijk brigadier en hoofdagent van politie Utrecht, divisie recherche, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 6 augustus 2009 (PL0981/09-211003) (doss. pagina 28 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
Ik ben door geweld of andere feitelijkheid gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen.
Ik ben werkzaam als kraamverzorgster in de regio Utrecht. Mij werd verzocht om naar een gezin in Utrecht te gaan. Ze hadden een meisje gekregen. Het gezin bestond uit man, vrouw en pasgeboren meisje. De voornaam van de man was [voornaam verdachte].
Op 7 juli 2009 vroeg [verdachte] of ik mee wilde gaan om tepelhoedjes te gaan halen. Ik ben toen met hem meegegaan. We gingen met zijn auto. Hij zei toen dat hij een vriend moet ophalen. Op een gegeven moment waren we bij een nieuw soort flats. Dit was in de wijk Zuilen. [Verdachte] vertelde mij dat die vriend nog niet klaar was en dat we even naar boven zouden gaan naar die woning. [Verdachte] had een sleutel en liep voor mij de trap op naar de tweede etage. Volgens mij waren er 2 woningen op deze etage. Wij zijn toen de linker deur ingegaan gezien vanaf de trap. Ook deze deur opende [verdachte] met de sleutel. [Verdachte] zei dat het zijn tweede huis was en dat zijn vriend daar niet was. Hij begon mij meteen vast te pakken en te kussen. Hij deed zijn beide armen om mij heen. Het lukte mij om hem van mij af te duwen. Hij kwam toen steeds weer dichter bij mij en stond op een gegeven moment weer erg vlak voor me. Hij trok de rits van mijn vest open. Hij probeerde toen van onderaf mijn shirt uit te trekken met zijn beide handen. Het lukte hem om mij op mijn mond te kussen met zijn lippen op mijn lippen. Ik duwde hem vervolgens weer met beide handen weg en toen pakte hij mijn polsen met beide handen vast, boven mijn hoofd, tegen de muur aan. Ik besefte toen dat ik geen kans maakte tegen hem. Ik merkte dat hij veel sterker was dan ik. Ik merkte dat aan zijn grip om mijn polsen. Het was echt een drukkend gevoel waardoor ik mijn handen niet kon bewegen. Ik vond het echt heel eng en besefte dat ik erg kwetsbaar was doordat ik daar alleen was. Hij was niet groot maar wel sterk.
Vervolgens kuste hij mij met zijn tong in mijn mond. Hij begon mijn wang en nek te kussen. Hij had nog steeds mijn handen boven mijn hoofd vast tegen de muur aan.
Ik zag toen dat hij de knoop van zijn spijkerbroek losmaakte en deze broek en zijn boxershort tegelijkertijd naar beneden trok. Hij zei tegen mij: "Kijk dan watje met mij doet? Dit heb jij aangericht en hoe ga jij dit oplossen?"
- U.
vraagt mij waarom ik niet ben weggegaan. Ik wilde wel weg maar wist niet waar ik precies was. Ik wist niet wat ik moest doen. [Verdachte] zei: "Pijp me dan maar". Hij bleef maar zeggen dat ik hem moest pijpen.
Ik heb hem meerdere malen gezegd dat ik dat niet wilde. Ineens schoot mij te binnen dat ik zijn telefoonnummer had. Ik verzon toen dat ik dit niet met hem kon doen omdat ik anders ontslagen zou worden. Ik zei hem dat ik zijn nummer had en dat ik hem dan zou sms'en als ik thuis was na diensttijd, want dan konden ze mij niet meer ontslaan. Daar ging hij toen mee akkoord. Ik moest hem beloven dat ik hem zou bellen of sms'en en dat we dan binnenkort zouden afspreken. Ik heb hem toen beloofd dat ik hem 's avonds zou sms'en en dat wij zouden gaan afspreken. Ik deed dit om maar bij hem weg te komen.
2.
Het als bijlage bij het proces-verbaal van 25 november 2009 (PL0981/09-016654) gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 3], brigadier van politie Utrecht, divisie recherche, opgemaakte proces-verbaal van aangifte van 24 september 2009 (PL0981/09-211003) (doss. pagina 46 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [betrokkene 1], zakelijk weergegeven:
Ik hoorde dat [slachtoffer] vertelde dat zij met een meneer mee ging om iemand anders op te halen of omdat zij boodschappen moesten doen. Zij werkte bij die meneer. [Slachtoffer] ging vervolgens naar een ander huis. [Slachtoffer] vertelde dat die meneer en zij naar binnen zijn gegaan en dat die man haar handen had beet gepakt, haar vervolgens kuste en tongde. Ik hoorde dat [slachtoffer] vertelde dat die man zijn broek naar beneden had gedaan en dat die man tegen haar had gezegd: "Dit veroorzaak jij allemaal. Pijp me of trek me".
3.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van het hof op 3 maart 2011, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Op 7 juli 2009 ging [slachtoffer] ging met mij mee omdat er tepelhoedjes moesten worden gekocht. Wij zijn naar een apotheek en een drogist gegaan. Ook zijn wij naar het huis van mijn stiefmoeder gegaan om de brievenbus leeg te halen.
4.
Het als bijlage bij het proces-verbaal van 22 december 2009 (PL0981/09-016654A) gevoegde, in de wettelijke vorm door [verbalisant 3], brigadier van politie Utrecht, divisie recherche, opgemaakte proces-verbaal van 1 december 2009 (PL0981/09-211003) (doss. pagina 7 e.v.), voor zover inhoudende als verklaring van [slachtoffer], zakelijk weergegeven:
V: Wat is het adres van de woning waar jij alleen met de verdachte bent geweest?
A: [A-straat].... Als u mij vertelt dat dat de [b-straat] is, dan zeg ik u dat ik mij vergis.
V: Ben jij in het verleden eerder in een dergelijke woning/flat aan de [b-straat] geweest?
A: Nee
5.
De als bijlage bij het proces-verbaal van 1 december 2009 (PL0981/09-211003) gevoegde door aangeefster gemaakte tekening van de woning, [b-straat 1] (dossierpag. 10), door het hof te bezigen als schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5° van het Wetboek van Strafvordering.
6.
De als bijlage bij het proces-verbaal van 21 december 2009 (PL0981/09-211003) gevoegde door [betrokkene 2] gemaakte tekening van de woning, [b-straat 1] (dossierpag. 24), door het hof te bezigen als schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344, eerste lid onder 5° van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof constateert dat de door de stiefmoeder van verdachte, [betrokkene 2], gemaakte tekening (plattegrond) vrijwel gelijk is aan de door aangeefster gemaakte tekening (plattegrond) van de woning aan de [b-straat 1].
Uit de verklaring van [betrokkene 2] en de door haar gemaakte tekening blijkt tevens dat de woning niet leeg stond, zoals verdachte ter zitting van het hof heeft beweerd."
- 4.4.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman van verdachte aldaar, voor zover hier van belang, het volgende aangevoerd:
"Het bewijs in dit soort zaken is altijd moeilijk. Het betreft een 1 op 1 verklaring. Er is steunbewijs nodig. Er is geen sprake van geweld dat sporen heeft nagelaten. De recente jurisprudentie stelt hoge eisen aan het steunbewijs.
Voor wat betreft de beschrijving van de woning door aangeefster. Zij zou nooit in de woning of een soortgelijke woning zijn geweest. Zij heeft echter wel familie die in de buurt woont of woonde. In de periode tussen juli en december 2009 kon zij de indeling van de woning te weten zijn gekomen.
De verklaringen van aangeefster zijn ook niet consequent. In haar verklaring op pagina 25 van het dossier stelt zij dat er een eenpersoonsbed in de woonkamer stond. Dit punt is niet meer teruggekomen in haar verklaringen. Ook niet in de verklaring van de stiefmoeder van mijn cliënt.
Er zijn verschillen in de beschrijving van de woning door aangeefster en door stiefmoeder.
Aangeefster heeft gezegd dat er een leren twee- en driezitsbank stonde, donker van kleur. Het kan ook stof zijn geweest met een donker bloemenmotief. De salontafel was donker en er lag een bidmatje. Ook de stoelen en tafel waren van donker hout. De stiefmoeder beschrijft het bankstel als rood gestreept met groen en geel. Er stond een brede bruine tafel met tegels. De stoelen waren wit van kleur. Er lag oud tapijt en onder de salontafel een kleed. De bidkleedjes werden opgevouwen en over de leuning van de stoel gelegd.
Aangeefster weet geen specifieke dingen van de inrichting zoals de witte eettafel en stoelen. Zij verklaart over een eenpersoonsbed dat later in haar verklaringen niet meer voor komt. Aangeefster heeft in de woning gestaan toen mijn cliënt op het toilet was. Zij kon toen weglopen maar deed dat niet. Een gedragskundige rapportage zou wellicht de reden voor een valse verklaring naar voren kunnen brengen.
Naar mijn mening is er onvoldoende bewijs om tot de overtuiging te komen dat mijn cliënt het tenlastegelegde heeft gepleegd, zodat vrijspraak dient te volgen."
- 4.5.
Bij de beoordeling van het middel moet het volgende worden vooropgesteld. Ingevolge art. 342 lid 2 Sv - dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan - kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Bij de in cassatie aan te leggen toets of aan het bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv is voldaan, kan van belang zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd.1.
- 4.6.
De Hoge Raad heeft op 6 maart 2012 drie arresten gewezen waarin de "unus testis nullus testis" regel centraal stond.2. Één van die arresten betrof een verdachte die veroordeeld was wegens, onder meer, "met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd". Slachtoffer was de kleindochter ([A]) van verdachte. Het bewijs bestond in deze zaak uit (i) de aangifte van de moeder van [A], inhoudende onder meer dat zij een briefje vond in de kamer van haar dochter waarin stond dat [A] met opa had moeten seksen en dat opa haar de mooiste van de familie vond, dat zij met haar dochter heeft gesproken over wat er gebeurd is, dat zij met haar dochter naar de huisarts en vervolgens naar de kinderarts is gegaan en voorts wat haar dochter bij deze artsen heeft verklaard over hetgeen er gebeurd was, (ii) dat van algemene bekendheid is dat kinderen die het derde leerjaar van de basisschool volgen over het algemeen zes jaar oud zijn, (iii) het briefje waarover de moeder verklaarde, (iv) de uitkomst van een door het NFI op het bewuste briefje uitgevoerde handschriftenonderzoek, inhoudende dat het hoogstwaarschijnlijk is dat [A] het briefje zelf geschreven heeft, (v), (vi) en (vii) de verklaring die [A] heeft afgelegd tijdens het studioverhoor, inhoudende onder meer dat verdachte haar mee heeft genomen naar een loods, dat opa bij die loods drie seks dvd'tjes heeft "gevonden", dat zij dat vies vond, dat zij van opa lolly's kreeg zodat zij niets tegen haar oma zou zeggen, (viii) een verklaring afgelegd door de buurman van verdachte, inhoudende onder meer dat er een oude loods stond in Deurne en dat er in die loods seksbanden waren opgeslagen, (ix) de verklaring van een meisje, inhoudende dat zij met [A] in het zand aan het spelen was en dat [A] aan haar heeft verteld dat opa aan haar had gezeten en dat dit meisje het verhaal aan haar ouders heeft verteld, (x) een verklaring van de moeder van voornoemd meisje, inhoudende dat zij van haar dochter had gehoord dat er iets met [A] zou zijn gebeurd, (xi) de geboorteakte van [A], (xii) de verklaring die verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft afgelegd, inhoudende dat [A] zijn kleindochter is, dat zij meer dan eens bij hem en zijn vrouw heeft gelogeerd, dat er bij hen een grote schaal met lolly's stond en dat er in een loods in Deurne sekstapes lagen.
In respons op een door de verdediging gevoerd "unus testis nullus testis" verweer overwoog het Hof dat het van belang achtte dat de dagboekaantekening (het briefje) van [A] niet door haarzelf naar voren was gebracht, maar bij toeval door haar moeder was gevonden en dat [A] eerst na deze vondst over het seksueel misbruik heeft verklaard, dat de dagboekaantekening en de verklaringen van [A] in belangrijke mate steun vinden in de verklaring van haar moeder en de verdachte, voor zover daarin wordt bevestigd dat de bewuste logeerpartijen hebben plaatsgevonden.
- 4.7.
De Hoge Raad oordeelde, anders dan mijn ambtgenoot Silvis in zijn conclusie voorafgaand aan het arrest, dat niet kon worden gezegd dat de verklaringen van [A] onvoldoende steun vonden in de overige bewijsmiddelen. Het is jammer dat de Hoge Raad dit machtswoord niet van een toelichting heeft voorzien. Want onduidelijk is wat de Hoge Raad hier als steunbewijs heeft aangemerkt. Meer in het bijzonder is de vraag of de Hoge Raad het steunbewijs (mede) heeft gezocht in de (toevallig gevonden) dagboekaantekening en in wat [A] haar vriendinnetje tijdens het spelen in het zand vertelde. Een bevestigend antwoord roept onmiddellijk andere vragen op. Is dan niet vereist dat het steunbewijs uit andere bron komt? Kunnen omstandigheden die de betrouwbaarheid van de belastende verklaring vergroten, als steunbewijs meetellen? Het kan natuurlijk ook zijn dat de Hoge Raad het steunbewijs niet mede heeft gezocht in de dagboekaantekening en in wat [A] haar vriendinnetje had verteld. In dat geval moet de conclusie zijn dat de Hoge Raad voldoende vond dat de overige bewijsmiddelen steun gaven aan de verklaringen van [A] voor zover het de context betrof waarin de verweten gedragingen plaatsvonden, namelijk dat [A] bij haar oma en opa logeerde, dat er een loods was waarin sekstapes lagen en dat er bij verdachte thuis een schaal met lolly's stond.
- 4.8.
De Hoge Raad oordeelde anders in de zaak HR 13 juli 2010 (LJN BM2452, NJ 2010/515). Dit betrof eveneens een zedenzaak. Ten laste van verdachte was bewezenverklaard dat hij meermalen ontuchtige handelingen had gepleegd met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren. Slachtoffer was de dochter ([B]) van de vrouw waarmee verdachte samenwoonde. De bewezenverklaring steunde op (i) de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij met [B], haar moeder en haar broertje in de bewezenverklaarde periode samenwoonde, (ii) de verklaring van de moeder van [B], inhoudende onder meer wat [B] haar vertelde over wat verdachte haar liet doen, (iii) de verklaring van de moeder van [B], inhoudende dat [B] tegen haar heeft gezegd dat verdachte liegt als hij zegt dat hij niets heeft gedaan, (iv) een proces-verbaal van politie, inhoudende de tijdens een studioverhoor afgelegde verklaring van [B], (v) een proces-verbaal van politie, inhoudende als verklaring van een leerkracht van [B] dat zij van de moeder van [B] heeft gehoord dat [B] waarschijnlijk seksueel is misbruikt en dat de leerkracht vanaf dat moment merkte dat ze aanhankelijker werd. Voorts wijdde het Hof naar aanleiding van gevoerde verweren enkele overwegingen aan het bewijs. Deze overwegingen zagen op de betrouwbaarheid van de tijdens het studioverhoor afgelegde verklaringen van [B] als zodanig en konden daarom volgens de Hoge Raad niet bijdragen aan het oordeel dat sprake was van voldoende steunbewijs. De Hoge Raad overwoog dan ook dat het kennelijke oordeel van het Hof dat de door [B] gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vonden in ander gebezigd bewijsmateriaal, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk is.
- 4.9.
Tussen deze zaak en de hiervoor beschreven zaak van 6 maart 2012 zijn mijns inziens relevante verschillen aan te wijzen. Voor zover het gaat om omstandigheden die de betrouwbaarheid van de afgelegde verklaring vergroten, geldt - even aangenomen dat dergelijke omstandigheden meetellen - dat het feit dat [B] haar verhaal ook aan haar moeder had verteld en dat de leerkracht in een laat stadium een gedragsverandering bespeurde minder toegevoegde waarde heeft dan het feit dat [A] haar verhaal in een vroeg stadium aan haar dagboek en een vriendinnetje toevertrouwde, aangezien dat verhaal in het laatste geval, naar mocht worden aangenomen, niet was beïnvloed door suggesties, reacties en verwachtingen van de "grote mensen". Voor zover het gaat om omstandigheden die steun bieden aan hetgeen de getuige verklaarde over de context waarin de incest volgens de getuige plaatsvond, is er eveneens verschil. In de zaak uit 2012 vindt het verhaal van [A] op bepaalde, specifieke punten steun in ander bewijsmateriaal. In de zaak uit 2010 is dat niet het geval. Dat de verdachte een relatie had met de moeder van het slachtoffertje en bij haar in huis woonde, is zo algemeen en zo weinigzeggend, dat daarin niet of nauwelijks enige bevestiging van de beschuldiging kan worden gevonden.
- 4.10.
Uit deze en andere jurisprudentie maak ik op dat de Hoge Raad niet eist dat het springende punt (het door de verdachte betwiste onderdeel van de desbetreffende verklaring) steun vindt in ander bewijsmateriaal. Dat wordt onderstreept door de beide andere arresten die de Hoge Raad op 6 maart 2012 wees (HR 6 maart 2012, LJN BT6458, NJ 2012/250 en HR 6 maart 2012, LJN BQ6144, NJ 2012/252). In beide zaken berustte de betrokkenheid van de verdachte bij het bewezenverklaarde feit uitsluitend op de verklaring van één getuige. Voldoende lijkt te zijn dat de gebezigde verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring, naar de Hoge Raad pleegt te overwegen, "niet op zich zelf staat", maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron.
- 4.11.
Als dit juist is, is tevens verklaard waarom de door mijn ambtgenoot Aben in zijn conclusie voor HR 15 november 2011, LJN BQ8600, NJ 2012/279 ontwikkelde "werkhypothese" met betrekking tot discriminerend steunbewijs niet, naar hij zelf al onderkende, de gehele jurisprudentie van de Hoge Raad lijkt te kunnen verklaren. In geen van de drie arresten van 6 maart 2012 discrimineerde het steunbewijs tussen het bewezenverklaarde scenario en het ontkennende scenario van de verdachte. Dat neemt natuurlijk niet weg dat steunbewijs dat discrimineert, sterker is dan steunbewijs dat dit niet doet.
- 4.12.
In de onderhavige zaak vinden de verklaringen van aangeefster steun in de verklaring van verdachte, inhoudende dat hij op de bewezenverklaarde dag samen met aangeefster naar een apotheek en een drogist is geweest om tepelhoedjes te kopen en dat hij tevens met haar naar de woning van zijn stiefmoeder is geweest. De verklaring van aangeefster dat zij in de woning van de stiefmoeder is geweest vindt voorts steun in de door haar getekende plattegrond van die woning, waarvan het Hof constateert dat die vrijwel gelijk is aan de plattegrond die de stiefmoeder van verdachte van haar huis heeft getekend. Deze bewijsmiddelen geven steun aan de door aangeefster gereleveerde specifieke feiten en omstandigheden die direct verband houden met de bewezenverklaarde handelingen. Haar verklaring hangt met andere woorden niet in de lucht. Zwak punt is hier wel dat het Hof niet nader heeft gemotiveerd waarom het van oordeel is dat de door aangeefster gereleveerde feiten en omstandigheden voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Onoverkomelijk lijkt mij dat in dit geval niet te zijn. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep verklaarde de verdachte aldaar dat hij niet in de woning van zijn stiefmoeder was geweest maar alleen in de centrale hal van de flat de brievenbus had leeggehaald. Die verklaring maakt begrijpelijk waarom het Hof betekenis heeft toegekend aan de omstandigheid dat de aangeefster in staat was om een correcte plattegrond te tekenen van de woning van verdachtes stiefmoeder. Die omstandigheid discrimineert immers tussen het scenario van de verdachte en dat van de aangeefster. Het ware beter geweest als het Hof dit had uitgelegd, maar de kennelijke bedoeling van het Hof is ook daarzonder wel duidelijk. In zoverre faalt het middel derhalve.
- 4.13.
In de toelichting op het middel kan wellicht nog de afzonderlijke klacht worden gelezen dat het Hof zonder nadere motivering voorbij is gegaan aan hetgeen de raadsman ter terechtzitting in hoger beroep met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en de waarde van het steunbewijs heeft aangevoerd (hiervoor onder 4.4 weergegeven).
- 4.14.
Het Hof heeft hetgeen de raadsman van verdachte ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd kennelijk niet aangemerkt als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2 Sv. Dat is niet onbegrijpelijk in aanmerking genomen dat de aangevoerde argumenten weinig klemmend zijn. In zoverre faalt het middel eveneens.
- 4.15.
Het middel faalt.
5.
Het tweede middel
- 5.1.
Het middel klaagt dat de bewezenverklaring onvoldoende is gemotiveerd, nu het Hof heeft bewezenverklaard dat aangeefster onder meer is gedwongen tot het ondergaan van een tongzoen doordat verdachte zijn broek naar beneden heeft getrokken en daarbij enkele uitlatingen heeft gedaan, terwijl aangeefster heeft verklaard dat deze handeling heeft plaatsgevonden nadat verdachte haar een tongzoen heeft gegeven, zodat aangeefster door het naar beneden trekken van de broek niet gedwongen kan zijn geweest tot het ondergaan van die tongzoen.
- 5.2.
Het Hof heeft bewezenverklaard dat verdachte aangeefster door geweld en/of een andere feitelijkheid heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van aangeefster en dat het geweld en die andere feitelijkheid er onder andere uit bestond dat verdachte zijn broek en boxershort naar beneden trok en daarbij zei "Kijk dan wat je met mij doet? Dit heb je aangericht. Hoe ga je dit oplossen" en "Pijp me dan maar". Uit de, hiervoor onder 4.3 weergegeven, verklaring van aangeefster volgt echter dat het seksueel binnendringen (de tongzoen) plaatsvond voordat verdachte zijn broek en boxershort uittrok en voornoemde uitlatingen deed, zodat aangeefster door deze feitelijkheden niet kan zijn gedwongen tot het ondergaan van die tongzoen. Het kan er mijns inziens voor gehouden worden dat de zinsnede "zijn, verdachtes, broek en boxershort naar beneden getrokken en daarbij tegen [slachtoffer] gezegd "Kijk dan wat je met mij doet? Dit heb jij aangericht. Hoe ga je dit oplossen?" en "Pijp me dan maar"" als gevolg van een kennelijke misslag in de bewezenverklaring is opgenomen. De Hoge Raad kan de bewezenverklaring met herstel van deze misslag lezen, aangezien door die lezing de aard en de ernst van het bewezenverklaarde in zijn geheel beschouwd niet worden aangetast.3.
- 5.3.
Het middel faalt.
6.
De middelen falen. Het tweede middel kan worden afgedaan met de aan art. 81 RO ontleende motivering.
7.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
8.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑12‑2012
HR 6 maart 2012, LJN BT6458, NJ 2012/250, HR 6 maart 2012, LJN BS7910, NJ 2012/251, HR 6 maart 2012, BQ6144, NJ 2012/252, m.nt. T. Schalken.
HR 18 september 2012, LJN BX3653, rov. 3.3.
Uitspraak 11‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Unus-testis. Tongzoen, art. 242 Sr. HR: 81.1 RO.
Partij(en)
11 december 2012
Strafkamer
nr. S 11/01607
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, zitting houdende te Arnhem, van 17 maart 2011, nummer 21/003310-10, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.L. Plas, advocaat te Bunnik, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 11 december 2012.