Zie rov. 1.2 - 1.6 van het bestreden arrest waarin het Hof aansluit bij de feiten zoals door de Rechtbank Rotterdam vastgesteld in haar vonnis van 12 augustus 2009 in rov. 2.1-2.6.
HR, 21-12-2012, nr. 12/00397
ECLI:NL:HR:2012:BY0485
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
21-12-2012
- Zaaknummer
12/00397
- Conclusie
mr. J. Spier
- LJN
BY0485
- Roepnaam
HZPC/Veritas
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2012:BY0485, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 21‑12‑2012; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BU6274, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BY0485
ECLI:NL:PHR:2012:BY0485, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BY0485
Beroepschrift, Hoge Raad, 10‑01‑2012
- Wetingang
art. 162 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
JIN 2013/31 met annotatie van N. de Boer
Uitspraak 21‑12‑2012
Inhoudsindicatie
Buitencontractuele zorgplicht, aansprakelijkheid? Omstandigheden van het geval. HR 24 september 2004, LJN AO9069, NJ 2008/587. Deels art. 81 lid 1 RO.
Partij(en)
21 december 2012
Eerste Kamer
12/00397
EE
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
HZPC HOLLAND B.V.,
gevestigd te Joure, gemeente Skarsterlân,
EISERES tot cassatie,
advocaat: aanvankelijk mr. P.A. Ruig, thans mr. M. Ynzonides,
t e g e n
BUREAU VERITAS-INSPECTION-VALUATION ASSESSMENT AND CONTROL-BIVAC B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
VERWEERSTER in cassatie,
advocaat: mr. J. van Duijvendijk-Brand.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als HZPC en Veritas B.V.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
- a.
de vonnissen in de zaak 307687/HA ZA 08-1298 van de rechtbank Rotterdam van 23 juli 2008 en 12 augustus 2009;
- b.
het arrest in de zaak 200.047.490/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 18 oktober 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft HZPC beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Veritas B.V. heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor HZPC toegelicht door haar advocaat en mr. L.J. Burgman, advocaat te Amsterdam, en voor Veritas B.V. door haar advocaat en mr. K.J.O. Jansen, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Spier strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaat van HZPC heeft bij brief van 12 oktober 2012 op die conclusie gereageerd.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
- (i)
HZPC exporteert pootaardappelen naar onder andere Angola. In 2007 heeft HZPC een partij pootaardappelen verkocht aan een in Angola wonende koper. De regering van Angola vereist inspectie van ingevoerde pootaardappelen door een erkend inspectiebureau, zoals Veritas, een onderneming met haar hoofdkantoor in Frankrijk en vestigingen in verschillende landen, onder meer in Angola en Nederland (namelijk Veritas B.V.). Deze onderneming, daaronder begrepen de verschillende, al dan niet afzonderlijke rechtspersoonlijkheid bezittende vestigingen, wordt hierna aangeduid als Veritas, of: de Veritasorganisatie.
- (ii)
De gebruikelijke gang van zaken bij een dergelijke transactie, die ook in het onderhavige geval is gevolgd, is dat de Angolese afnemer opdracht geeft aan de lokale "agent" van Veritas in Angola tot inspectie van de aangekochte partij pootaardappelen. Door het hoofdkantoor van Veritas in Frankrijk wordt vervolgens een, ten dele al ingevuld, aanvraagformulier getiteld "request for inspection" per fax aan HZPC gezonden, die dit formulier op haar beurt verder invult en ondertekent, met name door daarop datum en plaats in te vullen waarop inspectie kan plaatsvinden (in dit geval bij de verlader in de haven van Vlissingen). Vervolgens verzendt HZPC dit ingevulde formulier per fax aan Veritas B.V., die dan de inspectie dient uit te voeren.
- (iii)
In het onderhavige geval heeft HZPC op het aanvraagformulier als 'foreseen date of inspection' ingevuld 16 mei 2007 en als plaats van inspectie [A] v.o.f. (de verlader). HZPC heeft het aldus ingevulde en ondertekende formulier op 11 mei 2007 per fax aan Veritas B.V. verzonden. Inspectie van de bewuste partij pootaardappelen heeft niet plaatsgevonden voordat het schip op 23 mei 2007 de haven van Vlissingen verliet. Op 4 of 5 juni 2007 ontdekte HZPC dat de aardappelen waren verscheept voordat inspectie had plaatsgevonden. Op 6 juni 2007 heeft Veritas Frankrijk aan HZPC verzocht om toezending van de 'breakdown of invoice'.
- (iv)
Uiteindelijk heeft alsnog inspectie door Veritas plaatsgevonden in Angola, maar volgens HZPC waren de daaraan verbonden kosten veel hoger dan zij in Nederland zouden zijn geweest. HZPC heeft die hogere kosten voor haar rekening moeten nemen en ook nog steekpenningen moeten betalen. Bovendien heeft het schip vertraging opgelopen doordat het met de niet-geïnspecteerde partij aardappelen de haven niet in mocht. HZPC heeft hierdoor kosten moeten maken wegens demurrage.
3.2.1
HZPC vordert vergoeding van de schade die zij heeft geleden doordat de inspectie niet in Nederland heeft plaatsgevonden, ten belope van € 86.295,94 (kosten inspectie en steekpenningen) plus € 98.055,56 (demurrage). HZPC heeft aan deze vorderingen ten grondslag gelegd dat Veritas B.V. jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld door, in afwijking van de gang van zaken die jarenlang tussen partijen gebruikelijk was en waarop HZPC heeft vertrouwd, niet tijdig de aardappelen te inspecteren. HZPC stelt daartoe mede dat Veritas B.V. haar fax van 11 mei 2007 heeft ontvangen, hetgeen blijkt uit het feit dat HZPC een positief verzendrapport heeft ontvangen. Indien deze fax bij Veritas B.V. in het ongerede is geraakt, komt dat voor haar risico.
3.2.2
De rechtbank heeft de vorderingen afgewezen.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd. Het overwoog daartoe, zakelijk weergegeven, als volgt.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat geen contractuele band bestond tussen Veritas B.V. en de Angolese afnemer van de partij pootaardappelen (rov. 2.2).
Het is in beginsel niet uitgesloten dat Veritas B.V. onrechtmatig jegens HZPC heeft gehandeld zonder dat tevens sprake is van een door Veritas B.V. gepleegde wanprestatie jegens een derde. Het hof zal onderzoeken of dit het geval is (rov. 3.2). Daarbij neemt het hof veronderstellenderwijs tot uitgangspunt dat Veritas B.V. het faxbericht van 11 mei 2007 heeft ontvangen. Veritas B.V. heeft voor dat geval gesteld dat deze fax in het ongerede is geraakt, hetgeen HZPC niet heeft weersproken. Voorts dient tot uitgangspunt dat HZPC niet heeft gesteld dat Veritas B.V. bewust of opzettelijk geen inspectie heeft uitgevoerd, zodat moet worden aangenomen dat de inspectie niet heeft plaatsgevonden doordat de fax in het ongerede is geraakt (rov. 4.2).
Het enkele feit dat de fax bij Veritas B.V. in het ongerede is geraakt, hoewel op zichzelf liggend binnen de risicosfeer van Veritas B.V., is van onvoldoende gewicht om het oordeel te kunnen dragen dat Veritas B.V. onrechtmatig jegens HZPC heeft gehandeld. Het hof is van oordeel dat het de verantwoordelijkheid van HZPC was om zich ervan te vergewissen dat de inspectie had plaatsgevonden. Daarbij is met name van belang dat aan HZPC, naar zij desgevraagd bij pleidooi niet heeft ontkend, diverse eenvoudige mogelijkheden ten dienste stonden om te verzekeren dat tijdige inspectie zou plaatsvinden, bijvoorbeeld door na verzending van het 'request for inspection' bij Veritas B.V. te informeren of de inspectie inderdaad tijdig zou worden uitgevoerd, of door aan haar verlader [A] te verzoeken haar te waarschuwen indien inspectie zou uitblijven. Juist het feit dat voor HZPC grote belangen op het spel stonden bij tijdige inspectie, brengt mee dat het in de eerste plaats op haar weg lag om zich ervan te vergewissen dat die inspectie zou plaatsvinden. De omstandigheid dat het in het verleden altijd goed was gegaan zonder dergelijke controle van HZPC, rechtvaardigt het achterwege laten van die controle niet (rov. 4.3).
3.3
Onderdeel 1 van het hiertegen gerichte middel berust op de rechtsregel die is geformuleerd in HR 24 september 2004, LJN AO9069, NJ 2008/587 (Vleesmeesters/Alog). Daarvan uitgaande stelt het onderdeel dat de contractuele verhouding tussen de Veritasorganisatie en de Angolese afnemer van de partij pootaardappelen, de zorgplicht kleurt die op Veritas B.V., als de uiteindelijke uitvoerder van de opdracht, rustte. Deze zorgplicht gold ook jegens HZPC als de voor Veritas B.V. kenbare belanghebbende bij een tijdige inspectie, temeer omdat Veritas zich extern - en ook in dit geding - presenteert als één wereldwijde organisatie. Het hof heeft dit volgens het onderdeel miskend, althans in dit licht zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd.
3.4.1
Het onderdeel faalt. In het onderhavige geval, waarin tussen HZPC en Veritas B.V. geen contractuele relatie bestond, is de enkele omstandigheid dat laatstgenoemde de hiervoor in 3.2.1 bedoelde fax heeft ontvangen maar daarvan geen kennis heeft genomen omdat deze in het ongerede is geraakt, onvoldoende voor het oordeel dat Veritas B.V. onrechtmatig tegenover HZPC heeft gehandeld. Nu tot uitgangspunt dient dat Veritas B.V., om genoemde reden, niet van de fax heeft kennisgenomen en dus niet op de hoogte is geraakt van het verzoek om inspectie, kan ook niet worden gezegd dat zij gehouden was haar gedrag mede door de belangen van HZPC te laten bepalen als bedoeld in het door het onderdeel vermelde arrest van 24 september 2004.
3.4.2
Het vorenoverwogene wordt niet anders in samenhang met de overige door HZPC gestelde, en door het hof veronderstellenderwijs aangenomen, omstandigheden van het geval. Meer in het bijzonder doet de omstandigheid dat Veritas zich extern - en ook in dit geding - presenteert als één wereldwijde organisatie, niet af aan de juistheid of begrijpelijkheid van het oordeel van het hof.
3.5
Ook de overige klachten van het middel kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt HZPC in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Veritas B.V. begroot op € 6.118,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, J.C. van Oven, C.A. Streefkerk en A.H.T. Heisterkamp, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer J.C. van Oven op 21 december 2012.
Conclusie 28‑09‑2012
mr. J. Spier
Partij(en)
12/00397
mr. J. Spier
Zitting 28 september 2012 (bij vervroeging)
Conclusie inzake
HZPC Holland B.V.
(hierna HZPC)
tegen
Bureau Veritas-Inspection-Valuation Assessment and Control-Bivac B.V.
(hierna Veritas B.V.)
1. Feiten
1.1
In cassatie kan van de navolgende feiten worden uitgegaan.1.
1.2
HZPC exporteert pootaardappelen naar onder andere Angola. In 2007 heeft HZPC een partij pootaardappelen verkocht aan [betrokkene 1]2. te Angola. De regering in Angola vereist inspectie van ingevoerde pootaardappelen door een erkend inspectiebureau, zoals Veritas, een onderneming met haar hoofdkantoor in Frankrijk en vestigingen in verschillende landen, waaronder Angola en Nederland (Veritas B.V.). Deze onderneming, daaronder begrepen de verschillende, al dan niet afzonderlijke rechtspersoonlijkheid bezittende vestigingen, wordt hierna aangeduid als "Veritas".
1.3
De gebruikelijke gang van zaken bij een dergelijke transactie, zoals deze ook in het onderhavige geval is gevolgd, is dat de Angolese afnemer opdracht geeft aan de lokale "agent" van Veritas in Angola tot inspectie van de aangekochte partij pootaardappelen. Door het hoofdkantoor van Veritas in Frankrijk wordt vervolgens een, deels reeds ingevuld, aanvraagformulier getiteld "request for inspection" per telefax aan HZPC gezonden, die dit formulier op haar beurt verder invult en ondertekent, met name door daarop datum en plaats in te vullen waarop inspectie (in dit geval bij de verlader in de haven van Vlissingen) kan plaatsvinden. Vervolgens verzendt HZPC dit ingevulde formulier per telefax aan Veritas B.V., die vervolgens de inspectie uitvoert.
1.4
Partijen verschillen van mening over de vraag binnen welke termijn Veritas na de inspectie een bevestiging aan HZPC verstuurde dat de inspectie had plaatsgevonden. Volgens Veritas mocht daar op grond van interne afspraken hooguit één werkdag tussen zitten, volgens HZPC duurde dit in de praktijk een week, wat betekende dat deze steeds werd ontvangen nadat het schip was vertrokken. Die bevestiging werd vanuit het hoofdkantoor van Veritas in Frankrijk verzonden en hield voorts onder meer het verzoek in om een 'breakdown of the invoice' te verstrekken.
1.5
In het onderhavige geval heeft HZPC op het aanvraagformulier als 'foreseen date of inspection' ingevuld 16 mei 2007 en als plaats van inspectie [A] vof (de verlader). HZPC heeft het aldus ingevulde en ondertekende formulier op 11 mei 2007 per telefax aan Veritas B.V. verzonden. Inspectie van de bewuste partij pootaardappelen heeft niet plaatsgevonden voordat het schip op 23 mei 2007 de haven van Vlissingen verliet. Op 4 of 5 juni 2007 ontdekte HZPC dat de aardappelen waren verscheept voordat inspectie had plaatsgevonden. Op 6 juni 2007 heeft Veritas Frankrijk HZPC verzocht om toezending van de 'breakdown of invoice'.
1.6
Uiteindelijk heeft alsnog inspectie door Veritas plaatsgevonden in Angola, maar volgens HZPC waren de daaraan verbonden kosten veel hoger dan die in Nederland zouden zijn geweest. HZPC heeft de kosten voor haar rekening moeten nemen en ook nog steekpenningen moeten betalen. Bovendien heeft het schip vertraging opgelopen doordat het met de niet geïnspecteerde partij aardappelen de haven niet in mocht. HZPC heeft hierdoor kosten moeten maken wegens demurrage.
2. Procesverloop
2.1
HZPC vordert in deze procedure, die aanhangig is gemaakt bij dagvaarding van 16 mei 2008, vergoeding van de schade die geleden zou zijn doordat inspectie (in Nederland) is uitgebleven, vermeerderd met buitengerechtelijke kosten. HZPC heeft - in de weergave van het Hof3. - aan haar vordering ten grondslag gelegd dat Veritas B.V. jegens haar onrechtmatig, want in strijd met hetgeen in het maatschappelijk verkeer betaamt, heeft gehandeld door, in afwijking van de gang van zaken die jarenlang tussen partijen gebruikelijk was en waarop HZPC heeft vertrouwd en wetende van de belangen die voor HZPC op het spel stonden, met die belangen geen rekening te houden door niet (tijdig) de aardappelen te inspecteren. HZPC stelt zich in dit verband op het standpunt dat Veritas B.V. de fax van 11 mei 2007 heeft ontvangen, aangezien HZPC een positief verzendrapport heeft ontvangen. Indien deze fax bij Veritas B.V. in het ongerede is geraakt, komt dat voor haar risico.4. De gevorderde schadevergoeding bedraagt € 86.295,94 (kosten inspectie en steekpenningen) plus € 98.055,56 (demurrage),5. dat wil zeggen totaal € 184.351,50 exclusief de nevenvorderingen.
2.2
De Rechtbank Rotterdam heeft de vorderingen in haar vonnis van 12 augustus 2009 afgewezen. De Rechtbank overwoog daartoe - in 's Hofs samenvatting6. - het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat tussen hen geen overeenkomst geldt. Het is de verantwoordelijkheid van de afnemer van HZPC om voor inspectie zorg te dragen. Al aangenomen dat de fax van 11 mei 2007 Veritas B.V. heeft bereikt, is daardoor nog geen (bijzondere zorgvuldigheids)verbintenis jegens HZPC ontstaan. Veritas B.V. heeft immers niet aan HZPC te kennen gegeven dat zij aan het verzoek om inspectie uitvoering zou geven. Veritas B.V. is op 16 mei 2007 ook niet bij [A] verschenen. Onder deze omstandigheden mocht HZPC er niet op vertrouwen dat Veritas B.V. de inspectie zou uitvoeren. Dat Veritas B.V. in het verleden ook niet heeft gereageerd, maar de inspecties wel heeft uitgevoerd, maakt dit niet anders. Onder verwij-zing naar HR 24 september 2004, LJN AO9069 overweegt de Rechtbank dat om tot de door HZPC bedoelde onrechtmatige daad te kunnen concluderen ten minste dient komen vast te staan (a) een zo nauwe betrokkenheid van HZPC bij de behoorlijke uitvoering door Veritas B.V. van haar contractuele verbintenis dat HZPC schade of ander nadeel kan lijden als Veritas B.V. in die uitvoering tekortschiet, (b) tekortschieten van Veritas B.V. in de nakoming van haar contractuele verbintenis en (c) omstandigheden als door de Hoge Raad bedoeld. Van wanprestatie van Veritas B.V. hetzij jegens Veritas Frankrijk, hetzij jegens de afnemer in Angola (voor Veritas B.V. een derde) is echter niet gebleken, aldus de Rechtbank.
2.3
In hoger beroep heeft het Hof 's-Gravenhage in zijn arrest van 18 oktober 2011 het bestreden vonnis bekrachtigd. Het Hof oordeelt daartoe voor zover in cassatie nog van belang:
"2.1
In grief 1 voert HZPC aan dat de rechtbank ten onrechte veronderstelt dat geen sprake was van een contractuele relatie tussen 'Veritas' en [betrokkene 1]. Naar HZPC bij pleidooi heeft verduidelijkt bedoelt zij in dit verband (zoals ook elders in de memorie van grieven) met 'Veritas' het samenstel van Veritas-ondernemingen.
2.2
De grief faalt aangezien de rechtbank, terecht en begrijpelijkerwijs, heeft volstaan met de constatering dat tussen Veritas B.V. en [betrokkene 1] geen contractuele band bestond. Die constatering wordt door de grief niet aangevallen. Dat tussen [betrokkene 1] en andere onderdelen van 'Veritas' een overeenkomst tot stand was gekomen kon de rechtbank voor de in het onderhavige geding aan de orde zijnde vraag, namelijk of Veritas B.V. onrechtmatig heeft gehandeld, buiten beschouwing laten. Een betoog dat alle Veritas-ondernemingen met elkaar moeten worden vereenzelvigd of dat de wanprestatie van één van die ondernemingen aan Veritas B.V. moet worden toegerekend heeft de rechtbank niet in de stukken hoeven lezen en een dergelijk betoog treft het hof ook in de memorie van grieven niet aan. Voor zover HZPC een dergelijk standpunt wel bij pleidooi in hoger beroep heeft willen betrekken gaat het hof daaraan voorbij, omdat een dergelijk betoog moet worden opgevat als een nieuwe grief, waarvoor bij pleidooi geen plaats is.
(...)
3.1
Het hof zal eerst de grieven 6, 7 en 8 bespreken. Met deze grieven klaagt HZPC er over dat de rechtbank wanprestatie van 'Veritas' jegens [betrokkene 1] als voorwaarde voor onrechtmatig handelen jegens HZPC heeft gesteld en, wegens de afwezigheid van een contractuele band met Veritas B.V., daarop haar oordeel heeft gebaseerd dat niet onrechtmatig is gehandeld. HZPC betoogt dat onrechtmatig handelen ook mogelijk is zonder dat van wanprestatie sprake is.
3.2
De grieven zijn in zoverre gegrond, dat het in beginsel niet is uitgesloten dat Veritas B.V. onrechtmatig jegens HZPC heeft gehandeld zonder dat tevens sprake is van een door Veritas B.V. gepleegde wanprestatie jegens een derde. HZPC had in eerste aanleg als grondslag voor haar vordering ook niet aangevoerd dat Veritas wanprestatie jegens [betrokkene 1] had gepleegd. In hoger beroep doet HZPC dat blijkens grief 1 wel, maar aangezien die grief faalt moet er van worden uitgegaan dat Veritas B.V. geen wanprestatie jegens [betrokkene 1] heeft gepleegd en dat een mogelijke wanprestatie van enige andere Veritas-onderneming niet aan Veritas B.V. kan worden toegerekend. Het hof zal dan ook bij de bespreking van de grieven 3, 4 en 5 onderzoeken of Veritas B.V. onrechtmatig jegens HZPC heeft gehandeld hoewel Veritas B.V. geen wanprestatie heeft gepleegd.
4.1
Met de grieven 3, 4 en 5, die het hof gezamenlijk zal behandelen, komt HZPC op tegen het oordeel van de rechtbank dat Veritas B.V. niet onrechtmatig heeft gehandeld. HZPC neemt het standpunt in dat zij, gelet op de tussen partijen gangbare praktijk, er op mocht vertrouwen dat de inspectie zou worden uitgevoerd. Nadat HZPC het 'request for inspection' had gefaxt hoefde zij geen actie meer te ondernemen. Daarnaast wijst HZPC op een aantal omstandigheden die de rechtbank onvoldoende in aanmerking zou hebben genomen.
4.2
Zoals hiervoor is overwogen neemt het hof (veronderstellenderwijs) tot uitgangspunt dat Veritas B.V. het faxbericht van 11 mei 2007 heeft ontvangen. Veritas B.V. heeft voor dat geval gesteld dat deze fax in het ongerede is geraakt. HZPC heeft dit niet weersproken, zodat het hof dit verder tot uitgangspunt zal nemen. Voorts acht het hof van belang dat HZPC niet gesteld heeft dat Veritas B.V. bewust of opzettelijk geen inspectie heeft uitgevoerd. Dit betekent dat het hof ervan moet uitgaan dat het in het ongerede raken van de bewuste fax er de oorzaak van is dat inspectie niet heeft plaatsgevonden.
4.3.
Tegen deze achtergrond acht het hof het enkele feit dat de fax bij Veritas B.V. in het ongerede is geraakt, hoewel op zichzelf liggend binnen de risicosfeer van Veritas B.V., van onvoldoende gewicht om te concluderen dat Veritas B.V. onrechtmatig jegens HZPC heeft gehandeld. Het verweer van Veritas B.V. dat het de verantwoordelijkheid van HZPC is om zich ervan te vergewissen dat inspectie heeft plaatsgevonden, acht het hof gegrond. Daarbij acht het hof met name van belang dat aan HZPC, naar zij desgevraagd bij pleidooi niet heeft ontkend, meerdere eenvoudige mogelijkheden ten dienste stonden om te verzekeren dat (tijdige) inspectie zou plaatsvinden, bijvoorbeeld door na verzending van het 'request for inspection' bij Veritas B.V. te informeren of inspectie inderdaad tijdig zou worden uitgevoerd, of door aan haar verlader [A] te verzoeken haar te waarschuwen indien inspectie zou uitblijven. Juist indien, zoals HZPC stelt, voor haar grote belangen op het spel stonden bij tijdige inspectie lag het in de eerste plaats op haar weg om zich ervan te vergewissen dat die inspectie ook zou plaatsvinden. De omstandigheid dat het in het verleden altijd goed was gegaan zonder dergelijke controle van HZPC, rechtvaardigt het achterwege laten van die controle niet. (...)"
2.4
HZPC heeft tijdig cassatieberoep ingesteld. Veritas B.V. heeft geconcludeerd tot verwerping. Partijen hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht, waarna Veritas B.V. nog heeft gedupliceerd.
3. Inleiding
3.1
Het lijkt nuttig om eerst te verkennen op welke grond(en) het Hof, evenals de Rechtbank, meent dat niet onrechtmatig is gehandeld.
3.2
Het Hof gaat er - in cassatie niet bestreden - van uit dat er geen overeenkomst was die Veritas B.V. verplichtte de litigieuze aardappelen te keuren. Evenmin kan wanprestatie van een andere Veritas-onderneming deze B.V. worden toegerekend. Het Hof acht evenwel niet onmogelijk dat Veritas B.V. nochtans onrechtmatig heeft gehandeld.
3.3.1
Volgens het Hof komt het in het ongerede raken van de - naar het veronderstellenderwijs aanneemt - door HZPC verzonden fax voor risico van Veritas B.V. Het formuleert dit uitgangspunt evenwel erg voorzichtig door toevoeging van de woordjes "op zich zelf". Ik versta die woordjes aldus dat het Hof Veritas B.V. geen relevant verwijt maakt van dit in het ongerede raken, klaarblijkelijk omdat zij geen contractpartij was en niet bedacht behoefde te zijn op een relevant belang van HZPC.
3.3.2
In elk geval ontbreekt aansprakelijkheid wegens het niet keuren omdat HZPC heeft nagelaten tijdig te verifiëren of de keuring had plaatsgevonden. HZPC had verschillende "eenvoudige mogelijkheden" om dit laatste te doen.
3.4
Het onder 3.3 weergegeven oordeel kan op verschillende manieren worden begrepen:
- a.
nu op Veritas B.V. geen (contractuele) keuringsverplichting rustte, behoefde zij zich niet optimaal in te spannen om ervoor te zorgen dat deze keuring toch plaatsvond. Nog minder behoefde zij rekening te houden met belangen van HZPC. Niet alleen omdat er geen overeenkomst met HZPC (of een afnemer van HZPC) bestond, maar ook en vooral omdat zij niet kon, laat staan behoorde, te bevroeden dat HZPC schade zou (kunnen) lijden als de in de fax genoemde keuring te laat zou worden uitgevoerd, nu met betrekking tot deze keuring door deze afnemer van HZPC een overeenkomst was gesloten met aan een andere concernmaatschappij. In de gegeven omstandigheden - het ontbreken van een overeenkomst en het afwezig zijn van een kenbaar eigen belang van HZPC - mocht Veritas B.V. aannemen dat HZPC zelf alert zou zijn op uitvoering van de in de aan Veritas B.V. verzonden fax - die, naar het Hof veronderstellenderwijs aanneemt, door Veritas B.V. is ontvangen - genoemde keuring, indien Veritas daarbij een (voldoende) eigen belang meende te hebben. Aldus brengt het Hof tot uitdrukking dat voor Veritas B.V. niet voorzienbaar was dat HZPC - en niet de afnemer/opdracht-gever - bij te late keuring de kosten van keuring zou moeten betalen en bijkomende schade (waaronder omkopingskosten) zou lijden. Anders gezegd: zij kon bezwaarlijk rekening houden met belangen die zij niet kende, noch ook behoorde te kennen;
- b.
Veritas B.V. heeft zelf geen wanprestatie gepleegd ten opzichte van HZPC of een afnemer van haar. De litigieuze fax is in het ongerede geraakt. Als juist is, zoals HZPC heeft aangevoerd, dat voor haar grote belangen op het spel stonden, dan had zij alerter moeten zijn door na te gaan of de keuring daadwerkelijk was uitgevoerd. Dat laatste had zij eenvoudig kunnen doen, maar dat heeft zij nagelaten;
- c.
sprake is van eigen schuld. Die eigen schuld is kennelijk daarin gelegen dat HZPC er rekening mee had moeten houden dat de fax in het ongerede zou kunnen raken of dat er anderszins een kink in de kabel zou kunnen komen, terwijl Veritas B.V. ten opzichte van HZPC geen of onvoldoende reden had om ervoor te zorgen dat de keuring hoe dan ook plaatsvond en daarop toegesneden maatregelen te nemen (bijvoorbeeld door de keuring bij ontvangst van de fax aan te tekenen in een orderboek of iets dergelijks). Dat oordeel wordt in cassatie niet bestreden, wat er verder ook van zij.
3.5.1
's Hofs onder 3.4 enigszins geparafraseerd weergegeven oordelen berusten in belangrijke mate op waarderingen van feitelijke aard. In het onder a weergegeven oordeel is het Hof er klaarblijkelijk - en in cassatie niet bestreden - vanuit gegaan dat de stelling over de grote belangen die voor HZPC op het spel mogelijk juist is. Het Hof was evenwel van oordeel dat het daarop niet aankomt. Vereist was immers tevens dat dit voor Veritas B.V. kenbaar was of had moeten zijn. Dat laatste heeft HZPC niet gesteld, laat staan op de schaarse plaatsen waarop onderdeel 2 beroep doet (mvg onder 39). Zij is blijven steken in de niet nader uitgewerkte stelling dat "Veritas uit hoofde van het feit dat zij de opdracht van [betrokkene 1] had ontvangen tot het uitvoeren van de inspectie, alsmede daar zij bekend was met de belangen van HZPC, zich zorgvuldig had behoren te gedragen" (mvg onder 39 eerste e). Die stelling schiet reeds hierom tekort omdat [betrokkene 1] nu juist geen opdracht heeft gegeven aan Veritas B.V. en naar 's Hofs in cassatie niet bestreden oordeel eventuele wanprestatie van een andere Veritas-vennootschap niet aan Veritas B.V. kan worden toegerekend. Een losse stelling over pretense belangen van HZPC is te vaag.
3.5.2
In deze lezing is nog slechts van belang of het niet kenbaar zijn van de belangen van HZPC, zo nodig in samenhang met de overige door het Hof gememoreerde omstandigheden, 's Hofs oordeel kan dragen. Ik ga daarop onder 4 nader in.
3.6
Op het oordeel weergegeven onder 3.4 sub c valt mogelijk iets af te dingen. Als deze lezing de juiste zou zijn, kan zij 's Hofs oordeel evenwel dragen nu het middel daar niet tegen op komt.
3.7.1
Ook in het onder 3.4 sub b samengevatte oordeel speelt de onder 3.5 genoemde kwestie een relevante rol. Men kan de zaak ook van de andere kant benaderen: als juist zou zijn dat een partij (in casu een derde) die groot belang heeft bij uitvoering van een verzoek in een fax, maar nalaat om te verifiëren dat dit verzoek is gehonoreerd, haar vordering steeds in rook ziet opgaan, mislukt het middel.
3.7.2
In haar algemeenheid lijkt een oordeel als vermeld onder 3.7.1 mij niet juist. Of het in een concreet geval juist is, berust op een waardering van de omstandigheden van het geval. 's Hofs oordeel is, gegeven de verwevenheid met feitelijke waarderingen, m.i. bestand tegen de toets der kritiek in cassatie onder de door het Hof genoemde omstandigheden (geen contractuele relatie; volgens HZPC grote - en naar het Hof klaarblijkelijk meent: voor Veritas B.V. niet kenbare - belangen en de geringe moeite om na te gaan wat er met de fax is gebeurd). Een ander oordeel zou m.i. zeker mogelijk zijn geweest, maar daarop komt het nu eenmaal niet aan.
3.7.3
Ik wijs er met enige nadruk op dat het Hof - terecht - niet heeft geoordeeld dat een partij die er belang bij heeft dat de ontvanger/geadresseerde van een fax doet waarom in die fax wordt gevraagd, steeds gehouden is na te gaan of de ontvanger zulks daadwerkelijk doet of voornemens is te gaan doen.
3.8
Zou Uw Raad 's Hofs arrest lezen zoals weergegeven onder 3.4 sub c dan behoeven de klachten geen bespreking.
4. Juridisch kader
4.1.1
In de s.t. van beide partijen speelt het arrest Vleesmeesters/Alog7. - in navolging van HR 3 mei 1946, NJ 1946, 323 (Staat/Degens) - een belangrijke rol. In dat arrest wordt onder andere het volgende overwogen (rov. 3.4):
"Wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, staat het hem niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben (vgl. HR 3 mei 1946, NJ 1946, 323). Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen zulks meebrengen, zal de rechter de terzake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt, alsmede de redelijkheid van een eventuele aan de derde aangeboden schadeloosstelling" (cursivering toegevoegd).
4.1.2
De Hoge Raad heeft deze benadering in essentie herhaald in het arrest [B/C]8. (zie rov. 3.4.2).
4.2
Deze jurisprudentie, door mijn ambtgenoot Wissink in zijn conclusie voor het arrest [B/C] ook wel aangeduid als 'schakeljurisprudentie',9. geeft het kader aan waarbinnen het voor een derde mogelijk is één van de contractanten aan te spreken wegens onrechtmatig handelen.10.
4.3
In het arrest Vleesmeesters/Alog geeft de Hoge Raad, in de weergave van Du Perron, een uitgebreide omstandighedencatalogus die kan worden gebruikt bij de beoordeling van de vraag of in een concreet geval de in het arrest genoemde bijzondere zorgplicht is geschonden:
- a.
de hoedanigheid van alle betrokken partijen;
- b.
de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst;
- c.
de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken;
- d.
de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was;
- e.
de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien;
- f.
de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden;
- g.
de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt;
- h.
de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt;
- i.
de redelijkheid van een eventueel aan de derde aangeboden schadeloosstelling.11.
4.4
Indien een contractant wanprestatie pleegt, betekent dit allerminst vanzelfsprekend dat deze daarmee ook onrechtmatig handelt jegens een derde. De drempel ligt hoog. Dat blijkt ook uit de in het onder 4.1.1 geciteerde arrest: "niet onder alle omstandigheden".12.
4.5.1
Als gezegd, heeft Uw Raad een aantal potentieel relevante omstandigheden genoemd. M.i. ligt het zwaartepunt bij de kenbaarheid van de belangen van de derde, waaraan niet afdoet dat deze factor slechts één van de omstandigheden is die uitdrukkelijk worden vermeld. Ik leid dat af uit de in 4.1.1 gecursiveerde passage. Immers is niet goed duidelijk hoe men zich zou kunnen laten leiden door belangen die men niet kent of ten minste behoorde te kennen. Met name is dan heel onduidelijk wát men zou moeten doen of nalaten.
4.5.2
Ik ben geneigd nog een stapje verder te gaan. In beginsel13. zal niet onrechtmatig worden gehandeld ten opzichte van derden wier belangen men niet kon of behoefde te kennen;14. in voorkomende gevallen zou, mede afhankelijk van andere relevante omstandigheden, voldoende kunnen zijn dat schade aannemelijk is,15. maar (ook) daarover heeft HZPC niets (concreets) aangevoerd.
4.5.3
De hier bepleite benadering is allerminst spectaculair. Zij strookt m.i. met de algemene uitgangspunten in het aansprakelijkheidsrecht. Los van een enkele risicoaansprakelijkheid is men niet aansprakelijk voor onbekende risico's of risico's die men niet behoort te kennen.16.
4.6
Het Hof heeft zijn oordeel, in de onder 3.4 sub a vermelde lezing, op de onder 4.5 genoemde benadering gebaseerd. Als deze lezing van zijn oordeel juist is, mislukken de klachten omdat 's Hofs oordeel juist is. Onderdeel 2 voert, zoals we zagen, weliswaar aan dat HZPC heeft aangevoerd dat Veritas B.V. haar belangen wel had moeten kennen, maar het Hof mocht aan deze in genen dele uitgewerkte en niet toegelichte stelling voorbij gaan. De andere klachten doen in deze lezing niet ter zake.
4.7
In de doctrine wordt verschillend geoordeeld over de vraag of voor aansprakelijkheid op de hier besproken voet vereist is dat de aangesprokene wanprestatie jegens een ander pleegt.17. Ik meen daaraan voorbij te kunnen gaan omdat:
- a)
het Hof zich daarover niet heeft uitgelaten en
- b)
de klachten daarop - anders dan de s.t. van HZPC18. - niet inhaken.
5. Bespreking van het middel
5.1
Het eerste onderdeel richt zich met een rechtsklacht tegen het oordeel van het Hof in rov. 2.2. Het voert aan dat het Hof heeft miskend dat voor de vraag of Veritas B.V. onrechtmatig jegens HZPC heeft gehandeld, wel degelijk van belang is dat [betrokkene 1] een opdracht tot inspectie heeft gegeven aan ofwel de Angolese "agent" ofwel (door tussenkomst van die agent) aan (hoofdkantoor) van Veritas Parijs, waarna de uitvoering van deze opdracht contractueel is doorgeschoven naar Veritas B.V. Immers, volgens het onderdeel is de door de Hoge Raad ontwikkelde leer, zoals verwoord in het arrest Vleesmeesters/Alog19. en onlangs in [B/C],20. van toepassing. Het Hof heeft, door deze leer niet van toepassing te achten in de onderhavige zaak, de leer te beperkt uitgelegd en daarmee een onjuiste maatstaf toegepast.
5.2
Deze klacht faalt omdat niet wordt aangegeven waarom zou moeten worden aangenomen dat "de Angolese agent" of "het hoofdkantoor" de opdracht contractueel zou hebben "doorgeschoven" naar Veritas B.V. Het Hof heeft daaromtrent niets vastgesteld en het onderdeel doet geen beroep op uiteenzettingen in feitelijke aanleg waarin deze stelling is betrokken. Weliswaar gaat het Hof er van uit dat bij Veritas B.V. een van HZPC afkomstig "request for inspection" is beland, maar daaruit volgt nog niet dat andere Veritas-ondernemingen een opdracht hebben doorgeschoven. Ik sluit niet uit dat het Hof dit wél heeft verondersteld (evenals mrs Van Duivendijk-Brand en Jansen; s.t. onder 5.3), maar uit het arrest blijkt daarover niets. Het volgt evenmin zonder meer uit de onder 1.3 weergegeven feitenvaststelling. Rov. 3.2 wijst veeleer in tegengestelde richting.
5.3
Bovendien miskent het onderdeel dat het Hof - voor zover hier van belang - niet meer of anders heeft overwogen dan dat er geen overeenkomst bestond tussen [betrokkene 1] en Veritas B.V. Op dat oordeel valt redelijkerwijs niets af te dingen wanneer we ervan uitgaan dat de Angolese afnemer opdracht heeft gegeven aan de lokale agent, waarmee Rechtbank en Hof klaarblijkelijk tot uitdrukking hebben willen brengen dat tussen beide (en dus niet tussen deze afnemer en Veritas B.V.) een overeenkomst tot stand is gekomen. Ook de s.t. van mrs Ynzonides en Burgman sub 8 en onderdeel 8 gaan daar trouwens van uit. Niet gesteld of gebleken is dat zich een situatie als bedoeld in art. 6:159 BW voordoet; het onderdeel doet op dergelijke stellingen dan ook geen beroep.
5.4
Zelfs als de klacht op zich hout zou snijden, zou dat nog niet betekenen dat de vordering van HZPC zou slagen. Ik moge verwijzen naar hetgeen onder 3 en 4 werd uiteengezet.
5.5
De klacht behelst nog enkele voortbouwende verwijten aan het adres van het Hof. Nu deze geheel zijn gebaseerd op het hiervoor besproken ondeugdelijke uitgangspunt
("Dit alles klemt eens te meer" en "Gegrondbevinding van de zojuist geformuleerde klachten ...") zijn ze eveneens tot mislukken gedoemd.
5.6.1
Onderdeel 2 betoogt dat, mocht het Hof hetgeen onderdeel 1 aanvoert niet hebben miskend, het oordeel in rov. 4.3 waarin het Hof de zaak in de sleutel plaatst van "het enkele feit dat de fax bij Veritas B.V. in het ongerede is geraakt", onbegrijpelijk dan wel onvoldoende is gemotiveerd.
5.6.2
Bovendien zou het Hof voorbij zijn gegaan aan een aantal in de mvg onder 39 door HZPC aangevoerde feiten en omstandigheden ter onderbouwing van het onrechtmatige karakter van het handelen van Veritas B.V. HZPC zou hebben aangevoerd dat "dit" (het achterwege laten van een eenvoudige controle of inspectie) "gelet op de gangbare praktijk niet van haar verwacht werd" en dat "zij gegeven die praktijk mocht vertrouwen dat inspectie tijdig zou plaatsvinden na verzending van het "request for inspection".
5.6.3
Ten slotte wordt nog aangeroepen dat de "handelspraktijk zo zijn eigen gebruiken heeft".
5.7
Om met dit laatste te beginnen: HZPC heeft inderdaad het woord handelspraktijk laten vallen,21. maar anders dan de ponens wil doen geloven, wordt daarmee niets gezegd over wat gemeenlijk wordt bedoeld met "handelspraktijk". Integendeel: de stelling ziet klaarblijkelijk (gezien de inbedding in de daaraan voorafgaande stellingen) uitsluitend op hetgeen tussen HZPC en Veritas B.V. gebruikelijk zou zijn.
5.8
De onder 5.6.1 weergegeven motiveringsklacht voegt niets toe aan de onder 5.6.2 vermelde - zo dadelijk te behandelen - klacht. Zij berust bovendien op een verkeerde lezing. In hetgeen daaraan voorafgaat, heeft het Hof al de nodige stellingen van HZPC besproken. In rov. 4.3 behandelt het Hof slechts hetgeen in zijn ogen nog overblijft na hetgeen al is afgehandeld. Daarom is niet juist dat het Hof zich zou hebben beperkt tot de in 5.6.1 genoemde kwestie.
5.9
Daarmee zijn we aangeland bij de slotklacht die scharniert om stellingen in de mvg onder 39. Het gaat hier om de toelichting op grief 5 waarin de Rechtbank wordt verweten bij haar oordeel nopens de vraag of Veritas B.V. onrechtmatig heeft gehandeld jegens HZPC onvoldoende acht te hebben geslagen op "alle feiten en omstandigheden van het geval". In de "Toelichting" op deze grief worden - zonder enige nadere uitwerking - negen stellingen geëtaleerd. Ik loop ze hierna langs.
5.10
De stelling (a) dat de belangen van HZPC nauw waren betrokken bij een behoorlijke uitvoering door Veritas van de inspectie is te vaag. Bovendien gaat het niet om de vraag of deze inspectie "behoorlijk" is uitgevoerd nu vast staat dat er geen inspectie is geweest. Waarom Veritas "hiermee" bekend had moeten zijn (stelling b) komt evenmin uit de verf. Het aantal inspecties dat Veritas B.V. doet is in dat verband niet van belang. Mogelijk zou het aantal inspecties dat Veritas deed naar aanleiding van faxen of verzoeken van HZPC wél gewicht in de schaal hebben kunnen leggen, maar daarover wordt niets aangevoerd. Hetzelfde geldt voor de stelling (c) (dat Veritas deskundige is op het gebied van inspecties).
5.11
Het Hof heeft niet miskend dat Veritas een verzoek tot inspectie heeft ontvangen (stelling d). Het is daar veronderstellenderwijs vanuit gegaan (rov. 4.2).
5.12
De stelling betrokken onder eerste (e) werd onder 4.5.1 al behandeld.
5.13
De stelling onder tweede (e) (het was voor Veritas een kleine moeite geweest de "juiste inspectie" uit te voeren) mist om twee zelfstandige redenen belang. In de eerste plaats op de onder 5.10 vermelde grond. Bovendien omdat de fax - naar in cassatie niet wordt bestreden - in het ongerede is geraakt wat het toch wat lastig maakte om de inspectie uit te voeren.
5.14
Stelling f (HZPC mocht er gezien "de gangbare praktijk" op vertrouwen dat de inspectie zou worden uitgevoerd) legt wél enig gewicht in de schaal. Blijkens rov. 4.1 heeft het Hof die stelling evenwel niet over het hoofd gezien. In rov. 4.3 heeft het Hof deze stelling nadrukkelijk gewogen en te licht bevonden. Anders dan het onderdeel aanvoert, heeft het Hof de stelling dus wel degelijk behandeld.
5.15
Stelling g behelst dat Veritas ook achteraf niet voldoende tijdig heeft geprobeerd alsnog voor keuring te zorgen, het "tijdige verzoek" van HZPC ten spijt. Veritas B.V. heeft deze stelling als onbegrijpelijk afgedaan omdat het schip immers al was vertrokken, terwijl zij ontkent zo'n verzoek te hebben ontvangen (mva onder 25). Tegen de achtergrond van dit - op het eerste gezicht plausibele22. - verweer is stelling g ontoereikend zodat het Hof er niet specifiek op behoefde in te gaan.
5.16.1
Veritas B.V. zou zich tegen "een dergelijk evenement" wel en HZPC niet hebben kunnen indekken (stelling h). Veritas B.V. heeft hiertegen een weinig nuttig verweer gevoerd (mva onder 25). Zonder belang is deze kwestie niet; zie hiervoor onder 4.3. Maar zij lijkt mij niet voldoende zwaarwegend om te kunnen zeggen dat het Hof tot een ander oordeel had moeten komen.
5.16.2
Bovendien is ook deze stelling in het geheel niet onderbouwd. Erg aannemelijk is zij bovendien niet. Als juist zou zijn dat HPZC aansprakelijk is jegens haar Angolese afnemer (wat de onderhavige procedure lijkt te suggereren; erg duidelijk is het allemaal niet)23. behoeft enige nadere toelichting waarom zodanige aansprakelijkheid onverzekerbaar zou zijn. Eveneens was toelichting nodig geweest voor de kennelijk betrokken stelling dat Veritas B.V. aansprakelijkheid voor een schade als in deze procedure gevorderd wél had kunnen verzekeren nu niets begrijpelijks is aangevoerd over de reden waarom HPZC de schade heeft geleden (waarom moest zij de onderhavige inspectiekosten in Angola dragen; waarom moest zij de andere kosten maken, gesteld al dat het rechtens toelaatbaar zou zijn geweest om in de gegeven omstandigheden steekpenningen te betalen).24.
Conclusie
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden,
Advocaat-Generaal
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑09‑2012
HZPC duidt deze persoon aan als [betrokkene 1], het Hof - meestal - ook, Veritas B.V. heeft het over [betrokkene 1]. In navolging van in feitelijke instanties overgelegde 'request for inspection' (prod. 2 bij inleidende dagvaarding) ga ik uit van [betrokkene 1].
Rov. 1.7.
Zie het bestreden arrest rov. 1.7.
Zie de inleidende dagvaarding onder 14 en 15 (p. 5) en onder a) en b) op p. 7.
Rov. 1.8.
HR 24 september 2004, LJN AO9069, NJ 2008/587 C.E. du Perron. Zie over dit arrest uitvoerig M.JH. van Laarhoven, NTBR 2005/2 p. 48 e.v.
HR 20 januari 2012, LJN BT7496, NJ 2012, 59.
Conclusie onder 2.2.
Zie over deze zorgplicht ook A-G Timmerman in zijn conclusie vóór HR 24 september 2004, NJ 2008 587 C.E. du Perron onder 2.5 e.v.
Du Perron in zijn noot onder HR 24 september 2004, LJN AO9069, NJ 2008, 587.
Zie ook Mon. Nieuw BW B-57 (Cahen) 2004, par. 6.1.
Uitzonderingen zijn denkbaar; zo bijvoorbeeld de notaris die een ongeldig testament opstelt. Het moge zijn dat hij niet op de hoogte is van de belangen van de concrete erfgenamen - van wier bestaan hij allicht niet op de hoogte is - maar hij weet wel dat erven kunnen worden benadeeld als hij een fout maakt; het voorbeeld is ontleend aan de dissertatie van Du Perron nr 300. Daarom is voor de notaris alleszins kenbaar dat erven nadeel zullen kunnen lijden zodat hij zijn gedrag erop kan afstemmen nadeel voor hen te voorkomen.
Wellicht is een uitzondering denkbaar in een situatie waarin de derde redelijkerwijs mocht vertrouwen dat met zijn belangen rekening werd gehouden, ook wanneer deze belangen voor degene die onrechtmatig handelen wordt aangewreven niet kenbaar waren. Aldus wellicht Du Perron onder HR 24 september 2004, NJ 2008/587. Helemaal zeker ben ik daar niet van omdat hij deze casus niet bespreekt. Maar waarschijnlijk zitten Du Perron en ik niet op een ander spoor, zo leid ik uit zijn dissertatie af. Daarin noemt hij twee gronden waarop een zorgplicht van een contractant ten opzichte van een derde kan worden gebaseerd: door deze partij bij de derde gewekt vertrouwen en heteronome normen (Overeenkomst en derden p. 263/4). Zo'n partij zal een dergelijk vertrouwen gemeenlijk niet kunnen oproepen als hij de belangen van de derde niet kende. Verderop wijst Du Perron er terecht op dat voorzienbaarheid van schade niet voldoende is (p. 266); zie nader p. 289 en 290.
Zie nader ook Du Perron, diss. no. 335 en 336.
Vgl. HR 17 december 2010, LJN BN6236, NJ 2012/155T. Hartlief. Voor de goede orde: als eenmaal onrechtmatig is gehandeld, is wél mogelijk dat ook de schade die men niet in het vizier had of behoefde te hebben moet worden vergoed; maar dat is een geheel andere kwestie.
Zie bijvoorbeeld Van Laarhoven, t.a.p.; Du Perron onder HR 24 september 2004, LJN AO9069, NJ 2008, 587.
De s.t. van mrs Ynzonides en Burgman onder 11.
HR 24 september 2004, LJN AO9069, NJ 2008, 587.
HR 20 januari 2012, LJN, BT7496, NJ 2012, 59.
Mvg onder 39 sub f.
Immers blijkt uit de inleidende dagvaarding onder 5 dat dit verzoek inderdaad pas is gedaan nadat het schip al was vetrokken; zie ook hiervoor onder 1.5.
Ter gelegenheid van de pleidooien heeft het Hof onder meer op dit punt een vraag gesteld. Het in het p.v. te vinden antwoord van mr Mazel (één van de advocaten van HPZC) is niet erg verhelderend. Ingeval van vernietiging van het bestreden arrest zal dat m.i. een serieus probleem voor HPZC zijn, evenals trouwens de gevorderde steekpenningen ad U$ 20.000 (waarvoor geen kwitantie is afgegeven, zoals mr Mazel ter comparitie in prima ook heeft verklaard).
Zie de vorige voetnoot.
Beroepschrift 10‑01‑2012
CASSATIEDAGVAARDING
Heden, dinsdag tien januari tweeduizendtwaalf (10-01-2012), op verzoek van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid HZPC Holland B.V. gevestigd te Joure, gemeente Skarsterlân (‘HZPC’), die te dezer zake woonplaats kiest aan de Claude Debussylaan 80, 1082 MD Amsterdam, ten kantore van de behandelend advocaat Mr M. Ynzonides (De Brauw Blackstone Westbroek N.V.), alsmede aan het Prinses Margrietplantsoen 76,2 595 BR Den Haag, ten kantore van Mr P.A. Ruig (Ruig & Partners), welke laatste door HZPC tot advocaat bij de Hoge Raad wordt gesteld,
heb ik,
[mr Eric Leonardus Barbara Hundscheidt, als gerechtsdeurwaarder gevestigd te Rotterdam en aldaar kantoorhoudende aan de Westerstraat 5–7;]
AAN:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bureau Veritas-Inspection-Valuation Assessment and Control-Bivac B.V. (‘Veritas B.V.’),g evestigd te Rotterdam, die te dezer zake in de vorige instantie laatstelijk woonplaats gekozen heeft te Capelle aan den IJssel, 2908 ME, Barbizonlaan 82, ten kantore van de advocaat Mr J.W. de Haij, op dat laatstgenoemde adres overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dit exploot doende en afschrift van dit exploot:
- □
latende aan: [… R.Oostrom, aldaar werkzaam;]
- □
achterlatende in een gesloten envelop waarop de door de wet voorgeschreven gegevens zijn vermeld, omdat ik daar niemand aantrof aan wie ik rechtsgeldig een afschrift kon laten,
AANGEZEGD:
dat HZPC in cassatieberoep komt van het door het gerechtshof te 's‑Gravenhage onder zaak-/rolnummer 200.047.490/01 gewezen arrest tussen HZPC als appellante en Veritas B.V. als geïntimeerde, dat is uitgesproken op 18 oktober 2011.
Voorts heb ik, deurwaarder, mijn exploot doende en afschrift latende als voormeld, Veritas B.V.
GEDAGVAARD.
om op vrijdag twintig januari tweeduizendtwaalf (20-01-2012) 's‑ochtends om 10.00 uur (de ‘Roldatum’), niet in persoon, maar vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden te verschijnen in het geding ten overstaan van de Hoge Raad der Nederlanden, te houden in het gebouw van de Hoge Raad aan de Kazernestraat 52 te Den Haag,
MET AANZEGGING:
dat van Veritas B.V. bij verschijning in het geding een griffierecht zal worden geheven ter hoogte van EUR 6.047,00;
dat in het geval een verweerder in cassatie onvermogend is, een lager griffierecht wordt geheven, te weten EUR 302,00, indien hij op het tijdstip waarop het griffierecht wordt geheven heeft overgelegd:
- 1o.
een afschrift van het besluit tot toevoeging, bedoeld in artikel 29 van de Wet op de rechtsbijstand, of indien dit niet mogelijk is ten gevolge van omstandigheden die redelijkerwijs niet aan hem zijn toe te rekenen, een afschrift van de aanvraag als bedoeld in artikel 24, tweede lid, van de Wet op de rechtsbijstand, dan wel
- 2o.
een verklaring van de raad voor rechtsbijstand, als bedoeld in artikel 1 van die wet, waaruit blijkt dat zijn inkomen niet meer bedraagt dan de bedragen, bedoeld in artikel 35, derde en vierde lid, telkens onderdelen a tot en met d dan wel in die artikelleden, telkens onderdeel e, van die wet (met dien verstande dat als gevolg van een inmiddels van kracht geworden wijziging van de Wet op de rechtsbijstand nu geldt dat de verklaring wordt verstrekt door het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, bedoeld in artikel 2 van die wet, terwijl de bedragen waaraan het inkomen wordt getoetst zijn vermeld in artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand);
dat Veritas B.V. ervoor moet zorgen dat het door haar verschuldigde griffierecht binnen vier weken na de roldatum waarop Veritas B.V. in het geding verschijnt is bijgeschreven op de rekening van het gerecht waar deze zaak dient dan wel ter griffie is gestort;
dat indien Veritas B.V. op de voorgeschreven wijze (te weten: vertegenwoordigd door een advocaat bij de Hoge Raad der Nederlanden) verschijnt maar het door haar verschijning verschuldigde griffierecht niet tijdig voldoet, en de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, de Hoge Raad tegen Veritas B.V. verstek verleent en het door haar in het cassatieberoep gevoerde verweer buiten beschouwing laat, alsmede het recht van Veritas B.V. om in cassatie te komen vervalt;
TENEINDE:
alsdan namens HZPC tegen voormeld arrest te horen aanvoeren het navolgende:
Middel van cassatie:
schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormen, doordat het gerechtshof in haar te dezen bestreden arrest op de daarin vermelde gronden heeft recht gedaan als in het dictum van dat arrest is aangegeven, zulks om de navolgende, zonodig in onderlinge samenhang te beschouwen redenen.
Inleiding
1.
Deze zaak betreft een geval van nauw samenhangende rechtsverhoudingen tussen diverse partijen. Het Hof heeft zulks miskend, althans zijn oordeel niet naar de eis der wet naar behoren gemotiveerd. Alvorens klachten te formuleren, wordt ter inleiding het volgende opgemerkt.
2.
Het gaat in deze zaak om de verkoop van pootaardappelen door HZPC aan [betrokkene 1] te Angola. Aangezien Angola voorafgaand aan invoer inspectie van de pootaardappelen vereist, schakelt [betrokkene 1] het wereldwijd opererende inspectiebureau Bureau Veritas in voor die inspectie. Meer concreet geeft [betrokkene 1] opdracht tot inspectie aan een lokale agent van Veritas in Angola. Die sluist de opdracht door naar het hoofdkantoor van Veritas in Parijs (de moeder van de gehele Veritas-organisatie). Veritas Parijs stuurt een ‘request for inspection’ aan HZPC met het verzoek om
- (i)
dat formulier nader in te vullen (met name waar en wanneer de inspectie, gelet op de beoogde verscheping, moet plaatsvinden) en
- (ii)
het dan ‘terug’ te sturen naar Veritas B.V. (dochter van Veritas Parijs), zijnde de partij die de inspectie in Nederland zal uitvoeren.
Aldus is geschied, met dien verstande dat (rechtbank en Hof veronderstellenderwijs hebben aangenomen dat) Veritas B.V. de fax van HZPC wel heeft ontvangen, maar dat die fax daar in het ongerede is geraakt. Als gevolg daarvan heeft geen inspectie plaatsgevonden, zijn de pootaardappelen zonder inspectie verscheept (omdat HZPC pas na verscheping erachter is gekomen dat inspectie ten onrechte niet had plaatsgevonden) en heeft HZPC schade geleden doordat ter plekke alsnog (een duurdere) inspectie heeft moeten plaatsvinden en steekpenningen moesten worden betaald, met alle vertraging en daarbij behorende kosten van dien.
3.
HZPC heeft Veritas B.V. aansprakelijk gehouden uit onrechtmatig handelen voor de uit de nagelaten inspectie voortvloeiende schade. In navolging van de rechtbank heeft het Hof die aansprakelijkheid van de hand gewezen. Daarbij concentreert het Hof zich volledig op de niet contractuele rechtsverhouding tussen HZPC en Veritas B.V. Tegen die achtergrond oordeelt het Hof dat het enkele in het ongerede geraken van de fax, hoewel liggend binnen de risicosfeer van Veritas B.V.1., van onvoldoende gewicht is om te concluderen dat Veritas B.V. onrechtmatig jegens HZPC heeft gehandeld. Daarbij acht het Hof het verweer van Veritas B.V. gegrond dat het de verantwoordelijkheid van HZPC is om zich ervan te vergewissen dat inspectie heeft plaatsgevonden.2. De door HZPC in het kader van grief 5 genoemde omstandigheden maken dat volgens het Hof niet anders.
4.
In cassatie staat vast dat tussen [betrokkene 1] en Veritas B.V. geen contractuele band bestond.3. Vast staat ook dat de betreffende afnemer (lees: [betrokkene 1]) ten behoeve van inspectie met de lokale agent in Angola van Veritas Parijs een overeenkomst voor het verrichten van die inspectie sluit.4. Vast staat ten slotte dat door Veritas Parijs vervolgens aan Veritas B.V. opdracht wordt gegeven om de inspectie daadwerkelijk uit te voeren.5. Het Hof heeft — als gezegd — veronderstellenderwijs aangenomen dat Veritas B.V. de fax van HZPC met opgave van plaats en datum van inspectie heeft ontvangen, maar dat die fax bij Veritas B.V. in het ongerede is geraakt.6. Bij wege van hypothetisch feitelijke grondslag mag in cassatie ervan worden uitgegaan dat HZPC de bevestiging dat inspectie had plaatsgevonden steeds pas ontving nadat het schip was vertrokken7. en dat de gang van zaken die tussen partijen jarenlang gebruikelijk was, inhield dat
- (i)
HZPC na het ‘terugsturen’ van het ‘request for inspection’ naar Veritas B.V. niets meer behoeft te doen en erop vertrouwt dat inspectie vervolgens ook plaatsvindt,
- (ii)
Veritas B.V. de inspectie inderdaad gewoon uitvoert waarna verscheping plaatsvindt,
- (iii)
Veritas B.V. niet aan HZPC bevestigt of een inspectie op de opgegeven inspectiedag doorgaat, en
- (iv)
Veritas B.V. alleen in geval de beoogde inspectiedag niet door kan gaan, contact opneemt met HZPC. 8.
5.
Tegen de achtergrond van het voorgaande kan HZPC zich met het oordeel van het Hof niet verenigingen op de navolgende gronden.
Onderdeel 1
6.
Naar aanleiding van grief 1 oordeelt het Hof in r.ov. 2.2 het volgende: ‘Dat tussen [betrokkene 1] en andere onderdelen van ‘Veritas’ een overeenkomst tot stand was gekomen kon de rechtbank voor de in het onderhavige geding aan de orde zijnde vraag, namelijk of Veritas B.V. onrechtmatig heeft gehandeld, buiten beschouwing laten.’ Dit oordeel is rechtens onjuist op grond van het navolgende.
7.
Voorop staat het volgende. Wanneer iemand (lees: Veritas, niet zijnde de B.V.) zich contractueel heeft gebonden (lees: met [betrokkene 1]), waardoor de contractverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden (lees: HZPC), die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, staat het hem niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die derden (lees: HZPC) bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben.9.
Dat geldt dan uiteraard niet alleen voor de Veritas-partij die zich contractueel heeft verbonden jegens [betrokkene 1], maar ook voor Veritas B.V. die zich contractueel jegens voornoemde Veritas-partij heeft verbonden om de opdracht tot inspectie van [betrokkene 1] daadwerkelijk uit te voeren. Tegen deze achtergrond miskent het Hof dat voor de vraag of Veritas B.V. onrechtmatig handelen jegens HZPC kan worden verweten, wel degelijk van belang is dat [betrokkene 1] een opdracht tot inspectie heeft gegeven aan ofwel de Angolese agent ofwel (door tussenkomst van die agent) aan (hoofdkantoor) Veritas Parijs, waarna de uitvoering van deze opdracht contractueel is doorgeschoven naar Veritas B.V. Die contractuele verhouding tussen Veritas (niet zijnde de B.V.) en [betrokkene 1] — en met name het daaruit voortvloeiende tekortschieten van de opdrachtnemer10. jegens [betrokkene 1] indien inspectie ten onrechte achterwege blijft door een voor risico van de opdrachtnemer komend in het ongerede raken van de fax waarin datum en plaats van inspectie worden doorgegeven — kleurt immers in niet onaanzienlijke mate de zorgplicht die op Veritas B.V., als uiteindelijke uitvoerder van de opdracht, komt te rusten jegens niet alleen [betrokkene 1] als uiteindelijke opdrachtgever van de inspectie maar ook jegens HZPC als evident (en ook voor Veritas B.V. kenbare) belanghebbende bij een tijdige inspectie (het is ook Veritas Parijs die HZPC vraagt of Veritas B.V. mag komen inspecteren, niet andersom). Dit alles geldt eens te meer nu Veritas zich extern presenteert als (wereldwijd) één organisatie, Veritas B.V. in deze procecure zelf ook niet of nauwelijks onderscheid maakt tussen diverse entiteiten11. en ook het Hof gemakshalve spreekt van een onderneming, waaronder begrepen de verschillende, al dan niet afzonderlijk rechtspersoonlijkheid bezittende vestigingen.12. Gelet hierop was en is het aan Veritas B.V. om helderheid te verschaffen over de diverse contractuele verhoudingen, daar waar zij zich wil verschuilen achter het handelen (beter: nalaten) van de contractuele wederpartij van [betrokkene 1].
8.
Gegrondbevinding van de zojuist geformuleerde klacht brengt mee dat ook het voortbouwende oordeel van het Hof in r.ov. 3.2 niet in stand kan blijven. Door daarnaast in r.ov. 3.2 te overwegen dat het Hof zal onderzoeken of Veritas B.V. onrechtmatig jegens HZPC heeft gehandeld hoewel Veritas B.V. geen wanprestatie (lees: jegens HZPC) heeft gepleegd, miskent het Hof wederom dat het niet gaat om de wanprestatie van Veritas B.V. jegens HZPC (die er bij gebreke van een contractuele relatie tussen die twee immers niet kan zijn) maar om
- (i)
de rechtsverhouding tussen Veritas B.V. en Veritas Parijs die haar heeft ingeschakeld om de inspectie uiteindelijk uit te voeren (en de daaruit voorvloeiende wanprestatie van Veritas B.V. jegens Veritas Parijs) en
- (ii)
de in elk geval op Veritas B.V. als uiteindelijke uitvoerder van de inspectie rustende bijzondere zorgplicht jegens niet alleen [betrokkene 1] maar ook en vooral HZPC.
Een en ander verklaart ook waarom HZPC zich niet, gelijk het Hof in r.ov. 2.2 overweegt, heeft beroepen op vereenzelviging van alle Veritas-ondernemingen dan wel toerekening van de wanprestatie van één van de Veritas-ondernemingen aan Veritas B.V. Het gaat louter en alleen om de eigen rol van Veritas B.V. in het kader van (het nalaten van) de uitvoering van de inspectie, maar wel in het licht van de contractuele relatie tussen [betrokkene 1] en de opdrachtnemende Angolese agent dan wel Veritas Parijs door wie Veritas B.V. op haar beurt is ingeschakeld.
Onderdeel 2
9.
Mocht het Hof het voorgaande niet hebben miskend, dan is zijn oordeel in r.ov. 4.3 onbegrijpelijk respectievelijk niet naar de eis der wet naar behoren gemotiveerd. In het licht van hetgeen in par. 4 en 7 van deze dagvaarding is aangevoerd, is immers onbegrijpelijk dat het Hof de zaak in de sleutel plaatst van ‘het enkele feit dat de fax bij Veritas B.V. in het ongerede is geraakt’. In datzelfde licht had het Hof bovendien niet zonder enige noemenswaardige motivering voorbij mogen gaan aan de door HZPC — in het voetspoor van r.ov. 3.4 van het in voetnoot 7 genoemde arrest van Uw Raad — in het kader van grief 513. onder a. tot en met h. aangevoerde feiten en omstandigheden ter onderbouwing van het onrechtmatige karakter van het handelen van Veritas B.V. (HZPC verzoekt Uw Raad de aldaar genoemde feiten en omstandigheden als hier herhaald en ingelast te beschouwen). Nu blijkt immers in het geheel niet dat en zo ja op welke wijze het Hof de diverse feiten en omstandigheden tegen elkaar heeft afgewogen. Meer specifiek blijkt niet waarom de door HZPC aangevoerde feiten en omstandigheden niet opwegen tegen het enkele feit dat HZPC een (eenvoudige) controle of inspectie tijdig had plaatsgevonden, achterwege heeft gelaten. HZPC heeft immers aangegeven dat dit gelet op de tussen partijen gangbare praktijk niet van haar verwacht werd en dat zij gegeven die praktijk erop mocht vertrouwen dat inspectie tijdig zou plaatsvinden nadat zij het ingevulde ‘request for inspection’ had ‘teruggestuurd’ naar Veritas B.V. De handelspraktijk heeft zo zijn eigen gebruiken en zo ook in dit specifieke geval; daar had het Hof niet zonder enige motivering aan voorbij mogen gaan.
Door dat wel te doen, heeft het Hof aan de zaak geen recht gedaan.
Op grond van dit middel:
vordert HZPC dat het arrest waartegen het cassatieberoep is gericht door de Hoge Raad zal worden vernietigd, met zodanige verdere beslissing als de Hoge Raad passend zal achten, kosten rechtens.
[…]Deurwaarder
De kosten van dit exploot zijn: [€ 76.17]
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 10‑01‑2012
Veritas B.V. heeft dit erkend, zo blijkt ook uit pag. 1–2 van het proces-verbaal van comparitie op 5 september 2011 in appel.
Saillant detail is dat namens Veritas B.V. tijdens de comparitie in appel (zie vorige noot, pag. 2 proces-verbaal) is aangegeven dat Veritas nooit aanleiding heeft gegeven dat (lees: of inspectie wel heeft plaatsgevonden) te moeten controleren.
Zie arrest Hof r.ov. 2.2, eerste en tweede volzin.
Zie vonnis rechtbank r.o.v. 2.2, van welke feiten ook het Hof uitgaat blijkens r.ov. 1.1. Zie ook r.ov. 5.2 vonnis rechtbank en r.ov. 1.3 arrest Hof.
Zie wederom vonnis rechtbank r.ov. 2.2 (in r.ov. 5.2 spreekt de rechtbank ook nog over het doorgeven van de opdracht door de agent aan Veritas Parijs) en arrest Hof r.ov. 1.1. Naar Nederlands recht kwalificeert Veritas B.V. dan als hulppersoon van Veritas Parijs daar waar het de uitvoering van de opdracht tot inspectie van [betrokkene 1] (al dan niet via de agent in Angola) aan Veritas Parijs betreft.
Arrest Hof r.ov. 4.2.
Het Hof laat in r.ov. 1.4 deze kwestie uitdrukkelijk in het midden.
Zie voor deze stellingen aan de kant van HZPC inleidende dagvaarding, par. 4 en 18; proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg, pag. 1–2 (zelfs onder het kopje: ‘Partijen zijn het eens over het navolgende’); productie 16 van HZPC zoals gehecht aan het proces-verbaal van comparitie in eerste aanleg; proces-verbaal van comparitie in appel, pag. 2; memorie van grieven, par. 7, 8 en 11 (stap 5 ziet op het ‘terugsturen’ van het ‘request for inspection’). Rechtbank en Hof hebben hieromtrent niets geoordeeld.
HR 24 september 2004, LJN AO9069.
Of dat nu de Angolese agent is die voor de uitvoering Veritas Parijs als hulppersoneel inschakelt, of dat het Veritas Parijs zelf is, maakt verder niet uit. De contractuele keten van [betrokkene 1] naar Veritas B.V. wordt hoogstens één schakel langer.
Zie pleitnota HZPC in appel, par. 9.
Zie arrest Hof r.ov. 1.2 slot.
Zie memorie van grieven, par. 39.