Einde inhoudsopgave
Richtlijn en kader voor strafvordering jeugd en adolescenten, inclusief strafmaten Halt (2021R001)
8 Betekenisvolle interventies
Geldend
Geldend vanaf 01-02-2021
- Redactionele toelichting
De datum van afkondiging is de datum van de Staatscourant.
- Bronpublicatie:
22-01-2021, Stcrt. 2021, 2578 (uitgifte: 22-01-2021, regelingnummer: 2021R001)
- Inwerkingtreding
01-02-2021
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-01-2021, Stcrt. 2021, 2578 (uitgifte: 22-01-2021, regelingnummer: 2021R001)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Voorfase
Jeugdstrafrecht (V)
De officier van justitie zal steeds een afweging maken tussen de aard en ernst van het delict, recidive en omstandigheden van de jeugdige. In het jeugdstrafrecht wordt een persoonsgerichte aanpak toegepast, waarbij het streven is om het risico op recidive te verminderen door criminogene factoren te beperken en beschermende factoren te versterken met de inzet van passende interventies.
De reactie op strafbaar gedrag dient te voldoen aan de volgende uitgangspunten:1.
- –
De aanpak is persoonsgericht, dat wil zeggen risico gestuurd en afgestemd op de jeugdige met zijn lerend vermogen. Daarbij wordt rekening gehouden met de zwaarte van het delict en de ernst van de berokkende schade.
- –
De aanpak is contextgericht, met medeneming van het primaire opvoedingsmilieu, de ouders en het gezin, en andere milieus waarin de jeugdige verkeert, zoals school, werk, vrije tijd en leeftijdgenoten.
- –
De aanpak biedt perspectief, levert een bijdrage aan de ontwikkeling van de jeugdige tot een invoegende, autonome en participatieve volwassene.
Het is wenselijk om de jeugdige verdachte te laten inzien wat de gevolgen zijn geweest van zijn strafbaar handelen. Vergoeding van de door de benadeelde geleden schade is daarom een belangrijk onderdeel van de afdoening.
Ook excuses maken aan het slachtoffer kan bijdragen aan het herstel van de gevolgen van het strafbare feit.
Bij de afhandeling van jeugdstrafzaken wordt de volgende indeling gehanteerd:
Eerste of tweede maal een licht delict | Meerpleger of zwaarder delict | Ernstige delicten of veelpleger |
---|---|---|
– Halt – Voorwaardelijk sepot (schade) – OM-afdoening | – Dagvaarden | – Voorgeleiden – Dagvaarden |
Lichte delicten2.
Bij jeugdige verdachten, die de eerste of tweede maal een licht delict begaan en waarbij er geen signalen zijn van achterliggende problematiek, wordt volstaan met een reactie gericht op normbevestiging. Dit betekent in ieder geval het vergoeden van de geleden schade bijvoorbeeld in het kader van een voorwaardelijk sepot, een reprimande en eventueel een boete of een taakstraf.
Reprimande (registratie/waarschuwing)
Strafbare feiten van een eenvoudig en licht karakter worden door middel van de reprimande buiten het justitiële circuit gehouden. De ouders worden in kennis gesteld en eventuele schade wordt vergoed. Daarnaast wordt geen inhoudelijke sanctie toegepast.
Omstandigheden die een rol kunnen spelen bij de beslissing om te volstaan met een reprimande zijn bijvoorbeeld: zeer jeugdige leeftijd, geringe gevolgen van het feit, optreden van ouders of anderen, zoals school, of het reeds vergoed zijn van toegebrachte schade.
Halt (procedure zie hiervoor 4.2).
De Halt-afdoening is een afdoening van een feit van geringe aard om de jeugdige de mogelijkheid te bieden strafrechtelijke vervolging te voorkomen. De Halt-feiten waarvoor de politie rechtstreeks naar Halt kan verwijzen worden opgesomd in het Besluit Halt-feiten. De officier van justitie heeft de bevoegdheid om ook voor andere strafbare feiten van geringe ernst de jeugdige naar Halt te verwijzen. Daarbij zal een belangrijk onderdeel van de afdoening gericht zijn op excuses maken en vergoeding van de schade. De strafmaat Halt-afdoening is opgenomen in bijlage I.
Boete of taakstraf
Voor veel voorkomende delicten is een richtlijn met uniforme strafmaten opgenomen in de strafmaattabel, bijlage II. In de tabel wordt voor deze delicten een aantal uren taakstraf aangegeven; dit kan een werkstraf of een door de Raad voor de Kinderbescherming geadviseerde leerstraf zijn. Een leerstraf wordt opgelegd als bij de jeugdige een of meer veranderbare criminogene risicofactoren, zoals tekort aan sociale vaardigheden of agressieregulatie zijn geconstateerd, waar met een leerstraf op ingespeeld kan worden. Als er sprake is van achterliggende problematiek kan toezicht en begeleiding, uitgevoerd door de Jeugdreclassering, ingezet worden.
De officier van justitie legt in beginsel een strafbeschikking op of biedt een transactie aan als het een eerste of tweede delict betreft, verdachte bekent en de op te leggen taakstraf beperkt is tot 40 uur.
Een geldboete wordt eveneens als een passende sanctie gezien voor bepaalde delicten voor jongeren, die een bron van inkomsten hebben of in staat moeten worden geacht zelf het geld voor de boete te verdienen. Dit betreft vooral jongeren vanaf 15 jaar. Er is verder geen sprake van signaalgedrag of (vermoede) achterliggende problematiek. Deze afdoening is geschikt voor feiten, die onder het officiersmodel kunnen worden afgedaan (geen ernstig geweld tegen personen, geen zedendelict, geen brandstichting). Vergoeding van geleden schade heeft voorrang op de boete.
De bedragen voor de geldboete staan aangegeven in de strafmaattabel. Bij het bepalen van de geldboete wordt rekening gehouden met draagkracht.
Als het slachtoffer een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend, wordt zo mogelijk een schadevergoedingsmaatregel opgelegd als onderdeel van de straf.
Zwaardere en ernstige delicten, meer- en veelplegers.
Onder een meerpleger wordt verstaan: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie in de laatste drie jaar tenminste twee processen-verbaal zijn opgemaakt waarop een inhoudelijke justitiële afdoening is gevolgd en die opnieuw een misdrijf pleegt.
Een jeugdige veelpleger is: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie meer dan vijf processen-verbaal (waarop een inhoudelijke justitiële afdoening is gevolgd) zijn opgemaakt waarvan het laatste in de afgelopen 12 maanden.
In geval van een zwaarder delict of een meerpleger volgt een dagvaarding voor de kinderrechter, tenzij de officier van justitie van oordeel is dat gezien de relatief geringe ernst van het feit en de omstandigheden van de jeugdige opnieuw kan worden volstaan met een (zwaardere) transactie of strafbeschikking.
Indien opnieuw een taakstraf wordt overwogen dan leidt dit tot een verhoging van maximaal 50%. De taakstraf wordt dan als uitgangspunt gevorderd in combinatie met een andere straf of maatregel.
Een afdoening met enkel een taakstraf wordt uitgesloten voor verdachten van ernstige gewelds- en zedendelicten, waarop een gevangenisstraf van 6 jaar of meer is gesteld en die een ernstige aantasting vormen van de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Evenmin kan enkel een taakstraf worden opgelegd bij een van de misdrijven omschreven in de artikelen 240b, 248a, 248b, 248c en 250 Sr.
Bij ernstige delicten of meermalen recidive geldt als uitgangspunt dat voorlopige hechtenis wordt gevorderd en in beginsel een (voorwaardelijke) jeugddetentie of een maatregel (gedragsmaatregel of Pij) wordt geëist.
Bij deze strafzaken is nader onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming of een gedragsdeskundige geboden om een gerichte effectieve interventie te kunnen inzetten. Trajecten, passend voor deze jongeren zijn onder meer Intensieve Traject Begeleiding (ITB) in het kader van toezicht en begeleiding door de Jeugdreclassering, de Gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen (GBM) of de maatregel Plaatsing in een inrichting voor Jeugdigen (PIJ).
Toezicht en begeleiding door de (jeugd)reclassering kan eventueel gecombineerd worden met elektronische controle.3.
Ter bescherming van het slachtoffer kan als maatregel een afzonderlijk contactverbod worden ingezet. Bij hardnekkig overlast gevend gedrag kan een afzonderlijk gebiedsverbod aan de orde zijn. Ook kan gedacht worden aan een gedragsaanwijzing o.g.v. 509hh Sv.
Bij de toepassing van voorlopige hechtenis geldt het bepaalde in artikel 493 Sv als uitgangspunt: de kinderrechter dient ambtshalve te toetsen of de voorlopige hechtenis geschorst kan worden. Als lijn moet worden gehanteerd dat de voorlopige hechtenis wordt geschorst, tenzij de ernst van het feit, en/of de stand van zaken in het onderzoek dit niet toelaten. Voorts wordt ervan uitgegaan dat een plan van aanpak voor begeleiding door jeugdreclassering gereed is en behandeling in een ambulant of civiel kader tot de mogelijkheden behoort.
De Gedragsbeïnvloedende maatregel voor jeugdigen (GBM) is vooral aan de orde bij een doelgroep waarbij sprake is van ernstig delictgedrag in combinatie met zwaardere gedragsproblemen. Het programma in het kader van de GBM kan bestaan uit een gedragsinterventie gericht op het terugdringen van recidive, zoals intensieve systeemgerichte behandeling of, indien nodig, een therapeutische behandeling of verslavingszorg.
Bij de keuze of een interventie wordt ingezet in het kader van bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke jeugddetentie of in het kader van de GBM, vormen de intensiteit en duur van de in te zetten interventies, uitgangspunten. De beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit brengen met zich mee dat het stellen van voorwaarden die langer duren dan zes maanden of bijzonder intensief van aard zijn, bij voorkeur worden toegepast in het kader van deze maatregel in plaats van in het kader van de voorwaardelijke taakstraf of jeugddetentie.4.
Indien bij het mislukken van een ambulant traject langdurige intramurale behandeling noodzakelijk is, zal een voorwaardelijke PIJ-maatregel aan de orde zijn. Bij een voorwaardelijke PIJ-maatregel kan bij onvoldoende medewerking aan het behandeltraject een ‘time-out’ worden ingezet om de jeugdige te bewegen de begeleiding of behandeling te hervatten.
Als de jongere niet naar behoren meewerkt aan de uitvoering van de GBM wordt een ‘time-out’ overwogen of de omzetting in de nog resterende vervangende jeugddetentie gelast, indien de verwachting is dat de jongere zal blijven weigeren mee te werken. Bij omzetting wordt de vervangende jeugddetentie direct ten uitvoer gelegd. Een stevige ‘stok achter de deur’ is daarom van belang. Bij de vordering tot het opleggen van een Gedragsbeïnvloedende maatregel wordt voor elke maand dat de maatregel duurt maximaal een maand vervangende jeugddetentie gevorderd.
Als een jeugdige tijdens de uitvoering van de maatregel een nieuw strafbaar feit pleegt, dient overleg plaats te vinden met de officier van justitie over de vraag of de maatregel kan worden voortgezet.
Daarbij wordt opgemerkt dat de algemene voorwaarde van het niet plegen van strafbare feiten niet per definitie geldt ten aanzien van de GBM. Als de jeugdige zich in zo’n geval door het gepleegde strafbare feit niet aan het programma van de GBM kan houden (denk aan school, dagbesteding, begeleiding etc.), kan worden gekozen voor een omzetting. Indien de jongere voor het strafbare feit in voorlopige hechtenis zit, dan schort dit ingevolge art. 77w, achtste lid Sr de termijn van de maatregel op. Dit geldt overigens ook bij vrijheidsbeneming op civiele titel. Als deze opschorting van zodanige duur is dat het programma niet direct kan worden hervat, kan de maatregel worden omgezet in vervangende jeugddetentie.
Expliciteren bijzondere voorwaarden, toezicht en begeleiding en jeugdhulp
De instantie die wordt belast met toezicht en begeleiding bij het naleven van bijzondere voorwaarden wordt zoveel mogelijk expliciet in de vordering opgenomen.
Ook de overige bijzondere voorwaarden worden expliciet vermeld in de vordering, zodat duidelijkheid wordt verkregen over de reikwijdte van het toezicht in het vonnis en in de fase van de tenuitvoerlegging.
Richting de veroordeelde wordt op die manier maximale duidelijkheid gecreëerd over aan welke voorwaarden hij moet voldoen. Ook voor de uitvoerder van de (jeugd)reclassering vormt dit een leidraad.
Uitgangspunt is dat bij toepassing van het jeugdstrafrecht het toezicht wordt opgedragen aan de jeugdreclassering of, in geval van een ondertoezichtstelling, aan de gezinsvoogd.
Vanaf 16 jaar kan, gelet op de persoonlijke ontwikkeling en omstandigheden van de adolescent, ook gekozen worden voor toezicht en begeleiding door de volwassenenreclassering.
Sinds de inwerkingtreding van de Jeugdwet per 1 januari 2015 ligt de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van jeugdreclassering en jeugdhulp bij de gemeenten. Jeugdreclassering mag enkel worden uitgevoerd door daarvoor gecertificeerde instellingen. In de vordering wordt expliciet opgenomen aan welke instelling het (jeugd)reclasseringstoezicht wordt opgedragen. Ook indien een aanvullende vorm van jeugdhulp of een specifieke gedragsinterventie noodzakelijk is wordt dit zoveel mogelijk expliciet gevorderd, zodat dit duidelijk kan worden opgenomen in het vonnis.
Voetnoten
Visie Raad voor de Kinderbescherming op jeugdstrafzaken, 29 juli 2009.
Als licht delict worden aangemerkt alle feiten in de strafmaattabel tot 40 uur/€ 200,-..
Zie hiervoor het beleidskader Elektronische Controle.