Het onderzoek van de deskundigen houdt meer conclusies in, die ik hier buiten beschouwing laat (zie vonnis, blad 4).
HR, 16-01-2024, nr. 21/03578
ECLI:NL:HR:2024:35
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-01-2024
- Zaaknummer
21/03578
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2024:35, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑01‑2024; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:1220
ECLI:NL:PHR:2023:1220, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑11‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2024:35
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑01‑2024
Inhoudsindicatie
Medeplegen diefstal met geweld, art. 312.2.2 Sr. 1. Afwijzing van een bij (te laat ingediende) appelschriftuur gedaan en ttz. in hoger beroep gehandhaafd voorwaardelijk verzoek tot aanvullend deskundigenonderzoek en onderzoek aan alle stukken van overtuiging, o.g.v. noodzaakcriterium (verzoek is onvoldoende onderbouwd). 2. Afwijzing van een bij (te laat ingediende) appelschriftuur gedaan en ttz. in hoger beroep gehandhaafd voorwaardelijk verzoek tot horen van 4 getuigen, op de grond dat onvoldoende is onderbouwd waarom er enige noodzaak is om onderzoekswens toe te wijzen (ontbrekende onderbouwing). 3. Bewijsklacht. Verweren m.b.t. betrouwbaarheid van aangevers en redengevendheid voor bewijs van NFI-rapport en verklaringen van NFI-deskundigen. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03578
Datum 16 januari 2024
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 20 augustus 2021, nummer 21-003558-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. van Stratum, advocaat te ’s-Gravenhage, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde gevangenisstraf van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
- vermindert deze in die zin dat deze drie jaren en tien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren beloopt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren T. Kooijmans en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 januari 2024.
Conclusie 21‑11‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Gekwalificeerde diefstal, art. 312 Sr. Middelen 1 en 2: klachten over afwijzing verzoeken met betrekking tot het aanwijzen en horen van een deskundige, en het horen van een aantal getuigen. Middel 3: klacht over motivering van bewezenverklaring in het licht van het ter terechtzitting gevoerde verweer mbt betrouwbaarheid getuigen en resultaten NFI. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep (81 RO).
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/03578
Zitting 21 november 2023
CONCLUSIE
E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
hierna: de verdachte
I. Inleiding
- 1.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, heeft bij arrest van 20 augustus 2021 het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 21 juni 2019 bevestigd, zij het met aanvulling van gronden aangaande de bewezenverklaring, met verbetering van de kwalificatiebeslissing en met verbetering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij. De verdachte is wegens “diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot het bedrag van € 6.225,-, één en ander zoals nader uitgewerkt in het arrest.
- 2.
Namens de verdachte heeft M. van Stratum, advocaat te 's‑Gravenhage, drie middelen van cassatie voorgesteld.
II. Achtergrond van de zaak
3. De achtergrond van de zaak is als volgt beschreven in het vonnis van de rechtbank Gelderland van 21 juni 2019 (bladen 2-4). Op 3 juni 2015 is [aangever] in zijn woning in [plaats] overvallen. [betrokkene 1] was op dat moment bij hem op bezoek. Via de geopende voordeur kwamen twee mannen de woning binnen. Eén van de mannen had een pistool in de hand en ze vroegen in het Nederlands met een Marokkaans accent waar het geld was. [aangever] werd enkele keren met het pistool op het hoofd geslagen. De mannen bonden de handen van [aangever] en [betrokkene 1] met tape vast. Eén van de mannen was in de woning aan het zoeken. [aangever] gaf aan dat hij € 700,- in zijn broekzak had. De mannen hebben dat geld van hem afgepakt en meegenomen. In het ziekenhuis zijn diverse verwondingen aan de schedel en het gezicht van [aangever] geconstateerd.
4. De woning van [aangever] is onderzocht op sporen. In dat verband heeft de politie onder meer twee stukken van het door de daders gebruikte tape veiliggesteld die door deskundigen van het NFI zijn onderzocht op dadersporen. Op één van de stukken tape zijn twee vingerafdruksporen aangetroffen. Ten aanzien van elk van deze twee sporen hebben twee verschillende deskundigen – dus in totaal vier – geconstateerd dat een zeer grote mate van overeenkomst bestaat met de vingerafdruk van de verdachte en dat geen onverklaarbare dactyloscopische verschillen aanwezig zijn.1.De rechtbank heeft de sporen aangemerkt als dadersporen en daarnaast overwogen dat de verdachte geen redelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor de aanwezigheid van voor hem zeer belastend bewijsmateriaal op de plaats delict. Het verweer dat de verdachte de rol tape eerder zou hebben aangeraakt, waarna de tape later – kennelijk door anderen – bij de overval zou zijn gebruikt, is door de rechtbank verworpen.2.
5. Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij op 3 juni 2015 te [plaats] tezamen en in vereniging met een ander een hoeveelheid geld 700 euro dat aan een ander dan aan verdachte en zijn mededader toebehoorde, te weten aan [aangever] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl deze diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [aangever] en [betrokkene 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maen door:
- Die woning van die [aangever] binnen te gaan,
- Die [aangever] meerdere malen met een pistool tegen het hoofd en in het gezicht te slaan,
- Tegen die [aangever] en/of [betrokkene 1] te zeggen: “waar is het grote geld” en “waar is die geld”, althans woorden van gelijke aard en strekking,
- De handen en polsen van die [aangever] en [betrokkene 1] met tape vast te binden en
- Het pistool tegen de nek van die [aangever] te duwen.”
III. Verzoeken van de verdediging in hoger beroep
6. Het eerste en het tweede middel hebben betrekking op (voorwaardelijke) verzoeken – met betrekking tot het horen en het aanwijzen van een deskundige en het horen van een aantal getuigen – die door de verdediging in de fase van hoger beroep zijn gedaan. Vooraf aan de bespreking van deze middelen, wijs ik op het volgende.
7. De voormalige raadsvrouw van de verdachte heeft bij appelschriftuur van 12 juli 2019 onder meer verzocht [betrokkene 1] als getuige te horen. Op 31 augustus 2020 heeft de nieuwe raadsman van de verdachte het hof bericht de zaak over te nemen.3.Bij voorzittersbeslissing van 28 april 2020 is meegedeeld dat de in de appelschriftuur genoemde getuigen kunnen worden gehoord. Het verhoor van [betrokkene 1] heeft plaatsgevonden op 22 maart 2021 in het bijzijn van de advocaat van de verdachte. Naar aanleiding daarvan heeft de advocaat per e-mail van 5 april 2021 nadere onderzoekswensen aan het hof gestuurd. Op 30 april 2021 is de raadsman bericht dat de voorzitter van het hof de verzoeken vooralsnog heeft afgewezen en dat de raadsman desgewenst zijn verzoeken op de terechtzitting kan herhalen.
8. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 augustus 2021 blijkt dat de raadsman van de verdachte het woord heeft gevoerd overeenkomstig zijn pleitnota die aan het hof is overgelegd en aan het proces-verbaal van de terechtzitting is gehecht. Daarin is onder meer het volgende verzoek opgenomen (hier met weglating van de voetnoten):
“Inleiding
Het namens de verdediging ingediende verzoek bij uw hof tot nader deskundigenonderzoek en aanvullend getuigenverhoor, is door een lid van uw hof echter afgewezen, op gronden die deze niet zonder meer kunnen dragen, bezien in het licht van al hetgeen daaromtrent is aangevoerd. In geval uw hof een bewezenverklaring overweegt, verzoek ik (als zgn. voorwaardelijk verzoek) dat die verzoeken alsnog ingewilligd dienen te worden.
[…]
deskundigenonderzoek
Ook deskundigenonderzoek geeft geen eenduidige uitsluitsel hetgeen werkelijk op de plaats delict is voorgevallen, op welk moment de tape uitgerekt is en treksporen zijn gemaakt en of mijn cliënt strafbare dader zou zijn, terwijl onvoldoende wettig overtuigend steunbewijs met zelfstandige betekenis zich bij de stukken bevind en de feiten zoals gezegd niet eenduidig zijn vast te stellen, ook niet na terug verwijzing van de zaak naar het kabinet rhc.
Deskundigenonderzoek moet niet overschat worden. 'Stille getuigen' spreken niet voor zich. Het gaat slechts om interpretatie van de deskundige. Gelijk ieder mens wordt de waarneming van de onderzoeker vertroebeld door verwachtingseffecten en andere cognitieve vertekeningen.
Het interpreteren van waarnemingen vergt toegang tot achtergrondgegevens in de zaak. Die waren hier echter nagenoeg niet aanwezig bij de forensisch onderzoekers, zodat bescheidenheid bij het eigen interpretatievermogen en terughoudende bij het trekken van conclusies passend zou zijn.
Op wetenschappelijke interpretaties gestoelde uitspraken zijn in de regel, probabilistisch van karakter. De werkelijkheid laat zich doorgaans niet met zekerheid kennen. In zoverre onderscheidt het oordeel van een wetenschapper zich niet van dat van anderen. Niettemin zijn op wetenschappelijke interpretaties gestoelde uitspraken in de regel probabilistisch van karakter. De werkelijkheid laat zich doorgaans niet met zekerheid kennen. In zoverre onderscheidt het oordeel van een wetenschapper zich niet van dat van anderen. De bewijsvraag wordt echter beantwoord door de strafrechter, en niet door een wetenschapper.
Terug naar de onderhavige casus. In het oog springt, dat er enige tijd ligt tussen het verlaten van het pand door de daders en het feitelijk veilig stellen en in beslag nemen door de politie en forensisch onderzoek aan de tape.
Het is dus niet zo, dat de politie de woning binnenstormt en direct een geboeid slachtoffer bevrijd van diens vastgetapte ‘boeien’ en deze direct in beslag neemt en laat onderzoeken.
Als gevolg daarvan kan van alles zijn gebeurd met de tape en is het ook mogelijk dat dit op de pd is achtergelaten als desinformatie of om cliënt ten onrechte te belasten. Een in scene gezette overval valt door beide onbetrouwbare, niet consistent en niet consequent verhalen vertellende, heren, die zich in de drugscène bevinden, niet uit te sluiten.
Dat klemt temeer, daar je juist meer vingersporen en ook DNA sporen op de tape en op andere svo’s zou verwachten. Die zijn echter niet aangetroffen, zo kan feitelijk worden vastgesteld. Dat is ontlastend.
Het behoeft ook geen verbazing, dat cliënt zich zelfs heeft afgevraagd, of de politie, die hem al jarenlang vergeefs probeert op te sluiten, hem ten onrechte in een slecht daglicht heeft willen plaatsen, ook al kan de verdediging dat niet bewijzen. Er gebeuren echter wel vaker opmerkelijke zaken.
Dacty is weliswaar een biometrisch gegeven, doch is slechts indirect bewijs en zegt bovendien in de onderhavige zaak niets over de leeftijd daarvan (dus wanneer het is achtergelaten?). De politie kan dat wel nagenoeg exact stellen, doch heeft dat echter in de onderhavige zaak nagelaten, als gevolg waarvan cliënt in zijn belangen is geschaad. Er zijn bovendien géén ondubbelzinnige conclusies van de deskundigen over de wijze van vastbinden, hetgeen in het oog springt.
De enkele match op de buitenzijde van een stukje bruinkleurig plakband/inpaktape met een bruine lijmlaag, zonder hoogste conclusie van waarschijnlijkheid en zonder lichaamsmateriaal op de andere zijde, wordt hier bovendien niet expliciet bevestigd door andere wettige bewijsmiddelen met zelfstandige betekenis, temeer je zou verwachten dat er van de dader zonder gezichtsbedekking of handschoenen wel meer lichaamsmateriaal op de plaats delict en voorwerpen zou zijn aangetroffen.
Feitelijk en wetenschappelijk is echter niet vastgesteld, dat met het onderzochte tape de handen van aangever [aangever] zijn vast getaped op de plaats delict, zo bevestigde deskundige Wiarda desgevraagd bij de rhc.
Over de wijze van vastbinden en op de vraag, of de tape eenmaal of vaker was gebruikt, kon hij ook geen antwoord geven. Ook niet of er sporen van derden op de stukken tape zijn aangetroffen en forensisch zijn onderzocht.
Er is bovendien geen DNA van cliënt op de tape aangetroffen, hetgeen je volgens deskundige Wiarda wel op het tape zou verwachten als iemand zonder handschoenen deze tape gebruikt om het slachtoffer vast te binden, zo is eveneens bij de rhc desgevraagd expliciet bevestigd.
Daar komt nog bij, dat [betrokkene 1] bovendien bij de rhc grotendeels terug komt op zijn eerdere verklaring en het tapen niet heeft bevestigd, hetgeen voor de rhc echter geen reden was voor alsnog beëdiging. Dat alles geeft te denken en dient als ontlastend voor cliënt te worden uitgelegd.
Forensisch bewijs heeft bovendien valkuilen, zeker als dit gemotiveerd door de verdediging wordt betwist en er geen direct steunbewijs is, zoals thans aan de orde. De subjectieve interpretatie door de deskundigen is hier niet sluitend. Dit summiere bewijs dient thans anders geïnterpreteerd te worden, dan de rechtbank in het aangevallen strafvonnis heeft gedaan.
Niet voor niets is bijvoorbeeld ook in de geruchtmakende zaak van [naam 1] . forensisch bewijs voorwerp van veel discussie.
Ook de enkele match in de zaak rond de moord en verkrachting van [naam 2] was op zich essentieel, maar leverde geen onomstotelijk bewijs op. Het komt altijd neer op aanvullend bewijs met zelfstandige betekenis. Dat ontbreekt hier echter.
Zo wijst Van Koppen in de doctrine erop, dat lichaamsmateriaal op de plaats delict alleen maar bewijst, dat DNA of dacty dat daar gevonden is, van de verdachte is. Of hij ook de dader is, blijft echter volgens Van Koppen de vraag. Is het DNA of de dacty echt van de dader of is het toevallig daar terechtgekomen? Zijn DNA of dacty bewijst nog niet dat hij de dader is. Je moet ontzettend voorzichtig zijn bij de beoordeling van een DNA-of dacty spoor. De Schiedammer parkmoord-zaak heeft ons dat geleerd. Voordat je het weet, trek je onjuiste conclusies uit een zo’n spoor. Of is een overdraagbaar DNA- of dacty spoor multi-interpretabel.
Zo ook in het geval van cliënt in de onderzochte woning, waar het voorwerp inderdaad overdraagbaar was.
Om de op een svo aangetroffen vingerafdrukken als daderspoor aan te merken, zullen andere bewijsmiddelen het scenario, dat de verdachte een actieve betrokkenheid heeft gehad bij het feit, nader moeten onderbouwen. Dat ontbreekt echter om redenen hiervoor uiteengezet.
Het bij de rechtbank voorgestelde alternatieve scenario van de verdediging, inhoudende dat degene die de tape ten tijde van de woningoverval heeft gehanteerd wel handschoenen heeft gedragen en daardoor op dat moment geen vingerafdrukken op de tape heeft achtergelaten terwijl de gevonden vingerafdrukken slechts onschuldig contact met een rol tape inhouden, thans uitdrukkelijk namens cliënt herhaald, kan niet zonder meer worden uitgesloten en is evenmin toereikend door de rechtbank onderzocht en met voldoende redenen omkleed weerlegd.
Het door de rechtbank gebezigde bewijs van de telastegelegde woningoverval steunt slechts "in overwegende mate op de resultaten van een dactiloscopische interpretatie, terwijl dat voor meerdere uitleg vatbaar is en op cruciale vragen geen antwoord geeft, terwijl wettig steunbewijs met zelfstandige betekenis ontbreekt. Ook indirect bewijs is er niet in voldoende mate en is dus niet redengevend.
De bewijsvraag in de onderhavige zaak is bij deze stand van zaken gecompliceerd, zodat gerede twijfel resteert.
Het forensisch onderzoek en interpretatie van dactyloscopische resultaten in de onderhavige zaak staat daarmee op zich, en biedt derhalve onvoldoende aanknopingspunten en levert geen sluitend, bewijs op, om daadwerkelijk vast te kunnen stellen, dat cliënt in nauwe en bewuste samenwerking met een ander een significante rol zou hebben gespeeld bij het toegepaste geweld, bedreiging en/of het wegnemen van geld van aangever uit diens woning in [plaats] op 3 juni 2015.
Ten onrechte hebben de deskundigen mede gelet op het uitzonderlijke casus en elkaar tegensprekende bewijsmiddelen nagenoeg geen kennis gehad van de inhoud van het dossier en is onvoldoende op basis van activiteitenniveau forensisch toereikend onderzocht.
Het deskundigenonderzoek is bij deze stand van zaken niet volledig geweest, terwijl niet geheel op inzichtelijke wijze verslag wordt gedaan van het onderzoek en gestelde relevante vragen onbeantwoord zijn gebleven.
De ingebrachte scenario’s zijn bovendien niet geheel op navolgbare wijze getoetst, terwijl de door de deskundigen getrokken conclusies niet zonder meer logisch zijn en teveel vragen oproepen.
Bij die stand van zaken kan niet van cliënt na al die tijd worden gevergd, dat hij een redelijke, de oorzaak ontzenuwende verklaring dient te gegeven voor de aanwezigheid van forensisch bewijsmateriaal op de plaats delict.
Concluderend kan het volgende feitelijk worden vastgesteld. Niet met absolute zekerheid is vast te stellen of, en zo ja door wie en op welk tijdstip en waar de bewuste dacty op de tape is achtergelaten. De enkele aanwezigheid van dacty op een stuk tape welke pas later is onderzocht, zonder ander wettig steunbewijs met zelfstandige betekenis, maakt deze verdachte nog geen strafbare dader.
Het bedreigen en tapen van de handen en polsen van [betrokkene 1] kan al helemaal niet (forensisch) wettig worden bewezen verklaard, gelet op zijn expliciete ontkenning bij de rhc en ook gelet op het elkaar tegensprekend bewijs op dat punt.
Vrijspraak behoort bij deze stand van zaken vanwege minimaal gerede twijfel alsnog plaats te vinden, met afwijzing dan wel niet-ontvankelijkverklaring van de door en namens cliënt betwiste vordering benadeelde partij, dan wel aanhouding van de behandeling van de zaak, ter fine van onafhankelijk deskundigenonderzoek van alle svo’s door [betrokkene 5] van IFS en verhoor van de bij de rhc opgegeven getuigen, om redenen eerder uiteengezet.”
9. In bovengenoemd proces-verbaal van ’s hofs terechtzitting is onder meer het volgende gerelateerd:
“De verdachte verklaart, zakelijk weergegeven:
[…]
U vraagt mij of ik een aannemelijke verklaring heb voor het bewijs dat er tegen mij ligt. Ik heb geen dagboek of agenda bijgehouden. Ik ben niet op de plaats delict geweest en heb er niets mee te maken. Ik kan u niet eens vertellen waar ik vier weken geleden was.
Ik heb stage gelopen bij de Praxis van 2012 tot half 2014. Met stage lopen raak je dingen aan, Ik heb ook weleens tape aangeraakt bij het vakkenvullen. Ik heb daarna ook nog wel eens tape aangeraakt.
[…]
De raadsman voert het woord in aanvulling op zijn pleitnota als volgt, zakelijk weergegeven:
[…]
De gordijnen en de trui van aangever zijn verder niet op sporen onderzocht. Getuige [betrokkene 2] zou ontlastend kunnen verklaren. […]
Ik doe de volgende voorwaardelijke verzoeken: wanneer u hof komt tot een veroordeling van cliënt dan moeten de volgende getuigen worden gehoord: [betrokkene 3] , de buurvrouw [betrokkene 2] en de broers van getuige [betrokkene 1] . Ook moet er aanvullend sporenonderzoek worden verricht.”
10. Het hof heeft in het bestreden arrest de verzoeken als volgt afgewezen (de voetnoten heb ik hier weggelaten):
“Voorwaardelijke verzoeken
De verdediging heeft, indien het hof tot een bewezenverklaring komt, de verzoeken zoals gedaan in de appelschriftuur van 5 april 2021 gehandhaafd. De verzoeken zijn:
- het horen van [betrokkene 3] ;
- het horen van [betrokkene 2] ;
- het horen van [betrokkene 4] ;
- het horen van [betrokkene 1] ;
- het doen van aanvullend deskundige onderzoek door [betrokkene 5] .
Nu het hof tot een bewezenverklaring komt, is de voorwaarde in werking getreden en zal het hof een beslissing nemen op de gedane verzoeken. Het hof stelt allereerst vast dat ten aanzien van alle onderzoekswensen het noodzaakscriterium van toepassing is. De onderzoekswensen zijn namelijk niet binnen veertien dagen na het instellen van het hoger beroep ingediend. Naar het oordeel van het hof heeft de verdediging onvoldoende onderbouwd waarom er enige noodzaak is om de onderzoekswensen toe te wijzen, waarbij het hof ten aanzien van de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] constateert dat de onderbouwing ontbreekt op welke wijze deze getuigen in belastende of ontlastende zin omtrent het de verdachte tenlastegelegde zouden kunnen verklaren. Ten aanzien van het verzoek om de deskundige [betrokkene 5] nader onderzoek te laten doen, constateert het hof dat - tegen de achtergrond van de uiterst summiere verklaring van verdachte omtrent het hem belastende bewijsmateriaal dat op de plaats delict is aangetroffen - de noodzaak voor dit deskundigenonderzoek onvoldoende is onderbouwd. Nu het hof ook overigens niet van de noodzaak van het horen van de getuigen en het laten verrichten van nader deskundigenonderzoek is gebleken, zal het hof deze onderzoekswensen afwijzen.”
IV. Het eerste middel
11. Het eerste middel behelst de klacht dat het hof het (voorwaardelijk) verzoek om aanvullend deskundigenonderzoek en onderzoek aan alle stukken van overtuiging ten onrechte en niet toereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
12. Het door de verdediging voorwaardelijk gedane verzoek betreft een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331, eerste lid, Sv om gebruik te maken van de in art. 315, derde lid, Sv omschreven en aan de rechter verleende bevoegdheid om een nieuwe deskundige onderzoek op te dragen. Deze artikelen zijn ingevolge art. 415 Sv van overeenkomstige toepassing op het rechtsgeding in hoger beroep. De maatstaf die bij de beslissing op een zodanig verzoek in acht dient te worden genomen is of aan de rechter de noodzakelijkheid van het verzochte is gebleken.
13. Het hof heeft het verzoek om een nieuwe deskundige aan te stellen, afgewezen aan de hand van dat noodzakelijkheidscriterium. In dat verband heeft het hof geoordeeld dat het verzoek onvoldoende is onderbouwd. Ook betrekt het hof bij deze afwijzing de “uiterst summiere verklaring van verdachte omtrent het hem belastende bewijsmateriaal dat op de plaats delict is aangetroffen”. Daaruit volgt immers alleen dat hij van 2012 tot halverwege 2014 stage heeft gelopen bij de bouwmarkt Praxis, waar hij “weleens” tape heeft aangeraakt, bij het vakkenvullen, en ook daarna nog “weleens”.
14. Het door de raadsman ter terechtzitting gevoerde verweer is er vooral op gericht aan te voeren waarom het uitgevoerde onderzoek aan de tape volgens de verdediging te wensen overlaat en waarom dit onderzoek volgens de verdediging een geringe bewijswaarde heeft. Op de vraag waarin de noodzaak is gelegen nieuw deskundigenonderzoek uit te laten voeren, is de verdediging nauwelijks ingegaan. Gelet hierop berust de afwijzing van het verzoek om aanvullend deskundigenonderzoek en “onderzoek aan alle svo’s” op deugdelijke gronden en is zij toereikend gemotiveerd.
15. Het middel faalt.
V. Het tweede middel
16. Het tweede middel keert zich met een motiveringsklacht tegen de beslissing van het hof tot afwijzing van het (voorwaardelijk) verzoek tot het horen van een viertal getuigen.
17. Het hof heeft het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 3] ,4.[betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 1] afgewezen en daarbij overwogen (ik herhaal uit randnummer 10) dat “de verdediging onvoldoende [heeft] onderbouwd waarom er enige noodzaak is om de onderzoekswensen toe te wijzen, waarbij het hof ten aanzien van de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] en [betrokkene 1] constateert dat de onderbouwing ontbreekt op welke wijze deze getuigen in belastende of ontlastende zin omtrent het de verdachte tenlastegelegde zouden kunnen verklaren”.
18. Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat een tot de zittingsrechter gericht verzoek tot het horen van getuigen door de verdediging moet worden gemotiveerd indien er geen sprake is van een zogenaamde ‘Keskin-getuige’.5.In dat geval houdt de motiveringsplicht in, dat de verdediging ten aanzien van iedere door haar opgegeven getuige moet toelichten waarom het horen van deze getuige van belang is voor enige in de strafzaak op grond van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Aan dit motiveringsvereiste ligt ten grondslag dat de rechter in staat wordt gesteld de relevantie van het verzoek te beoordelen, mede in het licht van de onderzoeksbevindingen zoals deze zich op het moment van het verzoek in het dossier bevinden.6.
19. Dat het hof op grond van hetgeen door de verdediging is aangevoerd tot de slotsom komt, dat de noodzaak ontbreekt om dit verzoek van de verdediging toe te wijzen, is niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd. Een onderbouwing van dat verzoek is namelijk noch in de, ter terechtzitting in hoger beroep voorgedragen, pleitnota te vinden, noch in hetgeen daarop aanvullend ter terechtzitting is aangevoerd.
20. Ook het tweede middel faalt.
VI. Het derde middel
21. Het derde middel behelst – in samenhang gelezen met de toelichting daarop – in de kern de klacht dat de bewezenverklaring in het licht van hetgeen door en namens de verdachte ter terechtzitting is aangevoerd onbegrijpelijk en niet toereikend is gemotiveerd.
22. Over de door het hof bevestigde bewijsvoering in het vonnis wordt niet geklaagd. Voor de beoordeling van de vraag of de bewezenverklaring toereikend is gemotiveerd, meen ik hier te kunnen volstaan met het weergeven van de bewijsoverwegingen van de rechtbank, waarmee het hof zich heeft verenigd (ik laat de voetnoten weer weg):
“Beoordeling door de rechtbank
Vast staat dat [aangever] op 3 juni 2015 in zijn woning in [plaats] is overvallen door meerdere personen, die daarbij bewust en nauw hebben samengewerkt. Anders dan de officier van justitie, leidt de rechtbank uit de aangifte af dat één van de overvallers daarbij het pistool in de nek van [aangever] heeft geduwd. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is of verdachte één van die overvallers is geweest.
De woning van [aangever] is onderzocht op sporen. De politie heeft onder andere twee stukken van het door de daders gebruikte tape, met SIN AAHW3254NL en AAHW3255NL veiliggesteld. Door deskundigen van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) zijn de stukken tape onderzocht op dadersporen. Bij dit onderzoek zijn op de rugzijde van de tape met SIN AAHW3255NL twee vingerafdruksporen zichtbaar geworden (AAHW3255NL#D01 en AAHW3255NLJD02). Ten aanzien van elk van deze twee sporen hebben twee verschillende deskundigen - dus in totaal vier verschillende deskundigen - geconstateerd dat een zeer grote mate van overeenkomst bestaat met de vingerafdruk van verdachte en dat geen onverklaarbare dactyloscopische verschillen aanwezig zijn.
In de conclusies van deze deskundigen staan de kenmerken Havank 0300516060100000 en 103005 16060100100 vermeld. Ook komt het kenmerk sporendrager op deze conclusies overeen met het door de politie veilig gestelde spoor met SIN AAHW3255NL. Hieruit maakt de rechtbank op dat de vingerafdruksporen die door de deskundigen zijn onderzocht, afkomstig zijn van het stuk tape dat in de woning van [aangever] is aangetroffen.
De rechtbank volgt de verdediging dan ook niet in haar stelling dat uit het feit dat onder de foto’s van de vingerafdruksporen de nummers 10300516060100004 en 10300516060100102 staan vermeld de conclusie moet worden getrokken dat andere sporen met de referentie-afdruk zijn vergeleken.
Vervolgens is onderzocht of de twee stukken tape aan elkaar vast hebben gezeten en of de vingerafdruksporen tijdens het vasttapen van het slachtoffer op de tape terecht zijn gekomen. De conclusie van het NFI is dat de bevindingen ten aanzien van de tapedelen zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer de tapedelen (AAHW3254NL en AAHW3255NL) oorspronkelijk één geheel hebben gevormd (hypothese 1) dan wanneer de tapedelen niet één geheel hebben gevormd (hypothese 2).
Ook komt het NFI tot de conclusie dat de bevindingen veel waarschijnlijker zijn wanneer de vingerafdruksporen van de verdachte op de tape terecht zijn gekomen tijdens het vasttapen van het slachtoffer (hypothese 3) dan wanneer de vingerafdruksporen van de verdachte in een eerder stadium, voorafgaande aan het vasttapen van het slachtoffer op de tape terecht zijn gekomen (hypothese 4). In deze conclusies heeft het NFI onder meer betrokken dat de aangetroffen vingerafdruksporen zich bevonden op minimaal de vierde wikkeling van de bovenste wikkel, oftewel op minimaal 159centimeter van het door het NFI als uiteinde van de taperol aangemerkte stuk tape.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde vingerafdruksporen onmiskenbaar zijn aan te merken als dadersporen. In de argumenten van de verdediging ziet de rechtbank geen enkele reden om te twijfelen aan de conclusies van het soucheonderzoek van het NFI. De vingerafdruksporen van verdachte bevonden zich immers op minimaal de vierde wikkeling van de bovenste wikkel van de tape waarmee [aangever] werd vastgebonden. Ten behoeve van haar overtuiging heeft de rechtbank hierbij in aanmerking genomen dat de verdachte geen redelijke, de redengevendheid ontzenuwende heeft verklaring gegeven voor de aanwezigheid van voor hem zeer belastend bewijsmateriaal op de plaats delict. De rechtbank acht de - niet meer dan - door de verdediging gesuggereerde mogelijkheid dat verdachte de rol tape niet tijdens het delict maar eerder kan hebben aangeraakt - nog afgezien van het feit dat deze situatie wordt weerlegd door het bovenomschreven bewijsmiddel - niet aannemelijk geworden. De rechtbank komt tot dit oordeel nu verdachte niet in concrete zin heeft verteld over werkzaamheden of andere activiteiten die zijn betrokkenheid bij de tape kunnen verklaren. In het door de verdediging geschetste scenario zou verdachte bovendien eerst de rol tape ten minste vier wikkelingen moeten hebben afgerold, vervolgens zijn vingerafdrukken moeten hebben achtergelaten, waarna de tape weer op de rol zou zijn gerold om later bij de overval te worden gebruikt. De rechtbank acht die gang van zaken op zichzelf zeer onaannemelijk.
De verdediging stelt vervolgens dat er in het dossier aanwijzingen zijn dat de overval in scène zou zijn gezet en dat er ook namen van personen in het dossier zijn opgenomen die een rol in het feit kunnen hebben gehad. Naar het oordeel van de rechtbank biedt het dossier voor deze stelling geen aanknopingspunten, terwijl het letsel dat aan slachtoffer [aangever] is toegebracht hiervoor zelfs een contra-indicatie is. Dat het ten laste gelegde feit mogelijk een achtergrond heeft in de betrokkenheid van het slachtoffer bij drugscriminaliteit, doet - daargelaten of het waar is - er niet aan af dat [aangever] is overvallen, dat de vingerafdrukken van verdachte op de daarbij gebruikte tape zijn aangetroffen en verdachte als dader van de ten laste gelegde overval kan worden aangemerkt.
Ten slotte doet de verdediging een beroep op de unustestisregel. Volgens het tweede lid van art. 342 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Anders dan de raadsvrouw lijkt te menen, betreft die regel de tenlastelegging in haar geheel en niet een of elk onderdeel daarvan (HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM2452). In het bijzonder is niet vereist dat meer dan één bewijsgrond de betrokkenheid van de verdachte bij het strafbare feit volledig ondersteunt. Nu het bewijs in deze zaak uit meer dan één bewijsgrond bestaat, slaagt het verweer van de raadsvrouw niet. Hier komt bij dat de rechtbank het signalement van de dader(s) in vergelijking met de kenmerken van verdachte geen reden zien verdachte niet als dader van de ten laste gelegde overval aan te merken.
Ten tijde van de overval is niet alleen [aangever] , maar ook [betrokkene 1] in de woning aanwezig. Beiden verklaarden dat de daders Nederlands met een Marokkaans accent spraken en [betrokkene 1] hoorde de mannen in het Marokkaans met elkaar praten.
[betrokkene 1] heeft een beschrijving van de daders gegeven. Over de eerste man kan hij weinig zeggen. Hij was helemaal in het zwart gekleed en had een bivakmuts op. [betrokkene 1] kon zijn ogen niet zien. Deze dader was net zo lang als hij, 1.71 meter.
De tweede dader was de langste van de twee, hij was een slanke jongen met een smal gezicht. [betrokkene 1] dacht dat deze man 1.80 meter is. Hij had een capuchon op met normale haren en [betrokkene 1] zag krullen.
De rechtbank heeft ter terechtzitting kunnen vaststellen dat verdachte een man is van Marokkaanse komaf. Hij is een slanke jongeman met een smal gezicht en blijkens de door de verdediging overgelegde foto’s van verdachte uit 2015 had verdachte destijds korte krullen. Dat [betrokkene 1] verdachte schatte op 1.80 meter kan worden verklaard uit het feit dat hij op de bank zat en vanuit die positie is het lastig om een juiste schatting van de lengte van een persoon te maken.”
23. Gezien de toelichting op het middel betreft de klacht meer in het bijzonder de verwerping door het hof van de in het onderhavige verband door de verdediging gevoerde verweren. Die verwerping komt erop neer dat de verklaringen van de aangevers betrouwbaar zijn en dat het NFI-rapport en de verklaringen van de NFI-deskundigen redengevend zijn voor het bewijs. De toelichting op het middel bestaat voornamelijk uit het citeren uit de pleitnota. Voor een goed begrip zal ik enkele passages uit die pleitnota hieronder weergeven.
24. Ter terechtzitting in hoger beroep is in de eerder genoemde pleitnota onder meer het volgende door de raadsman van de verdachte naar voren gebracht (hier met weglating van de voetnoot):
“Dit aangevallen onbegrijpelijke strafvonnis van de rechtbank dient bij deze stand van zaken derhalve vernietigd te worden. Cliënt dient alsnog te worden vrijgesproken, dan wel dient de zaak te worden aangehouden, zoals ik hierna zal toelichten.
De feiten zijn niet eenduidig vast te stellen. Het ingestelde politie-onderzoek is niet toereikend. Cliënt ontkent uitdrukkelijk de verweten handelwijze. Er is slechts één verdachte door de politie aangehouden. Mijn cliënt is echter niet op heterdaad en op een buitengewoon laat moment aangehouden en relatief snel heengezonden.
Hij is niet door aangever [aangever] en getuige [betrokkene 1] herkent, ook niet op de zitting door eerstgenoemde getuige, terwijl het opgegeven signalement niet zonder meer strookt met dat van cliënt. Ook overigens is van een baard en krullen, zoals [betrokkene 1] bij de rhc verklaarde, destijds geen sprake. Er heeft echter géén confrontatie plaatsgevonden, ondanks dat een van de getuigen heeft aangegeven de vermeende dader(s) mogelijk wel te kunnen herkennen.
Beide genoemde getuigen, wiens waarnemingen met elkaar vermengd zijn, spreken elkaar bij de politie en rhc echter op cruciale punten tegen. Zij komen bovendien ook op belangrijke punten bij de rhc terug op hun eerdere vertelde verhalen bij de politie. Hun verklaringen stroken ook niet met de verklaring van de door de politie gehoorde buurvrouw en met meerdere andere bewijsmiddelen.
Er springt in het oog, dat er ook veel geruchten en informatie van horen zeggen door de beide getuigen van elkaar en anderen wordt overgenomen (en conclusies getrokken in plaats van eigen waarnemingen), ook hetgeen de ene of de ander zou hebben waargenomen en ondervonden, terwijl beiden verder een motief hebben tot liegen, hetgeen de betrouwbaarheid en geloofwaardigheid van beide gehoorde getuigen negatief beïnvloed.
Zelfs over het vermeend vast-tapen op de plaats delict komt getuige [betrokkene 1] terug bij de rhc, evenals op andere relevante punten, hetgeen opvalt.
Er wordt verder regelmatig ook op andere punten niet consistent en consequent verklaard in de verklaringen en door beide getuigen op belangrijke punten later terug gekomen, ook na doorvragen.
Anderzijds verklaarde [betrokkene 1] bij de rhc impliciet dat hun verklaringen ook op elkaar zijn afgestemd en ‘zijn verhaal en mijn verhaal natuurlijk één zijn’, hetgeen veelzeggend is. Beide wisselende verklaringen zijn om genoemde redenen niet dragend voor het bewijs en dienen vanwege de onbetrouwbaarheid voor het bewijs uitgesloten te worden, ook om na te noemen redenen.
[…]
Bovendien springt in het oog, dat de AG verzuimd heeft [aangever] en [betrokkene 1] op te roepen als getuigen ter terechtzitting van het hof, gelet op de gewijzigde deels ingetrokken verklaringen bij de rhc en onvoldoende steunbewijs met zelfstandige betekenis in de stukken. Ook om die reden dienen de verklaringen van genoemde twee getuigen worden uitgesloten voor het bewijs.
Ook deskundigenonderzoek geeft geen eenduidige uitsluitsel hetgeen werkelijk op de plaats delict is voorgevallen en of mijn cliënt strafbare dader zou zijn, terwijl onvoldoende wettig overtuigend steunbewijs met zelfstandige betekenis zich bij de stukken bevind en de feiten zoals gezegd niet eenduidig zijn vast te stellen, ook niet na terug verwijzing van de zaak naar het kabinet rhc. Dit alles is reden nog extra op detailniveau naar de verhalen van beide heren en de inhoud van de stukken te kijken.
[…]
De vertelde verhalen van [aangever] en [betrokkene 1] , die niet consequent en consistent hebben verklaard (zoals- [aangever] die zichzelf tegenspreekt of hij al dan niet 112 gebeld zou hebben), zijn niet alleen innerlijk tegenstrijdig (zo worden de lange en kleinere man regelmatig door elkaar gehaald) maar ook ongeloofwaardig, zoals het verhaal dat de langste dader zou hebben vastgetaped en tegelijkertijd, een vuurwapen in zijn handen hebben gehouden, hetgeen moeilijk voor te stellen is en nagenoeg onmogelijk is.
[aangever] en [betrokkene 1] zijn, evenals [betrokkene 3] , echter niet geheel onbekend bij de politie. Zij hebben bovendien een motief tot liegen. [aangever] is bovendien niet alleen een ex-bajesklant en weedgebruiker, doch heeft ook geldschulden (doch gaat wel op vakantie voor een gehele maand naar Thailand om ‘een vrouwtje mee terug te nemen’ en komt o.a. in massagesalons, hetgeen te denken geeft); hetgeen zijn betrouwbaarheid niet ten goede komt en een extra behoedzame beoordeling en waardering van de inhoud van het dossier vergt.
[…]
Weliswaar verklaarden zowel [aangever] als [betrokkene 1] aanvankelijk bij de politie over Nederlands sprekende daders, met een Marokkaans accent die met elkaar in het Marokkaans spraken, doch daar wordt later weer als getuige op terug gekomen, althans wordt dat sterk genuanceerd. [aangever] concludeert ook veel en heeft veel ‘van horen zeggen’, hetgeen echter niet redengevend is voor het bewijs.
[aangever] verklaart juist als getuige bij de rhc, dat hij géén accent kon afleiden en géén onderlinge communicatie tussen de daders heeft gehoord, terwijl zijn gehoor voldoende was en de dader öok goed kon verstaan, en ook geen huidskleur heeft gezien. Hij concludeert Veel en heeft veel van horen zeggen, dus nauwelijks eigen waarnemingen, zo kan feitelijk worden vastgesteld. Ook [betrokkene 1] komt op dat punt terug op zijn eerdere verhaal.
Daarmee is de overweging van de rechtbank in het strafvonnis op die punten onbegrijpelijk en dient alsnog gepasseerd te worden. Op die punten dient het aangevallen strafvonnis in ieder geval vernietigd te worden.
[…]
Beide genoemde getuigen spreken elkaar bij de politie en rhc echter op cruciale punten tegen en komen ook op belangrijke punten bij de rhc terug op hun eerdere vertelde verhalen bij de politie.
Hun verklaringen stroken ook niet met de verklaring van de door de politie gehoorde buurvrouw [betrokkene 2] , een onafhankelijk getuige zonder motief tot, liegen, en meerdere andere bewijsmiddelen.
Er worden verder veel geruchten en informatie van horen zeggen door de beide getuigen overgenomen (en conclusies getrokken in plaats van eigen waarnemingen), ook hetgeen de ene of de ander zou hebben waargenomen en ondervonden, terwijl beiden een motief hebben tot liegen, hetgeen de betrouwbaarheid' en geloofwaardigheid van beide gehoorde getuigen negatief beïnvloed.
[…]
Er wordt verder regelmatig ook op andere belangrijke punten niet consistent en consequent verklaard in de verklaringen en door beide getuigen op belangrijke punten later terug gekomen, ook na doorvragen.
Anderzijds verklaarde [betrokkene 1] bij de rhc impliciet dat hun verklaringen ook op elkaar zijn afgestemd en ‘zijn verhaal en mijn verhaal natuurlijk één zijn’, hetgeen veelzeggend is. Daarmee valt het fundament onder het aangevallen strafvonnis weg.
[…]
deskundigenonderzoek
[…]”7.
25. In het bestreden arrest heeft het hof de gronden ten aanzien van de bewezenverklaring onder meer als volgt aangevuld (de voetnoten zijn weggelaten):
“Aanvullend onderzoek
In hoger beroep zijn aangever [aangever] , getuige [betrokkene 1] en de NFI-deskundigen Keereweer en Wiarda door de raadsheer-commissaris gehoord. De verdediging heeft zich - kort gezegd - op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen die aangever en getuige bij de raadsheer-commissaris hebben afgelegd blijkt dat zij terugkomen op wat zij bij de politie hebben verklaard en voorts dat zij die verklaringen op elkaar hadden afgestemd en een motief hadden om te liegen. Dit heeft, aldus de verdediging, tot gevolg dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en niet voor het bewijs gebruikt dienen te worden. De raadsman heeft verder aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken omdat, mede gelet op de verklaringen die de NFI-deskundigen Keereweer en Wiarda bij de raadsheer-commissaris hebben afgelegd over het forensisch onderzoek en de interpretatie van dactyloscopische resultaten, niet bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Het hof ziet geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [aangever] en getuige [betrokkene 1] .
Het hof stelt vast dat aangever [aangever] en getuige [betrokkene 1] direct na de overval kort door de politie zijn gehoord in de woning van aangever. Aangever is daarna voor behandeling naar het ziekenhuis gebracht. Anderhalf uur na de melding van de overval bij de politie is [betrokkene 1] al op het politiebureau gehoord, waarbij hij gedetailleerd heeft verklaard over de gebeurtenissen in de woning van aangever. [aangever] is direct na [betrokkene 1] op het politiebureau door dezelfde verbalisant gehoord en ook hij heeft gedetailleerd verklaard over hetgeen er in zijn woning was voorgevallen.
Op verzoek van de verdediging zijn aangever en getuige een kleine zes jaar na de overval, namelijk op 1 februari 20216 respectievelijk op 22 maart 2021, bij de raadsheer-commissaris gehoord. Met de verdediging constateert het hof dat de verklaringen die aangever en getuige bij de raadsheer-commissaris hebben afgelegd op onderdelen verschillen van de verklaringen die zij destijds bij de politie hebben afgelegd. Dat maakt echter niet dat die laatste verklaringen, die door de rechtbank voor het bewijs zijn gebruikt, als onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven. Ten aanzien van beide getuigen dient het tijdsverloop betrokken te worden in de beoordeling van de geconstateerde verschillen.
De verklaring van aangever [aangever] , die bij de raadsheer-commissaris heeft aangegeven destijds bij de politie de waarheid te hebben verklaard, is op hoofdpunten gelijk aan zijn verklaring bij de politie. De essentie van de verschillen tussen de verklaring van getuige [betrokkene 1] destijds bij de politie en recent bij de raadsheer-commissaris bestaat naar het oordeel van het hof met name uit het feit dat [betrokkene 1] in het laatste verhoor duiding heeft gegeven aan hoe hij destijds tot zijn verklaring is gekomen. Zijn verklaring is op hoofdpunten gelijkluidend aan zijn eerdere verklaring bij de politie. Anders dan door de verdediging is gesteld, is naar het oordeel van het hof noch de aangever, noch de getuige - op voor de bewezenverklaring wezenlijke punten - bij de raadsheer-commissaris teruggekomen op zijn eerdere verklaring bij de politie. Van enige afstemming tussen aangever en getuige destijds is het hof evenmin gebleken, hetgeen ook geldt voor het door de raadsman gestelde motief om te liegen.
Het hof begrijpt het betoog van de raadsman ten aanzien van de verklaringen van de NFI-deskundigen Keereweer en Wiarda bij de raadsheer-commissaris, aldus dat die verklaringen het door verdachte aangedragen alternatieve scenario onvoldoende ontkrachten. Dat door de verdachte geschetste alternatieve scenario komt er - kort gezegd - op neer dat de aan verdachte te relateren vingerafdruksporen op een stuk tape dat door de overvallers is gebruikt niet te duiden zijn als dadersporen.
Het hof stelt enerzijds vast dat verdachte ook in hoger beroep geen redelijke, de redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven voor het voor hem zeer belastend bewijsmateriaal op de plaats delict. De enkele toevoeging ter zitting van het hof dat hij in de jaren 2012, 2013 en 2014 stage heeft gelopen in de Praxis en toen wel eens tape heeft aangeraakt, is daarvoor volstrekt onvoldoende. Het hof volgt de verdediging ook niet in de duiding van de verklaringen van de NFl-deskundigen bij de raadsheer commissaris.
Integendeel, omdat deze verklaringen naar het oordeel van het hof een bekrachtiging zijn van hetgeen zij in het door de rechtbank als bewijs gebruikte NFI-rapport hebben geconstateerd en geconcludeerd. Zo acht Keereweer het onwaarschijnlijk dat op ongeveer 1 50 cm van de afgerolde tol tape expres vingerafdrukken worden achtergelaten en dat de rol daarna weer wordt opgerold. “Het is goedkope tape. Als je een stuk hebt afgewikkeld en gebruikt, laat het zich minder makkelijk terug op rollen. Het is erg dun materiaal en plakt aan alle kanten.” Op de vraag of er geen andere redelijke verklaring denkbaar is dan dat deze sporen daarop zijn terecht gekomen tijdens de overval antwoordt Keereweer: “Nee. Dan was het in mijn conclusie ook wel naar voren gekomen. De sporen moeten er tijdens het vastbinden op zijn gekomen. U vraagt of ik dat kan toelichten. Gezien de plaats waar het is aangetroffen kan je die sporen alleen achterlaten tijdens de handelingen die zijn verricht.”
Het hof verwerpt het verweer.
26. Gelet op (i) de bewijsmotivering van de rechtbank waarmee het hof zich heeft verenigd, (ii) hetgeen door de verdediging ter ‘s hofs terechtzitting is aangevoerd en (iii) de aanvullende bewijsoverwegingen van het hof, met daarin de onderbouwde verwerping van de verweren van de verdediging, is de onderhavige bewezenverklaring naar de eis der wet voldoende gemotiveerd.
27. Het middel faalt.
VII. Slotsom
28. Alle middelen falen en kunnen met een aan art. 81 RO ontleende motivering worden afgedaan.
29. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
30. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑11‑2023
Vonnis blad 4.
Deze raadsman is tevens de steller van het middel in deze zaak.
Ook wel geschreven als [betrokkene 3] en (in het stamproces-verbaal met dossiernummer PL0600- 2015268107, opgemaakt door de politie Eenheid Oost Nederland, district Gelderland Midden) als [betrokkene 3] . Ik begrijp dat steeds dezelfde persoon wordt bedoeld.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173, m.nt. Reijntjes (Post-Keskin). Deze rechtspraak is hier niet van toepassing omdat de verklaringen van de getuigen [betrokkene 3] , [betrokkene 2] en [betrokkene 4] niet voor het bewijs zijn gebruikt. Wel is de door [betrokkene 1] afgelegde verklaring tot het bewijs gebezigd, maar de raadsman van de verdachte was bij dat verhoor aanwezig en kreeg daarbij de gelegenheid vragen aan de getuige te stellen. Nadien heeft deze getuige geen andere verklaring afgelegd.
O.a. HR 4 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1015, NJ 2017/440, m.nt. Kooijmans.
Zie daarvoor randnummer 8.