Besluit heffing van omzetbelasting ten aanzien van factoorsovereenkomsten
1
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2017
- Bronpublicatie:
15-12-2016, Stcrt. 2016, 69111 (uitgifte: 28-12-2016, regelingnummer: 2016-204647)
- Inwerkingtreding
01-01-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-12-2016, Stcrt. 2016, 69111 (uitgifte: 28-12-2016, regelingnummer: 2016-204647)
- Vakgebied(en)
Omzetbelasting / Aftrek en teruggaaf
Omzetbelasting / Vrijstelling
Bij besluit van 2 augustus 1983, nr. 283-3376, is aangegeven hoe de artikelen 11 en 29 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet) ten aanzien van factoorsovereenkomsten dienen te worden toegepast. Gelet op het arrest van het Europese Hof van Justitie van 26 juni 2003, zaak C-305/01, (MKG-GmbH; V-N 2003/34.13), is het nodig dit besluit aan te passen. Tevens is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 31 juli 1996, nr. 95/1799 (V-N 1996/61.25), en de betekenis van die uitspraak voor het onderhavige besluit, te memoreren.
Per 1 januari 2017 wijzigt artikel 29 van de Wet. Bij die wetswijziging wordt de zogenoemde indeplaatstreding geïntroduceerd. Die regeling houdt in dat als een ondernemer een vordering (geheel of gedeeltelijk) overdraagt aan een andere ondernemer (bijvoorbeeld een factoor), deze andere ondernemer op het tijdstip van overdracht voor de toepassing van artikel 29, van de Wet, in de plaats treedt van de ondernemer die de vordering overdraagt. Dit heeft tot gevolg dat de goedkeuring in onderdeel 5 van dit besluit vanaf 1 januari 2017 geen belang meer heeft voor vorderingen die de factoor ná 31 december 2016 overneemt. Voor deze vorderingen geldt de indeplaatstreding. In verband met deze wetswijziging pas ik de goedkeuring met ingang van 1 januari 2017 aan.