Zie J. Wöretshofer in Melai/Groenhuijsen e.a., aant. 4.1 op art. 552a (suppl. 135, juni 2003).
HR, 26-03-2013, nr. 12/02820 B
ECLI:NL:HR:2013:BZ5406
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
26-03-2013
- Zaaknummer
12/02820 B
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BZ5406
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5406, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5406
ECLI:NL:HR:2013:BZ5406, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 26‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5406
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0140
NbSr 2013/191
Conclusie 26‑03‑2013
Mr. Vellinga
Partij(en)
Nr. 12/02820 B
Mr. Vellinga
Zitting: 29 januari 2013
Conclusie inzake:
[Klaagster]
1.
Bij beschikking van 24 februari 2012 heeft de Rechtbank te Maastricht klaagster niet-ontvankelijk verklaard in haar beklag.
2.
Belanghebbende is bij klaagschrift opgekomen tegen het verstrekken c.q. het verstrekt zijn van een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv ter zake van 31 onder Opgenort inbeslaggenomen paarden; tevens strekt het klaagschrift tot het aanstellen van klaagster als bewaarder van de paarden.
3.
Het middel houdt in dat de Rechtbank klaagster ten onrechte niet als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv heeft aangemerkt.
4.
De Rechtbank heeft in de bestreden beschikking overwogen:
"De raadsman stelt dat de stichting als ideële stichting een belanghebbende is in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, omdat dieren niet zelf voor hun rechten op kunnen komen en de stichting ondubbelzinnig het belang van dieren vertegenwoordigt. De raadsman stelt dat een ideële stichting zoals deze stichting sinds kort wordt toegelaten als belanghebbende bij een artikel 12 Sv-procedure. De raadsman voert aan dat de stichting in het verlengde hiervan in onderhavige procedure kan worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 116 leden 2 en 3 van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie heeft in raadkamer te kennen gegeven dat het klaagschrift van de stichting niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu een ideële stichting geen belanghebbende is in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie wijst er op dat artikel 116, leden 2 en 3, van het Wetboek van Strafvordering geen ruimte bieden om de stichting als belanghebbende bij de onderhavige procedure toe te laten.
De rechtbank is gezien de inhoud van het procesdossier en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat de stichting niet-ontvankelijk is in haar klaagschrift, nu zij geen belanghebbende is in de zin van artikel 552a Sv van het Wetboek van Strafvordering, immers de stichting heeft niet heeft gesteld eigenaar te zijn noch beperkt gerechtigde noch zakelijk gerechtigde, noch dat zij een retentierecht heeft, faillissementscurator is of directeur en/of aandeelhouder van een B.V. waaronder beslag is gelegd.
Het beslag kan derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard."
5.
Belanghebbende in de zin van art. 552a Sv is degene wiens belang door de inbeslagneming of het gebruik van het inbeslaggenomen voorwerp in het geding is: degene onder wie het voorwerp in beslag is genomen, een ieder die enig recht op het inbeslaggenomen voorwerp kan doen gelden: de eigenaar, de bezitter te goeder trouw, de zakelijk gerechtigde of iemand die uit anderen hoofde enige aanspraak op beschikkingsmacht over het voorwerp kan doen gelden zoals degene die het voorwerp in bruikleen heeft gekregen.1. Een tussenpersoon bij de handel in vis is dus geen belanghebbende ter zake van een partij inbeslaggenomen vis2., iemand die geld heeft uitgeleend ten aanzien van het beslag op dat bedrag onder degene aan wie het geld is uitgeleend evenmin.3.
6.
In de stellingname van klaagster ligt besloten dat niet haar belang maar het belang van de inbeslaggenomen dieren in het geding is. Zij meent voor het belang van de dieren te moeten opkomen omdat deze dat zelf niet kunnen.
7.
Zoals de Rechtbank heeft vastgesteld en in cassatie niet is bestreden kan klaagster niet enig recht of aanspraak in voormelde zin op de dieren doen gelden. Het oordeel van de Rechtbank dat klaagster niet kan worden ontvangen in haar beklag geeft dus geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is, in aanmerking genomen hetgeen klaagster heeft gesteld over haar belang, niet onbegrijpelijk.
8.
Degene onder wie de dieren in beslag zijn genomen alsmede degenen die - anders dan klaagster - enig recht of aanspraak op de dieren kunnen doen gelden, kunnen op grond van art. 552a lid 1 Sv opkomen tegen het gebruik van de inbeslaggenomen dieren, in casu de voorgenomen vernietiging van de dieren. Anders dan in de stellingname van klaagster besloten ligt zijn er dus anderen die op grond van het bepaalde in art. 552a Sv kunnen opkomen voor de belangen van de inbeslaggenomen dieren.
9.
Het middel faalt.
10.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑03‑2013
HR 11 juni 1991, 2571E, LJN ZC8814 (niet gepubliceerd).
HR 3 juni 2003, 02342/01, LJN AF4253 (niet gepubliceerd).
Uitspraak 26‑03‑2013
Inhoudsindicatie
Beklag tegen beslag, art. 552a Sv. 1. In aanmerking genomen dat de Rb. heeft vastgesteld dat klaagster niet heeft gesteld rechthebbende te zijn t.a.v. de inbeslaggenomen paarden, getuigt het oordeel dat klaagster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende i.d.z.v. art. 552a Sv niet van een onjuiste rechtsopvatting. 2. Art. 552a Sv noch enige andere wettelijke bepaling stelt beklag open tegen het verlenen van een machtiging i.d.z.v. art. 117 Sv (vgl. HR LJN AB7949). Voorts is onder ‘gebruik’ i.d.z.v. art. 552a.1 Sv niet begrepen ‘in gerechtelijke bewaring [geven]’ a.b.i. art. 118.2 Sv, zodat ook tegen een beslissing van de OvJ omtrent het in bewaring geven van de inbeslaggenomen voorwerpen geen beklag openstaat.
26 maart 2013
Strafkamer
nr. S 12/02820 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Maastricht van 24 februari 2012, nummer RK 11/732, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[Klaagster], gevestigd te [vestigingsplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft mr. R.F. Speijdel, advocaat te [vestigingsplaats], bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. De bestreden beschikking
De Rechtbank heeft het klaagschrift niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het klaagschrift strekt tot het gelasten aan het openbaar ministerie om de stichting aan te stellen als bewaarder van de 31 paarden, in de zaak met het registratienummer 2011133119 in beslag genomen onder [betrokkene 1] op 9 november 2011, alsmede tot vernietiging van de machtiging ex artikel 117 van het Wetboek van Strafvordering dan wel deze niet te verstrekken.
(...)
De beoordeling
De raadsman stelt dat de stichting als ideële stichting een belanghebbende is in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, omdat dieren niet zelf voor hun rechten op kunnen komen en de stichting ondubbelzinnig het belang van dieren vertegenwoordigt. De raadsman stelt dat een ideële stichting zoals deze stichting sinds kort wordt toegelaten als belanghebbende bij een artikel 12 Sv-procedure. De raadsman voert aan dat de stichting in het verlengde hiervan in onderhavige procedure kan worden aangemerkt als een belanghebbende in de zin van artikel 116 leden 2 en 3 van het Wetboek van Strafvordering.
De officier van justitie heeft in raadkamer te kennen gegeven dat het klaagschrift van de stichting niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu een ideële stichting geen belanghebbende is in de zin van artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering. De officier van justitie wijst er op dat artikel 116, leden 2 en 3, van het Wetboek van Strafvordering geen ruimte bieden om de stichting als belanghebbende bij de onderhavige procedure toe te laten.
De rechtbank is gezien de inhoud van het procesdossier en het verhandelde in raadkamer van oordeel dat de stichting niet-ontvankelijk is in haar klaagschrift, nu zij geen belanghebbende is in de zin van artikel 552a Sv van het Wetboek van Strafvordering, immers de stichting heeft niet heeft gesteld eigenaar te zijn noch beperkt gerechtigde noch zakelijk gerechtigde, noch dat zij een retentierecht heeft, faillissementscurator is of directeur en/of aandeelhouder van een B.V. waaronder beslag is gelegd."
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat de Rechtbank de klaagster ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar klaagschrift op de grond dat de klaagster niet als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv kan worden aangemerkt.
3.2. In aanmerking genomen dat de Rechtbank heeft vastgesteld dat de klaagster niet heeft gesteld rechthebbende te zijn ten aanzien van de inbeslaggenomen paarden, getuigt het oordeel van de Rechtbank dat de klaagster niet kan worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van art. 552a Sv niet van een onjuiste rechtsopvatting.
3.3. Het middel faalt.
3.4.1. Opmerking verdient overigens nog het volgende.
3.4.3. Art. 117, eerste lid, Sv luidt:
"De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging."
Art. 118, tweede lid, Sv luidt:
"Inbeslaggenomen voorwerpen kunnen ook aan een andere door het openbaar ministerie aangewezen bewaarder in gerechtelijke bewaring worden gegeven, indien dit voor het behoud, de bestemming of de beveiliging van deze voorwerpen redelijkerwijs noodzakelijk is."
Art. 552a, eerste lid, Sv luidt:
"De belanghebbenden kunnen zich schriftelijk beklagen over inbeslagneming, over het gebruik van in beslag genomen voorwerpen, over het uitblijven van een last tot teruggave, over de vordering van gegevens, over de vordering medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van gegevens, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, vastgelegd tijdens een doorzoeking of op vordering verstrekt, over de kennisneming of het gebruik van gegevens, opgeslagen, verwerkt of overgedragen door middel van een geautomatiseerd werk en vastgelegd bij een onderzoek in zodanig werk, over de kennisneming of het gebruik van gegevens als bedoeld in de artikelen 100, 101 en 114, over de vordering gegevens te bewaren en beschikbaar te houden, alsmede over de ontoegankelijkmaking van gegevens, aangetroffen in een geautomatiseerd werk, bedoeld in artikel 125, de opheffing van de desbetreffende maatregelen of het uitblijven van een last tot zodanige opheffing."
3.4.4. Art. 552a Sv noch enige andere wettelijke bepaling stelt beklag open tegen het verlenen van een machtiging in de zin van art. 117 Sv (vgl. HR 2 maart 1999, LJN AB7949, NJ 1999/416). Voorts is onder 'gebruik' in de zin van art. 552a, eerste lid, Sv niet begrepen 'in gerechtelijke bewaring [geven]' als bedoeld in art. 118, tweede lid, Sv, zodat ook tegen een beslissing van de officier van justitie omtrent het in bewaring geven van de inbeslaggenomen voorwerpen geen beklag openstaat.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, in raadkamer en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 26 maart 2013.