Hof Arnhem-Leeuwarden, 06-06-2018, nr. 21-004437-16
ECLI:NL:GHARL:2018:5276, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
06-06-2018
- Zaaknummer
21-004437-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Vervoersrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:5276, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 06‑06‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1474
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBAMS:2016:5043, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Uitspraak 06‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Veroordeling wegens verkrachting van destijds minderjarige meisjes, ondanks aanzienlijk tijdsverloop tussen feiten en aangiftes.
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004437-16
Uitspraak d.d.: 6 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 juli 2016 met parketnummer 13-654271-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] (Suriname) op [1955] ,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld. Het hoger beroep is onbeperkt ingesteld.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie en de verdediging stellen zich op het standpunt dat het recht tot vervolging van het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3 is komen te vervallen.
Het hof overweegt dat de verjaringstermijn van het onder feit 3 ten laste gelegde is verlopen op 19 februari 2009. Op grond van het in 1994 met terugwerkende kracht in werking getreden onderdeel 3 van artikel 71 Wetboek van Strafrecht, is de verjaringstermijn aangevangen op 19 februari 1997, zijnde de dag na die waarop aangeefster [aangeefster 1] achttien jaren is geworden. Op die datum is de in casu geldende verjaringstermijn van 12 jaar (artikel 70 lid 1 onder 3, zoals dat gold tot 2013) gaan lopen. Uit het dossier blijkt niet dat voorafgaand aan 19 februari 2009 een daad van vervolging is verricht. Het hof gaat er daarom vanuit dat de verjaring niet vóór die datum is gestuit. Om die reden is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging van het onder feit 3 ten laste gelegde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 21 februari 2017 en 23 mei 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F. Schneider, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Amsterdam heeft verdachte op 28 juli 2016 veroordeeld voor feit 1 en 2 tot een gevangenisstraf van twee jaar waarvan één jaar voorwaardelijk. Als bijzondere voorwaarde heeft de rechtbank gesteld dat verdachte beide aangeefsters schadevergoeding moet betalen. De rechtbank heeft het openbaar ministerie ten aanzien van feit 3 niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging wegens verjaring van het strafbare feit.
De zaak is door het gerechtshof Amsterdam verwezen naar het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het een andere bijzondere voorwaarde formuleert bij het voorwaardelijk strafdeel. Het hof doet daarom opnieuw recht.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd onder de resterende feiten 1 en 2 dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 1992 tot en met 31 december 1992 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] , te weten
- het (meermalen) brengen van zijn, verdachte's penis in de vagina van die [aangeefster 1] ;
welk geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan
- dat verdachte uit hoofde van zijn, verdachtes, beroep als alternatief genezer die [aangeefster 1] heeft gevraagd de knoop van haar broek los te maken en/of zich uit te kleden en/of (vervolgens) op de grond te gaan liggen (teneinde een onderzoek te kunnen verrichten), zonder (medische) noodzaak en/of
- (vervolgens) onverhoeds bovenop die [aangeefster 1] is gaan liggen en/of
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn psychische overwicht als alternatief genezer en/of het grote leeftijdsverschil;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 1992 tot en met 31 december 1992 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [aangeefster 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] , te weten
- het (meermalen) brengen van zijn, verdachte's penis in de vagina van die [aangeefster 1] ;
welk geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan
- dat verdachte uit hoofde van zijn, verdachtes, beroep als alternatief genezer die [aangeefster 1] heeft gevraagd zich uit te kleden en/of (vervolgens) op de grond te gaan liggen en/of haar benen te spreiden(teneinde een onderzoek te kunnen verrichten), zonder (medische) noodzaak en/of
- (vervolgens) onverhoeds bovenop die [aangeefster 1] is gaan liggen en/of
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn psychische overwicht als alternatief genezer en/of het grote leeftijdsverschil.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat er voldoende wettig en overtuigend bewijs is dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan. De aangiftes zijn consistent en betrouwbaar. Er is daarnaast voldoende steunbewijs. Er is sprake van dwang, gelet op de bijzondere positie en het overwicht dat verdachte als alternatief genezer had en het onverhoeds handelen van verdachte, waardoor onttrekking aan het handelen van verdachte niet mogelijk was.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte van feit 1 en 2 moet worden vrijgesproken wegens onvoldoende wettig en overtuigend bewijs. Het gebruik van een schakelbewijsconstructie is onwenselijk, omdat geen van beide feiten op zichzelf voldoende juridisch vaststaat. Het is zeer waarschijnlijk, gezien het tijdsverloop, dat aangeefsters elkaars herinnering hebben beïnvloed en dat hun verklaringen om die reden onbetrouwbaar moeten worden geacht.
Het oordeel van het hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. Het hof overweegt hiertoe in het bijzonder het volgende.
De verklaringen van aangeefsters
[aangeefster 2] en [aangeefster 1] (hierna ook te noemen aangeefsters, en [aangeefster 2] en [aangeefster 1] ) hebben verklaard in het najaar van 1992 tegen hun wil seks te hebben gehad met verdachte. Zij hebben elk driemaal een verklaring afgelegd: tijdens het informatieve gesprek bij de zedenpolitie, tijdens de aangifte en als getuige bij de rechter-commissaris. Die drie verklaringen bevatten naar het oordeel van het hof geen wezenlijke tegenstrijdigheden ten aanzien van het ten laste gelegde. Het hof acht de verklaringen van aangeefsters – anders dan de raadsman - betrouwbaar. Zij hebben weliswaar pas in het recente verleden verklaard over gebeurtenissen die zich lang geleden hebben afgespeeld, maar gelet op de gedetailleerdheid van die verklaringen, de authenticiteit alsmede de consistentie van de verklaringen ziet het hof geen aanleiding aan de betrouwbaarheid en derhalve bruikbaarheid voor het bewijs ervan te twijfelen. Dat er wel enige verschillen aan te wijzen zijn in de verklaringen over het moment en de wijze waarop aangeefsters in 2014 over misbruik zijn gaan praten maakt dit oordeel niet anders.
Is voldaan aan het bewijsminimum?
Het hof heeft te beoordelen of de aangiften voldoende steun vinden in ander bewijs.
Het hof constateert dat de verklaringen van beide aangeefsters op essentiële punten overeenkomen en elkaar over en weer ondersteunen.
Zij hebben beiden verklaard:
- -
dat zij naar verdachte gingen zodat verdachte hun vader (mogelijk) zou kunnen genezen;
- -
zij moesten om de beurt de (soort van) spreekkamer in;
- -
die kamer was sober ingericht met een tafel, een matje op de grond, kaarsen en enkele stoelen. Er was niet veel licht;
- -
het ‘consult’ begon met zitten op de stoelen en met een gesprek met verdachte, dat (mede) ging over kwade invloeden/geesten die hun vader ziek hadden gemaakt;
- -
het gesprek was in het Nederlands;
- -
het gesprek ging in eerste instantie over algemene dingen, maar werd later seksueel van aard;
- -
verdachte vroeg vervolgens of zij zich uit wilden kleden;
- -
zij moesten naakt op hun rug op het matje gaan liggen;
- -
verdachte kwam plotseling op hen liggen en penetreerde hen met zijn penis;
- -
zij hoefden zelf geen seksuele handelingen te verrichten;
- -
verdachte heeft zelf geen andere seksuele handelingen verricht;
- -
het stopte nadat verdachte was klaargekomen;
- -
met een keukendoek/(wc)papier werd het lichaam van de meisjes afgeveegd;
- -
daarna moesten zij zich weer aankleden;
- -
vervolgens was de sessie afgelopen en moesten zij teruggaan naar de ruimte waar hun ouders wachten.
Daarnaast heeft het hof gelet op het deel van de verklaring van [aangeefster 1] , waarin zij heeft verklaard dat verdachte na afloop van de tweede keer seks heeft gezegd dat het met haar zuster gemakkelijker ging.
Naar het oordeel van het hof kunnen de aangiften daardoor bijdragen tot het bewijs van beide tenlastegelegde feiten. Anders dan door de verdediging bepleit is voor de toepassing van het zogenaamde schakelbewijs niet noodzakelijk dat één van de feiten bewezen kan worden zonder het gebruik van een bewijsmiddel dat op een ander feit betrekking heeft. (vergelijk: HR 12 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3118)
De verklaringen van de ouders van aangeefsters
In de verklaringen van de ouders is steun te vinden voor de aangifte van hun dochters, zowel over het feitelijk verloop van de bezoeken aan verdachte als voor de verklaringen van aangeefsters dat verdachte de klachten van vader koppelde aan (onzichtbare) geesten. Bovendien verklaart vader dat verdachte hem heeft aangeboden ook zijn vrouw en dochters te beschermen, hetgeen past bij de verklaring van [aangeefster 1] bij de rechter-commissaris dat verdachte aangaf dat hij het gezin kon beschermen tegen kwade invloeden en ook past bij het feit dat verdachte bij twee gelegenheden de dochters alleen in zijn behandelkamer wilde zien. Deze verklaringen dienen daarom als steunbewijs voor de ten laste gelegde gedragingen.
De verklaringen van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat het weliswaar klopt dat hij de vier leden van het gezin ieder apart in zijn kamer heeft gesproken, maar dat zijn rol beperkt is gebleven tot het voorschrijven van kruiden, bidden, handoplegging op de schouders, en het kraken van de rug van één van de aangeefsters, dit alles geheel gekleed. Hij ontkent dat hij de ziekte van vader heeft gekoppeld aan kwade geesten, en dat hij ook de dochters heeft behandeld om hen te beschermen. Dat acht het hof volstrekt ongeloofwaardig, gelet op de verklaringen van de vier gezinsleden. Ook aan de verklaring van verdachte dat de minderjarige aangeefsters, hoewel verdachte slechts voor hun vader wilde bidden, zelf over seks begonnen te praten hecht het hof geen geloof. De verklaring van verdachte dat hij de moeder van aangeefsters niet anders dan door handoplegging op de schouder heeft aangeraakt strookt niet met haar verklaring dat hij haar overal gemasseerd heeft. Het hof hecht mede gelet op het voorgaande geen geloof aan de ontkenning van verdachte dat hij seksuele handelingen heeft verricht bij de meisjes, en acht bewezen dat hij tweemaal seksuele gemeenschap heeft gehad met ieder van de aangeefsters.
Sprake van dwang?
Het hof dient de vraag te beantwoorden of er sprake is geweest van dwang door geweld of een andere feitelijkheid. Daarvan is eerst sprake indien verdachte door dat geweld of die andere feitelijkheid/feitelijkheden opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer de handelingen tegen zijn/haar wil heeft ondergaan en derhalve voor het slachtoffer geen mogelijkheid bestond daaraan weerstand te bieden. Dat het slachtoffer zich tegen de handelingen heeft verzet, is daarvoor niet vereist.
Het hof is van oordeel dat er sprake is geweest van dwang. Bij dat oordeel betrekt het hof dat aangeefsters 13 ( [aangeefster 1] ) en 16 ( [aangeefster 2] ) jaar oud waren ten tijde van de ten laste gelegde feiten; verdachte was 37 jaar oud. Het leeftijdsverschil was dus zeer groot. Zij waren door hun ouders meegenomen naar verdachte omdat hij mogelijk hun vader zou kunnen genezen; het belang om te doen wat er gezegd werd was daarmee groot. Verdachte heeft ervoor gezorgd dat de aangeefsters alleen met hem waren, en heeft misbruik gemaakt van de afhankelijke positie waarin de aangeefsters verkeerden. Uit de verklaringen van aangeefsters blijkt dat zij totaal overvallen zijn door de onverhoedse penetratie door verdachte. Al hetgeen daaraan voorafging, waaronder het naakt op een matje gaan liggen, hebben zij geplaatst in de bijzondere context van de genezing van hun vader. Uit de verklaringen van aangeefsters en die van hun ouders blijkt zonneklaar dat verdachte niet alleen gebeden heeft voor genezing: hij heeft de suggestie gewekt dat hij in contact stond met geesten en bescherming van de familie tegen geesten kon bewerkstelligen. Voor [aangeefster 2] geldt dat zij verklaart, op de vraag of er een mogelijkheid was om weg te gaan, dat dat voor haar gevoel absoluut niet kon, omdat zij dan de gezondheid van haar vader in gevaar zou brengen en zij ook niet wist of hij vloeken of dingen uit de geestenwereld in haar zou kunnen teweegbrengen. [aangeefster 1] verklaart dat zij nooit zou hebben geweigerd te doen wat verdachte zei, want “we deden er alles aan om mijn vader beter te maken van de geelzucht en onszelf tegen de kwade geesten te beschermen”.
Het hof is op grond van het voorgaande van oordeel dat verdachte door feitelijkheden telkens opzettelijk heeft veroorzaakt dat beide aangeefsters niet in staat waren aan zijn handelingen weerstand te bieden of zich daaraan te onttrekken.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 1992 tot en met 31 december 1992 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [aangeefster 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] , te weten
- het (meermalen) brengen van zijn, verdachte's penis in de vagina van die [aangeefster 1] ;
welke geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan
- dat verdachte uit hoofde van zijn, verdachtes, beroep als alternatief genezer die [aangeefster 1] heeft gevraagd de knoop van haar broek los te maken en/of zich uit te kleden en/of (vervolgens) op de grond te gaan liggen en (teneinde een onderzoek te kunnen verrichten), zonder (medische) noodzaak en/of
- (vervolgens) onverhoeds bovenop die [aangeefster 1] is gaan liggen en/of
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn psychische overwicht als alternatief genezer en/of het grote leeftijdsverschil;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 oktober 1992 tot en met 31 december 1992 te Amsterdam door geweld en/of een (andere) feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld en/of een (andere) feitelijkheid [aangeefster 1]
heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [aangeefster 1] , te weten
- het (meermalen) brengen van zijn, verdachte's penis in de vagina van die [aangeefster 1] ;
welke geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld en/of feitelijkhe(i)d(en) hierin heeft/hebben bestaan
- dat verdachte uit hoofde van zijn, verdachtes, beroep als alternatief genezer die [aangeefster 1] heeft gevraagd zich uit te kleden en/of (vervolgens) op de grond te gaan liggen en haar benen te spreiden (teneinde een onderzoek te kunnen verrichten), zonder (medische) noodzaak en/of
- (vervolgens) onverhoeds bovenop die [aangeefster 1] is gaan liggen en/of
- dat verdachte misbruik heeft gemaakt van zijn psychische overwicht als alternatief genezer en/of het grote leeftijdsverschil.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op telkens:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof aan verdachte een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar met aftrek van de tijd die in voorarrest is doorgebracht. Als bijzondere voorwaarde dient verdachte aan aangeefsters schadevergoeding te betalen. Door zijn proceshouding verloopt de verwerking van de feiten voor de slachtoffers moeizaam. In de door de rechtbank opgelegde straf komt de ernst van het feit onvoldoende tot uitdrukking. Er dient rekening gehouden te worden met de leeftijd en gezondheid van verdachte en het tijdsverloop in strafmatigende zin.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het oordeel van het hof
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan verkrachting van twee jonge meisjes, destijds 16 en 13 jaar oud. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van zijn positie als alternatief genezer op het moment dat de vader van de meisjes ernstig ziek was en de familie verdachte om hulp kwam vragen. Gelet op de Javaans-Surinaamse cultuur, waarbij het niet gebruikelijk is om over seksualiteit en emoties te praten, kon verdachte ervan uit gaan dat de slachtoffers niet snel over het misbruik zouden praten. Verdachte heeft misbruik gemaakt van deze wetenschap en het vertrouwen dat aangeefsters en de familie in hem hadden en daarbij enkel oog gehad voor zijn eigen genot. Aangeefsters hebben pas na lange tijd aangifte gedaan. Het misbruik heeft echter grote negatieve impact gehad op diverse aspecten van hun beide levens, zoals aangeefsters ook ter terechtzitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht. Het hof rekent het verdachte zeer aan dat hij misbruik heeft gemaakt van de culturele gebruiken, de gezondheidssituatie van de vader van aangeefsters en het vertrouwen dat de familie hem gaf.
Gelet op de aard en de ernst van het feit en de impact van het feit op beide slachtoffers, ziet het hof aanleiding een vrijheidsbenemende straf op te leggen. De landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting geven als vertrekpunt voor verkrachting een gevangenisstraf van 24 maanden aan. Het hof heeft bij de bepaling van de straf in matigende zin rekening gehouden met de ouderdom van de feiten, de leeftijd van verdachte en met het Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 april 2018. Daaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft en dat hij na het plegen van de bewezen verklaarde feiten, niet meer in aanraking is gekomen met justitie.
Het hof acht van belang dat de door de slachtoffers geleden schade door verdachte wordt vergoed. Doordat de vorderingen van de benadeelde partijen verjaard zijn, en ook oplegging van de schadevergoedingsmaatregel niet mogelijk is gelet op de pleegdatum van de feiten, ziet het hof geen andere mogelijkheid dan het opleggen van een voorwaardelijk strafdeel met als bijzondere voorwaarde dat verdachte de geleden schade aan beide slachtoffers dient te vergoeden. Artikel 14c lid 2 van het Wetboek van Strafrecht voorziet in deze mogelijkheid. De hoogte van de bedragen is niet door de verdediging betwist, hoewel de mogelijkheid van een bijzondere voorwaarde gelet op het vonnis van de rechtbank en hetgeen de benadeelde partijen ter zitting in hoger beroep naar voren hebben gebracht evident was. Het hof gaat daarom uit van de volledige, door de slachtoffers opgegeven schadebedragen.
Het hof is van oordeel, gelet op het voorgaande, dat een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde een betalingsverplichting met betrekking tot vergoeding van de geleden schade, passend en geboden is. Het hof zal daarbij de reclassering gelasten om toezicht te houden op het betalen van die schade.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 2.095,58. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep daarnaast gevraagd om € 4.000,00 aan immateriële schadevergoeding, op te leggen als bijzondere voorwaarde gelet op de verjaring van de vordering..
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Sinds 1 april 2013 volgt uit artikel 3:310 lid 4 BW dat de vordering van een benadeelde partij niet verjaart zolang het recht tot strafvordering niet is verjaard. Ondanks de onmiddellijke werking van het nieuwe verjaringsregime is de vordering van de benadeelde partij in dit geval toch verjaard, nu de verjaringstermijn reeds verstreken was op het moment van de inwerkingtreding van de wet (artikel 73a lid 2 Overgangswet nieuw BW).
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.980,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Sinds 1 april 2013 volgt uit artikel 3:310 lid 4 BW dat de vordering van een benadeelde partij niet verjaart zolang het recht tot strafvordering niet is verjaard. Ondanks de onmiddellijke werking van het nieuwe verjaringsregime is de vordering van de benadeelde partij in dit geval toch verjaard, nu de verjaringstermijn reeds verstreken was op het moment van de inwerkingtreding van de wet (artikel 73a lid 2 Overgangswet nieuw BW).
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 3 ten laste gelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) jaren.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 1 (één) jaar, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren de hierna te noemen bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Veroordeelde dient, na het onherroepelijk worden van het arrest, binnen de proeftijd te betalen aan:
- [aangeefster 1] : € 4.980,00 (vierduizend negenhonderdtachtig euro) en
- [aangeefster 2] € 6.095,58 (zesduizend vijfennegentig euro en achtenvijftig cent).
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving
van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht).
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 2]
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]
Verklaart de benadeelde partij [aangeefster 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Aldus gewezen door
mr. C. Caminada, voorzitter,
mr. W.M. Weerkamp en mr. J. Beuving, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. F.J. Kaat, griffier,
en op 6 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 6 juni 2018.
Tegenwoordig:
mr. E.A.K.G. Ruys, voorzitter,
mr. E.C.A.M. Langenhorst, advocaat-generaal,
H. de Graaf, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.