TK 1999-2000, 27 159, nr.03
Rb. Arnhem, 03-04-2008, nr. 05/985049-07
ECLI:NL:RBARN:2008:BE0101
- Instantie
Rechtbank Arnhem
- Datum
03-04-2008
- Magistraten
Mrs. J.J.H. van Laethem, M. Jurgens, A.J.P. Tillema
- Zaaknummer
05/985049-07
- LJN
BE0101
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBARN:2008:BE0101, Uitspraak, Rechtbank Arnhem, 03‑04‑2008
Uitspraak 03‑04‑2008
Mrs. J.J.H. van Laethem, M. Jurgens, A.J.P. Tillema
Partij(en)
Tegenspraak
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Arnhem
tegen
naam: [verdachte],
geboren op: [geboortedatum] 1966 te [geboorteplaats],
adres: [adres],
plaats: [postcode] [woonplaats].
1. De inhoud van de tenlastelegging
Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
- 1.
(strafbaar gesteld in art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met 31 mei 2004 te Nederasselt (gemeente Heumen) en/of Mook (gemeente Mook en Middelaar) en/of Molenhoek (gemeente Mook en Middelaar) en/of (elders) in Nederland en/of Berlijn en/of Frankfurt am Main en/of Mainz en/of Dusseldorf en/of (elders) in Duitsland, tezamen en in vereniging met een of meer natuurlijke perso(o)n(en), althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, die gevormd werd door [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 6] en/of [medeverdachte 7] en/of (een) ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- —
het in Duitsland zonder vergunning uitlenen en/of tewerkstellen van een of meer perso(o)n(en) met Engelse nationaliteit en/of een andere dan de Duitse nationaliteit, hetgeen in Duitsland een misdrijf is volgens paragraag 15 van het Gesetz zur Regelung der gewerbsmässigen Arbeitnehmerüberlassung, en/of
- —
het (mede)plegen van sociale verzekeringsfraude en/of belastingfraude, bestaande uit het niet afdragen van sociale verzekeringspremies en/of belastingen in Nederland en/of Duitsland, en/of
- —
het ()mede)plegen van (gewoonte) witwassen;
- 2.
(Strafbaar gesteld in artikel 420ter van het Wetboek van Strafrecht)
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 14 december 2001 tot en met 31 mei 2004 te Nederasselt (gemeente Heumen) en/of Mook (gemeente Mook en Middelaar) en/of Molenhoek (gemeente Mook en Middelaar) en/of (elders) in Nederland en/of Berlijn en/of Frankfurt am Main en/of Mainz en/of Dusseldorf en/of (elders) in Duitsland, tezamen en vereniging met een of meer personen, althans alleen, (telkens) van een of meer geldbedrag(en), waaronder opname(s) van een of meer geldbedrag(en) (middels cheques) bij Geraer Bank EG te Gera en/of Sparkasse Gera te Greiz (Duitsland) in of omstreeks de periode van 12 maart 2002 tot en met 26 april 2002 (bijlage 81), de werkelijke aard en/of herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing hebben/heeft verborgen en/of hebben/heeft verhuld, dan wel verbergt of verhult wie de rechthebbende op die/dat geldbedrag(en) is, en/of te verbergen en/of te verhullen wie die/dat geldbedrag(en) voorhanden had en/of heeft/hebben hij en/of zijn mededaders(s) die/dat geldbedrag(en) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) wisten/wist dat bovengenoemde geldbedrag(en) —onmiddellijk of middelijk— afkomstig waren/was uit enig misdrijf, te weten:
- —
het in Duitsland zonder vergunning uitlenen en/of tewerkstellen van een of meer pers(o)n(en) met de Engelse nationaliteit en/of een andere dan de Duitse nationaliteit, hetgeen in Duitsland een misdrijf is volgens paragraag 15 van het Gesetz zur Regelung der gewerbsmässigen Arbeitnehmerüberlassung, en/of
- —
het plegen van sociale verzekeringsfraude en/of belastingfraude, bestaande uit het niet afdragen van sociale verzekeringspremies en/of belastingen in Nederland en/of Duitsland;
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, dan wel alleen, (telkens) een gewoonte hebben/heeft gemaakt;
2. Het onderzoek ter terechtzitting
De zaak is op 21 juni 2007 pro forma en op 20 maart 2008 inhoudelijk ter terechtzitting onderzocht. Bij het inhoudelijke onderzoek is verdachte verschenen.
Het openbaar ministerie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 en 2 tenlastegelegde strafbare feiten zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis met aftrek van 2 uren subsidiair 1 dag overeenkomstig artikel 27 Sr.
Verdachte heeft het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Ten aanzien van het tenlastegelegde strafbare feit onder 2
De rechtbank zal eerst feit 2 behandelen, omdat het (gewoonte)witwassen dat verdachte onder 2 is tenlastegelegd, als één van de activiteiten van de criminele organisatie wordt genoemd, waarvan de deelname aan verdachte onder feit 1 is tenlastegelegd.
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden veroordeeld ter zake van (gewoonte)witwassen. Inzake de fiscale verzwijging merkt het openbaar ministerie voornamelijk op dat de jurisprudentie op dit gebied niet eenduidig is te noemen en dat bijvoorbeeld de rechtbank Amsterdam van oordeel is dat fiscale verzwijging van legaal verkregen geld kan worden aangemerkt als witwassen. Voorts verzoekt het openbaar ministerie de rechtbank terug te komen op een eerder door haar ingenomen standpunt dat witwassen niet kan bestaan uit fiscale verzwijging.
Beoordeling van het standpunt
Ten eerste is aan de orde of niet gefiscaliseerde gelden kunnen worden aangemerkt als gelden verkregen uit misdrijf. De rechtbank overweegt in dat verband als volgt.
Op 14 december 2001 is onder andere in werking getreden art. 420bis Sr, waarin, kort gezegd, witwassen strafbaar wordt gesteld. De bedoeling van de wetgever is geweest een apart witwasdelict in het Wetboek van Strafrecht op te nemen, dat nauwer zou aansluiten bij de internationale omschrijvingen.1. Hierbij is expliciet aansluiting gezocht bij de Richtlijn 1991/308/EEG van het Europees Parlement van de Raad tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld (hierna: de 1e Witwasrichtlijn). In deze 1e Witwasrichtlijn zijn handelingen opgenomen die bepalen wat witwassen inhoudt en deze handelingen zijn opgenomen in de betreffende witwasartikelen van het Wetboek van Strafrecht.2.
In de 1e Witwasrichtlijn werd bij criminele witwasactiviteiten vooral gedacht aan strafbare feiten als bedoeld in artikel 3, lid 1, onder a, van het V.N. Verdrag tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 19 december 1988 (Verdrag van Wenen), namelijk de handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
In Richtlijn 2001/97EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van de 1e Witwasrichtlijn (hierna: 2e Witwasrichtlijn) en in Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (hierna: 3e Witwasrichtlijn), is een breder spectrum aan basisdelicten opgenomen die ten grondslag kunnen liggen aan witwassen. Zo is in de 3e Witwasrichtlijn de definitie van ‘ernstige strafbare feiten’ in overeenstemming gebracht met de definitie van ‘ernstige strafbare feiten’ genoemd in het Kaderbesluit 2001/500/JBZ van de Raad van 26 juni 2001 inzake het witwassen van geld, de identificatie, opsporing, bevriezing, inbeslagneming en confiscatie van hulpmiddelen en van opbrengsten van misdrijven (hierna: het Kaderbesluit).3. Het Kaderbesluit verwijst op haar beurt naar het Verdrag inzake het witwassen, de opsporing, de inbeslagneming en de confiscatie van opbrengsten van 8 november 1990 (hierna: het Verdrag van Straatsburg).4. Verder wordt in genoemd Kaderbesluit tevens aan de orde gesteld dat ernstige economische delicten steeds vaker aspecten hebben die op het gebied van belastingen en heffingen liggen.5.
In art. 1 van het Verdrag van Straatsburg wordt als basisdelict aangemerkt ‘elk strafbaar feit’ waaruit opbrengsten zijn voortgekomen die het voorwerp kunnen worden van, kort gezegd, witwassen.
Gelet op genoemde Europese regelgeving waarin de wens wordt uitgesproken onder witwassen een breed scala van delicten te brengen en het feit dat art. 420bis Sr rept over ‘door misdrijf verkregen’ en voorts in deze regelgeving geen beperking wordt aangebracht tot een bepaald soort basisdelicten, is de rechtbank van oordeel dat in beginsel ook de opbrengst van een fiscaal misdrijf kan worden witgewassen. Hieraan doet overigens niet af dat Nederland bij art. 2 van het Verdrag een zogeheten ‘fiscaal voorbehoud’ heeft gemaakt, nu dit alleen ziet op inbeslagname van gelden.6.
Echter, niet alle fiscale misdrijven kunnen vanwege hun aard dienen als basismisdrijf. Hierbij dient vooral gedacht te worden aan de fiscale verzwijging. Immers, de fiscale verzwijging wijzigt niet noodzakelijkerwijs de (legale) herkomst van geld in een verkrijging ‘door misdrijf’.7. Dit is uiteraard anders, indien aan de verkrijging al zelf een fiscaal misdrijf ten grondslag ligt. Zonder meer ‘door misdrijf verkregen’ is geld dat door valse informatieverstrekking van de fiscus wordt verkregen, zoals een teruggave van BTW.
In onderhavige zaak wordt verdachte verweten zich gedurende een aantal jaren te hebben beziggehouden met ‘koppelbazerij’ door bouwvakkers met een andere dan de Duitse nationaliteit uit te lenen aan Duitse opdrachtgevers in Duitsland. Op de aan de Duitse opdrachtgevers in rekening gebrachte bedragen is in Duitsland geen BTW (Mehrwertsteuer) afgedragen. Dit is bij oprichting van de koppelbaasorganisatie ook afgesproken.8.
De uit Duitsland afkomstige gelden werden voornamelijk contant naar Nederland overgebracht en verdeeld onder verdachte en zijn medeverdachten.9. Hierover werd door verdachte in Nederland in de tenlastegelegde periode geen inkomstenbelasting betaald.10.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte deze gelden heeft verkregen uit misdrijf nu immers de gelden legaal zijn verkregen op basis van de voor de verrichte werkzaamheden uitgeschreven facturen. De enkele verzwijging van die gelden voor de Duitse en Nederlandse belastingdienst betekent niet dat die gelden door misdrijf zijn verkregen.
Ten tweede is aan de orde of personen met een andere dan de Duitse nationaliteit te werk zijn gesteld, zonder een vergunning in de zin van paragraaf 15 van het Gesetz zur Regelung der gewerbsmässigen Arbeitnehmerüberlassung. Uit de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie is niet aannemelijk geworden dat verdachte en/of zijn mededaders en/of Pomona Bau en/of Graven Bau niet in het bezit was/waren van deze vergunning terwijl hij/zij/die ondernemingen dat wel had(den) moeten zijn.
De gelden die zijn ontvangen als betaling voor de door Pomona Bau en Graven Bau uitgeleende arbeidskrachten zijn, gelet op het bovenstaande, naar het oordeel van de rechtbank niet uit misdrijf verkregen, respectievelijk zulks is niet aannemelijk geworden. Daarom acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (gewoonte)witwassen en zal zij hem vrijspreken van het onder 2 tenlastegelegde strafbare feit.
Ten aanzien van het tenlastegelegde strafbare feit onder 1
Ten aanzien van de tenlastegelegde periode heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij vanaf medio 2002 geen werkzaamheden voor Pomona Bau en Graven Bau meer heeft verricht nu hij sinds medio 2002 een relatie heeft met zijn huidige vriendin en hij sinds die relatie niets meer met de twee bedrijven te maken heeft gehad. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig en zal verdachte dan ook voor de tenlastegelegde periode vanaf medio 2002 vrijspreken.
Ten aanzien van de deelname aan een organisatie die het oogmerk heeft op het plegen van sociale verzekeringsfraude en belastingfraude oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de ter zitting door verdachte afgelegde verklaring is naar voren gekomen dat verdachte wist dat Pomona Bau en Graven Bau geen BTW (Mehrwertsteuer) afdroegen. Verdachtes medeverdachten hadden de twee bedrijven ook opgezet om in korte tijd veel geld te verdienen met koppelbaaspraktijken. Voor de oprichting was daarom ook afgesproken de verschuldigde BTW (terwijl deze wel in rekening werd gebracht bij de Duitse opdrachtgevers) en loonbelasting in Duitsland niet af te dragen. Daarom was ook bekend dat het eerste bedrijf Pomona Bau, niet lang zou kunnen voortbestaan. Om de activiteiten na het opheffen van Pomona Bau te kunnen voortzetten, is Graven Bau opgericht.11.
Dat verdachte in de beginperiode niet op de hoogte was van deze werkwijze, zoals hij stelt, is de rechtbank onvoldoende aannemelijk geworden. Daarnaast is ter zitting gebleken dat verdachte de inkomsten die hij heeft verworven uit Pomona Bau en Graven Bau niet heeft aangegeven bij de belastingdienst in Nederland.
Het bovenstaande brengt met zich dat verdachte in de periode van 01 januari 2000 tot en met medio 2002 zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een organisatie welke organisatie het oogmerk had het plegen van belastingfraude in Duitsland en Nederland.
Uit hetgeen ter zitting naar voren is gekomen, uit het opsporingsdossier noch uit de bewijsvoering van de officier van justitie is echter gebleken dat Pomona Bau en Graven Bau eveneens voor ogen hadden geen sociale premies in Duitsland af te dragen en dat deze premies daadwerkelijk ook niet zijn betaald. Derhalve kan niet worden aangenomen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van sociale verzekeringsfraude. Verdachte zal dan ook voor dit gedeelte van het tenlastegelegde feit worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het gewoontewitwassen en het overtreden van paragraaf 15 van het Gesetz zur Regelung der gewerbsmässigen Arbeitnehmerüberlassung is de rechtbank, mede gelet op het bovenstaande onder de kop ‘inzake het onder 2 tenlastegelegde feit’, van oordeel dat verdachte niet kan worden verweten dat hij heeft deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had op het plegen van gewoontewitwassen en op het overtreden van paragraaf 15 van het Gesetz zur Regelung der gewerbsmässigen Arbeitnehmerüberlassung nu uit de bewijsvoering van het Openbaar Ministerie niet aannemelijk is geworden dat het oogmerk van de organisatie waaraan verdachte heeft deelgenomen daarop was gericht.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot en met medio 2002 te Nederasselt (gemeente Heumen) en/of Mook (gemeente Mook en Middelaar) en/of Molenhoek (gemeente Mook en Middelaar) en/of Berlijn en Dusseldorf en elders in Duitsland, heeft deelgenomen aan een organisatie, die gevormd werd door [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [medeverdachte 6] en [medeverdachte 7] en verdachte, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten
- —
het medeplegen van belastingfraude, bestaande uit het niet afdragen van belastingen in Nederland en Duitsland;
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
4a. De kwalificatie van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
4b. De strafbaarheid van het feit
Het feit is strafbaar.
5. De strafbaarheid van verdachte
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
6. De motivering van de sanctie(s)
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op de justitiële documentatie betreffende verdachte, d.d. 28 februari 2008.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft gedurende een lange periode deelgenomen aan een zogeheten ‘koppelbaasorganisatie’. Deze organisatie hield zich bezig met het te werk stellen van werknemers bij diverse Duitse opdrachtgevers. Hierbij werd niet voldaan aan de wettelijke verplichting tot het afdragen van belastingen. Door verdachtes handelen zijn de Nederlandse en de Duitse staat voor een aanzienlijk bedrag benadeeld.
De rechtbank zal verdachte dan ook een werkstraf voor een nader te noemen duur opleggen.
De op te leggen werkstraf is lager dan door het openbaar ministerie geëist, nu verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde feit zal worden vrijgesproken. De rechtbank heeft in haar overweging meegenomen dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke delicten en nu bijna 6 jaar geleden zelf heeft besloten te stoppen met zijn werkzaamheden voor de organisatie, hetgeen in voordeel voor verdachte werkt.
7. De toegepaste wettelijke bepalingen
De beslissing is gegrond op de artikelen 22c, 22d, 27 en 140 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit.
Verklaart bewezen dat verdachte het overige tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4a.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 180 (honderdtachtig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen één (1) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 90 (negentig) dagen.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 2 (twee) uren, zijnde één (1) dag hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J.J.H. van Laethem, rechter, | als voorzitter, |
mr. M. Jurgens, | vicepresident, |
mr. A.J.P. Tillema, | rechter, |
in tegenwoordigheid van mr. S.P.H. Brinkman, | griffier, |
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 03 april 2008.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 03‑04‑2008
Trb. 1990, 172.
Considerans 3 van het Kaderbesluit.
Zie ook HR 8 februari 2005, NJ 2006, 412.
Hof Amsterdam 14 maart 2006, NJFS 2006, 122 (Clickfondszaak)
Verklaring van medeverdachte Scheffer, pagina 210 van dossier-C.
Verklaring van medeverdachte Scheffer, pagina 208–211.
Verklaring van verdachte, zoals afgelegd ter zitting.
Verklaring van medeverdachte Scheffer, pagina 208–211 van dossier-C.