Einde inhoudsopgave
Omgevingsbesluit - Nota van toelichting
3.3.2 Toepassingsbereik
Geldend
Geldend vanaf 01-01-2024
- Bronpublicatie:
03-07-2018, Stb. 2018, 290 (uitgifte: 31-08-2018, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
05-04-2023, Stb. 2023, 113 (uitgifte: 07-04-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Omgevingsrecht / Algemeen
Omgevingsrecht / Omgevingswet
De Noordzee is onderverdeeld in verschillende maritieme zones. Deze onderverdeling is gebaseerd op het VN-Zeerechtverdrag dat het internationaal juridisch kader vormt voor het gebruik en beheer van de oceanen. Het toepassingsbereik van de Omgevingswet in deze verschillende maritieme zones is verschillend. Voor het toepassingsbereik van de Omgevingswet zijn de territoriale zee en de exclusieve economische zone (EEZ) van belang. Deze vormen samen het Nederlandse deel van de Noordzee.
De Nederlandse territoriale zee loopt vanaf de grens van de binnenwateren, die wordt gevormd door de zogeheten laagwaterlijn en de basislijnen, tot 12 zeemijl zeewaarts. Deze begrenzing is vastgelegd in de Wet grenzen Nederlandse territoriale zee.
De grenzen van de EEZ zoals geregeld in het Besluit grenzen Nederlandse exclusieve economische zone vallen samen met die van het Nederlands deel van het continentaal plat (NCP). Het NCP omvat het onder de Noordzee gelegen deel van de zeebodem en de ondergrond daarvan, gelegen buiten de Nederlandse territoriale zee. De buitengrens is vastgelegd door grensverdragen met België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk.
In de territoriale zee zijn de Omgevingswet en de AMvB's van toepassing,1. maar deze zijn niet onverkort van toepassing in de EEZ.
Artikel 1.5 van de wet beperkt het toepassingsbereik van de Omgevingswet op de Noordzee door te bepalen dat de Omgevingswet van toepassing is in de EEZ, tenzij het gaat om een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een bouwactiviteit, afwijkactiviteit of rijksmonumentenactiviteit. De AMvB's zijn evenmin onverkort van toepassing in de EEZ, omdat artikel 1.5, tweede lid, van de wet bepaalt dat een op grond van de Omgevingswet bij algemene maatregel van bestuur gestelde regel van toepassing is in de EEZ als dat bij die regel uitdrukkelijk is bepaald. Het toepassingsbereik in de EEZ wordt dan ook verder uitgewerkt in de respectievelijke AMvB's.
Internationale verdragen
Op de Noordzee is een groot aantal internationale verdragen van toepassing. In het kader van dit hoofdstuk zijn vier daarvan relevant om hier te noemen: het VN-Zeerechtverdrag, het Londen-protocol, het Ospar-verdrag en het verdrag van Valletta.
Het VN-Zeerechtverdrag regelt de Nederlandse rechtsmacht op de Noordzee en daarmee ook de doorwerking van de Omgevingswet op de Noordzee. Het VN-Zeerechtverdrag beperkt de rechtsmacht in het Nederlandse deel van de Noordzee. Zo bepaalt artikel 17 van het VN-Zeerechtverdrag dat in de territoriale zee alle staten het recht op onschuldige doorvaart hebben. Artikel 56 van het VN-Zeerechtverdrag bepaalt dat de kuststaat in de EEZ soevereine rechten bezit voor de exploratie en exploitatie, het behoud en het beheer van de levende en niet-levende natuurlijke rijkdommen van de wateren boven de zeebodem en van de zeebodem en de ondergrond daarvan, en met betrekking tot andere activiteiten voor de economische exploitatie en exploratie van de zone, zoals de opwekking van energie uit het water, de stromen en de winden. Eveneens in overeenstemming met het VN-Zeerechtverdrag oefent de kuststaat ook rechtsmacht uit over de bouw en het gebruik van kunstmatige eilanden, installaties en inrichtingen, het wetenschappelijk zeeonderzoek en de bescherming en het behoud van het mariene milieu. Bij de uitoefening van deze rechten en het vervullen van zijn plichten dient de kuststaat rekening te houden met de rechten en plichten van andere staten.
Het Londen-protocol verbiedt het storten van alle stoffen in zee met uitzondering van een beperkt aantal afvalstromen opgenomen in bijlage I bij het Londen-protocol. Bijlage II bij het Londen-Protocol beschrijft onder meer welke voorwaarden moeten worden verbonden aan een eventuele vergunning voor stortingsactiviteiten op zee.
Het Ospar-verdrag betreft de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijke deel van de Atlantische oceaan waaronder de Noordzee. De doorwerking van deze verdragen is verzekerd via artikel 8.87 van het Besluit kwaliteit leefomgeving dat bepaalt dat de omgevingsvergunning alleen wordt verleend als de activiteit in overeenstemming is met het Londen-protocol en het Ospar-verdrag.
Het verdrag van Valletta (ook wel het verdrag van Malta genoemd) betreft de bescherming van het archeologische cultureel erfgoed. Het verdrag is deels geïmplementeerd in de Erfgoedwet en deels in de Omgevingswet. In het bijzonder gaat het om het streven om archeologische monumenten zoveel mogelijk in situ (in of op de bodem) te behouden. Waar dat niet mogelijk is, dient de archeologische informatie ex situ te worden behouden door een archeologische opgraving, inclusief documentatie, rapportage en conservering. Dit geldt op grond van dit verdrag ook voor het archeologische cultureel erfgoed in dat deel van de Noordzee dat onder de rechtsmacht van Nederland valt (artikel 1, tweede lid, onder iii). Het gaat hierbij om verdronken nederzettingen, scheepswrakken en andere archeologische monumenten.
Europees recht
Net zoals bij internationale verdragen is lang niet alle Europese regelgeving van belang voor de Noordzee. De kaderrichtlijn mariene strategie en de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning zijn specifiek van toepassing op de Noordzee.
De kaderrichtlijn mariene strategie verplicht lidstaten tot het ontwikkelen van mariene strategieën voor een gezonde zee met een duurzaam gebruik van in die richtlijn aangewezen en onder de jurisdictie van de lidstaat vallende mariene regio's en mariene subregio's. Artikel 3.1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving omschrijft de taken ter uitvoering van de kaderrichtlijn mariene strategie. In paragraaf 6.1 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt verder ingegaan op de kaderrichtlijn mariene strategie.
De kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning bepaalt dat elke lidstaat maritieme ruimtelijke planning voor haar mariene wateren uitvoert en een maritiem ruimtelijk plan vaststelt. Ter uitvoering van deze plicht dient een maritiem ruimtelijk plan te worden vastgesteld voor de Nederlandse mariene wateren. Een en ander wordt verder uitgewerkt in artikel 4.9 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en het algemeen deel van de nota van toelichting bij dat besluit. Artikel 10.15, eerste lid, van het Omgevingsbesluit implementeert de plicht uit de kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning gericht op samenwerking tussen lidstaten bij de totstandkoming van maritieme ruimtelijke plannen.
Voetnoten
Kamerstukken II 2013/14, 33 962, nr. 3, blz. 65.