HR 23 mei 1916, NJ 1916, p. 551. Vgl. G. Smid, ‘Omkoping bestraft? Internationale invloeden op de strafrechtelijke bestrijding van (buitenlandse) omkoping’, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 222.
HR, 04-06-2019, nr. 17/03094
ECLI:NL:HR:2019:843
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-06-2019
- Zaaknummer
17/03094
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2019:843, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑06‑2019; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2019:590
ECLI:NL:PHR:2019:590, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 09‑04‑2019
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2019:843
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑09‑2018
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2019-0115 met annotatie van J.H.J. Verbaan
NbSr 2019/189
Uitspraak 04‑06‑2019
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Passieve omkoping bij verkiezingen in Sint Maarten door geld aan te nemen van vertegenwoordiger van politieke partij in ruil voor stem op die politieke partij, art. 132 SrNA. Kan uit bewijsvoering worden afgeleid dat verdachte zich heeft laten “omkopen”? Opvatting dat van een voltooide omkoping slechts sprake is indien de omgekochte de gift rechtstreeks heeft aangenomen van de omkoper, is onjuist. Opvatting dat voor bewezenverklaring van het zich laten “omkopen” uit de bewijsvoering dient te volgen dat (de gemachtigde van) een kiezer uitdrukkelijk heeft toegezegd of zich anderszins uitdrukkelijk heeft verplicht in ruil voor de gift het kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen, is eveneens onjuist. ’s Hofs oordeel dat indien vast komt te staan dat (de gemachtigde van) een kiezer een gift en/of een belofte aanneemt en daarbij, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op een bepaalde wijze zal uitoefenen, kan worden bewezenverklaard dat hij zich heeft laten “omkopen” a.b.i. art. 132 SrNA, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwerping. Samenhang met 17/03392 A.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 17/03094
Datum 4 juni 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 3 mei 2017, nummer H 211/16, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970,
hierna: de verdachte.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1
Het middel klaagt dat het bewezenverklaarde zich laten “omkopen” niet uit de bewijsvoering kan worden afgeleid.
2.2.1
Ten laste van de verdachte is overeenkomstig de tenlastelegging bewezenverklaard dat:
“hij, in de periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten zich heeft laten omkopen door een gift, te weten geld (de Hoge Raad begrijpt: en belofte) heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (te weten [medeverdachte 1] ), wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht hierin dat hij, verdachte, tijdens de verkiezingen zou stemmen op de United People Party.”
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. In verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 en de toetreding van Sint Maarten als zelfstandig land tot het Koninkrijk der Nederlanden is een vervroegde verkiezing uitgeroepen. Dat is gebeurd krachtens de Eilandsverordening vervroegde verkiezingen eilandsraad. In artikel 1, tweede lid, van deze eilandsverordening is bepaald dat de dag van de stemming voor deze tussentijdse verkiezing zal plaatsvinden op 17 september 2010.
2. Twee dagen voor de verkiezing, op 15 september 2010, ving (wijlen) [betrokkene 1] , destijds werkzaam als telefoniste bij het Korps Politie Sint Maarten, een gesprek op tussen de verdachte, medeverdachte [medeverdachte 2] en medeverdachte [verdachte] . Uit het gesprek werd haar duidelijk dat de United People Party geld zou geven in ruil voor een stem op de partij. [betrokkene 1] heeft hierover en over hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld, het volgende verklaard:
“You are asking me what I know about persons getting money at [betrokkene 2] ’s office in Point Blanche. I can tell you this much. I understood that the Up party (Hof: United People Party) was giving out money to people for them to vote for the Up party. This was spoken at the police station in Philipsburg. It was a conversation between the police officers [medeverdachte 3] , [verdachte] and the VKS (Hof: Vrijwilligers Korps Sint Maarten) [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] was saying that somebody called them to pass at [betrokkene 2] ’s office to get some money. I asked them if I could go with them. They said it was ok. We got into a police car and drove to Point Blanche. We were working at that time. [...] It was in the afternoon. [verdachte] and [medeverdachte 2] had on their uniform. [medeverdachte 3] was working but he did not have on his uniform. [...]
When we got to the office building we stopped and waited for a while. [...] After a while a bouncer/security guard came and told us that [...] we could talk to someone [...].
He took us to the office. In the office we spoke with [medeverdachte 1] . He is [betrokkene 2] ’s uncle. He heard what we had to say. We asked for money. The [...] guys asked seven hundred dollars. I asked for six hundred and fifty dollars. I wanted the money to pay my house rent. He took down the necessary information from us and told us he would get back to us. This was on the15th of September 2010.
The following day, the 16th of September 2010, [medeverdachte 2] received a call from [medeverdachte 1] . [...] [medeverdachte 2] told me that [medeverdachte 1] asked him to pass by the office by himself. [...]
I saw [medeverdachte 1] on the 17th of September 2010, the day of the voting. He was at the voting bureau in Cay Hill [...]. I asked him about the money. [...] He said that he gave [medeverdachte 2] [...] envelopes with money. He demonstrated to me how he gave [medeverdachte 2] the money. He said that he wrapped the envelopes in a dummy ballot and passed it to [medeverdachte 2] . He said [medeverdachte 2] put it in his pocket. [...] I understood that the envelopes each contained three hundred dollars.”
3. Medeverdachte [medeverdachte 2] , destijds werkzaam als soldaat bij het Vrijwilligers Korps Sint Maarten, heeft het volgende verklaard:
“You asked me if i knew anything about collecting [money] at [betrokkene 2] ’s office at Point Blance. This is wat I can tell you. On the street I heard that the UP party was giving away money to people in need. I needed some help. I got a quotation for building materials. With this quotation I went to [betrokkene 2] ’s office to see what they could have helped me with. On the 15th of September 2010, officers [verdachte] and [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] (Hof: [betrokkene 1] ) and I went to the office of [betrokkene 2] in Point Blanche. [...] It was in the afternoon. [...] We got to speak to [medeverdachte 1] . We went into his office. He took all of our information. He told us that he would have gotten back to us in due time.
On the 16th of September 2010 [medeverdachte 1] called me. He told me to come to the office [...] and that he would have something for me. [...] I went to the office [...]. Both times I went to [betrokkene 2] ’s office, I went with a police patrol vehicle. [...] When I got into [medeverdachte 1] ’s office he told me that he had something for us. He said that the money was not all that we asked for, but that we would get the rest after the election. He gave me a dummy voting ballot with something wrapped in it with an elastic band around it. I put [it] in my [pants] pocket. I did not check until I reached the police station. When I got to the station I checked the package that [medeverdachte 1] gave me. I saw that I only got three envelopes and not four as I thought. [verdachte] was working at that moment. I am not sure if [medeverdachte 3] was working. [...] I gave [verdachte] two envelopes, one for him and one for [medeverdachte 3] . [betrokkene 1] was not at the balie at that time. I gave [verdachte] the envelopes in the police station Philipsburg by the balie (frontdesk). [...] I received three hundred dollars ($ 300) from in the envelop.”
4. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 7 september 2012 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
“I was [involved in the United People Party during the election of 2010]. [...] I was [...] accountable to [betrokkene 2] . He was the party leader. [...]
I knew [medeverdachte 2] from back in the days and he came by me with his financial needs and so did the officers that accompanied him that day. [...] They came [at the office of [betrokkene 2] in Point Blanche] for financial help. [...] I met them at the first floor in the back area. In a closed office. [...] The information [that I took] [...] is the financial aid that they were looking for. [...] I told them let me see what I can do for you, if I can help you all out or not. [...] We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the UP Party. [...] The purpose of taking the information [was] [...] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote. [...] On the 16th of September 2010, [...] I [indeed] did call [ [medeverdachte 2] ] from my cellular phone on the number that he gave me from his first visit to my office. [...][medeverdachte 2] arrived [...] late in the morning [by the office]. Just before lunch time. [...] I gave [medeverdachte 2] three envelops each containing [...] money [...].”
5. [betrokkene 3], die de United People Party gedurende de verkiezingstijd in 2010 onder andere hielp met het uitdelen van petjes en flyers, heeft over het kantoor in Point Blanche het volgende verklaard:
“We used it for registering people mainly. [...] They had to present their passport to see if they were registered on the island and if they were eligible to vote and how much members were in their family and if they were also able to vote. [...] The main reason is to make sure that people has the right to vote. We collected data to make a database to see if they were registered and to see how big the family is. The party will then lobby with them.”
6. De verdachte was kiesgerechtigd voor de verkiezing op 17 september 2010. De verdachte was indertijd ouder dan 18 jaar, had de Nederlandse nationaliteit en was ingeschreven in de Sint Maartense Basisadministratie. Het kiesrecht was hem niet ontzegd.”
2.2.3
Het Hof heeft ten aanzien van de bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
“De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte opnieuw van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het bewijst tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte bij de ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] zijn identiteitskaart of paspoort heeft afgegeven en evenmin dat die ontmoeting is benut om de kiesgerechtigheid van de verdachte vast te stellen. De verdachte heeft bovendien ontkend dat hij geld heeft ontvangen en dat hij ook heeft toegezegd om op een bepaalde manier te stemmen. De raadsvrouw wijst voorts op de door de Landsrecherche getrokken conclusie dat tijdens het onderzoek niet kon worden vastgesteld dat personen waren omgekocht om hun kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen. Volgens de raadsvrouw heeft het Gerecht in eerste aanleg terecht geoordeeld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen en kan hetgeen de procureur-generaal daartegen heeft ingebracht, dat niet anders maken.
Het Hof overweegt als volgt.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde omkopingsdelict is vereist dat met een kiezer overeenstemming is bereikt over het niet dan wel op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht. Niet is vereist dat de kiezer zich aan deze overeenstemming heeft gehouden of dat een in het vooruitzicht gestelde beloning daadwerkelijk is gevolgd.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft aan zijn beslissing tot vrijspraak ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de verdachte “heeft toegezegd, of dat hij is verplicht, om op de [United People] Party (of een andere partij) te stemmen”.
Van overeenstemming als hiervoor bedoeld, zou daarom geen sprake zijn. De raadsvrouw heeft zich achter dit oordeel geschaard. Het Hof oordeelt anders. Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat overeenstemming ook kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. Ingeval een kiezer een gift en/of belofte aanneemt en daarbij de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op de gewenste manier zal uitoefenen, is naar het oordeel van het Hof sprake van overeenstemming.
Bij de selectie en waardering van de bewijsmiddelen is het Hof tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de voor de verdachte meest belastende verklaringen, namelijk die van [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 1].
De medeverdachten zijn niet, althans niet op noemenswaardige wijze, teruggekomen van deze elkaar over en weer bevestigende verklaringen.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte samen met zijn collega’s [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] twee dagen voor de verkiezingen naar het kantoor van de partijleider van de United People Party is gegaan, omdat deze politieke partij in ruil voor het uitbrengen van een stem geld zou geven. Zij hebben een gesprek gehad met [medeverdachte 1] , die was betrokken bij de United People Party. In dat gesprek heeft [medeverdachte 1] geprobeerd hen ervan te overtuigen om op de partij te stemmen. De verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vroegen elk een bedrag van $ 700,-; [betrokkene 1] vroeg een bedrag van $ 650,--. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zou kijken of hij hen kon helpen bij hun financiële problemen. De verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] hebben hun persoonlijke gegevens achtergelaten en zijn vertrokken. Anders dan de raadsvrouw meent, kan uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden opgemaakt dat aan de hand van deze gegevens werd nagegaan of zij kiesgerechtigd waren ( [medeverdachte 2] verklaarde: “He took all of our information.”; [medeverdachte 1] verklaarde: “We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the UP Party. [...] The purpose of taking the information [was] [...] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote.”). De verdachte was kiesgerechtigd.
De volgende dag, 16 september 2010, werd [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] gebeld en vervolgens vond tussen hen beiden een ontmoeting plaats. [medeverdachte 2] heeft toen van [medeverdachte 1] drie enveloppen gekregen. De enveloppen waren gewikkeld in een ‘dummy’ van een stembiljet; iedere envelop was gevuld met $ 300,-. [medeverdachte 1] heeft toen tegen [medeverdachte 2] gezegd dat de rest na de verkiezingen zou volgen. [medeverdachte 2] hield één envelop voor zichzelf en gaf de twee andere enveloppen aan de verdachte: één voor de verdachte zelf en één voor medeverdachte [medeverdachte 3] .
Het Hof is van oordeel dat de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, die voortvloeien uit de gebezigde bewijsmiddelen, redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs dat de verdachte een gift (een geldbedrag van $ 300,-) heeft aangenomen in de wetenschap dat dit werd gegeven in ruil voor een stem op de United People Party.
De verdachte heeft ontkend dat hij enveloppen van medeverdachte [medeverdachte 2] heeft ontvangen. Aan die ontkenning hecht het Hof evenwel geen geloof. Nog daargelaten dat de verdachte een lezing van de ontmoeting heeft gegeven die niet strookt met de door [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] gegeven lezing (de verdachte zou naar het kantoor zijn gegaan om te kijken of daar strafbare feiten zouden worden gepleegd), vermag het Hof niet in te zien waarom medeverdachte [medeverdachte 2] op dit punt niet naar waarheid zou hebben verklaard. Het is zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet goed te verklaren waarom [medeverdachte 2] zo specifiek over de verdachte heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat hij alleen de verdachte enveloppen heeft gegeven; hij heeft niet verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 1] (uiteindelijk) een envelop hebben ontvangen. Het Hof gaat daarom ook wat dit betreft uit van de geloofwaardigheid van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] .
De verdachte is naar het kantoor van de United People Party gegaan met de bedoeling om financiële steun te vragen in de wetenschap dat die partij die steun verleende in ruil voor een stem. Hij heeft zijn financiële wensen op tafel gelegd bij [medeverdachte 1] die aangaf dat hij wilde dat de verdachte op zijn partij zou stemmen en dat hij nader zou bezien of hij aan de financiële wensen van de verdachte tegemoet kon komen. De volgende dag heeft [medeverdachte 1] $ 300,-- bedoeld voor de verdachte aan [medeverdachte 2] overhandigd, gewikkeld in een blanco stembiljet. Het moet onder deze omstandigheden voor de verdachte glashelder zijn geweest dat van hem werd verwacht dat hij in ruil voor de betaling zijn stem op de United People Party zou uitbrengen. Door het geld aan te nemen heeft de verdachte op zijn beurt de verwachting gewekt dat ook hij daarvan uitging. Hierbij speelt ook de hoogte van het verstrekte geldbedrag - bepaald geen bagatelbedrag - een rol. Of de verdachte zich vervolgens aan de bereikte overeenstemming heeft gehouden of dat hij toch op een andere partij heeft gestemd is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van omkoping in de hier bedoelde zin niet van belang.
Dat de Landsrecherche indertijd tot een andere conclusie is gekomen, maakt dat niet anders. Het Hof is niet aan de conclusie van de Landsrecherche gebonden en heeft zich zelfstandig een oordeel gevormd. In dit oordeel ligt besloten dat door de Landsrecherche getrokken conclusie, niet juist is.
Hetgeen de raadsvrouw overigens tegen een bewezenverklaring heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Het verweer wordt verworpen.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op art. 132 van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (hierna: SrNA). Daarom moet de in de tenlastelegging en bewezenverklaring voorkomende term laten “omkopen” geacht worden aldaar te zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in die bepaling.
2.3.2
Art. 132 SrNA luidde ten tijde van het tenlastegelegde feit als volgt:
“Hij die bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift of belofte iemand omkoopt om zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkoopen.”
2.4
Voor zover het middel berust op de opvatting dat van een voltooide omkoping slechts sprake is indien de omgekochte de gift rechtstreeks heeft aangenomen van de omkoper, faalt het omdat die opvatting onjuist is. Voor zover het middel berust op de opvatting dat voor bewezenverklaring van het zich laten “omkopen”, als bedoeld in voormeld art. 132 SrNA, uit de bewijsvoering dient te volgen dat (de gemachtigde van) een kiezer uitdrukkelijk heeft toegezegd of zich anderszins uitdrukkelijk heeft verplicht in ruil voor de gift het kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen, faalt het eveneens. Het Hof heeft, zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting, geoordeeld dat indien vast komt te staan dat (de gemachtigde van) een kiezer een gift en/of een belofte aanneemt en daarbij, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op een bepaalde wijze zal uitoefenen, kan worden bewezenverklaard dat hij zich heeft laten “omkopen”, als bedoeld in voormeld art. 132 SrNA.
2.5
Ook voor het overige kan het middel niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel in zoverre niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Gelet op de aan de verdachte geheel voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren, de geldboete van NAf 300,-, subsidiair 6 dagen hechtenis, en de mate waarin de redelijke termijn is overschreden, is er geen aanleiding om aan het oordeel dat de redelijke termijn is overschreden enig rechtsgevolg te verbinden en zal de Hoge Raad met dat oordeel volstaan.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2019.
Conclusie 09‑04‑2019
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Passieve omkoping bij verkiezingen in Sint Maarten door geld aan te nemen van vertegenwoordiger van politieke partij in ruil voor stem op die politieke partij, art. 132 SrNA. Kan uit bewijsvoering worden afgeleid dat verdachte zich heeft laten “omkopen”? Opvatting dat van een voltooide omkoping slechts sprake is indien de omgekochte de gift rechtstreeks heeft aangenomen van de omkoper, is onjuist. Opvatting dat voor bewezenverklaring van het zich laten “omkopen” uit de bewijsvoering dient te volgen dat (de gemachtigde van) een kiezer uitdrukkelijk heeft toegezegd of zich anderszins uitdrukkelijk heeft verplicht in ruil voor de gift het kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen, is eveneens onjuist. ’s Hofs oordeel dat indien vast komt te staan dat (de gemachtigde van) een kiezer een gift en/of een belofte aanneemt en daarbij, gelet op de concrete omstandigheden van het geval, de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op een bepaalde wijze zal uitoefenen, kan worden bewezenverklaard dat hij zich heeft laten “omkopen” a.b.i. art. 132 SrNA, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting. Volgt verwerping. Samenhang met 17/03392 A.
Nr. 17/03094 A Zitting: 9 april 2019 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is door het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: het hof) bij vonnis van 3 mei 2017, ter zake van “Als kiezer zich bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift en belofte laten omkopen om zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen”, veroordeeld tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden, met een proeftijd van twee jaren en een geldboete ter hoogte van NAf 300,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen.
Er bestaat samenhang met de zaak 17/03392. In deze zaak zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, heeft een middel van cassatie voorgesteld.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
“hij, in de periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten zich heeft laten omkopen door een gift, te weten geld heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (te weten [medeverdachte 1] ),
wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht hierin dat hij, verdachte, tijdens de verkiezingen zou stemmen op de United People Party.”
5. Daartoe zijn de volgende bewijsmiddelen opgenomen (met weglating van de voetnoten):
“1. In verband met de opheffing van de Nederlandse Antillen op 10 oktober 2010 en de toetreding van Sint Maarten als zelfstandig land tot het Koninkrijk der Nederlanden is een vervroegde verkiezing uitgeroepen. Dat is gebeurd krachtens de Eilandsverordening vervroegde verkiezingen eilandsraad. In artikel 1, tweede lid, van deze eilandsverordening is bepaald dat de dag van de stemming voor deze tussentijdse verkiezing zal plaatsvinden op 17 september 2010.
2. Twee dagen voor de verkiezing, op 15 september 2010, ving (wijlen) [betrokkene 1] , destijds werkzaam als telefoniste bij het Korps Politie Sint Maarten, een gesprek op tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en medeverdachte [verdachte] . Uit het gesprek werd haar duidelijk dat de United People Party geld zou geven in ruil voor een stem op de partij. [betrokkene 1] heeft hierover en over hetgeen zich vervolgens heeft afgespeeld, het volgende verklaard:
“You are asking me what I know about persons getting money at [betrokkene 2] ’s office in Point Blanche. I can tell you this much. I understood that the Up party (Hof: United People Party) was giving out money to people for them to vote for the Up party. This was spoken at the police station in Philipsburg. It was a conversation between the police officers [medeverdachte 3] , [verdachte] and the VKS (Hof: Vrijwilligers Korps Sint Maarten) [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] was saying that somebody called them to pass at [betrokkene 2] ’s office to get some money. I asked them if I could go with them. They said it was ok. We got into a police car and drove to Point Blanche. We were working at that time. [...] It was in the afternoon. [verdachte] and [medeverdachte 2] had on their uniform. [medeverdachte 3] was working but he did not have on his uniform. [...]
When we got to the office building we stopped and waited for a while. [...] After a while a bouncer/security guard came and told us that [...] we could talk to someone [...].
He took us to the office. In the office we spoke with [medeverdachte 1] . He is [betrokkene 2] ’s uncle. He heard what we had to say. We asked for money. The [...] guys asked seven hundred dollars. I asked for six hundred andfifty dollars. I wanted the money to pay my house rent. He took down the necessary information from us and told us he would get back to us. This was on the 15th of September 2010.
The following day, the 16th of September 2010, [medeverdachte 2] received a call from [medeverdachte 1] . [...] [medeverdachte 2] told me that [medeverdachte 1] asked him to pass by the office by himself. [...]
I saw [medeverdachte 1] on the 17th of September 2010, the day of the voting. He was at the voting bureau in Cay Hill [...]. I asked him about the money. [...] He said that he gave [medeverdachte 2] [...] envelopes with money. He demonstrated to me how he gave [medeverdachte 2] the money. He said that he wrapped the envelopes in a dummy ballot and passed it to [medeverdachte 2] . He said [medeverdachte 2] put it in his pocket. [...] I understood that the envelopes each contained three hundred dollars. ”
3. [medeverdachte 2] , destijds werkzaam als soldaat bij het Vrijwilligers Korps Sint Maarten, heeft het volgende verklaard:
“You asked me if i knew anything about collecting [money] at [betrokkene 2] ’s office at Point Blance. This is wat I can tell you. On the street I heard that the UP party was giving away money to people in need. I needed some help. I got a quotation for building materials. With this quotation I went to [betrokkene 2] ’s office to see what they could have helped me with. On the 15th of September 2010, officers [verdachte] and [medeverdachte 3] , [betrokkene 1] (Hof: [betrokkene 1] ) and I went to the office of [betrokkene 2] in Point Blanche. [...] It was in the afternoon. [...] We got to speak to [medeverdachte 1] . We went into his office. He took all of our information. He told us that he would have gotten back to us in due time.
On the 16th of September 2010 [medeverdachte 1] called me. He told me to come to the office [...] and that he would have something for me. [...] I went to the office [...]. Both times I went to [betrokkene 2] ’s office, I went with a police patrol vehicle. [...] When I got into [medeverdachte 1] ’s office he told me that he had something for us. He said that the money was not all that we askedfor, but that we would get the rest afler the election. He gave me a dummy voting ballot with something wrapped in it with an elastic band around it. I put [it] in my [pants] pocket. I did not check until I reached the police station. When I got to the station I checked the package that [medeverdachte 1] gave me. I saw that I only got three envelopes and not four as I thought. [verdachte] was working at that moment. Iam not sure if [medeverdachte 3] was working. [...] I gave [verdachte] two envelopes, one for him and one for [medeverdachte 3] . [betrokkene 1] was not at the balie at that time. I gave [verdachte] the envelopes in the police station Philipsburg by the balie (frontdesk). [...] I received three hundred dollars ($ 300) from in the envelop. ”
4. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft op 7 september 2012 ten overstaan van de politie het volgende verklaard:
“I was [involved in the United People Party during the election of 2010]. [...] I was [...] accountable to [betrokkene 2] . He was the party leader. [...]
I knew [medeverdachte 2] from back in the days and he came by me with his financial needs and so did the officers that accompanied him that day. [...] They came [at the office of [betrokkene 2] in Point Blanche] for financial help. [...] I met them at the first floor in the back area. In a closed office. [...] The information [that I took] [...] is the financial aid that they were looking for. [...] I told them let me see what I can do for you, if I can help you all out or not. [...] We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the UP Party. [...] The purpose of taking the information [was] [...] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote. [...] On the 16th of September 2010, [...] I [indeed] did call [ [medeverdachte 2] ] from my cellular phone on the number that he gave me from his first visit to my office. [...] [medeverdachte 2] arrived [...] late in the morning [by the office]. Just before lunch time. [...] I gave [medeverdachte 2] three envelops each containing [...] money [...]. ”
5. [betrokkene 3] , die de United People Party gedurende de verkiezingstijd in 2010 onder andere hielp met het uitdelen van petjes en flyers, heeft over het kantoor in Point Blanche het volgende verklaard:
“We used it for registering people mainly. [...] They had to present their passport to see if they were registered on the island and if they were eligible to vote and how much members were in their family and if they were also able to vote. [...] The main reason is to make sure that people has the right to vote. We collected data to make a database to see if they were registered and to see how big the family is. The party will then lobby with them. ”
6. De verdachte was kiesgerechtigd voor de verkiezing op 17 september 2010. De verdachte was indertijd ouder dan 18 jaar, had de Nederlandse nationaliteit en was ingeschreven in de Sint Maartense Basisadministratie. Het kiesrecht was hem niet ontzegd.”
6. Voorts bevat het vonnis als bewijsoverweging het volgende:
“De raadsvrouw heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte opnieuw van de gehele tenlastelegging zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft zij aangevoerd dat het bewijst tekortschiet om te kunnen vaststellen dat de verdachte bij de ontmoeting met medeverdachte [medeverdachte 1] zijn identiteitskaart of paspoort heeft afgegeven en evenmin dat die ontmoeting is benut om de kiesgerechtigheid van de verdachte vast te stellen. De verdachte heeft bovendien ontkend dat hij geld heeft ontvangen en dat hij ook heeft toegezegd om op een bepaalde manier te stemmen. De raadsvrouw wijst voorts op de door de Landsrecherche getrokken conclusie dat tijdens het onderzoek niet kon worden vastgesteld dat personen waren omgekocht om hun kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen. Volgens de raadsvrouw heeft het Gerecht in eerste aanleg terecht geoordeeld dat geen overeenkomst tot stand is gekomen en kan hetgeen de procureur-generaal daartegen heeft ingebracht, dat niet anders maken.
Het Hof overweegt als volgt.
Voor bewezenverklaring van het ten laste gelegde omkopingsdelict is vereist dat met een kiezer overeenstemming is bereikt over het niet dan wel op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht. Niet is vereist dat de kiezer zich aan deze overeenstemming heeft gehouden of dat een in het vooruitzicht gestelde beloning daadwerkelijk is gevolgd.
Het Gerecht in eerste aanleg heeft aan zijn beslissing tot vrijspraak ten grondslag gelegd dat niet is gebleken dat de verdachte “heeft toegezegd, of dat hij is verplicht, om op de [United People] Party (of een andere partij) te stemmen”.
Van overeenstemming als hiervoor bedoeld, zou daarom geen sprake zijn. De raadsvrouw heeft zich achter dit oordeel geschaard. Het Hof oordeelt anders. Het Hof is met de procureur-generaal van oordeel dat overeenstemming ook kan worden afgeleid uit de omstandigheden van het geval. Ingeval een kiezer een gift en/of belofte aanneemt en daarbij de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op de gewenste manier zal uitoefenen, is naar het oordeel van het Hof sprake van overeenstemming.
Bij de selectie en waardering van de bewijsmiddelen is het Hof tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de voor de verdachte meest belastende verklaringen, namelijk die van [medeverdachte 2] , [betrokkene 1] en [medeverdachte 1] .
De medeverdachten zijn niet, althans niet op noemenswaardige wijze, teruggekomen van deze elkaar over en weer bevestigende verklaringen.
Uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat de verdachte samen met zijn collega’s [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] twee dagen voor de verkiezingen naar het kantoor van de partijleider van de United People Party is gegaan, omdat deze politieke partij in ruil voor het uitbrengen van een stem geld zou geven. Zij hebben een gesprek gehad met [medeverdachte 1] , die was betrokken bij de United People Party. In dat gesprek heeft [medeverdachte 1] geprobeerd hen ervan te overtuigen om op de partij te stemmen. De verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] vroegen elk een bedrag van $ 700,- -; [betrokkene 1] vroeg een bedrag van $ 650,- -. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zou kijken of hij hen kon helpen bij hun financiële problemen. De verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] hebben hun persoonlijke gegevens achtergelaten en zijn vertrokken. Anders dan de raadsvrouw meent, kan uit de verklaringen van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] worden opgemaakt dat aan de hand van deze gegevens werd nagegaan of zij kiesgerechtigd waren ( [medeverdachte 2] verklaarde “He took all of our information. [medeverdachte 1] verklaarde: “We asked [people] where they live, address, and try to convince them to vote for the UP Party. [...] The purpose of taking the information [was] [...] to see if they were registered in the voting system and if they were eligible to vote. ”). De verdachte was kiesgerechtigd.
De volgende dag, 16 september 2010, werd [medeverdachte 2] door [medeverdachte 1] gebeld en vervolgens vond tussen hen beiden een ontmoeting plaats. [medeverdachte 2] heeft toen van [medeverdachte 1] drie enveloppen gekregen. De enveloppen waren gewikkeld in een ‘dummy’ van een stembiljet; iedere envelop was gevuld met $ 300,- -. [medeverdachte 1] heeft toen tegen [medeverdachte 2] gezegd dat de rest na de verkiezingen zou volgen. [medeverdachte 2] hield één envelop voor zichzelf en gaf de twee andere enveloppen aan de verdachte: één voor de verdachte zelf en één voor medeverdachte [medeverdachte 3] .
Het Hof is van oordeel dat de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden, die voortvloeien uit de gebezigde bewijsmiddelen, redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs dat de verdachte een gift (een geldbedrag van $ 300,- -) heeft aangenomen in de wetenschap dat dit werd gegeven in ruil voor een stem op de United People Party.
De verdachte heeft ontkend dat hij enveloppen van [medeverdachte 2] heeft ontvangen. Aan die ontkenning hecht het Hof evenwel geen geloof. Nog daargelaten dat de verdachte een lezing van de ontmoeting heeft gegeven die niet strookt met de door [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] gegeven lezing (de verdachte zou naar het kantoor zijn gegaan om te kijken of daar strafbare feiten zouden worden gepleegd), vermag het Hof niet in te zien waarom [medeverdachte 2] op dit punt niet naar waarheid zou hebben verklaard. Het is zonder onderbouwing, die ontbreekt, niet goed te verklaren waarom [medeverdachte 2] zo specifiek over de verdachte heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat hij alleen de verdachte enveloppen heeft gegeven; hij heeft niet verklaard dat medeverdachte [medeverdachte 3] en/of [betrokkene 1] (uiteindelijk) een envelop hebben ontvangen. Het Hof gaat daarom ook wat dit betreft uit van de geloofwaardigheid van de verklaring van [medeverdachte 2] .
De verdachte is naar het kantoor van de United People Party gegaan met de bedoeling om financiële steun te vragen in de wetenschap dat die partij die steun verleende in ruil voor een stem. Hij heeft zijn financiële wensen op tafel gelegd bij [medeverdachte 1] die aangaf dat hij wilde dat de verdachte op zijn partij zou stemmen en dat hij nader zou bezien of hij aan de financiële wensen van de verdachte tegemoet kon komen. De volgende dag heeft [medeverdachte 1] $ 300,- - bedoeld voor de verdachte aan [medeverdachte 2] overhandigd, gewikkeld in een blanco stembiljet. Het moet onder deze omstandigheden voor de verdachte glashelder zijn geweest dat van hem werd verwacht dat hij in ruil voor de betaling zijn stem op de United People Party zou uitbrengen. Door het geld aan te nemen heeft de verdachte op zijn beurt de verwachting gewekt dat ook hij daarvan uitging. Hierbij speelt ook de hoogte van het verstrekte geldbedrag - bepaald geen bagatelbedrag - een rol. Of de verdachte zich vervolgens aan de bereikte overeenstemming heeft gehouden of dat hij toch op een andere partij heeft gestemd is voor de beantwoording van de vraag of sprake is van omkoping in de hier bedoelde zin niet van belang.
Dat de Landsrecherche indertijd tot een andere conclusie is gekomen, maakt dat niet anders. Het Hof is niet aan de conclusie van de Landsrecherche gebonden en heeft zich zelfstandig een oordeel gevormd. In dit oordeel ligt besloten dat door de Landsrecherche getrokken conclusie, niet juist is.
Hetgeen de raadsvrouw overigens tegen een bewezenverklaring heeft ingebracht, leidt niet tot een ander oordeel.
Het verweer wordt verworpen.”
7. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring ten aanzien van het bestanddeel ‘omkopen’ zoals bedoeld in art. 132 (oud) Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (hierna: SrNA) ontoereikend dan wel onbegrijpelijk is gemotiveerd, nu uit de bewijsmiddelen niet zou kunnen blijken dat de verdachte geld heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (hierna: UPP).
7.1. Art. 132 (oud) SrNA is vergelijkbaar met het in Nederland in art. 126 Sr (hierna: SrNL) strafbaar gestelde omkoping inzake de uitoefening van het kiesrecht en luidde ten tijde van de bewezenverklaarde handelingen als volgt:
“Hij die bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift of belofte iemand omkoopt om zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste driehonderd gulden.
Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkoopen.”
7.2. Voor de invulling van de begrippen ‘gift’ en ‘belofte’ kan mijns inziens aansluiting worden gezocht bij de uitleg van die begrippen in de overige met omkoping verband houdende delicten in het SrNL. Volgens de Hoge Raad omvat het doen van een gift “elk overdragen aan een ander van iets dat voor dezen waarde heeft, mits gedaan met het in dit artikel [art. 177 SrNL, AEH] omschreven oogmerk (…)”.1.Voorts blijkt uit de literatuur dat de ‘belofte’ in de zin van vorenbedoelde artikelen moet worden verstaan het in het vooruitzicht stellen ofwel het beloven van een gift.2.
7.3. Blijkens de jurisprudentie wordt aan de term ‘omkopen’ in art. 126 SrNL niet de beperkte betekenis toegekend van ‘van gevoelen of partij doen veranderen’.3.Niet vereist is dat de kiezer middels een gift of belofte is overgehaald tot het stemmen op een andere kandidaat dan hij eerder voornemens was te doen.4.Evenmin moet blijken dat het door de omkoper beoogde resultaat van het (op bepaalde wijze) uitoefenen van het stemrecht is bereikt. Het delict is voltooid wanneer de partijen tot een – niet per se rechtsgeldige – verbintenis zijn gekomen.5.Wel vereist is dat sprake is van het aannemen van een gift of belofte. De gift of de belofte moet uiterlijk voorafgaand aan het uitoefenen van het kiesrecht worden aangenomen. Ingeval van aanneming naderhand wordt namelijk gesproken van een beloning.6.
7.4. In het begrip ‘omkopen’ ligt de aanneming besloten, reden waarom uit de memorie van toelichting bij de wetsartikelen over ambtelijke omkoping (thans: art. 177 en 178 SrNL) blijkt dat die term is vermeden, om voor die gevallen reeds het aanbieden strafbaar te stellen.7.Blijft het bij een aanbieding tot het verschaffen van een gift in ruil voor de uiting bereidwillig te zijn om te voldoen aan het verzoek van de aanbieder om het kiesrecht op bepaalde wijze te voldoen, dan zal slechts sprake zijn van een poging tot omkoping in de zin van art. 126 SrNL.
7.5. In dat verband wil ik graag allereerst het volgende opmerken. In de schriftuur merkt de steller van het middel in een voetnoot het volgende op: “De kwalificatie ‘door gift en belofte’ berust niet op de bewezenverklaring, waarin het omkopingsmiddel ‘belofte’ is uitgestreept. Bij gebrek aan belang van een daartegen gerichte klacht, zou Uw Raad kunnen volstaan met verbetering tot ‘gift of belofte’.” Ik zie dit anders. Gelet op voorgaande vooropstelling en het door het hof vooropgestelde dat “[n]iet is vereist (…) dat een in het vooruitzicht gestelde beloning daadwerkelijk is gevolgd” meen ik op basis van de door het hof gekozen kwalificatie dat de woorden “en belofte” kennelijk abusievelijk zijn weggestreept uit de bewezenverklaring. Uit de door het hof vastgestelde gang van zaken kan immers worden opgemaakt dat [medeverdachte 1] “nader zou bezien of hij aan de financiële wensen van de verdachte tegemoet kon komen”. Voorts heeft het hof vastgesteld dat de verdachte om $700 had gevraagd en aan [medeverdachte 2] $300 – bedoeld voor de verdachte – is overhandigd. Of en zo ja wanneer het restant van dat beloofde bedrag aan de verdachte is overhandigd, behoeft – zoals het hof terecht heeft vooropgesteld – niet te worden vastgesteld. De op voorhand beloofde tegemoetkoming aan de financiële wensen zou immers naderhand een ‘beloning’ zijn. Dat laat echter onverlet dat voorafgaand aan het uitoefenen van zijn kiesrecht ten aanzien van dit gedeelte van het bedrag sprake is van een ‘belofte’ ten aanzien van het nog aan te vullen bedrag tot $700. De bewezenverklaring moet mijns inziens aldus verbeterd worden gelezen, namelijk dat:
“hij, in de periode 15 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaanse gedeelte van het eiland Sint Maarten zich heeft laten omkopen door een gift, te weten geld en belofte heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (te weten [medeverdachte 1] ),
wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om, bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht hierin dat hij, verdachte, tijdens de verkiezingen zou stemmen op de United People Party.”
7.6. Blijkens de toelichting klaagt het middel dat van een voltooide omkoping niet uit de bewijsmiddelen kan blijken, omdat daaruit het (rechtstreeks) hebben aangenomen van een gift (geld) door de verdachte van een vertegenwoordiger van de UPP ( [medeverdachte 1] ) niet zou kunnen volgen.
7.7. Anders dan de steller van het middel kennelijk meent behoeft niet te worden vastgesteld dat de ‘omgekochte’ – in casu de verdachte – in de zin van art. 132 (oud) SrNA de gift rechtstreeks heeft aangenomen van de ‘omkoper’, in dit geval [medeverdachte 1] . Zoals blijkt uit het in het voorgaande vooropgestelde is het delict immers voltooid bij het bereiken van overeenstemming tussen beide partijen. In zoverre faalt het middel dus. Voor zover het middel klaagt dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat [medeverdachte 1] als vertegenwoordiger van de UPP optrad, kan het ook niet slagen. Temeer nu het hier gaat om de vervolging wegens passieve omkoping (de verdachte heeft zich laten omkopen), vermag ik niet in te zien dat het niet ondubbelzinnig blijken van de rol van ‘de omkoper’ [medeverdachte 1] binnen de UPP en de vraag of hij bevoegd was om als vertegenwoordiger van die partij op te treden, in de weg zou staan aan de bewezenverklaring van het onderhavige feit. Overigens merk ik op dat het oordeel van het hof dat [medeverdachte 1] als zodanig kon worden aangemerkt mijns inziens niet onbegrijpelijk is, gelet op de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, waaruit blijkt dat zijn kantoor gevestigd was in het kantoor van partijleider van de UPP [betrokkene 2] , dat hij zelf verklaard heeft dat hij betrokken was bij de partij en dat hij verantwoording moest afleggen aan die [betrokkene 2] . Ook op dit punt faalt het middel aldus.
7.8. Tot slot klaagt het middel blijkens de toelichting dat niet kan blijken van het bereiken van overeenstemming, nu uit de bewijsmiddelen niet volgt dat en op welke wijze [medeverdachte 1] heeft geprobeerd de verdachte te overtuigen om op de United People Party te stemmen. Om tot bewezenverklaring van het onderhavige feit te komen lijkt mij, anders dan de steller van het middel meent, niet vereist dat uit de bewijsmiddelen (letterlijk) blijkt dat de omkoper – in dit geval [medeverdachte 1] – heeft aangegeven dat de verdachte op zijn partij moet stemmen of dat de verdachte zijn stem expliciet ‘te koop’ heeft aangeboden. In het onderhavige geval blijkt het overtuigen van de verdachte en zijn collega’s mijns inziens overigens genoegzaam uit de omstandigheid dat getuige [betrokkene 1] verklaard heeft dat de UPP geld gaf aan mensen om ervoor te zorgen dat zij op die partij zouden stemmen en uit de verklaring van [medeverdachte 1] , die aangeeft dat [medeverdachte 2] en zijn collega’s langskwamen voor financiële hulp, dat hun informatie werd ingewonnen om te controleren of zij stemgerechtigd waren en dat er werd geprobeerd om ze over te halen om voor die partij te stemmen.
7.9. Het middel faalt in al zijn onderdelen.
8. Het middel faalt en kan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering worden afgedaan.
9. Ambtshalve merk ik nog op dat namens de verdachte op 9 mei 2017 beroep in cassatie is ingesteld. Ingeval de Hoge Raad niet binnen twee jaren sedertdien uitspraak zal doen, kan dat zonder gevolg blijven gelet op de aan de verdachte opgelegde straf, nu die een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete ter hoogte van NAf 300 betreft. Overigens heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
10. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑04‑2019
G. Smid, ‘Omkoping bestraft? Internationale invloeden op de strafrechtelijke bestrijding van (buitenlandse) omkoping’, Nijmegen: Wolf Legal Publishers 2012, p. 223, onder verwijzing naar A.J. Machielse in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 177, aant. 2, (bijgewerkt tot 26 maart 2018): “Gift staat tot belofte als: het gegevene tot hetgeen waarvan het geven in het vooruitzicht wordt gesteld”.
E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 408
E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 408-409, onder verwijzing naar o.a. HR 23 mei 1910, W 9044. Zie ook J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 1a (bijgewerkt tot 1 november 1998).
E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 410.
J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 8 (bijgewerkt tot 1 november 1998), Vgl. D.R. Doorenbos, ‘Ambtelijke corruptie’, DD 1998 (4), p. 350-351.
E. Sikkema, Ambtelijke corruptie in het strafrecht: een studie over omkoping en andere ambtsdelicten, Den Haag: Boom juridische uitgevers 2005, p. 410, onder verwijzing naar HR 23 mei 1910, W 9044 en M.A.H. van der Woude in Tekst en Commentaar Strafrecht, aant. 10c bij art. 126, J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 4 (bijgewerkt tot 1 november 1998). Zie ook J.W. Fokkens in Noyon/Langemeijer/Remmelink Strafrecht, commentaar bij art 126, aant. 1a (bijgewerkt tot 1 november 1998).
Beroepschrift 24‑09‑2018
Schriftuur, houdende middelen van cassatie
in de zaak van
[verdachte], geboren op [geboortedatum] 1970 in [geboorteland] (hierna: [verdachte]), zaaknummer S 17/03094 A.
[verdachte] is op 14 september 2016 door het Gerecht in Eerste Aanleg van Sint Maarten vrijgesproken van, kort gezegd, (poging tot) omkoping bij verkiezingen. Het openbaar ministerie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft [verdachte], op 3 mei 2017, veroordeeld wegens omkoping bij verkiezingen (het primair ten laste gelegde feit) tot een gevangenisstraf van 3 maanden, geheel voorwaardelijk, en tot een geldboete van Naf 300,-, te vervangen door 6 dagen hechtenis bij niet voldoening.
[verdachte] kan zich hiermee niet verenigen. Hij voert het volgende middel aan:
Middel 1
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan de niet naleving nietigheid meebrengt. In het bijzonder geschonden zijn de artikelen 394 en 402 van het Wetboek van Strafvordering van Sint Maarten en artikel 132 (oud) van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen, doordat de door het hof gebruikte bewijsmiddelen ontoereikend zijn voor de bewezenverklaring — dat [verdachte] zich heeft laten omkopendoor een gift, te weten geld, heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party — zodat het in artikel 132 (oud) SrNA opgenomen bestanddeel ‘omkopen’ niet is vervuld. In elk geval kan de door het hof gebezigde bewijsconstructie, in elk geval zonder nadere toelichting, de bewezenverklaring niet dragen en is de daaraan gegeven motivering onbegrijpelijk.
Toelichting:
Het hof heeft bewezen verklaard dat:
hij in de periode van 1 september 2010 tot en met 17 september 2010, op het toenmalige Nederlands Antilliaans gedeelte van het eiland Sint Maarten zich heeft laten omkopen door een gift, te weten geld heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (te weten [medeverdachte 1]), wetende dat deze hem gedaan werd teneinde hem te bewegen om bij gelegenheid ener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, bestaande het op bepaalde wijze uitoefenen van zijn kiesrecht hierin dat hij, verdachte, tijdens de verkiezingen zou stemmen op de United People Party.
Het hof heeft het bewezenverklaarde gekwalificeerd als kiezer zich bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift en1. belofte laten omkopen om zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen, strafbaar gesteld in artikel 132 (oud) SrNA.
Artikel 132 (oud) SrNA luidt als volgt:
‘Hij die bij gelegenheid eener krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezing, door gift of belofte iemand omkoopt om zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogte zes maanden of geldboete van ten hoogte driehonderd gulden. Dezelfde straf wordt toegepast op de kiezer of de gemachtigde van een kiezer die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkopen’.
A. Het aannemen van een gift (geld)
Dit artikel, dat omkoping bij verkiezingen strafbaar stelde, was geënt op art. 126 van het Nederlandse wetboek van strafrecht. Zowel in Nederland, als ook in het Antilliaanse wetboek van strafrecht, lijkt deze bepaling de enige, waarin uitdrukkelijk de term ‘omkopen’ wordt gehanteerd. Dat roept de vraag op wat de wetgever daarmee tot uitdrukking heeft willen brengen? Een zuivere taalkundig uitleg, namelijk dat de omkoper de omgekochte van voornemen doet veranderen, is door Uw Raad al lang verworpen.2. Evenmin hoeft het door de omkoper beoogde resultaat te zijn bereikt.3. Dat neemt niet weg dat de gift of belofte door de omgekochte moet zijn aangenomen. In de memorie van toelichting op twee andere (ambts-)misdrijven, de omkoping van ambtenaren en rechters, vroeger in het Nederlandse wetboek van strafrecht strafbaar gesteld in de artikelen 191 en 192, is over de betekenis van de term ‘omkoping’ het volgende te lezen:4.
‘Het woord omkooping is in den tekst der wet met voordacht vermeden. Immers de artt. 191 en 192 zijn van toepassing onverschillig of de giften al dan niet worden aangenomen, terwijl het begrip ‘omkooping’ de aanneming van het aangebodene insluit’.
De opvatting, dat de kiezer de gift of de belofte moet hebben aangenomen vindt nog steeds steun in de hedendaagse handboeken en literatuur: 5. zonder aanneming is er géén voltooide omkoping en blijft het bij een poging tot omkoping.
De volgende vraag staat daarom hier ter beoordeling: Kan uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen worden afgeleid dat [verdachte] de bewezenverklaarde gift, te weten geld, heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (te weten [medeverdachte 1]) ?
Uit de door het hof gebruikte bewijsmiddelen kan de volgende toedracht worden afgeleid:
[medeverdachte 1] is de oom van [betrokkene 2], de leider van de United People Party. [medeverdachte 1] hielp [betrokkene 2] in 2010 bij de verkiezingscampagne.6. Twee dagen voor de verkiezingen, op 15 september 2010, kwam [verdachte] samen met zijn collega's [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] ten kantore van [betrokkene 2] in Point Blanche in vraag daar aan [medeverdachte 1] om financiële hulp (geld).7. [verdachte], [medeverdachte 2] en [betrokkene 1] vroegen ieder om een bedrag van $ 700,- en [medeverdachte 3] vroeg om $ 650,-.8. [medeverdachte 1] zou bezien wat hij zou kunnen doen.9. Hij heeft ook enkele gegevens van hen genoteerd. Welke gegevens hij van hen heeft genoteerd, wordt uit de in de bewijsmiddelen weergegeven bewoording ‘took some information’ niet duidelijk. Uit de bewijsmiddelen 4 en 5 volgt de algemene gang van zaken, namelijk dat mensen (‘people’) werden gevraagd waar zij wonen, om te kunnen nagaan of zij stemgerechtigd waren en als zodanig in het systeem waren geregistreerd.10. Eveneens volgt uit bewijsmiddel 4, de verklaring van [medeverdachte 1], ten aanzien van de algemene gang van zaken dat zij11. probeerden die mensen te overtuigen om op de United People Party te stemmen. Uit de bewijsmiddelen volgt echter niet dat noch op welke wijze [medeverdachte 1] heeft geprobeerd om [verdachte] te overtuigen om op deze partij te stemmen. Anders dan het Hof in zijn bewijsoverweging heeft opgeschreven is in de gebruikte bewijsmiddelen niet te lezen dat [medeverdachte 1] in het gesprek (bedoeld wordt 15 september 2010 met [verdachte] en zijn collega's) heeft geprobeerd hen te overtuigen om op de partij te stemmen.12. Uit de door het Hof in het vonnis opgenomen citaten blijkt dat in elk geval niet. Daaruit volgt verder de volgende toedracht. De volgende dag, op 16 september 2010, werd [betrokkene 1] door [medeverdachte 1] gebeld om naar het kantoor te komen.13. Aldaar ontvangt [betrokkene 1] drie in een dummy-stembiljet gewikkelde enveloppen met elk een inhoud van $ 300,- met de mededeling dat dit niet alles is, maar dat zij de rest na de verkiezingen zullen ontvangen. Toen [betrokkene 1] terug was op het politiebureau heeft hij gekeken wat hij van [medeverdachte 1] had ontvangen. Hij zag dat hij slechts drie enveloppen had gekregen, en geen vier zoals hij dacht. Hij heeft twee enveloppen aan [verdachte] gegeven; één voor hemzelf en één voor [medeverdachte 3].14. Uit de door het Hof gebruikte bewijsmiddelen blijkt niet dat de enveloppen op dat moment nog waren gewikkeld in de dummy-stembiljetten. Het hof heeft dat terecht ook niet vastgesteld.
Het hof heeft wel vastgesteld, en dat blijkt ook uit de gebruikte bewijsmiddelen, dat [verdachte] enveloppen met geld van [betrokkene 1] heeft ontvangen.15. Uit de gebruikte bewijsmiddelen blijkt echter niet, zoals het hof bewezen heeft verklaard, dat [verdachte], een gift, te weten geld, heeft aangenomen van een vertegenwoordiger van de United People Party (te weten [medeverdachte 1]). Uit de bewijsmiddelen blijkt immers niet dat [medeverdachte 1] hierbij optrad als vertegenwoordiger van de UPP. Hij verrichtte weliswaar (vrijwilligers)werk op het kantoor van die partij, maar dat maakt hem nog niet tot vertegenwoordiger. Zelf heeft hij daarover ook niet meer verklaard dan dat hij ‘involved’ was in de UPP en ‘accountable to (party leader) [betrokkene 2]’ (bewijsmiddel 4). Was hij bevoegd om namens de UPP te handelen? Zo ja, waartoe was hij dan bevoegd: tot het uitdelen van flyers en petjes, zoals (kennelijk) de getuige [betrokkene 3] (bewijsmiddel 5)? Nergens blijkt van een financiële vertegenwoordigingsbevoegdheid. Kwam het door hem verstrekte geld wel uit de kas van de UPP? Heeft hij het misschien zelf verschaft of wederrechtelijk aan die kas onttrokken? [verdachte] heeft het geld bovendien niet aangenomen van [medeverdachte 1], maar van [betrokkene 1]. Niet [medeverdachte 1] besliste hoeveel (en zelfs of) [verdachte] zou ontvangen, maar [betrokkene 1]; [betrokkene 1] had [verdachte] ook helemaal niets kunnen geven (hij had immers maar drie enveloppen ontvangen voor vier personen). Het hof had, als het [betrokkene 1] zonder meer met [medeverdachte 1] meende te kunnen vereenzelvigen (zodat kon worden aangenomen dat [verdachte], door tussenkomst van [betrokkene 1] van [medeverdachte 1] had aangenomen) dit op zijn minst nader moeten toelichten. Misschien had kunnen worden aangenomen dat [betrokkene 1], [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [verdachte] tezamen en in vereniging hebben gehandeld, maar zonder (in elk geval voor zover [verdachte] betreft) dat zij alle bestanddelen van de ten laste gelegde passieve omkoping ook zelf hebben vervuld. Dat medeplegen is echter niet bewezen verklaard. Wat wel bewezen is verklaard wordt — in elk geval zonder nadere toelichting — door de gebruikte bewijsmiddelen niet gedragen.
B. Het bereiken van overeenstemming
Naast het aannemen van een gift is ook overeenstemming tussen de omkoper en de omgekochte vereist. Het hof heeft de volgende maatstaf aangelegd:16.
‘Ingeval een kiezer een gift en/of belofte aanneemt en daarbij de redelijke verwachting wekt dat hij zijn kiesrecht op de gewenste manier zal uitoefenen, is naar het oordeel van het Hof sprake van overeenstemming’.
Dat tussen de omkoper [medeverdachte 1] en de omgekochte [verdachte] overeenstemming was bereikt heeft het hof op grond van het volgende aangenomen:17.
‘De verdachte is naar het kantoor van de United People Party gegaan met de bedoelding om financiële steun te vragen in de wetenschap dat die partij die steun verleende in ruil voor een stem.18. Hij heeft zijn financiële wensen op tafel gelegd bij [medeverdachte 1] die aangaf dat hij wilde dat de verdachte op zijn partij zou stemmen19. en dat hij nader zou bezien of hij aan de financiële wensen van de verdachte tegemoet kon komen. De volgende dag heeft [medeverdachte 1] $ 300,-- bedoeld voor de verdachte aan [betrokkene 1] overhandigd, gewikkeld in een blanco stembiljet.20. Het moet onder deze omstandigheden voor de verdachte glashelder zijn geweest dat van hem werd verwacht dat hij in ruil voor de betaling zijn stem op de United People Party zou uitbrengen. Door het geld aan te nemen heeft de verdachte op zijn beurt de verwachting gewekt dat ook hij daarvan uitging. Hierbij speelt ook de hoogte van het verstrekte geldbedrag — bepaald geen bagatelbedrag — een rol.’
In Noyon, Langemeijer, Remmelink wordt, als het om het bereiken van overeenstemming gaat, het volgende standpunt ingenomen:21.
‘Ofschoon ook volgens de memorie van toelichting kopen hier niet streng in zijn betekenis naar het burgerlijke recht behoort te worden opgevat, zal niettemin de grondgedachte van de koopovereenkomst: zich de prestatie van iets doen toezeggen tegen betaling, ook aan omkoping ten grondslag moeten liggen. Vandaar dat het misdrijf pas bestaat door een overeenkomst, al is die dan ook niet rechtsgeldig. De kiezer moet zich minst genomen verbonden hebben zijn kiesrecht niet of op de bedongen wijze uit te oefenen. Maar het misdrijf bestaat dan ook zodra die overeenkomst tot stand is gekomen, en het is onverschillig of inderdaad de omgekochte kiezer gehandeld heeft zoals van hem verlangd werd’.
Zoals in het burgerlijke recht lijkt ook hier de wederkerigheid (prestatie en tegenprestatie) bij de totstandkoming van een overeenkomst een rol te spelen. Als deze grondgedachte wordt gevolgd vereist het bereiken van overeenstemming ook de wilsuiting van twee partijen, en wel op een bepaald gevolg gericht. In het burgerlijke recht vormt de verklaarde wil de primaire grondslag voor de totstandkoming van een overeenkomst en het gerechtvaardigd vertrouwen de subsidiaire. Er wordt onderscheiden tussen wils-, verklarings- en vertrouwenstheorie. Volgens de vertrouwenstheorie, waar het hof hier kennelijk op heeft gedoeld wanneer het over ‘gewekte verwachtingen’ spreekt, doet echter niet elke verklaring een overeenkomst ontstaan, doch alleen die, welke bij de wederpartij, in verband met de eisen van het maatschappelijk verkeer, het vertrouwen mocht wekken dat zij ook werkelijk is gewild.22. De op een bepaald gevolg gerichte wilsverklaring blijft dus, ook bij toepassing van de vertrouwensleer, steeds noodzakelijk.
Voor de onderhavige zaak brengt dat het volgende mee: [medeverdachte 1] heeft drie enveloppen met geld aan [betrokkene 1] gegeven. [betrokkene 1] heeft twee daarvan doorgegeven aan [verdachte]. Uit de gebruikte bewijsmiddelen wordt niet duidelijk dat de oorspronkelijke geldgever ([medeverdachte 1]) op de hoogte is geraakt (ofwel door [betrokkene 1] op de hoogte is gesteld) dat [verdachte] het geld daadwerkelijk heeft aangenomen. Nu deze belangrijke schakel ontbreekt is de door het hof gegeven overweging — dat [verdachte] bij [medeverdachte 1] de verwachting heeft gewekt dat van hem ([verdachte]) zou worden verwacht dat hij zijn stem op de United People Party zou uitbrengen — zonder nadere motivering onbegrijpelijk. Door toepassing van de aan het civiele recht ontleende vertrouwensleer wordt dat niet anders. Een op een bepaald gevolg gerichte wilsverklaring ontbreekt. Anders dan het hof in zijn bewijsoverweging doet voorkomen is in de gebruikte bewijsmiddelen niet te lezen dat [medeverdachte 1] aangaf dat hij wilde dat [verdachte] op zijn partij zou stemmen. Evenmin is in de gebruikte bewijsmiddelen te lezen dat [verdachte] zijn stem expliciet aan hem ‘te koop’ heeft aangeboden. Ook anderszins blijkt uit de gebruikte bewijsmiddelen niet van wederzijdse wilsovereenstemming die op een bepaald gevolg is gericht. Evenmin valt daaruit een bepaald moment aan te wijzen waarop (wederzijds) het vertrouwen moet hebben postgevat dat wilsovereenstemming op een bepaald gevolg is bereikt. Dat [verdachte] de envelop van [betrokkene 1] heeft aangenomen — zonder dat [medeverdachte 1] van die aanneming op de hoogte is geraakt — is onvoldoende. Zeker nu de envelop niet het door [verdachte] gevraagde bedrag van $ 700,-, maar slechts $ 300,- bevatte, kan er niet zonder meer van worden uitgegaan dat [verdachte] zich, en wel voor een lager bedrag, heeft verbonden om zijn kiesrecht op bepaalde wijze uit te oefenen.23.
Kort gezegd: In de bewijsconstructie van het hof komt in de eerste plaats onvoldoende tot uitdrukking dat het gaat om het (rechtstreeks) aannemen van geld van een vertegenwoordiger van de United People Party (te weten [medeverdachte 1]), zoals het hof bewezen heeft verklaard. [verdachte] kan misschien worden verweten dat hij op 15 september 2010 ten kantore van [betrokkene 2], de leider van de United People Party, aan [medeverdachte 1] om geld heeft gevraagd, maar niet dat hij later ook een gift, te weten geld, van hem ([medeverdachte 1]) heeft aangenomen. Het is bij een poging om zich te laten omkopen gebleven. Voort ontbreekt de vereiste overeenstemming om tegen een bepaalde tegenprestatie het kiesrecht op een bepaalde wijze uit te oefenen. Het bewezenverklaarde kan derhalve door de gebezigde bewijsconstructie (de gebruikte bewijsmiddelen en de daaraan verbonden overwegingen) niet worden gedragen — in elk geval niet zonder nadere toelichting.
[verdachte] kiest te dezer zake woonplaats ten kantore van Across Borders Law Office, Kruisdonk nr. 66 te 6222 PH Maastricht, van welk kantoor mw. mr. C. Reijntjes-Wendenburg verklaart deze schriftuur te hebben ondertekend en ingediend, tot welke ondertekening en indiening zij door rekwirant van cassatie bepaaldelijk is gevolmachtigd.
Maastricht, 24 september 2018
Mw. mr. C. Reijntjes-Wendenburg, gemachtigde
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 24‑09‑2018
De kwalificatie ‘door gift en belofte’ berust niet op de bewezenverklaring, waarin het omkopingsmiddel ‘belofte’ is uitgestreept. Bij gebrek aan belang van een daartegen gerichte klacht, zou Uw Raad kunnen volstaan met verbetering tot ‘gift of belofte’.
HR 15 juni 1986, W 6824.
HR 23 mei 1910, W 9044.
Bewijsmiddel 4, verklaring [medeverdachte 1].
Bewijsmiddelen 2, 3 en 4, verklaringen van [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1].
Bewijsmiddel 2 verklaring [medeverdachte 2].
Bewijsmiddelen 2, 3 en 4, verklaringen van [medeverdachte 2], [verdachte] en [medeverdachte 1].
Bewijsmiddelen 4 en 5, verklaringen [medeverdachte 1] en [betrokkene 3].
Uit de context van de zin valt af te leiden dat met ‘zij’ de medewerkers van de United People Party zijn bedoeld.
Vonnis d.d. 3 mei 2017, p. 8.
Bewijsmiddel 3, verklaring van [betrokkene 1].
Bewijsmiddel 3, verklaring [betrokkene 1].
Vonnis d.d. 3 mei 2017, p. 8.
Vonnis d.d. 3 mei 2017, p. 7.
Vonnis d.d. 3 mei 2017, p. 9.
Opmerking mr. C. Reijntjes-Wendenburg: De door het hof bedoelde ‘wetenschap’ bij [verdachte] volgt niet uit de gebruikte bewijsmiddelen. [medeverdachte 2] ving in een gesprek tussen [betrokkene 1] en [verdachte] op dat de partij geld in ruil voor stemmen zou geven en [betrokkene 1], op zijn beurt, had dat op straat opgevangen (zie bewijsmiddelen 2 en 3). Daarmee is geenszins gezegd dat het ook zo was; alleen dat [verdachte] en [betrokkene 1] het geloofden.
Opmerking mr. C. Reijntjes-Wendenburg: In de gebruikte bewijsmiddelen is nergens te lezen [medeverdachte 1] aangaf dat hij wilde dat [verdachte] op zijn partij zou stemmen.
Opmerking mr. C. Reijntjes-Wendenburg: Uit de gebruikte bewijsmiddelen volgt dat het een dummy-stembiljet is geweest. De door het hof gebruikte term ‘blanco stembiljet’ is daarmee niet in overeenstemming en ook uiterst suggestief.
Noyon, Langemeijer, Remmelink, aant. 2 bij Wetboek van Strafrecht, artikel 126.
Asser 6-III Algemeen overeenkomstenrecht, 122 Wilstheorie, verklaringstheorie, vertrouwenstheorie.
Vgl. Noyon, Langemeijer, Remmelink, aant. 2 bij Wetboek van Strafrecht, artikel 126.