Einde inhoudsopgave
Sturen met proceskosten (BPP nr. XII) 2011/9.4.4
9.4.4 Experimenten zijn wenselijk
mr. P. Sluijter, datum 31-10-2011
- Datum
31-10-2011
- Auteur
mr. P. Sluijter
- JCDI
JCDI:ADS593222:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht (V)
Voetnoten
Voetnoten
Asser, Groen & Vranken 2006, p. 58-59.
Volgens Van der Grinten 2010, p. 429 (raadadviseur bij het Ministerie van Veiligheid & Justitie), wordt in de nabije toekomst een empirische studie naar de totale kosten en financiering van de civiele procedure en de effecten daarvan op de toegang tot het recht uitgevoerd. Navraag leerde me dat de nadruk van dit onderzoek op de kosten van de rechtszaak vanuit burgerperspectief zal liggen.
Een experiment in een real-life setting, dus buiten een laboratorium of andere gecontroleerde simulatie. Zie Bryman 2008, p. 36.
De kwaliteit van uitkomsten is lastig te meten; wel kan eventueel de ervaren distributieve rechtvaardigheid worden gemeten.
Te vinden in o.a. Jaarverslagen en jaarlijkse Kengetallen Gerechten, zie http://www.rechtspraak.nl/ Gerechten/RvdR/Publicaties/Jaardocumenten.htm (laatst geraadpleegd 9 maart 2011).
Dat kunnen onder andere zijn: het zaaksbelang, de doorlooptijd, de wijze van beëindiging, het geheven griffierecht en de hoogte van een eventuele kostenveroordeling.
Zie Huang 2009, die over een periode van 10 jaar van alle Taiwanese civiele zaken gegevens had over de gevorderde bedragen en over de wijze waarop de zaak is geëindigd (eiser wint, gedaagde wint, schikking buiten de rechtszaal of daarbinnen, etc.).
Denk daarbij aan het meten van het aantal verstorende gedragingen per zaak, maar ook vragen over het aantal minuten dat advocaten en rechters aan kostenbeslissingen besteden zijn mogelijk. Vgl. Marshall, Kritzer & Zemans 1992 over de impact van Rule 11 FRCP.
Die periode mag niet te kort zijn, want veranderingen hebben niet altijd direct effect, al is het maar omdat veel procedures een doorlooptijd van enkele jaren hebben. Bovendien zal er in het begin waarschijnlijk een verhoogde frequentie van verstorend gedrag worden gemeten, doordat het nieuw is dat verstorende gedragingen concreet worden benoemd. Een langere periode is echter weer duurder en zorgt misschien voor teveel rechtsongelijkheid tussen ressorten.
Voorbeelden zijn moeilijk te bedenken, omdat veel onderdelen van het procesrecht op elkaar inwerken. Maar een vergelijking tussen enkele en meervoudige rechtspraak zou bijvoorbeeld binnen hetzelfde design mogelijk moeten zijn.
Ook Eshuis 2007, p. 291, stelt dat experimenten de beste condities opleveren voor het verkrijgen van kennis.
Van de Handhavingsrichtlijn 2004/48/EG, zie hoofdstuk 4.
O.a. over grensgevallen (slaafse nabootsing/portretrecht), over het meewegen van inbreuk te goede trouw en uiteindelijk over art. 1019h Rv en de indicatietarieven.
Dan nog was het overigens geen zuiver experiment geweest, doordat de selectie tussen IE-zaken en normale zaken niet ' random' is, maar quasi-experimenten kunnen ook nuttige kennis opleveren. Zie Bryman 2008, p. 40 e.v.
De aanleiding van dit onderzoek was de wens in het eindrapport van de Commissie Fundamentele Herbezinning om de effecten van instrumenteel gebruik van de kostenveroordeling nader onderzocht te hebben.1 Dat is in dit onderzoek gebeurd, maar nog altijd met beperkingen, mede ingegeven door de beperkte hoeveelheid empirische gegevens (zie § 9.1).2 Mochten de opstellers van het liquidatietarief (sommige van) de door mij voorgestelde wijzigingen willen doorvoeren, dan zouden zij er ook voor kunnen kiezen om eerst een veldexperiment3 te laten houden.
Het doel van die studie zou zijn het meten van het beoogde effect (deterrence), de onbeoogde effecten (bijvoorbeeld: satellite litigation) en het netto-effect daarvan op de kwaliteitscriteria van het proces. Dus in hoeverre neemt het aantal verstorende gedragingen af en in hoeverre leidt dit daadwerkelijk tot kortere doorlooptijden, lagere tijdsbesteding per zaak en lagere kosten? En verandert de ervaren procedurele kwaliteit?4
Het design zou er als volgt uit kunnen zien, met deelname door (ten minste) twee hofressorten. Als eerste stap kan een nulmeting in de deelnemende ressorten worden gehouden, waarbij in aanvulling op data die reeds jaarlijks worden verzameld,5 extra algemene gegevens kunnen worden gemeten.6 Idealiter zouden die variabelen bij alle zaken worden geregistreerd, zoals in Taiwan sinds 1996 grotendeels gebeurt,7 maar dit is waarschijnlijk niet haalbaar. Een aantal variabelen kan steekproefsgewijs worden onderzocht, met name als deze erg specifiek zijn en/of de werkwijze en ervaringen van advocaten en partijen betreffen.8 Daarna zou in één van beide ressorten het gewijzigde liquidatietarief ingevoerd worden, waarna dezelfde data als in de nulmeting gedurende een periode worden bijgehouden voor het 'experimentele ressort' en het 'controleressort'.9 Vervolgens kan worden geëvalueerd hoe vaak kostenconsequenties worden ingezet en of er in het ene ressort tijd- en kostenvoordelen zijn opgetreden ten opzichte van het andere en of er veranderingen zijn in de door partijen ervaren procedurele kwaliteit.
Dit klinkt als een omvangrijke operatie, en dat zal het ook zijn, maar door eens in de zoveel tijd een bepaalde aanpassing door te voeren en de effecten te meten, kan betrouwbare informatie worden verkregen over de dynamiek van het civiele proces en over de daadwerkelijke invloed van kostenprikkels. Ook zouden meer veranderingen tegelijk op deze manier kunnen worden gemeten, maar dat moeten dan wel onderdelen van het proces zijn die ver genoeg uit elkaar liggen om elkaar niet teveel te beïnvloeden.10 Bovendien mag er tijdens de experimentele looptijden niet teveel onduidelijkheid of rechtsongelijkheid bestaan binnen het landelijke procesrechtelijke systeem. Deze experimenten zijn kostbaar, maar dat zijn op basis van intuïtieve argumenten steeds gereproduceerde discussies ook, en, in tegenstelling tot experimenten, leveren die feitelijk geen systematische kennis op.11 Netto kan dus mogelijk beter worden geïnvesteerd in experimenten dan in dergelijke discussies.
Wat dat betreft is de ' invoering' van de volledige proceskostenveroordeling in IE-zaken een gemiste kans geweest. Vanwege de plotse richtlijnconforme inter-pretatie12 en onduidelijkheden daarbij13 konden de effecten in de periode voor en na de implementatie niet goed worden vergeleken met elkaar en met de effecten in normale zaken in diezelfde periode.14
Experimenten kunnen dus nog gedetailleerdere kennis opleveren over of en hoe mensen zich in grote lijnen door procesrechtelijke regels, en in het bijzonder door kostenprikkels, laten bijsturen. Aan de theoretische basis die daarvoor nodig is, is met dit onderzoek beoogd een bijdrage te leveren.