In de hiernavolgende bewijsmiddelen wordt – tenzij anders vermeld – verwezen naar het proces-verbaal van de Korps Landelijke Politie Diensten, Dienst Nationale Recherche, Unit Zuid Nederland, onderzoek Akutan, onderzoeksnummer 26101243Z, afgesloten d.d. 15 juli 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door rechercheur 52, inhoudende het einddossier met als bijlagen in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en/of andere geschriften, bestaande uit 1 algemeen dossier, 19 persoonsdossiers, 34 zaaksdossiers, 1 beslagdossier en 19 BOB-dossiers, elk deeldossier afzonderlijk voorzien van doorlopend genummerde pagina’s.
Hof 's-Hertogenbosch, 12-07-2021, nr. 20-000754-17
ECLI:NL:GHSHE:2021:2232
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
12-07-2021
- Zaaknummer
20-000754-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2021:2232, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 12‑07‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2024:114
Uitspraak 12‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Gepubliceerd in verband met ingesteld cassatieberoep.
Partij(en)
Parketnummer : 20-000754-17
Uitspraak : 12 juli 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 20 februari 2017, in de strafzaak met parketnummer 02-984832-10 tegen:
[verdachte 1] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1952,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hof overweegt ambtshalve als volgt.
Onder 3 is aan verdachte gewoontewitwassen tenlastegelegd, impliciet primair van een of meer geldbedragen, te weten ongeveer een geldbedrag van 38.800,00 euro, impliciet subsidiair van een geldbedrag van 25.215,00 euro (constante stortingen) en/of een geldbedrag van 2109,34 euro (CJIB) en/of een geldbedrag van 6.006,67 euro (huur Lage Zwaluwe) en/of een geldbedrag van 3000,00 euro (huur loods te Dongen).
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het impliciet primair tenlastegelegde ‘van een of meer geldbedragen, te weten ongeveer een geldbedrag van 38.800,00 euro’.
Nu sprake is van een (impliciet) primair-subsidiair tenlastelegging, kan het hoger beroep niet worden beperkt tot alleen het (impliciet) subsidiair tenlastegelegde. Van een zogenoemde ‘beschermde vrijspraak’ is derhalve geen sprake. Het impliciet primair tenlastegelegde is daarom ook in hoger beroep aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf, en in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft primair integrale vrijspraak bepleit. Met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde gewoontewitwassen heeft de verdediging subsidiair geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging vanwege de kwalificatie-uitsluitingsgrond.
(Meer) subsidiair heeft zij een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof op onderdelen tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
1. (ZD03)hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 20 mei 2010 tot en met 14 oktober 2010 te Tilburg, Nederweert en/of Dongen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of een of meer andere middel(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- onderhandelingen/besprekingen gevoerd over de invoer van chemicaliën en/of grondstoffen, bestemd voor de productie van synthetische drugs en/of
- vervoermiddelen gehuurd/laten huren voor het vervoer van voornoemde chemicaliën en/of grondstoffen
- chemicaliën en/of grondstof(fen), zoals BMK en/of aceton en/of dimethylformamide en/of paraformaldehyde en/of natriumhydroxide en/of mierenzuur en/of methanol en/of zwavelzuur en/of formamide en/of benzoquinone, en/of hardware bestemd voor de productie van synthetische voorhanden gehad en/of
- een locatie, te weten een loods gelegen aan de [adres 7] te Dongen, gebruikt/ter beschikking gesteld voor de opslag van voornoemde chemicaliën en/of grondstoffen;
2. (ZD03)hij op of omstreeks 14 oktober 2010 te Dongen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd in elk geval aanwezig heeft gehad ongeveer 500 gram en/of 46,5 liter, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3. (ZD21)hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met
30 november 2011, te Tilburg, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, van een (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedragen, te weten ongeveer een geldbedrag van 38.800,00 euro, althans
- een geldbedrag van 25.215,00 euro (constante stortingen) en/of
- een geldbedrag van 2.109,34 euro (CJIB) en/of
- een geldbedrag van 6.006,67 euro (huur Lage Zwaluwe) en/of
- een geldbedrag van 3.000,00 euro (huur loods te Dongen)
de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft hij verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en) was of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden had, terwijl hij wist dat dat/die voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit misdrijf en/of heeft hij, verdachte, bovenomschreven voorwerp(en) verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van bovenomschreven voorwerp(en) gebruik gemaakt, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp(en) – onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
4. (ZD15)hij op of omstreeks 1 december 2011 te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, in elk geval in Nederland, een of meer wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Tula) en/of een geweer (merk Uberti), en/of munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad;
5. (ZD14)hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 20 mei 2010 tot en met 1 december 2011 te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of een of meer andere middel(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);
hebbende hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- chemicaliën (waaronder zwavelzuur en methanol) en/of grondstof(fen) bestemd voor de productie van synthetische drugs en/of amfetamineresten voorhanden gehad en/of
- een locatie, te weten een stacaravan aan de [adres 3] te Lage Zwaluwe, gebruikt/ter beschikking gesteld voor de opslag van voornoemde chemicaliën en/of grondstoffen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. (ZD03)hij in de periode van 5 oktober 2010 tot en met 14 oktober 2010 te Tilburg, Nederweert en Dongen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of een of meer andere middel(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en);
hebbende hij, verdachte
- vervoermiddelen gehuurd/laten huren voor het vervoer van voornoemde chemicaliën en/of grondstoffen
- chemicaliën en/of grondstoffen, zoals BMK en/of aceton en/of dimethylformamide en/of paraformaldehyde en/of natriumhydroxide en/of mierenzuur en/of methanol en/of zwavelzuur en/of formamide en/of hardware bestemd voor de productie van synthetische voorhanden gehad en
- een locatie, te weten een loods gelegen aan de [adres 7] te Dongen, gebruikt/ter beschikking gesteld voor de opslag van voornoemde chemicaliën en/of grondstoffen;
2. (ZD03)hij op 14 oktober 2010 te Dongen opzettelijk heeft aanwezig heeft gehad ongeveer 500 gram en 46,5 liter, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
3. (ZD21)hij in de periode van 1 januari 2005 tot en met 30 november 2011, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, voorwerpen, te weten
- een geldbedrag van 25.215,00 euro (constante stortingen) en
- een geldbedrag van 2.109,34 euro (CJIB) en
- een geldbedrag van 6.006,67 euro (huur Lage Zwaluwe) en
- een geldbedrag van 3.000,00 euro (huur loods te Dongen)
voorhanden gehad en/of omgezet, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerpen
– onmiddellijk of middellijk – afkomstig waren uit enig misdrijf;
4. (ZD15)hij op 1 december 2011 te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, wapens van categorie III, te weten een revolver (merk Tula) en een geweer (merk Uberti), en munitie van categorie III, te weten een hoeveelheid patronen, voorhanden heeft gehad;
5. (ZD14)hij op 1 december 2011 te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, vervaardigen, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of buiten en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of een of meer andere middel(en)vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- heeft getracht zich en/of een of meer anderen gelegenheid en/of middelen tot het plegen van dat/die feit(en) te verschaffen en/of
- stoffen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte, wist, dat die bestemd waren tot het plegen van dat/die feit(en);
hebbende hij, verdachte,
- chemicaliën (zwavelzuur en methanol) bestemd voor de productie van synthetische drugs voorhanden gehad en
- een locatie, te weten een stacaravan aan de [adres 3] te Lage Zwaluwe, gebruikt voor de opslag van voornoemde chemicaliën.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen1. en bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierna bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
1. Inleiding
Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank, omdat het hof op een aantal onderdelen tot een iets andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank. Het hof neemt de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en de bewijsoverwegingen in het vonnis echter gedeeltelijk over. Waar nodig vult het hof die bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen aan of verbetert deze.
2. Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal acht de tenlastegelegde feiten bewezen overeenkomstig de beslissing van de rechtbank en sluit zich aan bij de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen.
3. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft op de gronden als nader verwoord in haar pleitnota (primair) integrale vrijspraak bepleit. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer.
Met betrekking tot de feiten 1 en 2 (zaaksdossier 3)
Er is geen bewijs dat verdachte op enigerlei wijze zelf betrokken is geweest bij de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten. Evenmin blijkt dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de chemicaliën en verdovende middelen in de loods in Dongen. Ook van medeplegen kan derhalve geen sprake zijn.
Met betrekking tot feit 3 (zaaksdossier 21)
Er is geen bewijs dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde geldbedragen daadwerkelijk in zijn bezit heeft gehad en dat die afkomstig waren van enig misdrijf. De opgestelde vermogensvergelijking schiet tekort en betrekt ten onrechte ook het vermogen van verdachtes partner erbij, nu geen sprake is van financiële verwevenheid tussen beiden. De contante stortingen kunnen niet als witwassen worden beschouwd.
Met betrekking tot de feiten 4 en 5 (zaaksdossiers 14 en 15)
Het enkele aantreffen van goederen in de schuur bij de caravan waar verdachte gebruik
van maakte, is onvoldoende om wetenschap bij hem aan te nemen, zodat hij van
het plegen van voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet dient te worden
vrijgesproken. Er is geen sprake van medeplegen.
Tevens kan niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap heeft gehad of zich in
meer of mindere mate bewust moet zijn geweest van de wapens in de caravan en het
bijbehorende schuurtje, zodat ook vrijspraak moet volgen van het voorhanden hebben van
de wapens.
4. Het oordeel van het hof
4.1.
Inleiding
Op 19 mei 2010 is het opsporingsonderzoek Akutan gestart naar aanleiding van CIE-informatie over [verdachte 16] en [verdachte 3] en [verdachte 16] met betrekking tot synthetische drugs, waarbij ook de motorclub [betrokkene 1] is genoemd. Het onderzoek was gericht op de mogelijke productie van en/of handel in synthetische drugs door [verdachte 5] en [verdachte 16] . Gaandeweg zijn meer verdachten in beeld gekomen en is het onderzoek uitgebreid naar andere personen. Ook is er nog meer CIE-informatie bijgekomen.
Op 13 januari 2011 is besloten om ook het onderzoek EBRO, dat zich richtte op de handel in strafbare grondstoffen voor synthetische drugs door een groep Litouwse personen, binnen het onderzoek Akutan voort te zetten. Ook dat onderzoek is gebaseerd op CIE-informatie.
Later is het onderzoek uitgebreid naar mogelijk witwassen door diverse verdachten.
Binnen het onderzoek zijn diverse opsporingshandelingen en -methoden ingezet: antecedentenonderzoek, telefoontaps, internettaps, stelselmatige observaties, peilbakens, videocamera’s, inkijkoperaties, vorderingen historische gegevens, bevelen vergaring nummergegevens en IMSI-catchers. Verder is informatie opgevraagd bij onder meer de Belastingdienst, banken en diverse bedrijven. Ook zijn er rechtshulpverzoeken uitgegaan naar België, Groot-Brittannië, Litouwen en Indonesië. Op 30 november 2011 is een zogeheten actiedag gehouden, waarbij 26 panden zijn doorzocht, diverse zaken in beslag zijn genomen en 8 verdachten zijn aangehouden. In de maanden daarna zijn nog meer verdachten aangehouden en panden doorzocht.
Het totale dossier Akutan beslaat ruim 60 ordners en bevat onder meer 19 persoonsdossiers en 34 zaaksdossiers. De rechter-commissaris heeft tientallen getuigen en daarnaast deskundigen gehoord. Een aantal zaken is uiteindelijk niet tenlastegelegd en zaaksdossier 5 (uitvoer naar Indonesië) is afgesplitst en reeds afgedaan met een vrijspraak. In de zaken waarin vandaag uitspraak wordt gedaan gaat het om 11 verdachten, met maximaal 8 tenlastegelegde feiten per verdachte, waarbij een feit vaak aan meerdere verdachten ten laste is gelegd, gebaseerd op 27 zaaksdossiers.
4.2.
Algemene overweging
Het hof stelt met de rechtbank voorop dat de vermoedens en conclusies die door de politie in het dossier zijn neergelegd gekleurd lijken te zijn door de aanwezige CIE-informatie. Dit geldt in het bijzonder voor de uitgebreide CIE-informatie over de zogeheten ‘Litouwse organisatie’. CIE-informatie kan en zal de het hof echter niet voor het bewijs gebruiken.
Verder is het hof met het Openbaar Ministerie van oordeel dat het dossier in zijn geheel moet worden beschouwd en dat de tenlastegelegde feiten niet los van elkaar, maar in onderling verband en samenhang moeten worden bezien. Dit betekent onder meer dat bij feiten in het kader van een bepaald zaaksdossier ook stukken uit andere zaakdossiers kunnen worden betrokken. Dit neemt echter niet weg dat voor ieder tenlastegelegd feit afzonderlijk moet worden beoordeeld of sprake is van voldoende wettig en overtuigend bewijs.
De vraag of er voldoende wettig en overtuigend bewijs is, zal hierna per zaaksdossier worden besproken, waarbij het hof aanleiding ziet om te beginnen met de feiten 5 en 4.
4.3.
Feiten 5 en 4 (zaaksdossiers 14 en 15)
Aan verdachte is onder 5 tenlastegelegd dat hij in de periode van 20 mei 2010 tot en met 1 december 2011 te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen, voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet heeft verricht door het voorhanden hebben van chemicaliën en/of grondstoffen, bestemd voor de productie van synthetische drugs en door het gebruiken of ter beschikking stellen van een stacaravan voor de opslag hiervan. Voorts is aan verdachte onder 4 het bezit van wapens en munitie tenlastegelegd op 1 december 2011.
4.3.1.
Juridisch kader feit 5
Het hof stelt het volgende voorop. Wat betreft de aan de verdachte verweten voorbereidingshandelingen ten behoeve van de productie van synthetische drugs, merkt het hof op dat de tenlastelegging is toegesneden op artikel 10a, eerste lid, van de Opiumwet, waarin onder 1°, 2° en 3° een aantal gedragingen strafbaar is gesteld indien deze zien op het voorbereiden of bevorderen van de in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde misdrijven.
Artikel 10a van de Opiumwet betreft een zelfstandig delict met een eigen karakter. Dat komt tot uiting in de subjectieve bestanddelen van de delictsomschrijving. Voor de in artikel 10a Opiumwet omschreven gedragingen geldt dat deze pas dan strafbaar zijn indien bij de dader het opzet heeft bestaan om de in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet bedoelde misdrijven voor te bereiden of te bevorderen. Voor wat betreft het voorhanden hebben van voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen, geldt daarbij de maatstaf dat de verdachte wist of ernstige reden had om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van de in artikel 10, vierde en vijfde lid, van de Opiumwet bedoelde misdrijven. Het gaat met andere woorden steeds om de criminele intentie van de dader om de genoemde misdrijven voor te bereiden of te bevorderen en de daaruit voortvloeiende handeling. Deze twee bestanddelen van de strafbaarstelling moeten zijn vervuld, wil er sprake zijn van strafbare voorbereidingshandelingen. Bij het vereiste opzet dat volgt uit de formulering van de strafbepaling, dient te worden gedacht aan de verschillende schakeringen van het opzetbegrip, met inbegrip van het zogenoemde voorwaardelijk opzet (vgl. Kamerstukken II 1982-1983, 17 975, nr. 3, p. 11-12).
4.3.2.
Bewijsmiddelen met betrekking tot de feiten 5 en 4
Op 1 december 2011 vond er een doorzoeking plaats in een caravan en de bijbehorende schuur aan de [adres 3] te Lage Zwaluwe, gemeente Drimmelen.2.
Schuur
In de schuur die bij de caravan stond werd een zwarte jerrycan (IBN nummer KW3A05.01.003) met daarop een waarschuwingssticker voor een gevaarlijke stof, met daarin circa 3 liter heldere, lichtgele vloeistof, en een witte jerrycan (IBN nummer KW3A.05.01.004) met daarin circa 4 liter heldergekleurde vloeistof in beslag genomen.
Uit de zwarte jerrycan werd de vloeistof bemonsterd (AADS6696NL), een wit brokje aan de bovenzijde van de jerrycan (AADS6697NL) en de witte aanslag rond de dop aan de bovenzijde van de jerrycan (AADS6698NL). De vloeistof bevatte zwavelzuur en de andere genomen monsters bleken een lage concentratie van amfetamine en coffeïne te bevatten. Ook de vloeistof van de witte jerrycan werd bemonsterd (AADS6699NL). De vloeistof bleek methanol te bevatten.3.Door het LFO4.werd aangegeven dat de aangetroffen chemicaliën typisch chemicaliën betreffen welke aangetroffen worden op locaties waar synthetische drugs zoals amfetamine vervaardigd en bewerkt worden.
Tevens werd in de schuur een geweer, gewikkeld in een blauwe doek, aangetroffen. Het geweer stond rechtop tegen de wand van de schuur.5.Het geweer werd eveneens onderzocht.6.Het geweer betrof een enkelloops kogelgeweer van het merk Uberti. Het bleek geschikt om projectielen door een loop af te schieten en de werking berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Het geweer is een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1º van de Wet wapens en munitie (Wwm).
Caravan
In de caravan werden uit de kledingkast in de slaapkamer twee zwarte T-shirts (IBN-nummers KW3A.02.01.001 en 002) in beslag genomen. Deze kleding werd onderzocht en bemonsterd.7.Bij één zwart shirt (AAEF6478NL) werden twee vlekken uitgesneden. Beide bemonsteringen bleken amfetamine te bevatten en in één monster werd tevens coffeïne aangetroffen. Op het andere zwarte shirt (AEF6477NL) werd een duidelijk zichtbare vlek bemonsterd. Ook dit monster bleek amfetamine te bevatten.
De kleding werd tevens onderzocht op biologische sporen.8.Van het DNA in de bemonsteringen [sectienummer 1] en [sectienummer 2] van de shirts werden DNA-profielen verkregen en vergeleken. Uit onderzoek door het NFI blijkt dat de DNA-profielen in de bemonsteringen [sectienummer 1] en [sectienummer 2] matchen met elkaar en het celmateriaal in deze twee bemonsteringen afkomstig kan zijn van één en dezelfde onbekende man. Uit onderzoek door het NFI bleek verder dat het enkelvoudig DNA-profiel dat werd aangetroffen in de bemonstering [sectienummer 1] matcht met het DNA-profielcluster 6727 van verdachte, zodat het celmateriaal van hem afkomstig kan zijn.
Gelet op de berekende frequentie van de DNA-profielen [sectienummer 1] en [sectienummer 2] , is de kans dat deze DNA-profielen matchen met het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man, kleiner dan één op één miljard.
Het hof stelt met de rechtbank vast dat het DNA op de beide shirts afkomstig is van verdachte.
Naast de inbeslaggenomen kleding werd er ook een wapen met munitie in de caravan aangetroffen.9.De afzuigkap in de caravan was aan de onderzijde geopend. In die kap bevond zich een gevulde en met duct-tape omwikkelde grijze sok. In de linkerhoek van de afzuigkap bevond zich een bruine foedraal en een plastic gripzakje. In de grijze sok werd een zwarte geluiddemper en een plastic gripzakje met 15 kogelpatronen van het kaliber .32 aangetroffen. In het plastic zakje werden 14 kogelpatronen van het kaliber 7.62 ‘Nagant’ aangetroffen. In de foedraal werd een revolver aangetroffen. De revolver werd onderzocht.10.Geconcludeerd werd dat met de revolver zowel double als single action geschoten kan worden. De revolver bleek geschikt om projectielen door een loop af te schieten en de bewerking berust op het teweeg brengen van een scheikundige ontploffing. De revolver betreft een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie (Wwm). De 15 kogelpatronen, geschikt om te worden verschoten met voornoemd revolver, betreffen munitie in de zin van artikel 1 onder 4, gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wwm. Ook de 14 kogelpatronen, kaliber 7.62 ‘Nagant’ betreffen munitie in de zin van artikel 1 onder 4 gelet op artikel 2, lid 2, categorie II van de Wwm.11.
Tevens werden er in de caravan diverse foto’s waarop verdachte te zien was en twee rekeningen ten name van verdachte aangetroffen.12.
In een eerder stadium van het onderzoek Akutan, te weten op 2 november 2010, is van [bedrijf 4] [getuige 5] aan de [adres 4] te Lage Zwaluwe gevorderd gegevens te verstrekken omtrent verdachte en is rechercheur 57 in dat kader ter plaatse gegaan.13.Rechercheur 57 werd aldaar te woord gestaan door [getuige 8] , mede-eigenaresse van het bedrijf. Na telefonisch contact met haar broer verklaarde zij dat verdachte verblijft in een caravan op de camping gelegen aan de [adres 5] te Lage Zwaluwe. Verdachte zou verblijven in de caravan van een man genaamd [getuige 1] . [getuige 1] verhuurde de caravan aan verdachte. De broer van [getuige 8] heeft dit bevestigd.14.
De eigenaar van de caravan, getuige [getuige 1]15.werd tevens gehoord. Hij verklaarde dat hij de caravan sinds 2010 heeft verhuurd aan een man genaamd [verdachte 7] . Wanneer hem een foto wordt getoond van verdachte, geeft hij aan deze man met 100% zekerheid te herkennen als degene die de caravan huurt. Er was één sleutel van de caravan en deze was in het bezit van verdachte.
Ook de partner van verdachte, [getuige 6] , is gehoord.16.Zij heeft verklaard dat verdachte een aantal dagen per week bij haar woonde en de overige dagen in zijn caravan in Lage Zwaluwe. Verdachte woonde daar volgens haar al jaren.
4.3.3.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot de feiten 5 en 4
Verdachte heeft zich in eerste aanleg op zijn zwijgrecht beroepen. In hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij de caravan huurde, maar dat er ook andere mensen kwamen en dat hij volgens hem niets met deze feiten te maken had.
Het hof overweegt als volgt.
Met betrekking tot feit 5
Gelet op de bovenstaande bewijsmiddelen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte op 1 december 2011 voorbereidingshandelingen in de zin van de Opiumwet heeft verricht door chemicaliën bestemd voor de productie van synthetische drugs voorhanden te hebben en een locatie, te weten de stacaravan met bijbehorende schuur, voor de opslag van voornoemde chemicaliën te hebben gebruikt.
Voor bewezenverklaring van het tenlastegelegde is vereist een meer of mindere mate van bewustheid bij verdachte omtrent de aanwezigheid van de goederen/stoffen, en dat deze zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. Dat, zoals door de verdediging is gesteld, er op geen enkele wijze kan worden vastgesteld dat verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van de chemicaliën acht het hof, gelijk de rechtbank, niet aannemelijk. Uit de getuigenverklaringen is gebleken dat verdachte de caravan huurde, er regelmatig verbleef en voorts dat hij de enige was die in het bezit was van de sleutel. De schuur waarin de chemicaliën zijn aangetroffen behoorde bij deze caravan. Dat een ander dan verdachte deze spullen er in zou hebben gezet, kan niet uit het dossier noch op grond van het onderzoek ter terechtzitting worden opgemaakt. Verdachte heeft zijn verklaring in hoger beroep dat er ook andere mensen kwamen op geen enkele wijze ook maar enigszins geconcretiseerd en onderbouwd.
Dit in samenhang bezien met het feit dat er in de caravan shirts zijn aangetroffen, met daarop naast het DNA-materiaal van verdachte ook amfetamine, acht het hof in navolging van de rechtbank voldoende voor het bewijs dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de genoemde chemicaliën.
Het hof acht voorts bewezen dat verdachte die chemicaliën aanwezig heeft gehad met het oog op de productie van synthetische verdovende middelen, mede gelet op de aangetroffen amfetamine op de in de caravan aanwezige shirts van verdachte.
Dat verdachte de chemicaliën ook vóór 1 december 2011 voorhanden heeft gehad en de stacaravan met schuur voor de opslag daarvan heeft gebruikt, of dat sprake is geweest van medeplegen valt niet af te leiden uit het dossier en het verhandelde ter zitting, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Met betrekking tot feit 4
Voor een bewezenverklaring van ‘voorhanden hebben’ als bedoeld in artikel 26 van de Wwm dient, naast de al dan niet fysieke aanwezigheid van het wapen of de munitie, te worden vastgesteld dat verdachte in meer of mindere mate zich bewust was van die aanwezigheid en dat hij enige handelingsbevoegdheid had ten aanzien van het goed, in die zin dat hij erover kon beschikken. Aan die voorwaarden zal veelal zijn voldaan indien het wapen is aangetroffen op een plaats waartoe verdachte vrijwel exclusief toegang had en welke plaats verdachte ook gebruikte.
Het hof is met de rechtbank ook met betrekking tot de wapens en munitie van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte deze voorhanden heeft gehad. Verdachte kon immers over de wapens beschikken, de wapens zijn in zijn gehuurde caravan en daarbij behorende schuur aangetroffen en verdachte was de enige die over een sleutel beschikte. Ook hier blijkt nergens uit dat een ander dan verdachte deze goederen in de caravan en in de schuur zou hebben gezet; verdachte heeft zijn verklaring in hoger beroep dat er ook andere mensen kwamen op geen enkele wijze ook maar enigszins geconcretiseerd en onderbouwd.
4.4.
Feiten 1 en 2 (zaaksdossier 3)
Aan verdachte, [verdachte 16] (hierna: [verdachte 8] ), [verdachte 5] , [medeverdachte 2] en [verdachte 10] is tenlastegelegd dat zij zich in de periode van 20 mei 2010 tot en met 14 oktober 2010 hebben schuldig gemaakt aan het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen in het kader van de Opiumwet.
Aan verdachte, [verdachte 5] en [verdachte 10] is tevens ten laste gelegd dat zij op of omstreeks
14 oktober 2010 ongeveer 500 gram en 46,5 liter van een materiaal bevattende amfetamine voorhanden hebben gehad.
4.4.1.
Rechtmatigheidsverweer van de verdediging
In eerste aanleg heeft de verdediging een rechtmatigheidsverweer gevoerd. Bij pleidooi in hoger beroep (pleitnota pag. 4) heeft de verdediging uitdrukkelijk naar voren gebracht dat dit verweer in hoger beroep niet wordt herhaald. Het hof laat dit verweer dan ook onbesproken.
4.4.2.
Bewijsmiddelen met betrekking tot de feiten 1 en 2
Op 5 oktober 2015 te 10.55 uur werd [verdachte 8] gebeld door een onbekende man NN2924, met telefoonnummer [telefoonnummer] om een afspraak te maken, waarbij het gesprek in gebrekkig Engels werd gevoerd.17.Hierna werd door het onderzoeksteam besloten [verdachte 8] te observeren. Door het observatieteam werd vervolgens waargenomen18.dat [verdachte 8] diezelfde dag omstreeks 12.15 uur op het station te Tilburg een ontmoeting had met drie mannen. Twee mannen werden later herkend als zijnde [verdachte 13] en [medeverdachte 2] .19.
Op 12 oktober 2010 belt [verdachte 8] wederom met de onbekende man NN2924.20.Ze spreken af om elkaar de volgende dag om 11.00 uur te ontmoeten.
De volgende dag, 13 oktober 2010, belt NN2924 naar [verdachte 8] en spreken zij af bij ‘de koffie’.21.Omstreeks 11.29 uur wordt waargenomen22.dat [verdachte 8] bij een winkelcentrum aan het Paletplein te Tilburg staat te praten met een voor het observatieteam op dat moment onbekend persoon. Deze persoon is later herkend als zijnde [medeverdachte 2] .23.
Gelet op deze herkenning in combinatie met de telefoongesprekken tussen [verdachte 8] en NN2924 concludeert de rechtbank dat de man NN2924 [medeverdachte 2] betreft en dat [verdachte 8] met [medeverdachte 2] een ontmoeting had bij het Paletplein te Tilburg op 13 oktober 2010. Dit wordt bevestigd door de omtrent de stemherkenning opgemaakte processen-verbaal van bevindingen.24.Daarom wordt daar hier verder van uitgegaan.
Twee minuten later wordt waargenomen dat [medeverdachte 2] richting de ingang van het winkelcentrum loopt. [medeverdachte 2] belt om 11.32 naar [verdachte 8] met de vraag of hij even kan stoppen.25.[verdachte 8] stopt vervolgens nabij de [locatie 1] te Tilburg.26.[verdachte 8] wordt vervolgens gezien met een man, later herkend als [verdachte 12] .27.Enkele minuten daarna rijden zowel [verdachte 8] als [medeverdachte 2] , zoals de verdediging in hoger beroep terecht heeft gesteld ieder afzonderlijk, weg.28.Een minuut later belt [verdachte 8] met verdachte en vraagt hem terug te bellen als hij klaar is, waarna [verdachte 8] parkeert aan de [locatie 2] te Tilburg.29.Omstreeks 12.00 uur wordt [verdachte 8] door verdachte gebeld en spreken ze af een bakkie te doen ‘daarboven’.30.Even later, omstreeks 12.21 uur, wordt gezien dat een man, NN4, later herkend als verdachte, naar binnen gaat bij het adres [locatie 4] te Tilburg.31.
Verdachte belt omstreeks 12.55 uur met [verdachte 10] en vraagt [verdachte 10] of hij kan komen. Als [verdachte 10] aangeeft geen auto te hebben, vraagt verdachte het adres. Hierop antwoordt [verdachte 10] ‘ [locatie 3] ’.32.
Op 13 oktober 2010 om 13.00 uur verlaten [verdachte 8] en verdachte het pand aan de [locatie 4] en rijden weg in de auto van [verdachte 8] .33.Deze auto, een Chrysler met kenteken [kenteken 1] ,34.in bezit van [verdachte 8] , wordt vervolgens geparkeerd bij [bedrijf 2] . Ongeveer 10 minuten later rijdt er een Ford Focus kenteken [kenteken 1] met als bestuurder verdachte, gevolgd door [verdachte 8] , weg bij [bedrijf 2] .35.De Ford Focus, zo is gebleken uit de gegevens van [bedrijf 2] , werd van 13 oktober tot en met 19 oktober 2010 gehuurd op naam van verdachte.36.Omstreeks 13.24 uur wordt gezien dat de Ford Focus geparkeerd staat nabij het [locatie 5] te Tilburg en de Chrysler van [verdachte 8] voor de woning aan de [locatie 4] te Tilburg.37.Verdachte belt vervolgens met [verdachte 10] en geeft aan dat hij over een kwartiertje [verdachte 10] op komt halen.38.
Een minuut later wordt met de telefoon van [verdachte 8] een sms-bericht naar [medeverdachte 2] verzonden met de tekst ‘16’. Dit sms-bericht wordt door [medeverdachte 2] beantwoord met de tekst ‘ok’.39.
Om 14.11 uur wordt waargenomen40.dat een man, later herkend als zijnde [verdachte 10]41., het pand aan de [locatie 4] te Tilburg binnen gaat. Enkele minuten later verlaten [verdachte 8] , verdachte en [verdachte 10] het pand en rijdt [verdachte 10] weg in de gehuurde Ford Focus. Omstreeks 15.11 uur wordt een Renault Espace, met kenteken [kenteken 2] , op de carpoolplaats te Nederweert waargenomen. De Renault Espace betreft de auto van verdachte.42.Naast de Renault Espace wordt de gehuurde Ford Focus geparkeerd. Gezien wordt dat [verdachte 12] naast de auto van verdachte staat. verdachte, [verdachte 12] en [verdachte 10] staan bij de achterkant van de Renault waarvan de kofferbak is geopend. De mannen kijken naar iets wat op de grond ligt en waaraan een oranjekleurige riem bevestigd lijkt.43.Enkele minuten later rijdt [verdachte 12] weg met de gehuurde Ford Focus en verdachte met de Renault Espace. Ongeveer 20 minuten later rijdt de Ford Focus de carpoolplaats weer op en staat ook de Renault Espace er weer. Verdachte, [verdachte 10] en [verdachte 12] lopen op en neer en er wordt in de kofferbak gekeken. Vervolgens rijden verdachte met de Renault Espace en [verdachte 10] met de gehuurde Ford Focus van de carpoolplaats af.
Omstreeks 16.31 uur wordt de Ford Focus waargenomen bij het erf van het perceel aan de [adres 7] te Dongen. De Ford Focus rijdt het erf op en twee minuten later wordt gezien dat de Ford Focus in de loods staat waarbij de roldeur van de loods open staat. Omstreeks 16.35 uur komt de Ford Focus met als bestuurder [verdachte 10] de loods uit gereden en rijdt deze samen met de Renault Espace, met als bestuurder verdachte, het erf af.
In de nacht van 13 op 14 oktober 2010 werd de loods betreden in het kader van de inkijkoperatie, en op 14 oktober 2014 vond aansluitend een doorzoeking in de loods plaats44.. Bij het betreden van de loods werd door rechercheur 131 een duidelijke chemische geur geroken. In de loods bevond zich onder meer een caravan. Bij deze caravan werd de indringende chemicaliëngeur zeer sterk. Op de vloer van de caravan lagen tientallen zakken van het merk INEOS paraformaldehyde. Hiervan werd een indicatief monster genomen. Aan de rechterzijde van de ingang lagen tevens eenzelfde soort zakken opgestapeld. Bovenop deze zakken lag een AH plastic tas waarin een ander plastic zakje zat waarin zich een sterk naar amfetamine ruikende pasta bevond. Schuin tegenover de toegangsdeur van de loods stonden drie kartonnen dozen opgestapeld. De dozen hadden aan de buitenkant een etiket met daarop ‘Seasol Seaweed concentrate’. In de drie dozen bevonden zich telkens 4 jerrycans van 5 liter met een gele olieachtige vloeistof, die sterk rook naar de precursor BMK/ benzylmethylketon (1-fenyl-2-propanon). Ook hiervan werd een indicatief monster genomen. Aan het einde van de loods en van het looppad werden drie tonnen waargenomen, waarnaast vier witte kartonnen transportdozen stonden, gevuld met vermoedelijk aceton. Naast en onder deze dozen 4 transportdozen stond een 11-tal transportdozen, voorzien van het etiket SEASOL seaweed concentrate. Nabij deze dozen stond een eenassige aanhangwagen met daarin diverse zwarte en witte 25-liter jerrycans. Tevens stonden er zilverkleurige 25-liter zakken. In de daarnaast staande aanhangwagen bevond zich een roestvrijstalen loogdoseervat. Nabij een drietal gestapelde kratten waarin zich ongeveer 30 flessen van 1,5 liter van het merk 7-up bevonden, rook rechercheur 131 een voor hem bekende geur van de precursor BMK.
De goederen in gezamenlijkheid werden aangemerkt als typische goederen die worden aangetroffen op locaties waar synthetische drugs zoals XTC/MDMA en/of amfetamine vervaardigd of bewerkt wordt.
De aangetroffen goederen werden in beslag genomen.45.De inbeslaggenomen goederen werden geïnventariseerd en er werden monsters uit genomen en door het NFI onderzocht.46.Uit de inbeslagname, monsterneming en het onderzoek van het NFI bleek dat in de loods zijn aangetroffen:
- 14 dozen met daarin 4 x 5 liter jerrycans met Seasol. Uit nader onderzoek bleek dat de jerrycans waren gevuld met BMK (licht gele vloeistof), respectievelijk formamide (heldere vloeistof);47.
- 2 dozen met 4 x 5 liter jerrycans met aceton;
- 15 zwarte jerrycans van 25 liter dimethylformamide;
- 4 zwarte jerrycans 20 liter met daarin zwavelzuur;
- 3 kratten met daarin 11, 10 en 10 7up-flessen bevattende amfetamineolie;48.
- een AH-tas met ongeveer 500 gram amfetamine;49.
- een AH-tas met 2 witte flessen methanol;
- 2 lekbakken;
- 1 centrifuge;
- 40 zakken van 25 kilogram met daarin paraformaldehyde;
- een zak gevuld met witte korrels met daarin natriumhydroxide;
- een witte jerrycan gevuld met mierenzuur.
Verbalisant [verbalisant]50.heeft aangegeven dat de aangetroffen apparatuur, de amfetamine-afscheider en de lekbakken apparaten en voorwerpen zijn die veelvuldig in synthetische drugslaboratoria worden aangetroffen. In vooral laboratoria waar volgens de Leuckart synthese amfetamine wordt vervaardigd vanuit BMK worden deze voorwerpen aangetroffen.
Op de caravan, aanhangwagen en oplegger/trailer die in de loods zijn aangetroffen, waren Nederlandse kentekenplaten bevestigd. Uit onderzoek51.bleek dat alle kentekens op naam waren gesteld dan wel behoorden bij een op naam van verdachte gesteld voertuig.
Na de doorzoeking zijn enkele getuigen gehoord, waaronder [getuige 2] en [getuige 3] .
[getuige 2] heeft verklaard52.dat hij de loods samen met [verdachte 7] huurde. [getuige 2] gebruikte de loods voor de in- en verkoop van auto-onderdelen. [verdachte 7] huurde de linkerkant van de loods. Alleen hij en [verdachte 7] hadden toegang tot de loods. Later heeft [verdachte 7] er allerlei spullen in gezet, waaronder een caravan. Uit de caravan kwam een verschrikkelijke lucht. Ongeveer drie maanden eerder had hij ook een verschrikkelijke lucht in de loods geroken. De stank was zo erg dat je niet de loods binnen kon. [getuige 2] heeft de eigenaar van de loods, Jan [getuige 3] , daarop aangesproken.
Buiten [getuige 2] en [verdachte 7] kwamen er eigenlijk nooit mensen in de loods. [getuige 2] heeft een keer de caravan geopend, maar de lucht was zo erg dat hij hem gelijk weer dicht heeft gedaan. Het was een thinnerlucht en hij kreeg er traanogen van.
Ook is [getuige 2] nog bij de rechter-commissaris gehoord.53.Na het tonen van een foto van verdachte, gaf [getuige 2] aan deze man te herkennen als de [verdachte 7] die de loods samen met hem huurde.
Ook [getuige 3] , eigenaar van de loods, heeft verklaard54.dat de linkerkant van de loods door [verdachte 7] werd gehuurd, dat de caravan en de aanhangwagens [het hof begrijpt: de aanhangwagen en de oplegger/trailer] van [verdachte 7] waren en dat er sinds enkele maanden een sterk vervelende lucht in de loods hing, waarover [getuige 2] wel eens had geklaagd. Rond juni 2010 heeft hij de caravan geopend en zag hij er vaten in staan.
De voornaam van verdachte is [verdachte 7] .55.
4.4.3.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 1
Op grond van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen stelt het hof het volgende vast.
Verdachte was een van de twee huurders van een loods in Dongen. In die loods is tijdens een doorzoeking op 14 oktober 2010 een caravan aangetroffen, die daar door verdachte was neergezet, waaruit sinds enkele maanden een indringende, chemische lucht kwam, alsmede een aanhangwagen. Op die caravan en aanhangwagen zaten kentekens die op naam van verdachte waren gesteld dan wel behoorden bij een op naam van verdachte gesteld voertuig. In en rond die caravan en aanhangwagen is een groot aantal grondstoffen voor de productie van synthetische drugs aangetroffen, evenals, direct bij binnenkomst, drie dozen waarvan later is gebleken dat deze BMK bevatten. In deze loods is voorts een grote hoeveelheid eindproduct, te weten amfetamine(olie) aangetroffen. De middag vóór de doorzoeking is gezien dat verdachte met zijn auto het erf van de loods afreed.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij op enigerlei wijze betrokken is geweest bij de in de loods aangetroffen chemicaliën en verdovende middelen. Van de aanwezigheid daarvan wist hij naar eigen zeggen niet af. Volgens verdachte kwam hij maar heel weinig in de loods en wist hij niet wat zich daar allemaal bevond. Wel kwamen er volgens hem andere personen, voormalige huurders. Met betrekking tot de caravan heeft hij verklaard dat het kan dat hij die lang geleden heeft gekocht en in die loods heeft neergezet.
Het hof gaat aan deze verklaring van verdachte als ongeloofwaardig voorbij. De aangetroffen grondstoffen voor de productie van synthetische drugs en de amfetamine(olie) zijn aangetroffen in en rond de caravan en aanhangwagen in de door verdachte mede gehuurde loods en bevonden zich daarmee in zijn machtssfeer. Voor de enkele, niet geconcretiseerde, laat staan onderbouwde stelling van verdachte dat andere personen dan hij, met uitzondering van medehuurder [getuige 2] , toegang hadden tot die loods en dan kennelijk die stoffen in en rond zijn caravan en aanhangwagen zouden hebben geplaatst, bevat het dossier geen enkele aanwijzing. Integendeel, [getuige 2] heeft verklaard dat alleen hij en verdachte toegang hadden tot de loods. Dat [getuige 2] op enigerlei wijze betrokken zou zijn geweest bij plaatsing van die stoffen in de loods acht het hof volkomen onaannemelijk, mede gelet op het feit dat [getuige 2] de eigenaar van de loods, [getuige 3] , al eens had aangesproken op de indringende, chemische lucht die uit de caravan kwam, hetgeen [getuige 3] heeft bevestigd. Als [getuige 2] daar zelf verantwoordelijk voor zou zijn, ligt het immers niet voor de hand dat hij uit eigen beweging een derde daarop attent maakt, gelet op het risico van ontdekking en blootstelling van zichzelf aan mogelijke strafvervolging.
Kortom, naar het oordeel van het hof kan het niet anders, dan dat verdachte de in feit 5 bedoelde stoffen zelf in de loods heeft geplaatst en van de aanwezigheid daarvan dus wetenschap moet hebben gehad. Het hof acht voorts bewezen dat verdachte die stoffen aanwezig heeft gehad met het oog op de productie van synthetische verdovende middelen.
Het hof stelt vast dat de aangetroffen grondstoffen, waaronder BMK, essentieel zijn voor de productie van amfetamine. Daarbij gaat het hof er van uit dat deze stoffen ook met dat doel in de loods aanwezig waren. Dat de aangetroffen stoffen een andere bestemming zouden hebben is niet aannemelijk geworden.
Voor de bewezenverklaring van dit feit acht het hof mede redengevend, dat uit de hierboven in paragraaf 4.3.2 genoemde bewijsmiddelen met betrekking tot feit 5, blijkt dat verdachte in 2011 bij een soortgelijk strafbaar feit was betrokken, waarbij eveneens grondstoffen voor de productie van synthetische drugs zijn aangetroffen in een caravan en bijbehorende schuur van verdachte, evenals shirts met daarop amfetamine en DNA-materiaal van verdachte. Het hof stelt derhalve vast dat de wijze waarop de onderscheidene feiten zijn begaan, op essentiële punten overeenkomt.
Met de rechtbank acht het hof het voorhanden hebben van de stof benzoquinone niet bewezen, nu de aanwezigheid daarvan niet is bevestigd door het NFI.
Vrijspraak medeplegen
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, acht het hof niet bewezen dat sprake is geweest van medeplegen. Het hof is van oordeel dat uit de vastgestelde feiten en omstandigheden niet boven redelijke twijfel verheven kan worden afgeleid dat [verdachte 8] , [verdachte 5] , [medeverdachte 2] , [verdachte 14] en [verdachte 10] zich aan het medeplegen met anderen van voorbereidingshandelingen hebben schuldig gemaakt. Uit de feiten en omstandigheden kan geen van de in art. 10a van de Opiumwet bedoelde gedragingen aan deze personen worden toegeschreven, niet op het niveau van uitvoeringshandelingen door een of meer van hen zelf, noch over de band van het medeplegen. Hoewel de ontmoetingen en contacten tussen [verdachte 8] , [medeverdachte 2] , [verdachte 14] , [verdachte 10] en verdachte en de opgenomen gesprekken verdacht zijn en wel aanwijzingen opleveren voor de betrokkenheid van al deze personen bij hetgeen in de loods te Dongen is aangetroffen, levert het in dit geval onvoldoende redengevend bewijs op waar een bewezenverklaring op kan worden gebaseerd.
De opgenomen gesprekken en verstuurde tekstberichten kunnen die redengevende bijdrage evenmin leveren. Het hof is van oordeel dat de met betrekking tot dit feit relevant geachte gesprekken en verstuurde berichten niet redelijkerwijs alleen maar vatbaar zijn voor de uitleg dat deze zien op synthetische drugs of op hetgeen in de loods is aangetroffen, ook niet als daarbij hetgeen overigens kan worden vastgesteld wordt betrokken. Het meest in het oog springende tekstbericht is die waarin [verdachte 8] aan [medeverdachte 2] een tekstbericht stuurt inhoudende ‘16’ waarop [medeverdachte 2] antwoordt ‘ok’. De politie concludeert dat dit tekstbericht ziet op de in de loods aangetroffen 16 kannen met BMK. De rechtbank overweegt daaromtrent het volgende:
‘Er zijn vier dozen, inhoudende vier jerrycans, onderzocht op hun inhoud, te weten de dozen A, B, D en E. Deze dozen bleken alle BMK te bevatten. Doos C is echter niet onderzocht op zijn inhoud. Dit betekent dat niet kan worden vastgesteld dat met deze ‘16’ ook daadwerkelijk werd gedoeld op 16 kannen BMK. Niet kan worden uitgesloten dat ook doos C BMK bevatte en er aldus 20 kannen BMK in de loods aanwezig waren en de ‘16’ mogelijk op iets anders doelde, bijvoorbeeld een tijdstip of prijs.’
Het hof deelt deze overweging van de rechtbank. Zowel [verdachte 8] als medeverdachte [medeverdachte 2] hebben verklaard dat die ‘16’ doelde op het tijdstip voor hun ontmoeting om verder te praten over de oprichting van een chapter van [betrokkene 1] in Litouwen. Deze verklaringen worden niet weersproken door enig onderzoeksresultaat, zijn noch op zichzelf noch in samenhang bezien met overig bewijsmateriaal zonder meer als onaannemelijk terzijde te schuiven en ook niet hoogst ongeloofwaardig. Daarbij speelt mee dat rond het tijdstip van 16:00 uur op die bewuste dag geen observatie van [verdachte 8] of [medeverdachte 2] plaatsvond op basis waarvan de lezing van [verdachte 8] en diens medeverdachte [medeverdachte 2] kan worden gefalsificeerd.
Wat betreft de betrokkenheid van [verdachte 8] bij het regelen van de huurauto waarmee uiteindelijk naar en in de loods in Dongen is gereden door medeverdachte [verdachte 10] samen met verdachte: het hof is van oordeel dat deze omstandigheid geen onderscheidende kracht heeft, nu hieruit nog geen betrokkenheid bij de in de loods aangetroffen goederen oplevert.
Ten aanzien van [verdachte 5] overweegt het hof, dat het enkele feit dat [verdachte 5] in de tenlastegelegde periode contact heeft gehad met [verdachte 8] en [verdachte 10] onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van medeplegen te kunnen komen. Uit niets is immers gebleken dat deze contacten verband hielden met wat is aangetroffen in de loods dan wel de productie van synthetische drugs. Ook het feit dat er goederen van [verdachte 5] in de door zijn stiefvader Van der Zijde gehuurde loods zijn aangetroffen, maakt dit niet anders. Niet gebleken is dat [verdachte 5] in het bezit was van een sleutel van de loods en uit de getuigenverklaringen is ook niet gebleken of en zo ja, wanneer, [verdachte 5] deze goederen in de loods heeft gezet. Naar het oordeel van het hof kan niet worden vastgesteld dat [verdachte 5] wetenschap had van de aanwezigheid van amfetamine en grondstoffen voor de productie van synthetische drugs in de loods.
Ook ten aanzien van [verdachte 10] is het hof van oordeel dat het voorhanden bewijs tekortschiet voor de conclusie dat hij weet heeft gehad, ook in voorwaardelijke zin, van de aanwezigheid van verdovende middelen en goederen bestemd voor de productie van synthetische drugs. Het hof merkt in dat verband op dat [verdachte 10] slechts op één dag en gedurende een korte tijdspanne, te weten enkele minuten, in de betreffende loods kan worden geplaatst en dat het opsporingsonderzoek geen bewijs heeft bijgebracht voor de door de rechtbank getrokken conclusie dat door de verdachte grondstoffen in die loods (konden) worden opgeslagen. Die conclusie kan ook niet zonder meer uit het wel voorhanden bewijs worden getrokken. Niet is vastgesteld kunnen worden wat zich in de Ford Focus bevond toen de verdachte zich samen met anderen op de carpoolplaats bevond, niet is vastgesteld of toen iets in de Ford Focus is gelegd en als er zich al iets in de Ford Focus vanaf dat moment bevond, kan niet worden vastgesteld wat dat dan was toen [verdachte 10] deze auto op 13 oktober 2010 de betreffende loods inreed. Ook is niet vastgesteld kunnen worden of bij die gelegenheid vervolgens iets – en zo ja wat – is uitgeladen en in die loods is opgeslagen en evenmin is bekend geworden vanaf wanneer de zich in de loods bevindende goederen daar hebben bevonden. Dat een vingerafdruk op een van de dozen met daarin BMK is gevonden die aan [verdachte 10] kan worden toegeschreven, is een belastende omstandigheid, maar ook niet in samenhang bezien met de rest van de vastgestelde feiten niet zonder meer voldoende om daarop de conclusie te kunnen baseren dat de verdachte dus weet heeft gehad van de specifieke inhoud van die doos.
Het hof komt al met al tot het oordeel dat het niet buiten redelijke twijfel verheven is dat [verdachte 8] , [verdachte 5] , [medeverdachte 2] , [verdachte 14] en [verdachte 10] wetenschap, ook niet in voorwaardelijke zin, hadden van en betrokkenheid hadden bij de aanwezigheid van de illegale voorwerpen en stoffen in de loods aan de [adres 6] te Dongen. Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal komt het hof dus tot een vrijspraak van medeplegen.
4.4.4.
Bewijsoverwegingen met betrekking tot feit 2
In de loods is (in de caravan) een AH plastic tas met ongeveer 500 gram amfetamine aangetroffen en daarnaast eenendertig 7up flessen met in totaal 46,5 liter amfetamineolie. Dit is aan verdachte, [verdachte 5] en [verdachte 10] tenlastegelegd als medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van amfetamine in deze hoeveelheden.
Het hof acht in navolging van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze amfetamine opzettelijk aanwezig heeft gehad. Ook hier geldt dat deze zich in de machtssfeer van verdachte bevonden. Het hof verwijst daartoe naar hetgeen het hiervóór heeft overwogen in paragraaf 4.4.3 met betrekking tot feit 1.
Dat sprake zou zijn geweest van medeplegen, acht het hof niet bewezen. Ook op dit punt verwijst het hof naar hetgeen het in paragraaf 4.4.3 met betrekking tot feit 1 heeft overwogen.
4.5.
Feit 3 (zaaksdossier 21)
In dit zaakdossier gaat het om de verdenking van gewoontewitwassen.
4.5.1.
Juridisch kader
Het in artikel 420ter lid 1 Sr opgenomen delict 'gewoontewitwassen' is de specialis van het generalis witwas-artikel 420bis Sr. In de onderhavige zaak is de vraag of een brondelict ten grondslag ligt aan het bewezenverklaarde witwassen.
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht opgenomen bestanddeel 'afkomstig uit enig misdrijf' niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp (in casu: het contante geld) afkomstig is uit een concreet aangeduid misdrijf. Wel is voor een bewezenverklaring ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp 'afkomstig is uit enig misdrijf' is kan – indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf – niettemin bewezen worden geacht indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Het is daarbij aan het Openbaar Ministerie bewijs aan te dragen van dergelijke feiten en omstandigheden. Indien de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt niet in dat het aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte voormelde verklaring geeft, ligt het op de weg van het Openbaar Ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring. De rechter zal dan mede op basis van de resultaten van dat onderzoek moeten beoordelen of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat (het niet anders kan zijn dan dat) het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring uitblijft, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn overwegingen omtrent het bewijs (vgl. HR 18-12-2018, ECLI:NL:HR:2018:2352, rov. 2.3.1.-2.4.).
4.5.2.
Het (impliciet) primair tenlastegelegde
Het hof zal verdachte in navolging van de rechtbank vrijspreken van het onder feit 3 primair tenlastegelegde witwassen van een geldbedrag van € 38.800,-. Dit bedrag is de uitkomst van de door de politie opgestelde vermogensvergelijking. Er is onderzoek gedaan naar de inkomsten en uitgaven van de verdachte over de periode van 1 januari 2005 tot 30 november 2011. Daarvan is een ‘proces-verbaal van bevindingen inzake ‘vermogensvergelijking’ van [verdachte 15] ’ opgemaakt, met daarachter in een tabel een cijfermatige onderbouwing. In deze tabel zijn opgenomen het totaalbedrag van de bezittingen minus de schulden van verdachte en zijn partner [getuige 7] (het vermogen), de totale (legale) netto inkomsten van verdachte en [getuige 6] en de benoemde posten (uitgaven), gebaseerd op onder meer bankgegevens. Het verschil tussen het besteedbaar inkomen en de uitgaven wordt vervolgens ‘netto-privé’ genoemd. Ten aanzien van verdachte is vervolgens geconstateerd dat over de jaren 2007 tot en met 2011 sprake is van een negatief ‘netto privé’ van
– afgerond – € 18.100,-. Indien rekening wordt gehouden met nog niet in het overzicht opgenomen uitgaven voor levensonderhoud, zou het totaal aan onverklaarbare uitgaven uitkomen op een bedrag van € 38.800,-.
Over de jaren waarin sprake is van een negatief ‘netto-privé’ duidt dit volgens het proces-verbaal van de politie op ‘onverklaarbare ontvangsten’, aangezien kennelijk meer is uitgegeven dan feitelijk kan worden verklaard of aangetoond middels (legale) inkomsten.
Genoemd bedrag van € 38.800,- is aan verdachte tenlastegelegd als van misdrijf afkomstig. Naar het oordeel van het hof blijkt uit het beschikbare bewijsmateriaal evenwel niet zonder meer dat dit geldbedrag uit misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat de opgestelde vermogensvergelijking een negatief verschil kent, leidt niet zonder meer tot de slotsom dat het niet anders kan dan dat dit bedrag van misdrijf afkomstig is. Daarvoor bestaan te veel onduidelijkheden in deze opstelling. Kennelijk, zo blijkt uit de vermogensvergelijking, was in de eerste jaren van onderzoek sprake van een positief ‘netto-privé’ van € 4.891,24 (2005) en € 3.728,02 (2006). Dit bedrag is niet verdisconteerd in de jaren erna, terwijl onvoldoende uit het dossier naar voren komt dat dit positief ‘netto-privé’ al was opgebruikt vóór 2007. Verder is de vermogensvergelijking opgesteld op basis van financiële gegevens van zowel verdachte als van zijn partner, [getuige 7] . De politie is er daarbij van uitgegaan dat verdachte en [getuige 6] in de tenlastegelegde periode een duurzame gezamenlijke huishouding vormden. Het hof is evenwel van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat sprake is van een dermate financiële verwevenheid tussen verdachte en [getuige 6] dat een gezamenlijke vermogensvergelijking kan worden gemaakt.
Het hof is daarom overeenkomstig de rechtbank van oordeel dat als gevolg van deze complicerende factoren het bewezen te verklaren bedrag op basis van de vermogensvergelijking niet kan worden bepaald.
4.5.3.
Het (impliciet) subsidiair tenlastegelegde
Subsidiair is verdachte tenlastegelegd dat sprake is geweest van het medeplegen van witwassen van een aantal specifiek benoemde geldbedragen. Ter beoordeling staat of verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan het (bij wege van gewoonte) witwassen van de volgende bedragen:
- -
een geldbedrag van € 25.215,00 (contante stortingen)
- -
een geldbedrag van € 2.109,34 (betaalde boetes CJIB)
- -
een geldbedrag van € 6.006,67 (huur caravan Lage Zwaluwe)
- -
een geldbedrag van € 3.000,- (huur loods te Dongen)
Medeplegen?
Zoals hiervóór is overwogen, is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden dat sprake is van een dermate financiële verwevenheid tussen verdachte en [getuige 6] dat een gezamenlijke vermogensvergelijking kan worden gemaakt. Van medeplegen is dan ook geen sprake.
Contante stortingen tot een bedrag van € 25.215,-
Volgens opgave van de ABN AMRO heeft verdachte sinds 2005 de beschikking over de bankrekening met nummer [rekeningnummer] .56.Deze bank heeft duplicaat rekeningafschriften verstrekt aan de officier van justitie vanaf 14 januari 2005 tot aan 31 augustus 2011. Verder volgt uit het proces-verbaal dat op genoemde rekening van verdachte over de jaren 2005 tot en met 2011 in totaal een bedrag van € 25.215,00 aan contante stortingen zijn gedaan,57.telkens met daarbij als omschrijving ‘uw kasstorting’. Verdachte heeft deze geldbedragen aldus in de tenlastegelegde periode voorhanden gehad.
Een geldbedrag van € 2.109,34 (betaalde boetes CJIB)
In het onderzoek zijn gegevens opgevraagd bij het CJIB. Uit de ontvangen informatie blijkt dat aan verdachte over 2006 tot en met 2011 diverse sancties zijn opgelegd, en voorts dat af te leiden valt dat een gedeelte daarvan, al dan niet via een tussenrekening zoals de Postbank of het grenswisselkantoor, contant zijn betaald. Het gaat om een bedrag van € 2.109,34.58.Het hof neemt aan, nu de sancties aan verdachte zijn opgelegd, dat hijzelf voor de contante betaling heeft zorggedragen. Daarmee heeft hij door deze betalingen de contante bedragen overgedragen.
Een geldbedrag van € 6.006,67 (huurbetaling caravan)
[getuige 4] heeft verklaard dat hij eigenaar is van een caravan op camping genaamd [bedrijf 4] [getuige 5] , aan de [adres 3] te Lage Zwaluwe.59.Hij heeft verklaard dat hij sinds ongeveer juni 2010 een caravan verhuurt aan een man genaamd [verdachte 7] , die hij later herkent als verdachte. [getuige 1] verklaart dat verdachte hem voor de huur € 350,- per maand contant betaalde en een bedrag van ongeveer € 40,- per jaar voor de elektra. [getuige 6] heeft bevestigd dat verdachte de meeste tijd in zijn caravan in Lage Zwaluwe woonde.60.In de vermogensvergelijking zijn deze uitgaven verwerkt, waarbij is aangenomen dat in 2010 en 2011 een totaalbedrag van 6.006,67 aan huur en elektra contant is betaald. verdachte heeft door deze betalingen de contante bedragen overgedragen.
Contante betaling van € 3.000,- (huur loods te Dongen)
[getuige 3] heeft verklaard als getuige dat hij een loods op het adres [adres 7] te Dongen aan ene [verdachte 7] voor een bedrag van € 250,- per maand. De loods is zeker voor de duur van een jaar gehuurd. [getuige 3] heeft verdachte herkend als de persoon die hij kende als [verdachte 7] .61.Verdachte heeft door deze betalingen de contante bedragen overgedragen.
Het vermoeden van witwassen en het ontbreken van een deugdelijke verklaring van verdachte
Gelet op het bovenstaande kan vastgesteld worden dat verdachte binnen de tenlastegelegde periode een totaalbedrag van € 36.331,01 voorhanden heeft gehad en/of overgedragen.
Beoordeeld moet vervolgens worden of deze bedragen van misdrijf afkomstig waren, zoals is tenlastegelegd.
De politie heeft onder meer onderzoek gedaan naar de legale inkomsten van verdachte over de tenlastegelegde periode. Volgens opgave van de Belastingdienst heeft verdachte in 2005 en 2006 een uitkering van respectievelijk € 8.458,- (2005) en € 5.397,- (2006) ontvangen van de gemeente Dongen. In 2007 heeft hij een uitkering van € 112,- ontvangen, over de jaren 2009, 2010 en 2011 heeft hij geen loon dan wel uitkering ontvangen.62.Uit deze inkomensgegevens volgt naar het oordeel van het hof dat de herkomst van de contante bedragen die zijn gestort of betaald niet te verklaren is op grond van de legale inkomstengegevens van verdachte. Er moet dus een andere (onbekende) inkomstenbron zijn geweest.
verdachte heeft ook antecedenten op het gebied van Opiumwetdelicten.
Deze feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat het vermoeden gerechtvaardigd is dat de geldbedragen die verdachte voorhanden heeft gehad en/of overgedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dus mag van hem worden verlangd dat hij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onaannemelijke verklaring geeft voor de herkomst daarvan. Verdachte heeft verklaard dat hij af en toe op een vlooienmarkt of braderie stond, dat hij ook wel eens een auto, een fiets en kleding heeft verkocht, dat dat zwarte inkomsten waren en dat hij jaren cash heeft gespaard.
Het hof stelt vast dat verdachte slechts in zijn algemeenheid heeft verklaard over zijn inkomsten in de tenlastegelegde periode, zonder precieze bedragen te noemen. Daar komt bij, dat hij die verklaring op geen enkele wijze ook maar enigszins heeft onderbouwd, bijvoorbeeld door de overlegging van stukken of het horen van getuigen. Van een concrete, verifieerbare verklaring is daarom geen sprake. Het hof is voorts van oordeel dat verdachte met zijn verklaring, mede in het licht van het hiervoor beschreven vermoeden van witwassen, geen begin van aannemelijkheid heeft gegeven. Het hof gaat daarom aan deze verklaring van verdachte voorbij. Het Openbaar Ministerie hoefde dan ook geen nader onderzoek te doen. Het hof zal evenals de rechtbank verder uitgaan van de door het Openbaar Ministerie aangedragen feiten en omstandigheden.
Nu geen deugdelijke verklaring is gegeven voor de herkomst van deze geldbedragen, kan het daarom naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat deze onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte dit ook wist.
Het hof acht in navolging van de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het witwassen van de genoemde geldbedragen. Het witwassen heeft een zodanige omvang en continuïteit gehad, hetgeen met name volgt uit de hoeveelheid contante stortingen, dat het hof ook bewezen acht dat verdachte van witwassen een gewoonte heeft gemaakt.
Dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van artikel 420bis sub a (het verhullen en verbergen) acht het hof niet wettig en overtuigend bewezen, zodat hij daarvan partieel wordt vrijgesproken.
4.6.
Overige bewijsverweren in hoger beroep
Voor zover de verdediging overigens nog bewijsverweren heeft gevoerd, vinden deze hun weerlegging reeds in de genoemde bewijsmiddelen. Deze verweren behoeven daarom geen nadere bespreking.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Met betrekking tot feit 3 heeft de verdediging (subsidiair) geconcludeerd tot ontslag van alle rechtsvervolging vanwege de kwalificatie-uitsluitingsgrond.
Het hof overweegt als volgt. Ter vermijding van dubbele strafbaarheid heeft de Hoge Raad de reikwijdte van het witwasdelict afgebakend door middel van het formuleren van een kwalificatie-uitsluitingsgrond. Indien vaststaat dat het enkele voorhanden hebben door de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf, niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, kan die gedraging niet als witwassen worden gekwalificeerd. Van de kwalificatie-uitsluitingsgrond kan dus slechts dan sprake zijn als kan worden vastgesteld dat sprake is een opbrengst afkomstig uit eigen misdrijf. Een eigen misdrijf als bron is pas aannemelijk indien dit naar tijd en plaats bepaalbaar en kwalificeerbaar is (vgl. Hoge Raad 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3028).
Uit de bewijsmiddelen of uit de verklaring van verdachte volgt onvoldoende dat het witgewassen geldbedrag afkomstig is van een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Het dossier biedt daartoe geen aanwijzingen en verdachte heeft hieromtrent zelf ook geen opheldering gegeven. Daarmee is volstrekt niet aannemelijk geworden dat het geldbedrag uit eigen misdrijf afkomstig is. Het beroep van de verdediging op de kwalificatie-uitsluitingsgrond wordt dan ook afgewezen.
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, zich gelegenheid of middelen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen en voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 3 bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 4 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het onder 5 bewezenverklaarde levert op:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 32 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft (meer subsidiair) verzocht om ingeval van strafoplegging te volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aangevuld met een voorwaardelijke gevangenisstraf, of een taakstraf. Zij heeft daartoe – op de gronden als nader verwoord in de pleitnota – gewezen op de overschrijding van de redelijke termijn en op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Volgens de verdediging heeft verdachte weliswaar een strafblad, maar is dat inmiddels gedateerd; er hebben na de onderhavige feiten geen nieuwe incidenten plaatsgevonden. Verdachte leidt inmiddels een rustig leven samen met zijn partner. Hij leeft van een AOW-uitkering en kan daarvan rondkomen.
Het oordeel van het hof
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof overweegt, gedeeltelijk overeenkomstig de rechtbank, als volgt.
Het gaat in het onderzoek Akutan om diverse overtredingen van de Opiumwet met betrekking tot synthetische harddrugs en een aantal daarmee verband houdende delicten, zoals wapenbezit, en daarnaast om het witwassen van uit misdrijf afkomstig geld. Allemaal ernstige feiten, waarvoor in beginsel gevangenisstraffen worden opgelegd.
Hierna gaat het hof achtereenvolgens in op (de ernst van) de afzonderlijke feiten, de strafverzwarende en -verlichtende omstandigheden en de redelijke termijn, om tot slot tot een passende straf te komen.
Verdachte heeft in oktober 2010 in een loods in Dongen een forse hoeveelheid grondstoffen voor de productie van synthetische harddrugs opgeslagen. Daarmee heeft hij zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen, als bedoeld in de Opiumwet, voor de productie van synthetische harddrugs.
Bovendien had verdachte in die loods een grote hoeveelheid (46,5 liter) amfetamineolie en 500 gram amfetamine voorhanden.
Verdachte heeft zich ruim een jaar later opnieuw schuldig gemaakt aan vergelijkbare voorbereidingshandelingen. In het schuurtje bij zijn caravan werden namelijk jerrycans met grondstoffen voor de productie van synthetische harddrugs aangetroffen, zij het dat het daarbij om veel geringere hoeveelheden ging.
Synthetische harddrugs leveren grote gevaren op voor de gezondheid van de gebruikers ervan. Daarnaast leidt de productie ervan, door het dumpen van afvalstoffen, vaak tot ernstige schade voor het milieu. Bovendien gaat de productie van en de handel in harddrugs gepaard met diverse vormen van criminaliteit die zorgen voor schade en overlast voor de maatschappij, ook omdat drugsverslaafden, om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen. De productie van en handel in harddrugs dient dan ook krachtig te worden bestreden, zodat daarop zware straffen zijn gesteld. Dit geldt ook voor de voorbereidingshandelingen waaraan verdachte zich schuldig heeft gemaakt. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Daarnaast had verdachte een revolver en een geweer voorhanden. Vuurwapens en munitie zijn zeer gevaarlijk in handen van onbevoegden. Vuurwapens worden ook meer en meer gebruikt bij het plegen van strafbare feiten, zoals de drugsfeiten waaraan verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt, en vormen een groot gevaar voor een veilige samenleving. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens en munitie.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van een grote hoeveelheid geld, ongeveer € 36.000,-. Hij heeft voor een groot bedrag uitgaven gedaan, waar geen legale inkomsten tegenover stonden. De herkomst van dat geld, dat afkomstig moet zijn uit criminele activiteiten, kan niet worden vastgesteld. Witwassen heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer. Het vormt een ernstige bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. De verdachte heeft zich bij zijn handelen kennelijk slechts laten leiden door financieel gewin en geen oog gehad voor de schadelijke gevolgen hiervan voor de samenleving.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft het hof voorts nog gelet op:
• de inhoud van het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 1 april 2021, waaruit volgt dat verdachte reeds meermalen onherroepelijk is veroordeeld ter zake van (soortgelijke) strafbare feiten, hetgeen hem er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen en
• de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals die ter terechtzitting naar voren zijn gebracht.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op het vorenstaande en op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Een taakstraf, zoals door de verdediging verzocht, is niet aan de orde, omdat een dergelijke sanctie naar het oordeel van het hof onvoldoende recht zou doen aan de ernst van het bewezenverklaarde.
Redelijke termijn
Het hof heeft zich tevens rekenschap gegeven van de redelijke termijn. Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in art. 6 EVRM. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn aangevangen op 30 november 2011, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft vonnis gewezen op
20 februari 2017. De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen waarom er sprake is van bijzondere omstandigheden die een redelijke termijn van 3 tot 4 jaar kunnen rechtvaardigen, waardoor de redelijke termijn in eerste aanleg is overschreden met meer dan één jaar. Het hof neemt deze beslissing over.
Verdachte heeft op 6 maart 2017 hoger beroep ingesteld. Het hof wijst dit arrest op 12 juli 2021. In hoger beroep is aldus tevens sprake van een termijnoverschrijding, nu de behandeling in hoger beroep niet is afgerond met een eindarrest binnen twee jaar na het instellen van het hoger beroep. Deze overschrijding van de redelijke termijn bedraagt ruim twee jaar en vier maanden. Een deel van deze overschrijding vindt echter zijn rechtvaardiging in de omvang en de complexiteit van het onderzoek. Deze strafzaak maakt deel uit van het onderzoek Akutan, een omvangrijk politie onderzoek waarbij in hoger beroep elf verdachten gelijk terechtstaan. In de zaken van medeverdachten zijn op de regiezitting om vele getuigen verzocht, deels woonachtig in het buitenland. Bovendien hebben de coronamaatregelen de voortgang van het onderzoek vertraagd. Naar het oordeel van het hof is daarmee sprake van bijzondere omstandigheden die de redelijke termijn met één jaar verlengt. In hoger beroep is derhalve nog sprake van een overschrijding van de redelijke termijn van één jaar en vier maanden.
Het hof ziet in deze overschrijding aanleiding om een lagere straf op te leggen dan het zou hebben gedaan zonder die termijnoverschrijding. Het hof is van oordeel dat, indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, op zijn plaats zou zijn. Rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting, zal het hof hierop 6 maanden in mindering brengen en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen van 24 maanden, met aftrek van voorarrest.
Onttrekking aan het verkeer
Het hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven voorwerp, met betrekking tot hetwelk het onder 4 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de het algemeen belang en de wet.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36c, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2, 10 en 10a van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 4 en 5 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een revolver merk TULA model 1895.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. A.M.G. Smit en mr. C.P.J. Scheele, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Kroes en mr. L.G. Gersen, griffiers,
en op 12 juli 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Smit is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑07‑2021
Proces-verbaal van doorzoeking ter inbeslagneming, zaaksdossier 14, pagina’s 15 tot en met 20.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 14, pagina’s 61 tot en met 63.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 14, pagina 63.
Proces-verbaal forensisch onderzoek woning, zaaksdossier 14, pagina 26.
Proces-verbaal omschrijving vuurwapens en munitie, zaaksdossier 15, pagina 30.
Proces-verbaal forensisch onderzoek in de woning, zaaksdossier 14, pagina 27 en onderzoek naar sporen verdovende middelen op twee shirts en een overall van het NFI, zaaksdossier 14, pagina’s 38 en 39.
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een huiszoeking in Lage Zwaluwe op 1 december 2011 van het NFI, zaaksdossier 14, pagina’s 43 tot en met 48.
Proces-verbaal forensisch onderzoek in de woning, zaaksdossier 14, pagina’s 26 en 27.
Proces-verbaal omschrijving vuurwapens en munitie, zaaksdossier 15, pagina’s 28 en 29.
Proces-verbaal omschrijving vuurwapens en munitie, zaaksdossier 15, pagina’s 26 en 27.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 14, pagina’s 21 en 22.
Proces-verbaal van verstrekking gevorderde gegevens, zaaksdossier 15, pagina 22.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] bij de rechter-commissaris d.d. 25 oktober 2012.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , zaaksdossier 14, pagina’s 49 en 50.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , zaaksdossier 15, pagina’s 42 en 43.
Tapgesprek, zaaksdossier 3, pagina 43.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina’s 34 tot en met 36.
Processen-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 3, pagina 29 tot en met 31.
Tapgesprek, zaaksdossier 3, pagina 66.
Tapgesprek, zaaksdossier 3, pagina 67.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 49.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 3, pagina 31.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 2, pagina’s 202-205 en ordner 2e aanvullend proces-verbaal, pagina’s 293-296.
Tapgesprek, zaaksdossier 3, pagina 69.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 3, pagina 64.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 49 en pv bevindingen zaaksdossier 3, pagina 29 en 30.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 49.
Tapgesprek, zaaksdossier 3, pagina 71 en activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 50.
Tapgesprek, zaaksdossier 3, pagina 72.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 50 en de bijlage bij het proces-verbaal (fotoblad) zaaksdossier 3 pagina 57.
Tapgesprek, zaaksdossier 3, pagina 78.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 50.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 1 deel 2, pagina 46.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 51.
Proces-verbaal van verstrekking gevorderde historische gegevens, zaaksdossier 3, pagina 144.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 50.
Tapgesprek, zaaksdossier 3, pagina 77.
Tapgesprek, zaaksdossier 3, pagina’s 79 en 80.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 51.
Proces-verbaal van herkenning, zaaksdossier 3, pagina’s 190 en 191.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 3, pagina’s 99 en 100.
Activiteitenjournaal, zaaksdossier 3, pagina 51.
Proces-verbaal van bevindingen ondersteuning LFO, zaaksdossier 3, pagina’s 109, 110.
Kennisgeving van inbeslagneming, zaaksdossier 3, pagina’s 92 en 93 en proces-verbaal monstername technisch onderzoek, pagina 96.
Rapport identificatie van drugs en precursoren, zaaksdossier 3,pagina’s 95 tot en met 97 het proces-verbaal monstername technisch onderzoek, zaaksdossier 3, pagina’s 255, 256 en 261 tot en met 265.
Proces-verbaal LFO, zaaksdossier 3, pagina’s 262 tot en met 264.
Kennisgeving van inbeslagneming, zaaksdossier 3, pagina 93, het rapport identificatie drugs en precursoren, zaaksdossier 3, pagina 96 en het proces-verbaal monstername technisch onderzoek, zaaksdossier 3, pagina’s 255, 256 en 261.
Kennisgeving van inbeslagneming, zaaksdossier 3, pagina 93, het rapport identificatie drugs en precursoren, zaaksdossier 3, pagina 96 en het proces-verbaal monstername technisch onderzoek, zaaksdossier 3, pagina’s 255, 256 en 261.
Proces-verbaal monstername technisch onderzoek, zaaksdossier 3, pagina 265.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 3, pagina’s 99 en 100.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 14 oktober 2010, zaaksdossier 3, pagina’s 152 en 153.
Proces-verbaal verhoor rechter-commissaris d.d. 24 oktober 2012.
Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , zaaksdossier 3, pagina’s 156 tot en met 159.
Proces-verbaal zaaksdossier 3, pagina 14.
Proces-verbaal bevindingen inzake inkomen, zaaksdossier 21, pagina 37.
Proces-verbaal bevindingen inzake contante stortingen, zaaksdossier 21, pagina’s 166 tot en met 168.
Proces-verbaal van bevindingen inzake “betaalde boetes”, zaaksdossier 21, pagina’s 201 en 202.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 1] , zaaksdossier 21, pagina’s 193 en 194.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 6] , zaaksdossier 21, pagina 144.
Proces-verbaal verhoor getuige [getuige 3] , zaaksdossier 21, pagina’s 197 en 198.
Proces-verbaal van bevindingen, zaaksdossier 21, pagina 36.