Het parketnummer 13-741295-17 – zaak C – is blijkens de inleidende dagvaarding van 23 april 2018 komen te vervallen. De tenlastegelegde feiten van laatstgenoemd parketnummer zijn vervolgens onder zaak B (parketnummer 13-654016-18) geschaard.
Hof Amsterdam, 25-03-2022, nr. 23-000710-20
ECLI:NL:GHAMS:2022:979
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
25-03-2022
- Zaaknummer
23-000710-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2022:979, Uitspraak, Hof Amsterdam, 25‑03‑2022; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:604
Uitspraak 25‑03‑2022
Inhoudsindicatie
Poging tot doodslag, bedreiging door met een vuurwapen te schieten, voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en openlijke geweldpleging. Overschrijding van de redelijke termijn ex art. 6 EVRM. Overwegingen aangaande de vordering TUL.
Partij(en)
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000710-20
datum uitspraak: 25 maart 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020 in de gevoegde strafzaken onder de parketnummers 13-650079-18 (hierna: zaak A) en 13-654016-18 (hierna: zaak B1.) alsmede 13-741046-15 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag ] 1993,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting (PI) Heerhugowaard, locatie Zuyder Bos te Heerhugowaard .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1, 2 en 11 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv), naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadslieden (hierna: de verdediging) naar voren hebben gebracht, alsook van het standpunt van de advocaat van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover in hoger beroep nog aan de orde – tenlastegelegd
in zaak A:
hij op of omstreeks 18 januari 2018 te Amsterdam , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde [slachtoffer 1] is toegegaan en/of (vervolgens) meerdere malen met een (automatisch) vuurwapen heeft geschoten op/in de richting van voornoemde [slachtoffer 1] , waarbij voornoemde [slachtoffer 1] werd geraakt in zijn buik en/of been en/of arm en/of hand, in elk geval in zijn lichaam, zulks terwijl voornoemd misdrijf niet is voltooid;
in zaak B:
1. primair
hij op of omstreeks [tijdlijn 9 februari 2018] te Amsterdam , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen,
- naar voornoemde [slachtoffer 2] is toegegaan en/of
- (vervolgens) met een vuurwapen heeft geschoten in de richting van voornoemde [slachtoffer 2] ,
zulks terwijl voornoemd misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij op of omstreeks [tijdlijn 9 februari 2018] te Amsterdam , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- eenmaal of meerdere malen een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, in de lucht, in elk geval omhoog, te houden en/of
- eenmaal of meerdere malen met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkendvoorwerp, te schieten en/of
- eenmaal of meerdere malen met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkendvoorwerp, te richten op voornoemde [slachtoffer 2] ;
2.
hij op of omstreeks [tijdlijn 9 februari 2018] te Amsterdam , in elk geval in Nederland, een of meer wapens als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk CZ, model Vz61 Skorpion, kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad;
4. hij op of omstreeks 11 december 2017 te Amsterdam , in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, het [straatnaam 2] , in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , immers heeft/hebben hij, verdachte en/oz zijn mededader(s) eenmaal of meermalen
- voornoemde [slachtoffer 3] omsingeld en/of ingesloten en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] (aan de kleding) vastgepakt en/of vastgepakt gehouden en/of (vervolgens) de jas van voornoemde [slachtoffer 3] losgemaakt en/of losgeritst en/of (vervolgens) uitgetrokken en/of van het bovenlichaam van voornoemde [slachtoffer 3] getrokken en/of gerukt en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] tegen een taxi, in elk geval een hard voorwerp, geduwd en/of
- voornoemde [slachtoffer 3] in/tegen het gezicht/hoofd en/of de/het o(o)r(en), in elk geval tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer 3] , geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof onder meer een andere bewijsconstructie hanteert.
Beslissing op het verzoek tot schorsing van de behandeling
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de behandeling van de zaak voor bepaalde tijd te schorsen om de verdediging in de gelegenheid te stellen de verstrekte OVC-gesprekken die zijn gemaakt in de PI Zaanstad uit te luisteren.De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdediging heeft in haar appelschriftuur van 18 maart 2020 in de zaak [onderzoeksnaam 1] gevraagd om de opwaardering van de OVC-gesprekken in de PI Zaanstad , meer specifiek het gesprek van 5 maart 2018, en om de verstrekking van de BOB-stukken van onderzoek [onderzoeksnaam 2] . In haar mail van 2 december 2021 schreef de verdediging dat haar uit die BOB-stukken is gebleken dat meer OVC-gesprekken dan het gesprek van 5 maart 2018 in de PI Zaanstad zijn opgenomen en dat zij de opnames van alle OVC-gesprekken wenst te ontvangen, althans in elk geval de mogelijkheid wenst te krijgen om ook die opnames te beluisteren. Waarom de verdediging een belang heeft bij het beluisteren van deze gesprekken is in de mail niet nader toegelicht. Deze toelichting is evenmin gevolgd tijdens de zitting van het hof op 9 december 2021. Tijdens deze zitting heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat hij van oordeel was dat de verdediging kennis moet kunnen nemen van de opnames en dat hij deze aan de verdediging zou laten verstrekken. Vanwege deze toezegging heeft het hof geen beslissing genomen op het verzoek van de verdediging. Ter bevordering van de voortgang heeft het hof wel een termijn verbonden aan het ter beschikking stellen van deze opnames: zij dienden uiterlijk 15 januari 2022 aan de verdediging ter beschikking te zijn gesteld.
De opnames zijn uiteindelijk op 17 februari 2022 aan de verdediging verstrekt. In overleg met de verdediging is de eerste zittingsdag van de inhoudelijke behandeling van de zaak zes dagen uitgesteld om de verdediging de gelegenheid te geven gesprekken uit te luisteren. Op de eerste zittingsdag (1 maart 2022) heeft de verdediging het hof verzocht te bevelen dat bij de gesprekken een index zal worden verstrekt, zodat de verdediging gericht kan zoeken naar bepaalde gesprekken, bijvoorbeeld gesprekken die in tijd gekoppeld kunnen worden aan een bezoek of televisie-uitzending. Deze index is op 2 maart 2022 aan de verdediging verstrekt.Naast dit verzoek heeft de verdediging op 1 maart 2022 verzocht om de schorsing van de behandeling van de zaak. Zij heeft in haar toelichting op het verzoek met name gewezen op de omstandigheid dat de verdediging niet voldoende tijd heeft gehad om alle gesprekken uit te luisteren en op de nalatigheid van het openbaar ministerie met betrekking tot de verstrekking van de opnames. De verdediging heeft daarbij aangetekend dat zij er geen bezwaar tegen heeft als het hof na sluiting van het onderzoek op dit verzoek beslist.
Met de verdediging stelt het hof vast dat het voor de verdediging niet mogelijk is geweest om alle verstrekte OVC-gesprekken te beluisteren tussen het moment dat deze voor de verdediging beschikbaar kwamen en de aanvang van het pleidooi. Het hof dient daarom een afweging te maken tussen het belang van de verdachte bij het kunnen kennisnemen van alle verstrekte gesprekken en het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij, kort gezegd, een doeltreffende en spoedige berechting. Het hof is van oordeel dat het belang van de verdachte bij het uitluisteren van alle gesprekken minder zwaar weegt dan het belang bij de voortgang van de zaak. In het bijzonder weegt het hof mee dat het verzoek geen betrekking heeft op belastend materiaal dat de rechtbank en het hof als bewijsmiddel gebruiken. Het OVC-gesprek dat de rechtbank heeft gebruikt, heeft de verdediging ruim op tijd kunnen beluisteren. De stelling van de verdediging dat tussen alle verstrekte opnames mogelijk opnames met daarin ontlastende uitlatingen kunnen worden aangetroffen, acht het hof te algemeen om de doorslag te kunnen geven. Daartoe neemt het hof in overweging dat van de verdediging mag worden verwacht concreter aan te geven welke relevante informatie in de gesprekken aangetroffen kan worden en waarom deze informatie ontlastend voor de verdachte zou kunnen zijn. De gesprekken zijn immers opgenomen in de cel van de verdachte, zodat mag worden verondersteld dat deze kennis bij de verdediging aanwezig is. Daarnaast weegt het hof mee dat de verdediging een index bij de gesprekken heeft ontvangen. Deze index is verstrekt na een daartoe strekkend bevel van het hof met als doel de verdediging de gelegenheid te geven tot het opzoeken en afluisteren van gesprekken die gekoppeld konden worden aan bepaalde gebeurtenissen. Dat van het openbaar ministerie een meer voortvarende afhandeling van de op 9 december 2021 gemaakte belofte had mogen worden verwacht, is onvoldoende om de balans naar de kant van de verdediging te doen doorslaan. De tenlastegelegde feiten betreffen immers bijzonder ernstige feiten, zodat aan de voortgang van de strafzaak groot gewicht dient te worden toegekend. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de afwijzing van het verzoek geen schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert.
Het hof wijst het verzoek af.
ONDERZOEK [onderzoeksnaam 1]
Vrijspraak ten aanzien van het in zaak B onder 1 primair tenlastegelegde
Met de advocaat-generaal en de verdediging is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte in zaak B onder 1 primair is tenlastegelegd, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft, onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het in zaak B onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde. Daartoe heeft hij samengevat aangevoerd dat het dossier voldoende redengevend bewijs bevat voor de stelling dat de verdachte de schutter is geweest die, in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte [medeverdachte 1] , één schot heeft gelost met een automatisch vuurwapen (Skorpion) teneinde [slachtoffer 2] te bedreigen met een misdrijf tegen het leven gericht. Gelet hierop had de verdachte evident wetenschap van en beschikkingsmacht over het genoemde vuurwapen, zodat ook het voorhanden hiervan bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het in zaak B onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is kort gezegd betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte degene is geweest die het schot (in de lucht) heeft gelost; naar het oordeel van de verdediging duidt het dossier erop dat de medeverdachte [medeverdachte 1] met de Skorpion heeft geschoten. De verdachte kan evenmin als medepleger worden aangemerkt, omdat hij de in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen niet heeft verricht en zijn gedragingen voor het overige niet kunnen worden gekwalificeerd als een wezenlijke bijdrage aan de bedreiging. Ten slotte is namens de verdachte aangevoerd dat het dossier ook ten aanzien van het voorhanden hebben van de Skorpion onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. De onderscheidenlijke verweren van de verdediging zullen hierna onder het kopje Bespreking van de verweren van de verdediging inzake [onderzoeksnaam 1] nader worden besproken.
Bewijsoverwegingen van het hof
Inleiding
Op [tijdlijn 9 februari 2018] rond 22:30 uur ontving de politie de melding te gaan naar [straatnaam 1] ter hoogte van perceel [perceelnummer 1] in Amsterdam [buurt 1] , omdat daar een man met een vuurwapen voor de deur stond. Onderweg kwam de melding dat inmiddels was geschoten. De politie kwam rond 22:35 uur aan en stelde zich op aan het [straatnaam 3] , dat achter [straatnaam 1] ligt en vanaf dat hof bereikbaar is via een voetgangersonderdoorgang. [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) kwam uit de richting van het [straatnaam 1] op de politie toegelopen en zei dat hij was beschoten door [verdachte] . [slachtoffer 2] vertelde de politie dat het allemaal was begonnen in het huis van zijn oma. Hij en [verdachte] kregen ruzie en [verdachte] zei dat hij hem zou schieten. Verder zei [slachtoffer 2] dat ze op enig moment naar buiten waren gegaan en dat [verdachte] omhoog schoot maar hem niet had geraakt. Direct daarop kwamen [getuige 1] ( [bijnaam getuige 1] ), de oma van [slachtoffer 2] , en [getuige 2] , de vader van [slachtoffer 2] , achter [slachtoffer 2] naar de politie gelopen en hebben verklaard wat zij hadden meegemaakt.
[straatnaam 1] ligt tussen de [straatnaam 10] en het [straatnaam 3] en het heeft een soort binnentuin met een kleine speelplaats tussen de portiekflats. Het [straatnaam 3] grenst aan een onderdoorgang van [straatnaam 1] , tussen de portieken [perceelnummer 1] en [perceelnummer 2] , vlakbij de woning van de oma van [slachtoffer 2] op nummer [perceelnummer 1] . Na onderzoek in de directe omgeving is bij een boom in de groenstrook langs het [straatnaam 3] een zwart patroonmagazijn met diverse patronen erin aangetroffen. Deze locatie is ongeveer 10 meter verwijderd van de onderdoorgang naar [straatnaam 1] .
Het patroonmagazijn is onderzocht. De deskundige heeft geconcludeerd dat het magazijn geschikt en bestemd is voor een pistoolmitrailleur van het merk CZ model Vz61 Skorpion, kaliber 7.65 mm Browning. Het magazijn is ingericht voor het bergen van maximaal 20 patronen van kaliber 7.65 mm. In dit magazijn zijn 3 patronen aangetroffen; het gaat om het model volmantelrondneus, kaliber 7.65 mm Browning.
Of het magazijn voorafgaand of na het schot van het vuurwapen is gescheiden kon niet worden vastgesteld. Indien dit automatische wapen wordt doorgeladen en de houder daarna wordt verwijderd, kan men nog eenmaal schieten, omdat er dan een patroon in de kamer aanwezig is. Het is dus mogelijk dat de patroonhouder al vóór het schieten uit het wapen is gevallen.
Op het trottoir ter hoogte van het portiek van de perceelnummers [straatnaam 1] [perceelnummer 2] werd een huls van een verschoten patroon aangetroffen. Na onderzoek is gebleken dat deze huls hetzelfde kaliber en bodemstempel heeft als de munitie in het patroonmagazijn. De huls is vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch werkend machinepistool van het type Skorpion in het kaliber 7.65 mm Browning.
Feiten en omstandigheden
Het hof heeft een tijdlijn met gebeurtenissen op de avond van [tijdlijn 9 februari 2018] gemaakt op grond van historische gegevens betreffende het berichtenverkeer en telefoonverkeer (in onderzoek [onderzoeksnaam 2]) in combinatie met kentekenregistraties van Viales en bevindingen van verbalisanten op basis van observaties. Deze tijdlijn wordt omwille van de leesbaarheid als bijlage bij dit arrest gevoegd.
Het hof merkt daarbij het volgende op.
Op [tijdlijn 9 februari 2018] zijn de telefoons van de verdachte en zijn vriendin [getuige 3] in beslag genomen.
[getuige 3] gebruikte een Iphone 6 met telefoonnummer [telefoonnummer getuige 3] en de verdachte gebruikte een Iphone 6 met telefoonnummer [telefoonnummer verdachte] . De verdachte en [getuige 3] hadden contact via Whatsapp. In de telefoon van [getuige 3] is het telefoonnummer van de verdachte opgeslagen als telefooncontact “ [naam 1] ”. In de telefoon van de verdachte heeft [getuige 3] de naam [naam 5] . [slachtoffer 2] gebruikte een toestel van Huawei met telefoonnummer [telefoonnummer slachtoffer 2] . [getuige 3] reed regelmatig in de auto van haar moeder, een zwarte Kia met kenteken [kenteken] .
Tijdlijn 9 februari 2018 Het hof leidt uit de tijdlijn, in onderling verband en samenhang met andere feiten en omstandigheden in het dossier, het volgende af.
[slachtoffer 2] en [getuige 3] hebben een relatie gehad. Samen hebben zij twee kinderen, van wie de dochter op [tijdlijn 9 februari 2018] jarig was en [oud] werd. Ten tijde van het ten laste gelegde hadden [getuige 3] en [verdachte] drie jaar een relatie; zij woonden samen met de kinderen in [plaats 1] . [verdachte] en [slachtoffer 2] kennen elkaar heel lang; zij zijn samen opgegroeid. Op [tijdlijn 9 februari 2018] rond 19:17 uur maakte [slachtoffer 2] aan [getuige 3] kenbaar dat zij haar telefoon moest opnemen omdat zijn dochter bijna jarig was en hij anders naar haar huis in [plaats 1] zou komen.
De telefoon van [getuige 3] en die van de verdachte straalden op [tijdlijn 9 februari 2018] rond 19:00 uur een Cell ID aan in hun woonplaats [plaats 1] . [getuige 3] heeft verklaard dat zij de verdachte die avond tussen 19:00 en 20:00 uur met haar auto, een zwarte Kia, bij zijn vrienden heeft afgezet in Amsterdam [buurt 2] , in het centrum vlakbij [winkel] . Zij is doorgereden naar haar moeder, die in Amsterdam in de wijk [wijk 1] woont. De verdachte heeft verklaard dat [getuige 3] hem in [buurt 2] heeft afgezet en dat hij naar café [cafenaam] is gegaan; hij childe daar bijna elke dag met vrienden. Tussen 19:17 uur en 19:50 uur stuurde [slachtoffer 2] berichten aan [getuige 3] dat hij naar haar huis in [plaats 1] zou komen. Daarop sprak [getuige 3] een voicebericht in op de telefoon van [betrokkene 1] , met de strekking dat [slachtoffer 2] had gedreigd haar huis te komen ramponeren; dat de verdachte [slachtoffer 2] vandaag echt ging afmaken en dat [getuige 3] hem ging zeggen dat hij het maar lekker uit de hand moest laten lopen. Om 20:34 uur stuurde [getuige 3] het bericht aan de verdachte dat [slachtoffer 2] haar zat te dreigen. Tussendoor stuurde [getuige 3] ook aan anderen berichten met die strekking. Om 21:05 uur stuurde de verdachte aan [getuige 3] het bericht dat zij [slachtoffer 2] moest zeggen dat hij nu naar [buurt 2] moest komen: Dan ga ik hem doodslaan. Even later liet hij haar weten dat zij [slachtoffer 2] niet moest laten weten dat de verdachte daar zou zijn, maar dat [getuige 3] daar zou zijn. De verdachte wilde [slachtoffer 2] een lesje leren. Om 21:37 uur liet [slachtoffer 2] aan [getuige 3] weten dat hij bij zijn oma was en: Laat hem komen. Hij weet precies wat Scorpi is. Ik ben bij [bijnaam getuige 1] thuis. Om 21:39 uur liet de verdachte [getuige 3] weten dat zij de kinderen daar moest laten, nu moest komen en moest zeggen waar ze elkaar moesten ontmoeten. [getuige 3] berichtte om 21:40 uur aan de verdachte dat [slachtoffer 2] bij zijn oma aan [straatnaam 1] was en dat zij haar kinderen niet bij haar moeder kon laten. Enige minuten later belde [betrokkene 2] naar [voornaam medeverdachte 1] [medeverdachte 1] . De verbalisanten hebben op camerabeelden gezien dat zij elkaar daarvoor in café [cafenaam] hadden gesproken. Rond 22:07 uur liet [getuige 3] aan de verdachte weten dat ze er was. Om 22:11 uur belde de verdachte met [slachtoffer 2] , ze maakten ruzie, waarop [getuige 1] tegen de verdachte zei: Waarom moet je hem bellen [verdachte] . Stop daarmee. [verdachte] jij bent toch verstandig hou je mond dicht. Om 22:27 uur vroeg (een zus van de verdachte genaamd) [betrokkene 3] aan [getuige 3] waar [verdachte] was en [getuige 3] zei dat hij hier was, [getuige 3] zei tegen een ander: hier deze hof, nr [perceelnummer 1] . Even later liet zij aan [betrokkene 3] weten dat hij nu naar oma’s huis ging en dat hij een baby had. Om 22:29 uur zei [getuige 3] tegen (haar nicht) [betrokkene 4] : ze zijn naar die oma’s huis gegaan. Hieruit volgt dat [getuige 3] de verdachte rond 22:27 uur met de auto heeft afgezet vlakbij de woning van [slachtoffer 2] oma.
Het hof stelt vast dat als [getuige 3] en [betrokkene 3] over de baby spreken, zij niet spreken over een baby van vlees en bloed. Het hof gaat ervan uit dat in deze context daarmee een vuurwapen werd bedoeld. In een OVC gesprek tussen diezelfde personen op 22 februari 2018 vanaf 16:10:57 uur komt ter sprake wanneer de verdachte zijn baby heeft getrokken. [getuige 3] : hij zei ga niet stoer doen want ik ga gewoon schieten. [verdachte] trekt een…( [betrokkene 3] begint hard te lachen) [getuige 3] : Hij zei gelijk: handen omhoog, handen omhoog, politie (..) Hij trekt gewoon die baby. Ik zei wat doe je?
Als ik zijn hoofd moe maak, hij heeft het in het begin echt een paar keer gedaan bij mij.
Om 22:30 uur stuurde de verdachte een voicemailbericht aan [getuige 3] dat hij nu bij (..) was en dat zij tegen [slachtoffer 2] moest zeggen: NU! Daarop berichtte [slachtoffer 2] aan [getuige 3] dat hij op het hof van zijn oma was en dat hij wachtte. [getuige 3] reageerde 1 minuut later met het bericht: Ik ben hier, kom dan.
Uit de berichten tussen de verdachte en [getuige 3] volgt dat de verdachte [getuige 3] had gevraagd/ opgedragen te doen alsof zij naar [slachtoffer 2] toe zou komen en dat [getuige 3] hieraan heeft voldaan.
Uit het berichtenverkeer volgt verder, dat de verdachte opgefokt was en woorden gebruikte variërend van: je maakt me kkr parra: ik maak hem af tot: ik zal hem een lesje leren.
Om 22:34 uur zei [getuige 3] tegen [betrokkene 4] dat ze er spijt van had dat ze het had gezegd, maar dat het genoeg was geweest. [betrokkene 4] , die blijkens drie opeenvolgende gesprekken in de richting van [getuige 3] liep, zei vervolgens: oh my god ze schreeuwen, ik ren, ik hoor alleen maar jongens schreeuwen, waarop [getuige 3] antwoordde dat ze [verdachte] ging bellen.
Hieruit leidt het hof af, dat [getuige 3] in de auto mogelijk dichtbij de plaats delict op de terugkeer van de verdachte heeft gewacht.
Om 22:35 uur waren de verbalisanten op [straatnaam 1] en troffen daar [slachtoffer 2] , die zei dat de verdachte had geschoten.
Om 22:52 uur was [getuige 3] bij [straatnaam 4] (waar [betrokkene 5] , de vriendin van [voornaam medeverdachte 1] [medeverdachte 1] op nummer [huisnummer] woonde), waar de verdachte haar beval te parkeren.
Om 23:05 uur berichtte [getuige 3] aan [betrokkene 3] , dat ze een baby mee hadden maar volgens haar was de baby nu kwijt. De verdachte belde vrienden en zei dat er een probleempje was. Hij zei dat ze dat ding hebben kwijt geraakt. [betrokkene 3] vroeg wie? [getuige 3] antwoordde: moet ik dat door de telefoon zeggen [betrokkene 3] ?
Het hof constateert dat [getuige 3] en [betrokkene 3] nogmaals over een baby spraken, waarmee zij een vuurwapen bedoelden, en dat ding dat ze zijn kwijt geraakt. Dit kan overeenkomen met het feit dat een patroonmagazijn uit een Skorpion is aangetroffen in de groenstrook langs het [straatnaam 3] .
De Kia van [getuige 3] is rond 23:34 uur gesignaleerd op de afrit van de [straatnaam 5] , rijdend in de richting van de A9 Amstelveen.
De woning van de verdachte en [getuige 3] in [plaats 1] is vanaf 23:40 uur onder observatie genomen.
Rond 23:44 uur is gezien dat de Kia reed op de A9 ter hoogte van afslag 7 s106; als inzittenden zijn gezien: [getuige 3] , de verdachte, een vrouw en twee kinderen.
Om 23:55 uur werd de Kia geparkeerd voor de woning in [plaats 1] en werd gezien dat vijf personen uitstapten.
Rond middernacht waren de telefoons van de verdachte en [getuige 3] onder bereik van Cell ID’s in [plaats 1] . [getuige 3] heeft verklaard dat zij om 00:00 uur de verjaardag van haar dochter vierden door de kaarsjes op de taart uit te blazen en Jip & Janneke champagne te drinken.
Rond 00:46 uur werd geobserveerd dat de genoemde vijf personen de woning verlieten en opnieuw in de Kia stapten.
Het arrestatieteam heeft rond 00:58 uur de Kia tot stilstand doen brengen, waarop de verdachte is aangehouden.
De getuige [getuige 1] (de oma van [slachtoffer 2] ) heeft kort na het incident op 10 februari 2018 om 00:04 uur bij de politie verklaard dat zij de avond van [tijdlijn 9 februari 2018] vanaf 21:30 uur met haar kleinzoon [slachtoffer 2] in haar woning aan de [straatnaam 1] [perceelnummer 1] was. [slachtoffer 2] kreeg rond 22:30 uur een appje en zij hoorde dat [slachtoffer 2] telefonisch sprak met zijn jeugdvriend [verdachte] , wiens stem zij herkende. [getuige 1] kende hem van kleins af aan. Zij hoorde dat er veel bedreigingen werden geuit via de telefoon. Zij nam de telefoon van haar kleinzoon over en zei tegen de verdachte dat hij moest stoppen met ruzie maken, waarop de verdachte aankondigde dat hij eraan kwam. Zij hoorde dat de verdachte zei, dat hij naar haar huis zou komen om de ramen te bossen.
[getuige 1] heeft de deur van haar woning op slot gedaan. Zij hoorde [slachtoffer 2] bellen met zijn vader [getuige 2] om te zeggen dat er twee jongens voor de deur stonden die met hem wilden vechten. Op een gegeven moment zag [getuige 1] twee jongens voor de deur staan. Zij zag meteen dat het de verdachte was met [voornaam medeverdachte 1] [medeverdachte 1] , die zij ook kende van toen hij klein was. [getuige 1] schrok en heeft haar kleindochter [betrokkene 6] in [plaats 2] gebeld, met het verzoek voor haar 112 te bellen. [getuige 1] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 2] naar buiten is gerend. Op het moment dat [slachtoffer 2] naar buiten rende hoorde zij een schot voor de onderdoorgang. [getuige 1] liep naar buiten en zag dat de verdachte een zwart vuurwapen in zijn hand had. De verdachte rende weg.
De vader van [slachtoffer 2] , [getuige 2] , heeft kort na het incident op 10 februari 2018 om 00:10 uur bij de politie verklaard dat hij de avond van [tijdlijn 9 februari 2018] een telefoontje kreeg dat [verdachte] bij zijn moeder voor de deur stond en een bericht van [slachtoffer 2] dat [verdachte] er was en dat hij moest komen. [getuige 2] is meteen van zijn huis aan [straatnaam 6] via het [straatnaam 3] gelopen naar het huis van zijn moeder aan [straatnaam 1] . Hij hoorde een schot toen hij op de helft van het [straatnaam 3] was. Hij heeft niet gezien wie had geschoten. [getuige 2] is gaan rennen naar de onderdoorgang naar [straatnaam 1] . In de onderdoorgang hield een man (NN1) hem tegen. Deze man had een chroomkleurig wapen in zijn rechter hand. [getuige 2] zag zijn zoon [slachtoffer 2] ter hoogte van het speeltuintje naast een man (NN2). [getuige 2] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 2] hem met NN1 zag staan, op hem kwam afrennen en tussen hem en NN1 ging staan. [getuige 2] zag dat NN1 wegrende in de richting van het [straatnaam 3] .
Wie heeft het schot gelost?
De verdachte heeft verklaard dat hij de avond van [tijdlijn 9 februari 2018] in café [cafenaam] was toen hij rond 22:00 uur een Whatsapp bericht kreeg van zijn vriendin [getuige 3] dat zij bedreigd werd door [slachtoffer 2] . Hij is met een vriend naar het huis van de oma van [slachtoffer 2] gegaan. Hij is samen met [slachtoffer 2] opgegroeid en kent de familie goed. De verdachte ontkent dat hij heeft geschoten. Volgens de verdachte duwde [slachtoffer 2] hem vanuit de portiek van de woning van oma naar buiten. Hij hoorde een schot: zijn vriend had met een vuurwapen in de lucht geschoten. De vader van [slachtoffer 2] kwam aanlopen en [slachtoffer 2] rende naar zijn vader en de vriend van de verdachte.
[slachtoffer 2] wilde geen aangifte doen van de gebeurtenis. Hij heeft verschillende verklaringen afgelegd met betrekking tot degene die het schot heeft gelost: de verdachte of [voornaam medeverdachte 1] [medeverdachte 1] .
Het hof acht de eerste verklaring van [slachtoffer 2] het meest authentiek en betrouwbaar, toen hij aan de ter plaatse gekomen politie onmiddellijk spontaan zei dat de verdachte een schot had gelost. Het hof gebruikt het proces-verbaal van bevindingen met deze verklaring voor het bewijs. Die verklaring past ook bij de reactie van [slachtoffer 2] de volgende dag aan [getuige 3] toen hij haar berichtte: op mij schieten zijn jullie lauw ofzo. De uitingen van [slachtoffer 2] bij de politie vinden daarnaast steun in de verklaring van [getuige 1] en in het 112-gesprek ten tijde van de gebeurtenis van de kleindochter van [getuige 1] met de meldkamer. Geregistreerd werd, dat tijdens het gesprek op de achtergrond paniek was en werd geroepen. Op de vraag van de meldkamer of gezien is dat een pistool aanwezig is, vroeg de kleindochter: [bijnaam getuige 1] , [bijnaam getuige 1] (het hof: zoals [getuige 1] ook wordt genoemd) hebben jullie gezien dat [verdachte] een pistool in zijn hand heeft? Geregistreerd is dat op de achtergrond was te horen dat iemand ja, ja riep. Op de vraag hoe die jongen heette antwoordde de kleindochter: [verdachte].
Het hof leidt uit de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en de verdachte af dat de verdachte zich bevond tussen het portiek van [straatnaam 1] [perceelnummer 1] en de onderdoorgang. Uit de verklaring van [getuige 1] leidt het hof af dat het schot is gelost in het gebied tussen het portiek van haar woning en de onderdoorgang, hetgeen overeenkomt met de locatie waar de patroonhuls is aangetroffen, te weten op het trottoir ter hoogte van het portiek met de huisnummers [perceelnummer 2] .Verder leidt het hof uit de verklaringen van onderscheidenlijk [getuige 2] en [getuige 1] af dat [voornaam medeverdachte 1] [medeverdachte 1] een chroomkleurig vuurwapen in zijn handen had en de verdachte een zwart vuurwapen.Uit de rapportage van het NFI van 30 maart 2018 blijkt dat tijdens een schietpartij op 18 januari 2018 (zaak [onderzoeksnaam 3] ) met hetzelfde wapen is geschoten. Uit de verklaring van het slachtoffer van dat schietincident blijkt dat het wapen dat op die dag gebruikt werd, zwart van kleur was. Daar komt bij dat het patroonmagazijn dat in de nacht van 9 op 10 februari 2018 is aangetroffen naast het [straatnaam 3] eveneens zwart van kleur is. Het aangetroffen magazijn is geschikt en bestemd voor een pistoolmitrailleur van het merk CZ model Vz61 Skorpion, kaliber 7.65 mm Browning. De aangetroffen patroonhuls heeft hetzelfde kaliber en bodemstempel als de munitie in het patroonmagazijn en is vermoedelijk met een Skorpion verschoten. Op basis van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat op [tijdlijn 9 februari 2018] een zwarte Skorpion is gebruikt voor het lossen van het schot.Uit het gesprek en de berichtenwisseling tussen [getuige 3] en [betrokkene 3] kan volgen dat de verdachte op[tijdlijn 9 februari 2018] over een vuurwapen beschikte, dat wapen in handen heeft gehad bij de woning van de oma van [slachtoffer 2] en dat later op de avond dat wapen of een onderdeel ervan (dat ding) is kwijt geraakt. Dit sluit aan bij de verklaring van [getuige 1] dat zij de verdachte met een (zwart) vuurwapen heeft gezien en de vondst van de zwarte patroonhouder in de groenstrook langs het [straatnaam 3] .Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof buiten redelijke twijfel bewezen dat het de verdachte is geweest die op [tijdlijn 9 februari 2018] op [straatnaam 1] in de nabijheid van [slachtoffer 2] een schot heeft gelost met de zwarte Skorpion.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat [voornaam medeverdachte 1] [medeverdachte 1] een chroomkleurig vuurwapen bij zich had, ofschoon hij dat zelf heeft ontkend.
Kwalificatie: bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht
Het voorgaande leidt het hof tot de volgende conclusies.De verdachte is met [medeverdachte 1] , terwijl zij beiden gewapend waren, naar [slachtoffer 2] gegaan en heeft de confrontatie met hem opgezocht. De verdachte was kwaad op [slachtoffer 2] , waarvan hij in het telefoon- en berichtenverkeer voorafgaande aan die confrontatie meermalen blijk heeft gegeven. De verdachte heeft eenmaal met een Skorpion in de lucht geschoten. Dit is niet een handeling die erop is gericht iemand van het leven te beroven. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Gezien de gehele context waarin het incident heeft plaatsgevonden, mede gelet op de inhoud van het daaraan voorafgaande telefoon- en berichtenverkeer, is het hof van oordeel dat de verdachte het opzet had om [slachtoffer 2] te bedreigen. De medeverdachte [medeverdachte 1] heeft hierop minst genomen voorwaardelijk opzet gehad: door met de verdachte met twee vuurwapens naar [slachtoffer 2] te gaan, heeft hij het risico aanvaard dat de vuurwapens zouden worden gebruikt om het slachtoffer mee te bedreigen.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met [voornaam medeverdachte 1] [medeverdachte 1] , [slachtoffer 2] bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door eenmaal met een vuurwapen te schieten.
Het hof acht op grond van het voorgaande eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 9 [tijdlijn 9 februari 2018] een vuurwapen dat geschikt was om automatisch mee te vuren, een Skorpion, voorhanden heeft gehad.
Bespreking van de verweren van de verdediging in de zaak [onderzoeksnaam 1]
De standpunten van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van (het medeplegen van) de bedreiging van [slachtoffer 2] , omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is die op 9 februari 2018 het schot heeft gelost en evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering met [medeverdachte 1] .
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er geen enkel direct bewijs bestaat dat de verdachte het schot heeft gelost. De eerste verklaring van [slachtoffer 2] kan daartoe niet gebruikt worden, nu hij een onbetrouwbare getuige is. Hij was die avond onder invloed van alcohol en verdovende middelen en heeft daardoor gemankeerde herinneringen aan het gebeuren. Zijn verklaringen zijn wisselend, ongeloofwaardig en tegenstrijdig. Dat hij zijn verklaring heeft veranderd omdat hij de verdachte in bescherming wilde nemen, is bovendien, aldus de verdediging, niet geloofwaardig.
Hiernaast heeft de verdediging verschillende omstandigheden benoemd die volgens haar als ontlastend dienen te worden beschouwd. Het hof zal deze omstandigheden hieronder bespreken.
De beoordeling van het hof
Verklaringen van [slachtoffer 2] Anders dan de verdediging acht het hof de verklaring van [slachtoffer 2] op de plaats delict betrouwbaar en geloofwaardig, nu deze verklaring wordt verankerd in andere bewijsmiddelen. Zoals het hof hierboven reeds uiteen heeft gezet, dragen het tijdstip en de wijze waarop [slachtoffer 2] deze verklaring aflegde, spontaan en vlak na het incident, bij aan de geloofwaardigheid van deze verklaring. Dat [slachtoffer 2] nadien anders en wisselend heeft verklaard, doet vanwege de andere bewijsmiddelen onvoldoende af aan de geloofwaardigheid van zijn eerste verklaring.Verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2]
Het hof kent in het bijzonder waarde toe aan de verklaringen van [getuige 1] , die verklaarde dat zij de verdachte met een zwart wapen in zijn hand zag. Zoals hierboven reeds uiteengezet is het hof van oordeel dat [getuige 1] consistent heeft verklaard en dat haar verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig zijn. Dat [getuige 1] , zoals de verdediging heeft gesteld, op de plaats delict zou hebben verklaard dat zij de verdachte met een zilverkleurig wapen heeft gezien, mist feitelijke grondslag en lijkt te zijn gebaseerd op een onzorgvuldige lezing van het betreffende proces-verbaal.
De stelling van de verdediging dat de verklaring van [getuige 1] geen betrekking kan hebben op een Skorpion vanwege haar schatting van de afmetingen van het wapen en haar gebruik van het woord ‘pistool’ volgt het hof evenmin. De stelling dat [getuige 1] zou hebben gesproken over een wapen van 10 centimeter, is gebaseerd op een onzorgvuldige lezing van dat betreffende proces-verbaal van getuigenverhoor. [getuige 1] heeft immers niet verklaard dat het een wapen van 10 centimeter betrof, maar dat het 10 centimeter uitstak. Dat zij het wapen een pistool heeft genoemd, acht het hof niet doorslaggevend. Niet is bekend welke kennis [getuige 1] had van diverse soorten wapens en de verdediging heeft hiernaar tijdens haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris ook niet gevraagd.Dat [getuige 2] geen wapen bij de verdachte heeft gezien is geen omstandigheid die de verdachte vrijpleit. [getuige 2] heeft immers verklaard dat hij op een afstand van twintig meter van de verdachte stond, dat hij zonder bril niet goed op afstand kon zien en dat hij geen bril droeg.
Overige bewijsverweren van de verdediging
Het hof volgt niet het standpunt van de verdediging dat de verdachte het schot niet kan hebben gelost omdat nergens uit blijkt dat de verdachte in de buurt van de onderdoorgang is geweest. Uit de bewijsoverwegingen blijkt reeds dat de verdachte in de directe nabijheid van de locatie van de aangetroffen huls is geweest. Dat [getuige 2] hem heeft gezien bij de speeltuin, doet hieraan niet af, omdat hij heeft verklaard over een ander tijdstip. Hij heeft immers verklaard dat hij vijf a tien seconden na het schot aan kwam.Het hof volgt evenmin het verweer dat de verdachte het schot niet heeft kunnen lossen vanwege de locatie van de aangetroffen patroonhouder. Niet is vast te stellen wanneer het patroonmagazijn uit het wapen is gevallen, hoe de verdachte is komen aanlopen naar het huis van [getuige 1] of wanneer hij het wapen in handen heeft gekregen. Deze onderzoeksbevinding doet daarom niet af aan de bewijsmiddelen die er op wijzen dat de verdachte het wapen in handen heeft gehad, zoals hiervoor is overwogen.
Of de verdachte tijdens het OVC-gesprek van 5 maart 2018 heeft verklaard dat de ander in de lucht heeft geschoten, acht het hof evenmin van doorslaggevend belang. Het betreft opnames van een gesprek tussen de verdachte en [getuige 3] . Niet duidelijk is of in dat gesprek wordt besproken wat de feitelijke situatie is geweest dan wel wat de proceshouding van de verdachte tijdens de strafzaak zal zijn. Ook kan niet uitgesloten worden dat de verdachte, gelet op de complexe onderlinge verhoudingen, een belang had om niet de waarheid te spreken tegenover zijn vriendin. Het hof kent daarom geen waarde toe aan de inhoud van dit gesprek, wat de inhoud daarvan ook is.
Het verweer dat de verdachte vrijwel direct na het schietincident is geobserveerd en dat hij daardoor niet de gelegenheid heeft gehad het vuurwapen weg te maken, mist feitelijke grondslag en zal het hof daarom niet bespreken.
Aan de verklaring van [getuige 3] dat zij geen wapen heeft gezien toen de verdachte bij haar in de auto stapte, hecht het hof geen waarde. Het hof beschouwt [getuige 3] niet als een onafhankelijke getuige.
Ten slotte heeft de verdediging nog aangevoerd dat geen schotresten zijn aangetroffen. Deze omstandigheid pleit de verdachte evenmin vrij, reeds omdat hij geruime tijd in zijn woning is geweest en daar heeft gedoucht. Daarna heeft hij zich omgekleed, is opnieuw bij [getuige 3] in de auto gestapt en pas daarna is hij aangehouden. Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de bovenste laag bovenkleding die de verdachte tijdens het schietincident droeg aan de verbalisant is aangeboden. Dat geen schotresten zijn aangetroffen in de auto, acht het hof evenmin van doorslaggevend belang.
De hierboven door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden doen, ook in onderlinge samenhang bezien, niet af aan het oordeel van het hof dat op basis van de in de bewijsoverwegingen genoemde omstandigheden wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die het schot heeft gelost.
Het verweer van de verdediging dat geen sprake is van het medeplegen door de verdachte behoeft geen bespreking, omdat in dat verweer wordt uit gegaan van de situatie waarin [medeverdachte 1] het schot zou hebben gelost. Ook het verweer dat de verdediging aanduidt als Meer en Vaartverweer zal het hof niet bespreken, omdat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het schot heeft gelost.
ONDERZOEK [onderzoeksnaam 3]
Beoordeling van het bewijs in zaak A
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft, onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het in zaak A tenlastegelegde. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de onderzoeksbevindingen in het dossier, in onderlinge samenhang beschouwd, geen andere conclusie toelaten dan dat de verdachte op 18 januari 2018 het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft beschoten met een automatisch vuurwapen (model Skorpion). De verdachte heeft ten aanzien van al deze voor hem belastende onderzoeksbevindingen geen aannemelijke, ontzenuwende alternatieve verklaring willen geven, maar heeft zich op advies van zijn raadsman op zijn zwijgrecht beroepen. De advocaat-generaal heeft zich tevens op het standpunt gesteld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, zodat sprake is van een poging tot moord.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitnotities, betoogd dat de verdachte integraal van het in zaak A tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is kort gezegd het volgende aangevoerd. De (belastende) verklaringen van [slachtoffer 1] lenen zich niet voor het bewijs en dienen daarnaast ook op formele gronden van het bewijs te worden uitgesloten. De (overige) onderzoeksgegevens kunnen een bewezenverklaring niet dragen, omdat de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte daaruit niet kan worden afgeleid en daarmee deels zelfs strijdig zijn. In de gegeven situatie verzet artikel 6 EVRM zich er dan ook tegen om in de bewijsvoering aan de verdachte tegen te werpen dat hij zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
De onderscheidenlijke verweren van de verdediging zullen hierna onder het kopje De verweren van de verdediging nader worden besproken.
Het oordeel van het hof
Bespreking vormverzuim
De verweren van de verdediging De verdediging heeft betoogd dat alle verklaringen die [slachtoffer 1] na 19 januari 2018 heeft afgelegd, dienen te worden uitgesloten van het bewijs vanwege schendingen van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten (hierna: Aanwijzing). Op basis van deze Aanwijzing hadden alle verhoren van [slachtoffer 1] immers auditief moeten worden opgenomen en vervolgens worden opgeslagen, zodat de procespartijen en de rechter in een later stadium kennis zouden kunnen nemen van deze opnames. Van een groot deel van de verklaringen van [slachtoffer 1] zijn echter geen auditieve registraties (meer) beschikbaar. Hierdoor heeft de verdachte concreet nadeel geleden, nu daarmee onmogelijk is geworden te toetsen hoe deze verklaringen van [slachtoffer 1] precies tot stand zijn gekomen. Dit is een ernstig vormverzuim waardoor de verdediging aanzienlijk in haar belang is geschaad. Vanwege dit vormverzuim moeten niet alleen de niet opgenomen verhoren van [slachtoffer 1] worden uitgesloten van het bewijs, maar ook diens verhoren van na die datum omdat de inhoud van deze laatste verhoren het resultaat is van wat tijdens de eerdere verhoren besproken is, aldus de verdediging.
Het oordeel van het hof Het hof stelt voorop dat uit de destijds geldende Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten, nr. 2010A018 volgt, kort en zakelijk weergegeven, dat in het belang van de waarheidsvinding een auditieve registratie van aangiften en/of geplande verhoren onder meer verplicht is in de gevallen waarin de strafbedreiging op het betreffende feit 12 jaar of meer bedraagt. Daarnaast is als uitgangspunt vermeld dat de verdachte en zijn raadsman recht hebben op kennisneming van de registraties. Het hof stelt vast dat [slachtoffer 1] tijdens de volgende gelegenheden verklaringen heeft afgelegd ten overstaan van politieambtenaren: op 18 januari 2018 zeer kort na het incident op de plaats van het delict, op 19, 21, 22, 23, 24, 25 en 26 januari 2018 in het ziekenhuis en op 30 maart 2018 op het politiebureau. Met de verdediging en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat behoudens de verklaringen van 18 januari 2018 , alle hiervoor genoemde verklaringen auditief dienden te worden vastgelegd en bewaard. Het hof stelt vast dat slechts van de verhoren van 19 januari 2018 en 30 maart 2018 opnames beschikbaar zijn. Ten aanzien van de andere verhoren is dit om uiteenlopende redenen niet (meer) het geval. In zoverre is sprake van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van art. 359a Sv. Voor de vraag wat het gevolg van dit vormverzuim dient te zijn, acht het hof het volgende van belang. De verklaringen van [slachtoffer 1] zijn onder uitzonderlijke omstandigheden tot stand gekomen. Deze zijn afgelegd in een periode direct volgend op een voor [slachtoffer 1] zeer ingrijpend incident, terwijl hij in het ziekenhuis lag met zware verwondingen en hiervoor behandeling onderging. In het licht van deze omstandigheden, waaronder goed voorstelbaar is dat bij het afleggen van een verklaring of opmaken van het proces-verbaal misverstanden of onduidelijkheden ontstaan, is het hof van oordeel dat de verdediging zonder meer een belang heeft te toetsen of de verklaringen volledig en correct zijn geverbaliseerd en wat de exacte vragen en antwoorden waren. Het nadeel voor de verdediging dat door het ontbreken van de registraties is ontstaan, kan in deze zaak reeds vanwege het tijdsverloop niet worden gecompenseerd door het verhoor van [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris op 20 mei 2019. Het hof is daarom van oordeel dat onder deze bijzondere omstandigheden het vormverzuim zodanig ernstig is dat niet met strafvermindering kan worden volstaan, maar bewijsuitsluiting van de verklaringen van [slachtoffer 1] van 21, 22, 23, 24, 25 en 26 januari 2018 gerechtvaardigd is.
Anders dan de verdediging ziet het hof in het ontbreken van de bovenstaande geluidsopnames geen beletsel om het verhoor van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018 als bewijs te gebruiken. Dit verhoor is immers auditief geregistreerd, bewaard en ter beschikking gesteld aan de verdediging. De verklaringen van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018 zijn voorts geen rechtstreeks gevolg van het vormverzuim. Gesteld noch gebleken is immers dat de inhoud van deze verklaring van [slachtoffer 1] is beïnvloed door het al dan niet opnemen of zoekraken van de opnames van de eerder verhoren. Evenmin ziet het hof aanknopingspunten, ook niet na het uitluisteren van de auditieve opnames, om aan te nemen dat de verklaring van 30 maart 2018 een rechtstreeks gevolg is van de van het bewijs uitgesloten verklaringen.
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op 18 januari 2018 omstreeks 19:00 uur is [voornaam slachtoffer 1] [slachtoffer 1] met een vuurwapen meermalen beschoten op [straatnaam 1] in Amsterdam [buurt 1] . De politie is na diverse meldingen door getuigen direct naar [straatnaam 1] dichtbij portiek [perceelnummer 6] gegaan. Daar zagen zij het zwaargewonde slachtoffer [slachtoffer 1] , die op de grond lag. [slachtoffer 1] was bij bewustzijn en zei dat hij was geraakt in zijn buik, been en arm. De verbalisanten zagen bij het slachtoffer diverse schotverwondingen; uit zijn lies en arm stroomde pulserend bloed. [slachtoffer 1] is met spoed naar het Academisch Medisch Centrum (AMC) gebracht.
In de nabijheid van [slachtoffer 1] lag een aantal hulzen, die de politie heeft afgedekt.
Het portiek van [straatnaam 1] [perceelnummer 6] ligt in het verlengde van de voetgangersonderdoorgang onder de bebouwing van dat hof. De onderdoorgang leidt naar het [straatnaam 3] . Bij dit pad werd een witte plastic zak aangetroffen met een zak patat erin. Later bleek dat [slachtoffer 1] patat had gekocht in een snackbar aan het [straatnaam 11] en dat hij met het eten via het [straatnaam 3] naar [straatnaam 1] was gelopen.
Getuigen hadden diverse schoten gehoord en gaven een beschrijving van het uiterlijk van de schutter. Zij hadden gezien dat de dader was weggelopen in de richting van de parkeerplaats gelegen aan [straatnaam 1] .
Het letsel van het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren 5 augustus 1978 in Suriname, is door revalidatiearts bij het AMC dr. [naam 6] in een emailbericht ter afronding van de poliklinische revalidatie- behandeling beschreven.
Medische diagnose:
Multipele verwondingen na schietpartij op 18-01-2018
- graad 3 leverlaceratie (bron internet: weefselverscheuring)
- multipele perforaties van de darmen, hechten
- letsels non-dominante linkerarm
- comminutieve distale humerusfractuur (bron internet: een breuk in de grote bot van de bovenarm)
ORIF nalolecranonosteotomie op 25-01-2018;
vervolgens Masquelet fase 2 bij osteomyelitis (bron internet: botontsteking) ulna/olecranon links op 09-08-2018 waarbij de PMMA spacer is verwijderd en bonegrafts zijn achtergelaten
- proximale radiusfractuur (bron internet: breuk uiteinde spaakbeen), ORIF
- fracturen van metacarpale 2 en 3 (bron internet: fracturen in de handbeenderen), fix ex op 01-02-2018
- multipele schotwonden van bovenbeen rechts en scrotum, conservatief.
Signalement schutter
De verbalisanten hebben de navolgende gegevens genoteerd omtrent het signalement van de schutter.
Op 19 januari 2018 heeft [slachtoffer 1] in het AMC verklaard dat de schutter een jongeman was met een licht getinte huidskleur, die een zwarte jas en een pet droeg. De jas had hij helemaal dicht tot aan de onderkant van zijn gezicht, hij had de capuchon op en deze was helemaal dicht gemaakt. Hij had een zwart vuurwapen.
De getuige [getuige 4] stond rond 19:00 uur op het balkon op de tweede verdieping van zijn woning aan [straatnaam 1] . De getuige hoorde knallen en zag een man met een vuurwapen staan, die schoot. De getuige zag dat iemand op de grond viel; het slachtoffer zakte in elkaar. De schutter bleef doorschieten. De getuige beschrijft het uiterlijk van de schutter als: Surinaams licht getint, ongeveer 1.78 meter lang; een normaal postuur en een normale loop. Hij droeg een grijze hoody met capuchon en een zwarte broek. De getuige zag een wapen in zijn rechterhand. Hij liep weg in de richting van de parkeerplaats. De schutter liep rustig, heel cool en relaxed. Op de plek waar het slachtoffer is gevonden, is hij neergeschoten. De getuige ging ervan uit dat het slachtoffer dood was, het was van zo dichtbij.
De getuige [getuige 5] stond vlakbij het raam van de woning op de begane grond toen zij om 19:00 uur 5 schoten hoorde. Zij schoof meteen de gordijnen opzij en zag de schutter vlak langs het raam van de woning voorbij rennen. De getuige beschrijft zijn uiterlijk als volgt: hij had een normaal postuur, zijn lengte werd geschat op 1.78 meter en hij had een getinte huidskleur. Hij droeg een grijze hoody. De capuchon was over zijn hoofd getrokken, waardoor zijn gezicht niet zichtbaar was. Hij droeg een donkerblauwe spijkerbroek. Het slachtoffer lag voor de woning van de buren van de getuige. De getuige heeft gezien dat de schutter wegrende in de richting van de parkeerplaats. De schutter had een vuurwapen in zijn hand.
De getuige [getuige 6] stond op de derde verdieping van haar woning in de woonkamer en hoorde een knal, gevolgd door nog een knal. De getuige is naar het raam gegaan en heeft de gordijnen geopend. De getuige hoorde tussen de 4 en de 5 knallen; zag links iemand staan en hoorde hem schreeuwen aaahhh en zag dat hij in elkaar zakte. De getuige zag iemand naar rechts wegrennen in de richting van de parkeerplaats en heeft meteen 112 gebeld; zij zag op de telefoon dat dit om 19:05 uur was. De man die wegrende droeg een lichtgrijze jas en had een capuchon op. Hij had een licht getinte huidskleur en een normaal postuur.
Het hof stelt vast dat de beschrijvingen van het uiterlijk van de schutter voor wat betreft zijn kleding niet geheel eenduidig zijn. Het ging, samengevat, om een man met een (Surinaams) licht getinte huidskleur, met een normaal postuur, zijn lengte is geschat rond 1.78 meter, hij droeg een donkere broek, grijze/donkere jas/hoodie, een capuchon en pet.Het hof is van oordeel dat, gezien deze beschrijvingen, de verdachte op grond van zijn uiterlijke kenmerken niet als dader kan worden uitgesloten. Uit gegevens in het integrale bevragingssysteem van de politie blijkt dat de verdachte 1.83 m lang is. Zijn huidskleur kan worden omschreven als licht getint.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft op 30 maart 2018 verklaard dat hij op 18 januari 2018 van [straatnaam 1] naar de snackbar aan het [straatnaam 11] is gelopen, dat hij op de heenweg onder het viaduct heeft staan praten met een groep mannen, onder wie [betrokkene 2] , dat hij daarna is doorgelopen en patat heeft gehaald bij de snackbar. Op de terugweg heeft hij onder het viaduct nogmaals met de groep mannen staan praten, voornamelijk met [betrokkene 2] . Een van de mannen die hij op zijn heenweg nog bij de groep had gezien, stond toen niet meer bij de groep. Deze persoon heeft hij op 30 maart 2018 herkend op de door de politie aan hem getoonde foto 4. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte op foto 4 was afgebeeld.
Onderzoek van de plaats delict en forensisch onderzoek
In de directe omgeving van de locatie waar het slachtoffer is aangetroffen, zijn op de stoep en het wegdek 14 hulzen veiliggesteld en 5 projectielen: 3 kogels en 2 kogelfragmenten. De verbalisanten concluderen dat dit kan passen bij 14 maal schieten. In het AMC zijn op 21 januari 2018 nog twee kogels inbeslaggenomen die operatief waren verwijderd uit het lichaam van [slachtoffer 1] .
Het NFI heeft de hulzen onderzocht en de resultaten daarvan neergelegd in het rapport Munitie Onderzoek van 7 maart 2018. Het NFI acht het extreem veel waarschijnlijker dat de hulzen zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen dan dat de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. Ten aanzien van de kogels acht het NFI het veel waarschijnlijker dat de kogels zijn afgevuurd uit een en dezelfde loop dan dat de kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De vorm en ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen sterke gelijkenis met die van een (semi-) automatisch werkend machinepistool van het type Skorpion. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semi automatisch werkend machinepistool van het kaliber 7.65 mm Browning, type Skorpion. De afvuursporen in de kogels passen eveneens bij dit vuurwapen. De hulzen, met SIN-nummers vanaf AAJZ9134NL zijn opgenomen in de LVKH van het NFI onder nummer 8952.
Het NFI heeft in het rapport van 30 maart 2018 betreffende munitie onderzoek verslag gedaan van een huls, die op [tijdlijn 9 februari 2018] was veiliggesteld na een schietincident in een ander gedeelte van [straatnaam 1] in Amsterdam [buurt 1] (onderzoek [onderzoeksnaam 1] ). Tijdens dit onderzoek zijn aanwijzingen gevonden dat de huls die op [tijdlijn 9 februari 2018] is veiliggesteld met SIN-nummer AALG4649NL en de hulzen opgenomen onder LVKH nummer 8952 zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen: een semi automatisch werkend machinepistool van het kaliber 7.65 mm Browning, type Skorpion. Het NFI acht de bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek extreem veel waarschijnlijker als de hulzen zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen, dan als de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken en dicht hieraan een cijfermatige bewijskracht toe van meer dan 1 miljoen.
Uit onderzoek naar de plaatsen op [straatnaam 1] waar onderscheidenlijk op 18 januari 2018 en [tijdlijn 9 februari 2018] is geschoten, is gebleken dat deze hemelsbreed 200 meter uit elkaar liggen. Door de bebouwing is het uitgesloten dat de aangetroffen hulzen van de ene plaats delict op de andere plaats delict zijn beland.
Het hof leidt uit genoemde NFI-rapporten af, dat op 18 januari 2018 en op [tijdlijn 9 februari 2018] met hetzelfde vuurwapen is geschoten, kort gezegd: een semi automatisch machinepistool, type Skorpion. De getuige [getuige 4] heeft kort na het incident op internet opgezocht welk wapen hij bij de schutter had gezien. Hiervan staat een afbeelding op pagina 58 in het dossier. Het is een soortgelijk vuurwapen als een Skorpion.
Het hof heeft hiervoor in de zaak [onderzoeksnaam 1] , het schietincident op [tijdlijn 9 februari 2018] op [straatnaam 1] , bewezen geacht dat de verdachte toen een schot met een zwart vuurwapen heeft gelost en dat dit een Skorpion is geweest, (mede) gezien het feit dat uit onderzoek door het NFI is gebleken dat het aangetroffen patroonmagazijn geschikt en bestemd is voor een Skorpion en de aangetroffen patroonhuls hetzelfde kaliber en bodemstempel heeft als de munitie in het patroonmagazijn en vermoedelijk is verschoten met een Skorpion.
Heeft de verdachte op [slachtoffer 1] geschoten? In deze zaak moet worden onderzocht of de verdachte als schutter kan worden aangemerkt.
Het hof acht daarvoor allereerst van belang of kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten tijde van het schietincident in Amsterdam [buurt 1] bevond en meer specifiek in de omgeving van de plaats delict.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft op de camerabeelden van café [cafenaam] aan het [straatnaam 11] [perceelnummer 3] van 18 januari 2018 om 18:20 uur de verdachte voor 100% herkend. Op de beelden was een man te zien, die langs de camera liep; hij kwam aangelopen vanaf café [cafenaam] en ging in de richting van het viaduct onder de [straatnaam 7] . De verbalisant herkende de man onmiddellijk als de verdachte [verdachte] , aan de relaxte manier van lopen; zijn gezichtsbeharing op de kin, wangen en lip; de vorm van het gezicht en de neus en tenslotte aan de verhouding van de neus, ogen en mond. De verbalisant had de verdachte de afgelopen 5 jaar vaak gezien rondom [buurt 2] en merkte daarbij op dat hij zich vaak bij een groep hangende mensen op het [straatnaam 11] bevond. De verbalisant ging daar regelmatig een praatje maken. Het laatste contact van de verbalisant met de verdachte was drie weken terug. De verbalisant voerde toen op het [straatnaam 11] een gesprek met [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) en [verdachte] stond er ook bij. De verbalisant heeft bij de camerabeelden opgemerkt dat de kleuren daarop niet hetzelfde zijn als de kleuren die hij ter plaatse doorgaans bij daglicht heeft waargenomen. Zo is het witte licht op de beelden in het echt oranje/geelkleurig en wordt de kleur blauw op de beelden te fel weergegeven.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft op bovengenoemde camerabeelden waarop [verbalisant 2] de verdachte heeft herkend het volgende waargenomen. De verdachte droeg donkere kleding; zijn broek was iets donkerder dan zijn jas; hij droeg een pet met een donkere, waarschijnlijk zwarte, klep en witte schoenen. De verdachte had een kenmerkende loop, te beschrijven als rustig of ‘relaxed’. Het hof merkt hierbij op dat ter terechtzitting in hoger beroep is voorgehouden dat mensen kleuren niet kunnen waarnemen in het donker en dat men dan kleuren ziet in wit/zwart tinten.2.
De verdachte noch de verdediging heeft betwist dat de verdachte degene is die op deze beelden te zien is.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte op 18 januari 2018 rond 18:20 uur in de buurt van het [straatnaam 11] was. Café [cafenaam] bevindt zich vlakbij het viaduct onder de [straatnaam 7] (hierna te noemen: het viaduct), waar het [straatnaam 3] vanaf het [straatnaam 11] onderdoor loopt in de richting van [straatnaam 1] .
De camerabeelden
Het hof heeft de camerabeelden van die avond rondom het [straatnaam 11] in Amsterdam ter terechtzitting en in raadkamer bekeken. Het hof is van oordeel dat de camerabeelden in het algemeen niet van goede kwaliteit zijn: bewegende figuren zijn van grote afstand in de schemering gefilmd, al dan niet met licht van lantaarnpalen. In het donker zijn de kleuren niet als zodanig waar te nemen, dus de beelden zijn in grijstonen en deze hebben bovendien een korrelige structuur.
De verbalisanten hebben, zoals het hof begrijpt, van alle camerabeelden in onderling verband en samenhang bezien een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt om de loop van de gebeurtenissen rondom het viaduct en de daar aanwezige personen te beschrijven. De rechtbank heeft deze bevindingen van de verbalisanten overgenomen.Het hof zal dat niet doen, mede omdat het dossier wel de afzonderlijke beelden, maar geen compilatie daarvan bevat, waarvan de verbalisanten kennelijk zijn uitgegaan. Het hof zal slechts een zeer beperkt aantal waarnemingen van de camerabeelden voor het bewijs gebruiken, te weten die waarnemingen die steun vinden in andere bewijsmiddelen. De waarnemingen die het hof zal gebruiken, zijn weergegeven in de tijdlijn. De overige beelden en bevindingen daarvan acht het hof wegens ontoereikende kwaliteit niet bruikbaar voor het bewijs.
Tijdlijn
Het hof heeft een tijdlijn met gebeurtenissen op de avond van 18 januari 2018 gemaakt op grond van historische gegevens betreffende het telefoonverkeer (in onderzoek [onderzoeksnaam 2]) in combinatie met kentekenregistraties van Viales, bevindingen van verbalisanten en enkele camerabeelden.
Het hof zal deze feiten en omstandigheden bezien in onderling verband en samenhang met hetgeen het slachtoffer [slachtoffer 1] daarover op 19 januari 2018 in het AMC tegenover verbalisanten, en op 30 maart 2018 op het politiebureau heeft verklaard. Van deze verhoren zijn geluidsopnames gemaakt. De verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn in de kern als volgt samen te vatten.
Ik was bij mijn nicht op [straatnaam 1] in Amsterdam . Om een uur of zeven in de avond kreeg ik honger. Ik ben via het [straatnaam 3] naar [winkelcentrum] gelopen. Voordat ik daar naar de snackbar ging, stond ik nog even te praten met wat jongens uit de buurt, onder wie [betrokkene 2] . Deze jongens stonden voor het bokscentrum van [naam 3] . Hierna ben ik naar de snackbar gegaan. Met de bestelling ben ik de snackbar uitgelopen en heb ik nog even staan praten met eerdergenoemde jongens; weer voor de boksschool. Degene die ik op foto 4 heb herkend, stond toen niet meer bij het groepje. In deze groep stond onder andere [naam 2] (het hof begrijpt hier en hiervoor: [betrokkene 2]). Ik heb voornamelijk met hem gesproken. Ik ben via dezelfde route terug gelopen naar [straatnaam 1] . Onder de woningen van [straatnaam 1] is een voetgangerstunneltje, als je dit tunneltje doorloopt kom je op [straatnaam 1] . Ik was net onder dit tunneltje door gelopen toen ik een knal hoorde. Ik draaide me om en ik zag een jongeman met een vuurwapen op me gericht. Ik schat dat de man op een meter bij mij vandaan stond. Ik hoorde nog meer knallen. Ik voelde dat ik in mijn benen, arm en buikstreek werd geraakt. Ik viel op de grond en begon te schreeuwen. Mijn pet is ook op de grond gevallen. Ik zag de dader wegrennen in de richting van de parkeerplaats. Het vuurwapen was zwart. Ik had niet het idee dat ik werd gevolgd.
Het hof merkt nog het volgende op bij de in de tijdlijn te vermelden gegevens.
De aangever [slachtoffer 1] heeft gebeurtenissen opgesomd zonder daar een exacte tijdsaanduiding aan te koppelen. Op de camerabeelden is echter duidelijk te zien dat een man van het viaduct naar de snackbar loopt en dat hij later terug loopt met een tas in zijn hand. Deze beelden sluiten naadloos aan bij de verklaring van [slachtoffer 1] over zijn route naar de snackbar, zijn bezoek aan de snackbar en zijn aanschaf van etenswaren daar. Hier komt bij dat deze verklaring wordt ondersteund door de bij het plaats delict aangetroffen plastic tas met patat. Het hof is daarom van oordeel dat met een voldoende mate van zekerheid vaststaat dat de persoon op de betreffende camerabeelden [slachtoffer 1] betreft. Aangezien zijn verklaring dat hij eerst onder het viaduct met mensen heeft gesproken, vervolgens naar de snackbar is gegaan en daarna opnieuw onder het viaduct met mensen heeft gesproken overeenkomt met de bevindingen van de verbalisanten van hetgeen zij daarover op de beelden hebben waargenomen, zal het hof in de tijdlijn daarbij de tijdstippen vermelden die de verbalisanten hebben genoteerd.
Op 10 februari 2018 zijn de telefoons van de verdachte en zijn vriendin [getuige 3] in beslag genomen.
[getuige 3] gebruikte een Iphone 6 met telefoonnummer [telefoonnummer getuige 3] en de verdachte gebruikte een Iphone 6 met nummer [telefoonnummer verdachte] . De verdachte en [getuige 3] hadden contact via Whatsapp. In de telefoon van [getuige 3] is het telefoonnummer van de verdachte opgeslagen als telefooncontact “ [naam 1] ”. In de telefoon van de verdachte heeft [getuige 3] de naam [naam 1] . In hun woning in [plaats 1] is daarnaast een mobiele telefoon van het merk Alcatel met telefoonnummer [telefoonnummer] aangetroffen. [getuige 3] reed regelmatig in de auto van haar moeder, een zwarte Kia met kenteken [kenteken] .
De boksschool [naam boksschool] (van [naam 3] ) is gevestigd aan het [straatnaam 11] [perceelnummer 4] en Café [cafenaam] aan het [straatnaam 11] [perceelnummer 3] , in de omgeving van genoemd viaduct. (bron: de algemeen toegankelijke internetbron Google Maps).
De verdachte wordt hieronder aangeduid als V en [getuige 3] als M. Een uitgaand gesprek van de verdachte naar [getuige 3] wordt weergegeven als V>M.
Tijdstip 18-01-2018 | Gebeurtenis | Camerabeelden |
16:32 uur | De telefoon van de verdachte [telefoonnummer verdachte] straalt Cell ID [plaats 1] aan. | |
17:03 | De Kia van [getuige 3] rijdt vanaf de A2 naar de [straatnaam 5] . | |
17:15/18:00 | De telefoons van de volgende personen maken gebruik van zendmast [straatnaam 5] 9 die onder meer het viaduct bij het [straatnaam 11] bestrijkt: die van de verdachte om 17:50 uur, van [betrokkene 2] om 18:11 uur en van [slachtoffer 1] om 17:28 uur. | |
17:44 | [betrokkene 2] , die op de beelden is herkend door een verbalisant, passeert café [cafenaam] . Hij is gekleed in een donkere jas, donkere schoenen, lichtgrijze trainingsbroek en dito capuchon. | Camera van café [cafenaam] |
18:20 | V>M: Wbj (waar ben je?) M>V: rij nu weg van [wijk 1] (het hof: waarschijnlijk wordt bedoeld: [wijk 1] ) we zijn klaar. Dit bericht staat in de telefoon van [getuige 3] , maar niet in de telefoon van de verdachte. | |
18:20 | De verdachte, die op de beelden is herkend door een verbalisant, passeert café [cafenaam] in de richting van het viaduct; hij draagt donkere kleding; zijn broek is iets donkerder dan zijn jas; hij draagt een pet met een donkere klep en spierwitte schoenen. | Camera van café [cafenaam] . |
18:30 | Mannen staan onder het viaduct. | Waarneming hof (CCTR [straatnaam 11] ) |
18:35:06 | [slachtoffer 1] komt aan bij het viaduct, hij gaat staan bij een aantal personen, onder wie [betrokkene 2] . Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel. | Waarneming hof (CCTR [straatnaam 11] ) |
18:39:39 | [slachtoffer 1] gaat de snackbar binnen. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel. | Waarneming hof (CCTR [straatnaam 11] ) |
18:45:13 | [slachtoffer 1] komt uit de snackbar, loopt naar het viaduct en praat daar met [betrokkene 2] . Terwijl hij een een wit voorwerp in zijn hand houdt. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel en het latere aantreffen van een witte plastic tas met daarin patat in de buurt van [slachtoffer 1] . | Waarneming hof (CCTR [straatnaam 11] ) |
19:00 | V>M: bel ff Dit bericht is niet terug te vinden in de telefoon van de verdachte, maar wel in die van [getuige 3] . | |
19:01:25 | [getuige 3] belt V, gesprek van 15 seconden. De telefoon van de verdachte is onder bereik van CELL ID [locatie 2] , die onder meer [straatnaam 1] bestrijkt. Dit gesprek is niet terug te vinden in de telefoon van [getuige 3] maar wel in die van de verdachte. | |
19:01:54 | [slachtoffer 1] loopt weg van het viaduct in de richting van [straatnaam 1] . Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel. | Waarneming hof (CCTR [straatnaam 11] ) |
19:01:59 | [getuige 3] belt [betrokkene 2] ; gespreksduur van 6 seconden, kennelijk geen verbinding. De telefoon van [betrokkene 2] is onder bereik van CELL ID [straatnaam 5] 9. | |
19:02:10 | [betrokkene 2] staat onder het viaduct. Hij houdt een voorwerp voor zijn gezicht, dat zijn gezicht doet oplichten (opmerking verbalisanten: waarschijnlijk is dit een telefoon). Het hof acht deze vaststelling van de verbalisanten aannemelijk, gezien het hierop gevolgde telefonische contact tussen [getuige 3] en [betrokkene 2] , in samenhang bezien met het feit dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij [betrokkene 2] op de heen- en terugweg onder het viaduct heeft gesproken en een verbalisant even later [betrokkene 2] heeft aangetroffen onder dat viaduct. | |
19:02:16 | [getuige 3] belt [betrokkene 2] een gesprek van 23 seconden. De telefoon van [betrokkene 2] is onder bereik van CELL ID [straatnaam 5] [perceelnummer 5] . Dit gesprek is niet aangetroffen op de telefoon van [getuige 3] . | |
19:03:21 | [betrokkene 2] belt de verdachte 1 seconde op diens Alcatel telefoon, die kennelijk is uitgeschakeld; het gesprek wordt doorgeschakeld naar de voicemail. De telefoon van [betrokkene 2] is onder bereik van CELL ID [straatnaam 5] 9. | |
19:05 | Getuige [getuige 6] belt 112 meteen na de schietpartij. | |
19:06 | De meldkamer van de politie krijgt een 112-melding over een schietpartij op [straatnaam 1] . | |
19:07:11 | V > M: 1e keer 32 seconden. 2e keer 21 seconden. Deze registraties zijn op beide toestellen aangetroffen. | |
Na 19 uur | Verbalisant [verbalisant 3] gaat naar het [straatnaam 11] en ziet [betrokkene 2] onder het viaduct staan. Hij constateert dat [betrokkene 2] zenuwachtig om zich heen kijkt. De verbalisant heeft [betrokkene 2] niets over de schietpartij verteld. [betrokkene 2] zegt: “Ik weet wat er is gebeurd. Ik weet verder van niks. Wat kom je hier bij mij doen? Moet ik nu gaan opletten of zo?” | |
19:09 | V>M app: bel. Aangetroffen in het toestel van [getuige 3] , maar niet in toestel van de verdachte. V belt M daarop 12 seconden. | |
19:11 | M > V, 0 seconde: geen gesprek. Hierna stopt het telefooncontact tussen [getuige 3] en de verdachte. Opmerking verbalisant: dit kan betekenen dat ze vanaf dat moment samen waren. | |
19:14 | De Kia van [getuige 3] rijdt op de afrit van [locatie 3] naar de A9 ( [locatie 3] ) in de richting van de A2 in Amsterdam . Deze locatie ligt op de route van [straatnaam 1] naar [plaats 1] . | |
19:15:46 19:16:15 | De telefoon van [getuige 3] belt [betrokkene 2] . 1e keer 16 sec 2e keer 30 sec. | |
19:35 | Met de telefoon van de verdachte wordt op internet meermalen de sites [website 1] en [website 2] bezocht. | |
19:48:02 | De telefoon van de verdachte is onder bereik van Cell ID [straatnaam 8] [plaats 3] ; hij is dan mogelijk in [plaats 1] . | |
19:51:17 | Met de telefoon van de verdachte wordt op Google gezocht naar [website 1] en deze wordt geopend. | |
20:56:47 20:56:21 | Met de telefoon van [getuige 3] wordt op Google gezocht naar [website 2] nieuws vandaag. De site van het [website 2] nieuws is geopend. | |
20:57:22 20:57:54 | [getuige 3] stuurt een app aan [betrokkene 3] (een zus van de verdachte): Stuur is die link, ja we rijden nu. [betrokkene 3] : welke link? | |
20:57:57 | Op de telefoon van [getuige 3] staat het bericht open van de website van [website 2] : Gewonde bij schietpartij in woonwijk [buurt 1] : politie zoekt schutter. | |
20:57 en 20:58 | [betrokkene 3] >M: Die adres bedoel je? Of van [website 2] ? | |
20:59 | M> [betrokkene 3] : heb al. | |
22:02 | De Kia van [getuige 3] wordt geregistreerd op de oprit A10-Oost, komend vanaf de [locatie 3] en gaande in de richting van A10 Zuid. | |
22:10 22:15 | De Kia van [getuige 3] wordt geregistreerd op de [locatie 4] , 75 meter na de A10 West gaande in de richting van de Slotermeerlaan Amsterdam . (opmerking verbalisant: tijdens druk verkeer logische route om naar [plaats 1] te rijden). De telefoon van [getuige 3] gebruikt internet en maakt gebruik van CELL ID’s op de route van de [locatie 4] in Amsterdam naar [plaats 1] . | |
22:47:21 | Op de telefoon van de verdachte staat een bericht open van [website 1] : gewonde na schietpartij in Amsterdam [buurt 1] . Een man is naar het ziekenhuis vervoerd. | |
22:52:51 22:55:53 | Op de telefoon van de verdachte staat een bericht open van [website 2] : Gewonde bij schietpartij in woonwijk [buurt 1] : politie zoekt schutter. |
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven gebeurtenissen, in samenhang met hetgeen [slachtoffer 1] daarover op 19 januari en 30 maart 2018 heeft verklaard, het volgende af.
Op 18 januari 2018 was de verdachte rond 16:30 uur nog in zijn woonplaats [plaats 1] . [getuige 3] reed met de Kia rond 17:00 uur naar de [straatnaam 5] in Amsterdam . De telefoon van de verdachte is rond 17:50 uur geregistreerd rond zijn vaste hangplek bij café [cafenaam] , nabij het viaduct bij het [straatnaam 11] . Het hof leidt hieruit af dat de verdachte in de auto van [getuige 3] naar Amsterdam is gereden en dat [getuige 3] hem in de buurt van de hangplek heeft afgezet. Rond 17:44 uur was [betrokkene 2] daar ook in de buurt, hij is gezien op camerabeelden en zijn telefoon is daar geregistreerd. Rond 18:20 uur is de verdachte in de buurt van café [cafenaam] gezien terwijl hij liep in de richting van het viaduct op camerabeelden; op dat moment reed [getuige 3] weg uit [wijk 1] . Rond 18:35 uur stond [slachtoffer 1] bij het nabij gelegen viaduct met [betrokkene 2] te praten. Het hof stelt vast dat de verdachte dus kort voor de ontmoeting van [slachtoffer 1] en [betrokkene 2] onder het viaduct in de directe nabijheid van die ontmoetingsplek was.
Het hof merkt op dat [slachtoffer 1] gedurende bijna een half uur in de omgeving van het viaduct is geweest, waarvan hij geruime tijd heeft staan praten. [slachtoffer 1] , die heeft verklaard dat hij patat ging halen omdat hij honger had, heeft (met zijn eten in een plastic zak) daar een kwartier staan praten. Al met al was er voor de schutter voldoende tijd om zich te begeven naar de plek waar [slachtoffer 1] daarvoor vandaan was gekomen: [straatnaam 1] .
Nadat [slachtoffer 1] vanaf het viaduct in de richting van [straatnaam 1] was gelopen, heeft [betrokkene 2] telefonisch contact gehad met [getuige 3] . Een minuut later belde [betrokkene 2] naar het Alcatel toestel van de verdachte.
De verdachte belde rond 19:07 uur, twee minuten na de schietpartij, tweemaal met [getuige 3] . Om 19:09 uur moest [getuige 3] de verdachte bellen. Na 19:11 uur is het telefoonverkeer tussen de verdachte en [getuige 3] gestopt. Uit het patroon en de inhoud van de telefonische contacten tussen de verdachte en [getuige 3] leidt het hof af dat de verdachte en [getuige 3] vanaf dat moment bij elkaar waren.
Het hof constateert dat een aantal getuigen en de aangever hebben verklaard dat de schutter is weggelopen in de richting van de parkeerplaats van [straatnaam 1] ; deze bevindt zich aan de zijde van de oprit naar de [straatnaam 10] . Uit gegevens afkomstig van de algemeen toegankelijke internetsite Google Maps blijkt dan men van daaruit snel de [locatie 3] kan bereiken. [getuige 3] heeft de verdachte rond 19:10 uur, dus binnen een tijdsbestek van ongeveer 5 minuten nadat de schietpartij had plaatsgevonden, in haar Kia opgehaald. Drie minuten later reed de Kia van [getuige 3] op de afrit van [locatie 3] naar de A9 in de richting van de A2 in Amsterdam . Deze locatie ligt op de route van [straatnaam 1] naar [plaats 1] . Rond 19:16 uur is tweemaal gebeld met het toestel van [getuige 3] naar het toestel van [betrokkene 2] . Vanaf 19:35 uur werden met de telefoon van de verdachte op internet meermalen de sites [website 1] en [website 2] bezocht. Rond 19:50 uur is zijn telefoon geregistreerd in [plaats 3] , in de buurt van zijn woonplaats [plaats 1] .
Met de telefoon van de verdachte werd vanaf 19:51 uur meermalen op internet gezocht op [website 1] en [website 2] . De verdachte en [getuige 3] bleven zoeken op die internetsites en rond 21:00 uur stond op de telefoon van [getuige 3] het bericht open over een gewonde bij de schietpartij in een woonwijk in Amsterdam [buurt 1] , waarin tevens was vermeld dat de politie op zoek was naar de schutter. [getuige 3] heeft in verband hiermee aan [betrokkene 3] , de zus van de verdachte, gevraagd haar de link te sturen en heeft haar daarna (toen genoemd bericht al openstond) laten weten dat zij het al had. Het hof deelt de conclusie van de advocaat-generaal op dit onderdeel dat op de telefoon van [getuige 3] dus gericht is gezocht naar berichtgeving rond de schietpartij die even daarvoor had plaatsgevonden. De verdachte heeft vanaf 19:51 uur eveneens op die websites gezocht. Het hof gaat ervan uit dat hij eveneens op zoek was naar berichten over de schietpartij, nu niet is gebleken dat hij toen berichten over andere onderwerpen heeft geopend.
Verbalisant [verbalisant 3] zag kort nadat de schietpartij had plaatsgevonden [betrokkene 2] onder het viaduct staan, hij sprak hem aan en constateerde dat [betrokkene 2] zenuwachtig om zich heen keek. [betrokkene 2] zei eigener beweging, immers zonder dat de verbalisant hem iets had verteld over de schietpartij: Ik weet wat er is gebeurd. Ik weet verder van niks. Wat kom je hier bij mij doen? Moet ik nu gaan opletten of zo?
Bezien in het licht van de omstandigheden van die avond is het hof van oordeel dat aangenomen mag worden dat [betrokkene 2] met deze woorden doelde op de beschieting van [slachtoffer 1] . [betrokkene 2] was kennelijk op dat moment al van de schietpartij op de hoogte, terwijl hij steeds in de omgeving van het viaduct was geweest. Gelet op het telefoonverkeer in het tijdsbestek van 19:00 uur tot 19:16 uur tussen de telefoons van [getuige 3] , de verdachte en [betrokkene 2] heeft hij telefonisch contact gehad met de schutter of iemand in diens omgeving.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zowel voorafgaand aan als tijdens de schietpartij in de omgeving was van het [straatnaam 11] en dat zijn vriendin [getuige 3] hem binnen luttele minuten na de schietpartij met de auto heeft opgehaald. De verdachte en [getuige 3] hebben zowel vlak vóór als na de schietpartij telefonisch contact gehad met [betrokkene 2] , degene die onder het viaduct stond en die daar het slachtoffer voorafgaand aan diens bezoek aan de snackbar kort heeft gesproken en na diens bezoek geruime tijd heeft gesproken. [getuige 3] ontkende in haar verhoor in mei 2018 aanvankelijk dat zij [betrokkene 2] kende en noemde diens vrouw [betrokkene 7] een vriendin van de verdachte. Toen de verbalisanten haar voorhielden dat [betrokkene 2] de man van [betrokkene 7] is, antwoordde [getuige 3] dat ze hem niet kende als [betrokkene 2] , maar dat ze hem omschreef als iemand met gouden tanden. Volgens [getuige 3] kenden [betrokkene 2] en [betrokkene 7] de verdachte al heel lang. Verder heeft [getuige 3] verklaard dat zij van de verdachte het telefoonnummer van [betrokkene 2] had gekregen zodat zij, indien zij de verdachte niet kon bereiken als ze hem moest ophalen, hem via [betrokkene 2] kon bereiken.
De verdachte heeft geen verklaring afgelegd, en hij heeft dus ook niet uitgelegd waarom bepaalde gespreksgegevens van die avond uit zijn telefoon en die van [getuige 3] zijn verwijderd, waaronder de gesprekken met [betrokkene 2] , of van het gerichte surfgedrag op internet vlak na de schietpartij.
Het hof is van oordeel dat de gespreksgegevens in onderling verband en samenhang met de overige voor de verdachte belastende informatie eveneens belastend zijn.
Dat de verdachte en [getuige 3] vrij kort na het schietincident uitsluitend op internet hebben gezocht naar informatie over de gevolgen van het schieten op [slachtoffer 1] acht het hof, in onderling verband en samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, zonder nadere toelichting, eveneens belastend.
Had de verdachte de beschikking over een Skorpion?
Hiervoor is al vastgesteld dat de verdachte op [tijdlijn 9 februari 2018] in een ander gedeelte van het [straatnaam 1] met een Skorpion heeft geschoten. Het hof stelt vast dat hij op die datum en op die plaats de beschikking had over dat vuurwapen.
In de telefoon van de verdachte zijn foto-, film- en thumbnail bestanden aangetroffen waarop verschillende vuurwapens te zien zijn. De bestanden zijn aangemaakt op 7 en 8 januari 2018.
Er is een afbeelding van een Kalashnikov, die door iemand met de linkerhand wordt vastgehouden (Movie 0065). Een verbalisant heeft geconstateerd dat op de foto op de linkerhand waarmee de Kalashnikov wordt vastgehouden, enkele specifieke kenmerken te zien zijn: de pinknagel is langer dan de andere nagels en op de nagel van de ringvinger is aan de bovenkant een donkere verkleuring zichtbaar. De verdachte is op 10 februari 2018 aangehouden in de zaak [onderzoeksnaam 1] . Toen zijn foto’s gemaakt van zijn handen. De verbalisant heeft daarop waargenomen dat de pinknagel van de linkerhand van de verdachte lang is en dat bovenaan op zijn nagel van de ringvinger een zwarte verkleuring te zien is.
In de telefoon van de verdachte is tevens een foto aangetroffen van een automatisch vuurwapen met een gebogen patroonhouder en een houtkleurig handvat, dat door een verbalisant is herkend als een Skorpion. Dit wapen lag in een opengeslagen rood/witte plastic tas op een vloer. De hiervoor genoemde Kalashnikov is eveneens op een foto te zien met een gemetseld muurtje als achtergrond. De foto’s van dit wapens is gemaakt in de schuur bij de woning van de verdachte en [getuige 3] aan de [straatnaam 9] in [plaats 1] . Niet alleen heeft een verbalisant deze muur als zodanig herkend als achtergrond van de foto met de Kalashnikov, ook [getuige 3] heeft in haar verhoor op 9 mei 2018 erkend dat dit de muur van haar schuur in [plaats 1] is. Zij heeft daarbij opgemerkt dat niemand behalve zij en de verdachte toen toegang hadden tot die schuur.
Verder zijn filmpjes op de telefoon van de verdachte aangetroffen, waarop munitie wordt vastgehouden en foto’s van een patroonmagazijn met munitie en een gebogen magazijn.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte op 7 en 8 januari 2018 in ieder geval over één vuurwapen beschikte, te weten een Kalashnikov. Op 29 januari 2018 is de verdachte aangehouden op station Sloterdijk in Amsterdam ter zake van vuurwapenbezit en op [tijdlijn 9 februari 2018] heeft de verdachte met de Skorpion, waarmee ook op 18 januari 2018 was geschoten, een schot gelost in de omgeving van [slachtoffer 2] op [straatnaam 1] in Amsterdam . Bovendien bevond zich op de telefoon van de verdachte een foto van een Skorpion.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft de verdachte zich op 11 februari 2018 spontaan uitgelaten over zijn gebruik van vuurwapens. De verbalisant wilde de verdachte van de observatiecel verplaatsen naar een cel op de vijfde etage. Tijdens het verplaatsen hoorde de verbalisant de verdachte op de gang zeggen: Jullie denken echt dat jullie wat gaan vinden, ik ben niet kanker dom ofzo. Jullie gaan niks vinden. Eenmaal in de lift hoorde de verbalisant hem zeggen: Jullie denken dat ik dom ben, wij schieten met handschoenen. Jullie gaan niks van bewijs vinden. De verbalisant zag dat de verdachte met zijn hand een pistool maakte en hoorde hem nogmaals zeggen: Wij schieten met handschoenen. De verbalisant zag dat de verdachte zijn hand nog als een pistool hield en hoorde hem zeggen: Bang Bang!
Het hof stelt vast dat de verdachte kennelijk niet alleen de beschikking had over in elk geval een vuurwapen, maar dat hij ook ruiterlijk erkent dat hij een vuurwapen gebruikt door ermee met handschoenen aan te schieten, zodat geen vingerafdrukken of DNA van hem kan worden aangetroffen.
In de onderhavige zaken [onderzoeksnaam 3] en [onderzoeksnaam 1] zijn inderdaad op de hulzen, patronen noch het aangetroffen patroonmagazijn dactyloscopische sporen aangetroffen, noch voldoende voor onderzoek geschikt DNA materiaal.
OVC gesprekken van [betrokkene 2]
Het hof acht delen van een aantal gesprekken die [betrokkene 2] heeft gevoerd relevant voor de beoordeling van de zaak [onderzoeksnaam 3] . In het kader van onderzoek [onderzoeksnaam 4] zijn opnamen gemaakt van vertrouwelijke communicatie (OVC) van [betrokkene 2] in de periode van 17 februari 2018, vanaf 4 uur na diens invrijheidstelling tot en met 18 februari 2018. De verslagen van deze gesprekken zijn gevoegd in het dossier [onderzoeksnaam 3] .
Vooraf merkt het hof op dat hierin een aantal roep- en/of bijnamen of andere bijzonderheden met betrekking tot bepaalde personen voorkomen. Het slachtoffer [voornaam slachtoffer 1] [slachtoffer 1] heeft als roepnaam [roepnaam slachtoffer 1] , hij stelt zichzelf ook met die naam voor. [slachtoffer 1] heeft een prothese in zijn rechteroog, waardoor alleen zijn linkeroog beweegt. De verbalisanten hebben dat tijdens zijn verhoor gezien op 21 september 2018. In één van de bijlagen bij de vordering van de benadeelde partij wordt eveneens melding gemaakt van deze oogprothese. Tijdens de OVC gesprekken wordt de koppeling [roepnaam slachtoffer 1] / 1-oog gebruikt. Het hof gaat ervan uit dat men dan spreekt over [slachtoffer 1] .
De verdachte heet [verdachte] en wordt ook [bijnaam 1 verdachte] genoemd. Hij heeft als bijnaam [bijnaam 2 verdachte] .
Het hof geeft de gedeelten van drie OVC-gesprekken weer, die steun bieden aan de andere bewijsmiddelen in de zaak [onderzoeksnaam 3] , in onderling verband en samenhang bezien.
17 februari om 00:15 uur. Gespreksnummer 231500 (p. 540).
Gesprek tussen [betrokkene 2] en NNM50.
NNM50: [bijnaam 2 verdachte] 30 dagen.
[betrokkene 2] : en voor wat. Voor niks broer.
NNM50: voor wat? Broer hoor deze. Hoor deze weet je wat [afkorting 1] tegen mij heeft gezegd, broer die man was gewoon dronken, dronken.
Ik zeg daarvoor trek je een pipe. Ja het leek of hij mij wilde steken. Met zn 2-en. Die man is dronken, hoe kunnen we? Blam!! Helemaal dinges he? Dronken gewoon daar. Want ja, ik blaas, je hebt die man niet eens geblaast. Je hebt geblasen wilde westen.
[betrokkene 2] : alleen maar ruzie.
NNM50: Je weet toch als koelies drinken toch.
[betrokkene 2] : die was kapot zo?
NNM50: die koelie [voornaam slachtoffer 2] toch. Hij was gewoon dronken, die man, vallen daar, die loop gewoon weg, niets aan de hand. Die man is dood misschien door die klap, snap je? Maar nee, je gaat uh.
Op 17 februari 2018 om 11:15 uur. Gespreksnummer 101500 (p. 560).
Gesprek van [betrokkene 2] met een onbekend gebleven man.
NNm: hebben ze op [roepnaam slachtoffer 1] geschoten?
[betrokkene 2] : je weet toch wie [roepnaam slachtoffer 1] is toch?
NNm: [roepnaam slachtoffer 1] is, die heeft toch 1 oog?
[betrokkene 2] : jaaaa
NNm: was hij met [roepnaam slachtoffer 1] toen er op [roepnaam slachtoffer 1] geschoten werd?
[betrokkene 2] : nee hij was niet met [roepnaam slachtoffer 1] , hij was eerst met [roepnaam slachtoffer 1] en daarna ging hij weg toch?
NNm: was hij samen met [roepnaam slachtoffer 1] ?
[betrokkene 2] : ja het was [bijnaam 2 verdachte] .. heeft op.. gescho.. maar [bijnaam 2 verdachte] in een lullo toch? Ik zie hem al die stommerik.
NNm: en heeft [roepnaam slachtoffer 1] hem gezien?
[betrokkene 2] : ja. Ik denk van wel. Hij slaap no.. hij is te hebberig.. daarom overkomt hem dingen. [bijnaam 2 verdachte] .
[betrokkene 2] : en nu zit hij achter de tralies voor iets stoms.. voor een kut.
NNm: en laat me.. wat is het een schone of een vieze?
[betrokkene 2] : dat wil ik ook wel weten.. het is zijn probleem, ik maak me er niet druk om.. ik zei die dag toen tegen hem: zet die dingen niet op alles.. je weet zelf toch, zet het op 1.
17 februari 2018 om 21:25 uur. Gespreksnummer 202500 (p.774 en 775). Gesprek tussen [betrokkene 2] met een onbekend gebleven man.
[betrokkene 2] : weet je wat ik zit te denken nu toch? Je weet toch die pipa waar die heeft geschotentoch?3.Is ie ook op [afkorting 2] gaan schieten ermee. Als ze die pipa hebben gevonden is ie meteen delul.
Conclusie ten aanzien van het bewijs voor het daderschap
Uit al het voorgaande volgt dat de verdachte in de directe nabijheid was van het slachtoffer [slachtoffer 1] voorafgaand aan de schietpartij en dat hij slechts enkele minuten nadat [slachtoffer 1] was neergeschoten, met [getuige 3] in een auto vanuit die omgeving uit Amsterdam is weggereden. De verdachte kan op grond van de opgegeven signalementen niet worden uitgesloten als dader van de schietpartij en [slachtoffer 1] heeft hem bij een meervoudige fotoconfrontatie aangewezen als degene die bij het groepje van [betrokkene 2] onder het viaduct stond, voordat hij naar de snackbar ging, maar er niet meer bij was nadat hij naar de snackbar was geweest. De verdachte heeft in de periode van 7 januari 2018 tot en met [tijdlijn 9 februari 2018] over in ieder geval één automatisch vuurwapen beschikt en heeft op [tijdlijn 9 februari 2018] met een Skorpion een schot gelost in de nabijheid van [slachtoffer 2] . Het wapen waarmee op 18 januari 2018 minstens 14 maal op [slachtoffer 1] is geschoten, betreft hetzelfde vuurwapen. Tevens bevonden zich op zijn telefoon foto’s en filmpjes van een Kalashnikov; een Skorpion, munitie en patroonhouders.
Het hof is van oordeel dat het geheel van omstandigheden, zoals hiervoor vermeld in onderling verband en samenhang bezien, schreeuwt om een verklaring van de verdachte, die is uitgebleven. De verdachte heeft gezwegen en dus evenmin een alternatief scenario geschetst. Het hof komt tot de slotsom dat buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen dat de verdachte op 18 januari 2018 meermalen met een vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft geschoten. [slachtoffer 1] is aan vitale lichaamsdelen zwaar gewond geraakt maar is niet overleden.
Kwalificatie: poging tot moord
Het hof is tenslotte van oordeel dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit tot het doodschieten van [slachtoffer 1] .
De verdachte had die avond een automatisch vuurwapen met een groot aantal patronen bij zich. Op 18 januari 2018 heeft de verdachte enige tijd gehad om zich op [straatnaam 1] op te houden voordat [slachtoffer 1] , die in totaal bijna een half uur onderweg is geweest, daar terugkeerde. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte het slachtoffer op [straatnaam 1] heeft opgewacht. De verdachte heeft minstens 14 keer op het slachtoffer geschoten, en bleef doorschieten toen het slachtoffer na de eerste schoten op de grond was gevallen, wat evenmin valt te rijmen met handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte heeft zich er blijkens zijn verhullende kleding rekenschap van gegeven dat het van belang was zijn gezicht zodanig te verhullen, dat hij niet (onmiddellijk) zou worden herkend. Hij heeft tenslotte tijdig geregeld dat [getuige 3] hem zo snel mogelijk na het schieten met de auto kon oppikken om onmiddellijk van de plaats delict te kunnen verdwijnen.
Al deze handelingen van de verdachte in onderling verband en samenhang bezien, duiden op kalm beraad en rustig overleg. Contra-indicaties voor het aannemen daarvan zijn niet naar voren gekomen.
Het hof komt op grond van al het voorgaande tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 18 januari 2018 in Amsterdam heeft gepoogd [slachtoffer 1] om het leven te brengen en verwijst voor de exacte bewezenverklaring naar het kopje bewezenverklaring.
Bespreking van de verweren van de verdediging in de zaak [onderzoeksnaam 3]
De standpunten van de verdediging De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is die op 18 januari 2018 op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat geen van de verklaringen die [slachtoffer 1] na 19 januari 2018 heeft afgelegd tot het bewijs gebezigd mogen worden, dat de overige stukken in het dossier geen rechtstreeks bewijs opleveren voor de verdachte en daarmee onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring, dat de door ooggetuigen gegeven signalementen ontlastend zijn voor de verdachte en dat het verzamelde bewijs niet rechtvaardigt dat het zwijgen van de verdachte in de bewijsconstructie wordt betrokken.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde verklaringen van [slachtoffer 1] heeft de verdediging naar voren gebracht dat deze onbetrouwbaar zijn, omdat uit de verhoren zou blijken dat [slachtoffer 1] deze verklaringen niet baseert op zijn eigen waarnemingen, maar op een eigen beredeneerde reconstructie van de gebeurtenissen. Deze reconstructie vond op de volgende wijze plaats. De verdachte dacht dat de persoon die hij op zijn terugweg van de snackbar naar het [straatnaam 1] niet meer bij de groep mannen zag staan, de schutter moest zijn geweest. Dit was iemand die hij kende, maar wiens naam hem ontschoten was. Hij deed vervolgens navraag naar de naam van deze persoon en vroeg informatie (waaronder een foto) op bij buurtgenoten. Het verbaast dan ook niet dat [slachtoffer 1] bij de fotoconfrontatie de verdachte aanwees. [slachtoffer 1] kende de verdachte en dacht op dat moment dat de verdachte de schutter was geweest. Om zijn reconstructie kracht bij te zetten heeft [slachtoffer 1] , aldus de verdediging, bovendien aantoonbaar gelogen. Dit leidt de verdediging tot de conclusie dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en daarom niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
De overige stukken uit het dossier acht de verdediging onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Uit deze bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat de verdachte drie kwartier voor het incident bij het [straatnaam 11] is geweest en dat de auto van [getuige 3] kort na het incident op een oprit naar de snelweg in de buurt van [buurt 2] reed, maar dat de verdachte zich die avond in die buurt bevond is niet bijzonder. Het viaduct bij het [straatnaam 11] is immers zijn vaste hangplek. Om die reden is dan ook niet opmerkelijk dat de verdachte interesse had in het incident en is de zoekslag op internet naar het incident later op die avond niet belastend. De OVC-gesprekken van [betrokkene 2] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt omdat deze niet ondubbelzinnig zijn en onduidelijk is wat de bron van zijn informatie betreft. Daar komt bij dat de verdediging [betrokkene 2] niet effectief heeft kunnen ondervragen. Dat door de schutter hetzelfde wapen is gebruikt als tijdens de bedreiging van [slachtoffer 2] op [tijdlijn 9 februari 2018] kan evenmin als doorslaggevend worden beschouwd. Dat hetzelfde wapen is gebruikt, betekent immers niet dat ook sprake is van dezelfde schutter.
Bovendien bevindt zich in het dossier, zo stelt de verdediging, een sterk ontlastende aanwijzing. De meeste getuigen die het schietincident hebben waargenomen, verklaren dat de schutter een grijze hoodie droeg. Geen van hen spreekt over een blauwe jas, terwijl op camerabeelden duidelijk te zien is dat de verdachte die avond een blauwe jas droeg. Daar komt nog bij dat de verbalisanten hebben geconstateerd dat de schoenen die de verdachte die avond droeg opvallend wit waren. Geen van de ooggetuigen heeft over witte schoenen verklaard.
Tenslotte heeft de verdediging bepleit dat het zwijgen van de verdachte niet kan worden gebruikt in de bewijsconstructie. Uit de jurisprudentie van het EVRM blijkt immers, aldus de verdediging dat hiervoor sprake dient te zijn van direct bewijs ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte en bewijs dat ‘clearly calls for an explanation’.
De beoordeling van het hof
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018 Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018 overweegt het hof als volgt.
Het hof constateert dat [slachtoffer 1] wisselend heeft verklaard over de vraag of hij het gezicht van de schutter tijdens het schieten heeft gezien. Of [slachtoffer 1] op dit punt bewust heeft gelogen, hij onbewust nieuwe, niet waarheidsgetrouwe, herinneringen heeft gevormd door zijn eigen poging tot reconstructie van het gebeuren dan wel zijn waarheidsgetrouwe herinneringen in de dagen na het schietincident steeds scherper zijn terug gekomen, kan het hof niet vaststellen. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 1] dat hij de schutter ten tijde van het schieten heeft herkend, daarom niet voldoende betrouwbaar en zal deze niet tot het bewijs bezigen.
Dit betekent echter niet dat het hof van oordeel is dat de verklaringen van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018 in hun geheel onbetrouwbaar zijn. Het hof heeft in het bijzonder geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij op weg naar de snackbar heeft staan praten met een groep mannen onder het viaduct – onder wie [betrokkene 2] en de verdachte -, dat hij weer met de mannen heeft gesproken toen hij terugliep van de snackbar in de richting van [straatnaam 1] , waarbij het voornamelijk ging om [betrokkene 2] , en dat de verdachte toen niet meer bij de groep stond. Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig, nu [slachtoffer 1] hierover niet wisselend heeft verklaard, deze verklaringen deels worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en er ook overigens geen aanleiding is om te twijfelen aan de accuraatheid van [slachtoffer 1] ’s waarnemingen op dit punt. Overigens lijkt het verweer van de verdediging zich ook niet tegen de betrouwbaarheid van deze waarnemingen te richten en heeft de verdediging de inhoud van deze waarnemingen niet betwist.
OVC-gesprekken [betrokkene 2] Op 17 en 18 februari 2018 zijn met een technisch hulpmiddel heimelijk gesprekken van [betrokkene 2] opgenomen en opgeslagen (hierna: OVC-gesprekken). De verdediging heeft betoogd dat de uitlatingen van [betrokkene 2] tijdens deze OVC-gesprekken niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat onduidelijk blijft hoe [betrokkene 2] aan de informatie is gekomen die hij in deze gesprekken deelt.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 2] vlak na het incident tegen een politieagent heeft verklaard dat hij wist wat er was gebeurd. Gelet op het korte tijdsbestek tussen het plaatsvinden van dit incident en het moment dat [betrokkene 2] dit kenbaar maakte, is het zeer waarschijnlijk dat [betrokkene 2] zijn informatie had verkregen van de schutter of iemand uit diens directe omgeving. Uit het dossier blijkt immers dat [betrokkene 2] zich tijdens het incident onder of in de directe nabijheid van het viaduct bevond en er is geen enkele aanwijzing dat iemand anders tijdens het incident aanwezig was die het gebeurde direct heeft kunnen duiden en aan [betrokkene 2] heeft kunnen vertellen. Het hof heeft dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat [betrokkene 2] de informatie die hij in het latere OVC-gesprek heeft verstrekt, heeft verkregen van anderen, bijvoorbeeld van vrienden van [slachtoffer 1] die hem de foto van de verdachte hadden laten zien of van anderen aan wie deze foto werd getoond.
Ten aanzien van de gesprekken die het hof als bewijsmiddelen zal gebruiken, bestaat naar het oordeel van het hof geen misverstand over de inhoud. Daarvoor is elke keer met name de context van belang. Ten aanzien van de door de verdediging naar voren gebrachte gestelde onduidelijkheden overweegt het hof als volgt.Duidelijk is dat in het gesprek 101500 van 17 februari 2018 geschoten moet zijn gezegd waar alleen een deel van het woord hoorbaar was. In de zinnen daarvoor is het woord ‘geschoten’ reeds twee keer gebruikt en duidelijk is dat de sprekers nog steeds over dezelfde gebeurtenis praten.Dat de verdachte [bijnaam 2 verdachte] wordt genoemd, blijkt uit een samenhang van bewijsmiddelen die reeds hierboven zijn opgenomen. In een in die bewijsmiddelen opgenomen gesprek (231500 van 17 februari 2018) staat weliswaar een opmerking die niet geheel strookt met de (juridische) realiteit, maar de andere feiten zijn – met name in onderlinge samenhang – zeer onderscheidend en het hof acht niet onaannemelijk dat de kennis van de spreker op dit punt enigszins tekort schiet.
[betrokkene 2] is op 29 september 2021 als getuige verschenen bij de raadsheer-commissaris en de verdediging heeft daarbij de gelegenheid gekregen om hem vragen te stellen. [betrokkene 2] heeft zich echter beroepen op zijn verschoningsrecht en heeft geen enkele vraag beantwoord. Het hof stelt dan ook vast dat de verdediging haar ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen.Desondanks is het hof is van oordeel dat de OVC-gesprekken voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De OVC-gesprekken zijn letterlijk uitgewerkt en aan de verdediging zijn auditieve opnames van de gesprekken zijn ter beschikking gesteld, zodat de verdediging en het hof de opeenvolgende gesprekken in hun context hebben kunnen beluisteren en hebben kunnen controleren of de gesprekken volledig en op de correcte wijze zijn uitgewerkt. Daarnaast overweegt het hof dat de OVC-gesprekken slechts als ondersteunend bewijs zullen worden gebruikt en dat deze geen cruciale of significante rol spelen in de bewijsvoering. Om die redenen is het hof van oordeel dat het ontbreken van een effectieve mogelijkheid tot het uitvoeren van het ondervragingsrecht van de getuige [betrokkene 2] niet in de weg staat aan het gebruik van deze gesprekken.
Signalement Anders dan de verdediging betoogt, kent het hof geen ontlastende waarde toe aan de verklaringen van de ooggetuigen over het signalement van de dader. Allereerst acht het hof het gegeven dat de getuigen verklaren dat de schutter een grijze jas of hoodie droeg geen ontlastende omstandigheid. Weliswaar is op camerabeelden te zien dat de verdachte om 18:20 uur een blauwe jas droeg, maar hieruit volgt niet dat hij deze jas nog droeg op het moment dat het schietincident plaats vond, 40 minuten later. Tussen de ontmoeting met [slachtoffer 1] en het schietincident is er immers voldoende gelegenheid geweest om de jas uit te trekken en ergens neer te leggen. Daarbij merkt het hof nog op dat uit de uitlatingen van de verdachte over het schieten met handschoenen blijkt dat hij bekend is met manieren om te voorkomen dat de opsporing een persoon koppelt aan een delict. Het ontbreken van verklaringen van ooggetuigen over de witte schoenen acht het hof evenmin ontlastend voor de verdachte. Dat een verbalisant de schoenen van de verdachte heeft gebruikt om de verdachte te volgen op camerabeelden vanwege hun duidelijk herkenbare kleur, wil immers niet zeggen dat verwacht kan worden dat getuigen deze schoenen waarnemen tijdens een schietincident in hun woonomgeving.
Ter terechtzitting heeft de verdediging het hof verzocht de getuigen te horen die een signalement hebben gegeven van de schutter dan wel een persoon die naar de parkeerplaats van het [straatnaam 1] rende alsmede een reconstructie of schouw te bevelen. Deze verzoeken zijn in voorwaardelijke vorm ingediend, met als geformuleerde voorwaarde dat het hof de waarneming van de getuigen (het hof begrijpt: voor zover betrekking hebbend op de jas en schoenen) buiten beschouwing laat. Zoals blijkt uit het bovenstaande acht het hof niet relevant of de getuigen bij de dader een blauwe jas hebben kunnen zien dan wel of dat hen de schoenen van deze persoon zijn opgevallen, zodat het (aanvullend) horen van de getuigen en het organiseren van een reconstructie of schouw niet noodzakelijk is. Het hof zal de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging dan ook afwijzen. Nu de verdediging vragen voor ogen heeft die betrekking hebben op wat de verdediging betreft ontlastende omstandigheden, blijft het hof onduidelijk wat de verdediging bedoelt met de in het verzoek gebruikte term ‘Keskin-getuigen’.
Wapens Het hof volgt de verdediging niet in het verweer dat niet kan worden vastgesteld dat de foto van de Skorpion op de iPhone 6s van de verdachte is aangetroffen. Daartoe overweegt het hof als volgt. Op pagina 541 van het dossier is gerelateerd dat op de telefoon met het goednummer 5528802 filmpjes en foto’s van wapens zijn aangetroffen. Deze filmpjes en foto’s worden op de drie volgende pagina’s beschreven. Dat onder het subkopje foto’s op pagina 542 niet opnieuw het goednummer wordt weergegeven, maakt niet dat een misverstand kan ontstaan over de telefoon waarop deze filmpjes waren opgeslagen. Uit de hiervoor omschreven context blijkt immers duidelijk dat dit telefoon 5528802 is. Deze telefoon is bij de verdachte aangetroffen; ook uit de inhoud ervan blijkt dat deze telefoon bij de verdachte in gebruik was. Weliswaar kan, zoals de verdediging terecht stelt, uit de omstandigheid dat tijdens twee gelegenheden met hetzelfde wapen is geschoten op zichzelf niet worden vastgesteld dat het ook dezelfde schutter is geweest die het wapen tijdens deze gelegenheden heeft gebruikt, maar in combinatie met de andere bewijsmiddelen acht het hof deze omstandigheid bijzonder belastend voor de verdachte.
De weging van het bewijs Het hof is van oordeel dat de in de bewijsoverwegingen opgesomde omstandigheden - kort samengevat: de betrokkenheid van dezelfde Skorpion bij het schietincident op [slachtoffer 1] en de door verdachte gepleegde bedreiging van [slachtoffer 2] , in samenhang met de aanwezigheid van de verdachte in de directe nabijheid van het incident, het vertrek uit die buurt zeer kort na het incident, het ter beschikking hebben van een of meer vuurwapens rondom 18 januari 2018 , de uitlatingen van [betrokkene 2] en de zoekslagen op het internet - redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit. Het hof kent daarbij veel gewicht toe aan de rapportage van het NFI waaruit het hof afleidt dat bij het schietincident op [slachtoffer 1] hetzelfde wapen is gebruikt als tijdens de door de verdachte gepleegde bedreiging van [slachtoffer 2] , die nog geen maand later plaats vond. Van de verdachte mag verwacht worden dat hij een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring geeft. De verdachte heeft een dergelijke verklaring niet gegeven, maar zich gedurende de gehele procedure beroepen op zijn zwijgrecht.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) aan deze conclusie niet in de weg staat.Uit deze jurisprudentie blijkt dat het EHRM van oordeel is dat het zwijgrecht geen absoluut recht is en dat onder omstandigheden aan het zwijgen van de verdachte bewijsrechtelijke gevolgen (inferences) kunnen worden verbonden. Of deze bewijsrechtelijke gevolgen de toets van artikel 6 EVRM kunnen doorstaan, hangt af van de procedurele waarborgen, de situatie waarin de gevolgen volgens het nationale stelsel mogen worden toegekend (oftewel: de vereiste kwaliteit van het verzamelde bewijs) en het gewicht dat aan de gevolgtrekkingen toekomt binnen de bewijsvoering (EHRM, 8 februari 1996, John Murray t. VK, EHRM, 20 maart 2001, Telfner t. Oostenrijk, EHRM, 18 maart 2010, Krumpholz t. Oostenrijk).
In het Murray-arrest heeft het EHRM geoordeeld over de toepassing van een wettelijke bepaling waarin was geregeld dat indien het bewijs tegen de verdachte vraagt om uitleg (‘calls for an explanation’), de rechter op basis van gezond verstand aan het uitblijven van deze verklaring de conclusie kon verbinden dat er geen verklaring is en dat de verdachte schuldig is. Het EHRM achtte de toepassing van deze regel niet in strijd met artikel 6 EVRM en overwoog daarbij dat volgens het nationale wettelijk stelsel deze bepaling slechts kon worden toegepast als sprake was van een prima facie case.In de zaak Krumpholz en Telfner heeft het EHRM in het algemeen uiteen gezet dat de mogelijkheid tot het trekken van dergelijke bewijsrechtelijke gevolgen niet beperkt is tot rechtsstelsels waarin deze rechterlijke bevoegdheid expliciet is neergelegd en omschreven in een wettelijke bepaling, mits in de betreffende zaak het verzamelde bewijs zo sterk is dat op basis van gezond verstand uit het uitblijven van een verklaring van de verdachte slechts de conclusie kan worden getrokken dat hij geen antwoord heeft op de zaak tegen hem. Het EHRM gebruikt vervolgens bij het beoordelen van de specifieke feiten en omstandigheden in deze zaken alsnog de termen ‘prima facie case’ (Telfner-arrest) en ‘clearly calls for an explanation’ (Krumpholz-arrest).
Ook bij een nauwkeurige lezing valt naar het oordeel van het hof uit de bovenstaande arresten dan ook niet duidelijk af te leiden dat het EHRM heeft bedoeld om onderscheidenlijke criteria aan te leggen voor een rechtsstelsel waarbinnen een wettelijk bepaling het toekennen van bewijsrechtelijke gevolgen toekent aan het zwijgen van de verdachte enerzijds en een rechtsstelsel waarbinnen deze bevoegdheid volgt uit de vrijheid van de rechter om het bewijs te selecteren en te waarderen. In beide gevallen hangt de mogelijkheid daartoe af van de procedurele waarborgen, de kwaliteit van het verzamelde bewijs en het gewicht dat aan deze gevolgen wordt toegekend. Ten aanzien van de kwaliteit van het verzamelde bewijs geldt dat dit in ieder geval aan het minimum wordt voldaan als sprake is van een prima facie case of bewijs dat duidelijk vraagt / schreeuwt om uitleg van de verdachte.
Dat hiervoor vereist is dat de bewijsmiddelen direct bewijs bevatten, blijkt niet uit de jurisprudentie van het EHRM. Het door de raadsman aangehaalde citaat uit het Murray-arrest betreft een feitelijke beschrijving van het Engelse recht en kan die conclusie dan ook niet dragen.
Het hof is van oordeel dat de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, schreeuwen om uitleg van de verdachte.
Er is geen sprake van een schending van artikel 6 EVRM, nu alles overziend de procedure als geheel voor de verdachte eerlijk is geweest.
Overige voorwaardelijke verzoeken van de verdediging De voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek met betrekking tot het OVC-gesprek van de verdachte van 12 juni 2018 en met betrekking tot de duiding van de historische gegevens van de telefoon van de verdachte zal het hof als vervallen beschouwen, nu aan de door de verdediging gestelde voorwaarden niet is voldaan.
ZAAK B FEIT 4
Beoordeling van het bewijs van het in zaak B onder 4 tenlastegelegde
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft, onder verwijzing naar het op schrift gestelde requisitoir, gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de in zaak B onder 4 tenlastegelegde openlijke geweldpleging. Daartoe is samengevat aangevoerd dat uit het dossier volgt dat [slachtoffer 3] is belaagd door verschillende jongens uit een groep waarvan de verdachte deel uit maakte, waarbij hij is vastgepakt, zijn jas is uitgetrokken en hij tegen een taxi is geduwd. De verdachte is geïdentificeerd als de persoon die de aangever vervolgens tegen zijn hoofd heeft geslagen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het in zaak B onder 4 tenlastegelegde. Daartoe is kort gezegd betoogd dat weliswaar sprake was van een kortstondige vechtpartij tussen [slachtoffer 3] en de verdachte, maar dat dit handelen niet kan worden gekwalificeerd als een openlijke geweldpleging omdat geen sprake was van enige bemoeienis door anderen. De gedragingen van de verdachte kunnen hooguit worden gekwalificeerd als een eenvoudige mishandeling maar dat is niet ten laste gelegd, aldus de verdediging.
Het oordeel van het hof
Op 11 december 2017 stonden de aangever [slachtoffer 3] , [getuige 7] en [naam 4] (achternaam onbekend) om 4:20 uur bij een taxistandplaats bij het [straatnaam 2] in Amsterdam . Zij waren in gesprek met een taxichauffeur op het moment dat de verdachte naar hen toe liep. De verdachte werd gevolgd door [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . [naam 4] zei dat de verdachte een andere taxi moest pakken. Tussen [naam 4] en de verdachte ontstond vervolgens een woordenwisseling.
Hierna volgde binnen enkele minuten een serie aan handelingen. [medeverdachte 5] kwam bij de verdachte en [naam 4] staan. Hij leek de verdachte eerst weg te willen trekken, maar de verdachte bleef samen met [medeverdachte 5] bij [naam 4] staan en pakte [naam 4] vast. Vervolgens zorgde een van de metgezellen van de verdachte dat [slachtoffer 3] uit balans raakte door hem pootje te haken. Hierop trok een andere metgezel van de verdachte de jas van [slachtoffer 3] uit. Kort hierna maakte de verdachte met zijn arm een slaande beweging naar het hoofd van [naam 4] . Daarna gaf de verdachte [naam 4] een schop. Een van de metgezellen van de verdachte liep weg met de jas van [slachtoffer 3] . [slachtoffer 3] liep vervolgens een paar stappen in dezelfde richting, waarbij hij riep dat hij zijn jas terug wilde. De verdachte liep naar [slachtoffer 3] toe en haalde met zijn armen vier keer uit naar [slachtoffer 3] . Tweemaal raakte hij [slachtoffer 3] daarbij tegen het hoofd, die door dit geweld hevige pijn ervoer. Uiteindelijk duwde de verdachte [slachtoffer 3] weg en liepen de verdachte en zijn metgezellen naar een taxibusje.
Het hof leidt uit de bovengenoemde feiten af dat de hiervoor genoemde handelingen elkaar niet alleen zeer snel opvolgden, maar dat zij tevens achtereenvolgens een reactie waren op, of werden vergemakkelijkt door, de situatie die door voorgaande handelingen was ontstaan. Met het benaderen en vastpakken van [naam 4] heeft de verdachte een onoverzichtelijke en bedreigende situatie gecreëerd, die het uit balans brengen van [slachtoffer 3] en het wegnemen van diens jas door de twee metgezellen van de verdachte ongetwijfeld heeft vergemakkelijkt. Deze laatste handelingen kunnen niet los gezien worden van het slaan van [slachtoffer 3] door de verdachte, welk geweld volgde op [slachtoffer 3] uitingen dat hij zijn jas terug wilde. Het hof is dan ook van oordeel dat al deze handelingen beschouwd dienen te worden als één volgtijdelijk geheel van geweldplegingen. Met het pootje haken en het uittrekken van de jas hebben de twee metgezellen van de verdachte een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan dit geheel.
Bespreking van de verweren van de verdediging ten aanzien van het in zaak B onder 4 tenlastegelegde
De verdediging heeft betoogd dat de beschrijving van de camerabeelden als enig bewijsmiddel kan worden gebruikt, nu [slachtoffer 3] heeft verklaard niet zeker te weten welk geweld is gebruikt. Het hof gaat voor de gepleegde geweldshandelingen inderdaad uit van de beschrijving van deze beelden. Het hof ziet echter geen aanleiding, om de aangifte van [slachtoffer 3] en de verklaring van [getuige 7] niet te gebruiken, voor zover deze betrekking hebben op de context van hetgeen heeft plaatsgevonden. In het bijzonder de uitlatingen die [naam 4] en de aangever in de richting van de verdachte en zijn metgezellen hebben gedaan en de pijn die de aangever heeft ervaren. Het hof leest een dergelijk standpunt overigens niet expliciet terug in het pleidooi van de verdediging.
De verdediging heeft tevens gesteld dat geen sprake was van openlijk geweld, omdat kort gezegd het geweld dat de verdachte jegens [slachtoffer 3] heeft gepleegd als een afzonderlijk incident dient te worden beschouwd. Het hof volgt dit standpunt niet. Allereerst blijkt uit het vorenstaande dat de handelingen niet als losstaande handelingen dienen te worden gezien, omdat er duidelijk sprake is van een volgtijdelijke samenhang.
Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat niet bewezen kan worden dat de verdachte opzet heeft gehad op het medeplegen van openlijk geweld, overweegt het hof als volgt. Anders dan de verdediging lijkt te veronderstellen, is voor opzet in deze context niet vereist dat de verdachte exact op de hoogte was van de strekking van de handelingen van de anderen. Nu geen sprake was van een vooraf georganiseerd samenwerkingsverband kan reeds uit de omstandigheid dat de verdachte zich ervan bewust was dat ook anderen deelnamen aan de openlijke geweldpleging worden afgeleid dat verdachte opzet had op het in vereniging plegen van geweld. Gelet op de uitingen van [slachtoffer 3] moet de verdachte hebben begrepen dat de jas van [slachtoffer 3] tegen diens wil was weggenomen en daarmee dat enige vorm van geweld of dreiging tussen [slachtoffer 3] en de anderen had plaatsgevonden, hetgeen betekent dat aangenomen mag worden dat hij zich ervan bewust is geweest dat anderen in enige vorm hadden deelgenomen aan de geweldplegingen.
Het hof acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het in vereniging plegen van openlijk geweld.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zaak A:
hij op 18 januari 2018 te Amsterdam , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg naar [slachtoffer 1] is toegegaan en meermalen met een automatisch vuurwapen heeft geschoten op [slachtoffer 1] , waarbij [slachtoffer 1] werd geraakt in zijn buik, been, arm en hand, zulks terwijl voornoemd misdrijf niet is voltooid;
zaak B:
1.
subsidiair
hij op [tijdlijn 9 februari 2018] te Amsterdam , tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door eenmaal met een vuurwapen te schieten;
2.
hij op [tijdlijn 9 februari 2018] te Amsterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk CZ, model Vz61 Skorpion, kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad;
4. hij op 11 december 2017 te Amsterdam , met anderen, op de openbare weg het [straatnaam 2] , openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] , immers hebben hij, verdachte, en zijn mededaders:
- [slachtoffer 3] aan de kleding vastgepakt en vervolgens de jas van [slachtoffer 3] losgemaakt en uitgetrokken en
- [slachtoffer 3] tegen een taxi geduwd en
- [slachtoffer 3] meermalen tegen het hoofd geslagen.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het in de zaak A bewezenverklaarde levert op:
poging tot moord.
Het in de zaak met B onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de zaak B onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak B onder 4 bewezenverklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor de in eerste aanleg bewezenverklaarde feiten, zoals door de rechtbank aangeduid, onder zaak A, B onder 1 subsidiair en C onder 2 (thans feit B onder 4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar met aftrek van voorarrest.
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de feiten ter zake waarvan de rechtbank hem heeft veroordeeld, in hoger beroep zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar met aftrek van voorarrest. Hij heeft betoogd dat in verband met de overschrijding van de redelijke termijn in hoger beroep een korting van vijf procent passend is. De advocaat-generaal heeft daarom zijn aanvankelijke strafeis gewijzigd naar de eis dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar en 2 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Standpunt van de verdediging
Indien het hof tot het opleggen van een straf komt, heeft de verdediging verzocht de hoogte van de op te leggen straf te compenseren wegens schending van de redelijke termijn in hoger beroep, als bedoeld in artikel 6 van het EVRM, die geenszins aan de verdediging te wijten is geweest.
Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de gevolgen van de inwerkingtreding van de Wet straffen en beschermen en de daarmee gewijzigde VI-regeling. De gewijzigde VI-regeling is op 1 juli 2021 in werking getreden en derhalve (op 5 dagen na) 16 maanden na het instellen van het hoger beroep op 6 maart 2020. Indien de behandeling in hoger beroep binnen de redelijke termijn zou hebben plaatsgevonden, zou de verdachte bij een gevangenisstraf van 16 jaar effectief 10 jaar en 8 maanden moeten zitten. Als geen rekening wordt gehouden met de gewijzigde VI-regeling, moet de verdachte in plaats daarvan 14 jaar uitzitten en dat is dus in feite 3 jaar en 4 maanden langer. Zulks terwijl dit slechts komt omdat de inhoudelijke behandeling in hoger beroep buiten zijn toedoen niet tijdig kon plaatsvinden.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich in de eerste plaats schuldig gemaakt aan een poging tot moord, hetgeen een van de zwaarste misdrijven is die het Wetboek van Strafrecht kent. Tevens heeft de verdachte met een mededader iemand met een automatisch vuurwapen bedreigd door daarmee eenmaal te schieten en heeft hij dit vuurwapen voorhanden gehad. Tenslotte heeft de verdachte openlijk geweld gepleegd.
Allereerst heeft de verdachte rond 19:00 uur ’s avonds in een hof in Amsterdam [buurt 1] met een automatisch vuurwapen maar liefst 14 kogels afgevuurd op het slachtoffer. Hij is zelfs blijven schieten nadat het weerloze slachtoffer zwaargewond op de grond was gevallen. Daarna is hij zonder zich om het gillende slachtoffer te bekommeren er zo snel mogelijk vandoor gegaan. Hij heeft niet geschroomd in de openbare ruimte van een woonwijk, waar men zich veilig behoort te voelen, te schieten met een automatisch wapen, met de bedoeling het slachtoffer te doden. Het hof rekent de verdachte het harde, gevoelloze en meedogenloze karakter van zijn handelingen zeer zwaar aan.
Het slachtoffer heeft als gevolg van de schietverwondingen verscheidene hevige bloedingen en ander ingrijpend letsel opgelopen. Dankzij doeltreffend optreden van een getuige ter plaatse en aangesneld ambulancepersoneel is het slachtoffer niet overleden. Het slachtoffer moest vele operaties ondergaan en de posttraumatische stressklachten die deels in remissie waren verergerden, blijkens de bijlagen bij zijn vordering als benadeelde partij. Het slachtoffer voelde zichzelf nadien zo onveilig in Nederland dat hij dit land heeft verlaten.
De verdachte is enkele weken daarna rond 22:30 uur met een mededader naar een ander gedeelte van hetzelfde hof in Amsterdam [buurt 1] gegaan, in verband met een conflict van zijn vriendin met haar ex-vriend over het verjaardagsfeestje van een van hun kinderen. Deze ex-vriend was een jeugdvriend van de verdachte. De verdachte en de medeverdachte hadden die avond beiden een vuurwapen bij zich. Nadat het slachtoffer naar buiten was gekomen, heeft de verdachte met een automatisch vuurwapen eenmaal geschoten. De oma van het slachtoffer, die de verdachte eveneens kende sinds hij klein was, was in de directe omgeving aanwezig. De medeverdachte heeft even later zijn vuurwapen getoond aan de vader van het slachtoffer. De verdachte heeft gekozen voor een extreem middel, het gebruik van een automatisch vuurwapen, om een alledaags te noemen conflict tussen zijn vriendin en het slachtoffer over het bijwonen van de verjaardag van het oudste kind te beslechten. Daarmee heeft hij de grenzen van hetgeen als maatschappelijk aanvaardbaar kan worden beschouwd op zeer grove wijze overschreden.
Het hoeft geen betoog dat deze feiten zeer schokkend zijn voor de rechtsorde in het algemeen.
Het hof acht het in het belang van ieders veiligheid dat het gebruik van automatische vuurwapens en het uitvoeren van liquidaties, of het bedreigen van iemand met een dergelijk vuurwapen, teruggedrongen dient te worden. Op grond van generale en speciale preventie dienen naar het oordeel van het hof deze bewezen feiten dan ook krachtig te worden bestraft.
Niet alleen de rechtsorde in het algemeen is geschokt door feiten als deze; dit geldt concreet voor alle getuigen van het onverhoedse vuurwapengeweld. Blijkens verklaringen van getuigen heeft een aantal mensen vanuit hun woning de eerstgenoemde schietpartij gezien en gehoord.
Van het tweede bewezen verklaarde feit waren onder meer familieleden van het slachtoffer getuige. Het hof acht aannemelijk dat deze plotselinge gebeurtenissen, waarmee omstanders in een gewone Amsterdamse woonwijk werden geconfronteerd, bij hen en buurtbewoners gevoelens van angst en onveiligheid hebben veroorzaakt.
Daarnaast heeft de verdachte een automatisch vuurwapen van het type Skorpion voorhanden gehad. Uit de bewezenverklaarde geweldsfeiten blijkt dat het voorhanden hebben hiervan een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich meebrengt.
Tenslotte heeft de verdachte zich ruim een maand voorafgaand aan de poging tot moord schuldig gemaakt aan openlijk geweld op het [straatnaam 2] in Amsterdam . In de vroege ochtend na het uitgaan heeft de verdachte de confrontatie gezocht met drie jongens. De verdachte heeft een van deze jongens vastgepakt, geslagen en geschopt. Andere leden van zijn groep hebben het slachtoffer pootje gehaakt en de jas van het slachtoffer uitgetrokken. Hierna heeft de verdachte er niet voor teruggedeinsd zonder noemenswaardige aanleiding nog enkele klappen uit te delen aan het slachtoffer, waardoor deze pijn heeft ondervonden. Het hof acht dit uitgaansgeweld afkeurenswaardig, mede omdat willekeurige passanten daarvan het slachtoffer worden en algemene gevoelens van onveiligheid in het uitgaanscircuit hierdoor worden aangewakkerd.
Het hof is op grond van al het bovenstaande van oordeel dat voor de verdachte slechts een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan de orde kan zijn.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 17 februari 2022 is hij eerder meermalen onherroepelijk veroordeeld, onder meer voor geweldsdelicten. Hij liep ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten bovendien in een proeftijd. De verdachte heeft laten zien dat hij maling heeft aan een voorwaardelijke veroordeling en hij heeft tweemaal zijn enkelband doorgeknipt. Het hof zal ten nadele van de verdachte hiermee eveneens rekening houden.
Het hof ziet geen aanleiding in om bij de bepaling van de passende straf rekening te houden met het gewijzigde VI-regime. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Het hof acht gezien al het voorgaande in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
De verdachte is op 11 december 2017 voor het tenlastegelegde in zaak B onder 4 in verzekering gesteld. Omdat de voorlopige hechtenis met ingang van 14 december 2017 is geschorst, gaat het hof uit van een redelijke termijn van 24 maanden in hoger beroep. Die termijn is aangevangen op 6 maart 2020, de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 25 maart 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met 20 dagen overschreden.
De verdachte is op 10 februari 2018 voor het tenlastegelegde in zaak B onder 1 in verzekering gesteld. Omdat de voorlopige hechtenis met ingang van 17 augustus 2018 is geschorst, gaat het hof uit van een redelijke termijn van 24 maanden in hoger beroep. Die termijn is aangevangen op 6 maart 2020, de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 25 maart 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met 20 dagen overschreden.
De verdachte is op 9 september 2018 voor zaak A in verzekering gesteld. De verdachte is op het moment dat het hof arrest wijst nog voorlopig gehecht en het hof gaat hier uit van een redelijke termijn van 16 maanden in onderscheidenlijk eerste aanleg en hoger beroep. De rechtbank heeft op 19 februari 2020, dus ruim 17 maanden later, vonnis gewezen. Daarmee is in eerste aanleg de redelijke termijn met ruim 1 maand overschreden. De verdachte is op 6 maart 2020 tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Dit arrest wordt gewezen op 25 maart 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met ruim 7 maanden overschreden.
Het hof is van oordeel dat de ingewikkeldheid van deze zaken of de invloed van de verdachte en zijn raadslieden op het procesverloop niet behoefden te leiden tot de geconstateerde termijnoverschrijding.
Zoals de verdediging terecht heeft opgemerkt, heeft het openbaar ministerie in de hoger beroepsfase diverse keren toegezegd bepaalde stukken of bestanden aan de verdediging te doen toekomen en hieraan verscheidene keren pas na geruime tijd en na veel aandringen door de verdediging voldaan. Het hof is van oordeel dat de termijnoverschrijding in hoger beroep hieraan grotendeels te wijten valt. Als de zaak binnen de redelijke termijn zou zijn afgedaan, was ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de straf bovendien het oude VI-regime van toepassing geweest. Het hof ziet in deze combinatie van omstandigheden aanleiding om de overschrijding van de redelijke termijn te verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde straf met 10% te verminderen.
Het hof acht, alles afwegende, voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar en 5 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
In de strafzaak [onderzoeksnaam 3] heeft de benadeelde partij [slachtoffer 1] zich in eerste aanleg gevoegd met een vordering tot schadevergoeding ter zake van materiële en immateriële schade.
De rechtbank heeft de vordering tot vergoeding van materiële schade in haar geheel toegewezen en de vordering tot vergoeding van immateriële schade toegewezen tot het bedrag van € 25.000,00 en de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaard.
In hoger beroep heeft de benadeelde partij zich opnieuw gevoegd voor zijn oorspronkelijke vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 1.720,00 gevorderd aan materiële schade.
De gevorderde schadevergoeding ziet op:
daggeld ziekenhuis, 25 dagen x € 30,00 € 750,00
kleding € 200,00
eigen risico zorg 2018 en 2019, 2x € 385,00 € 770,00
totaal € 1.720,00
De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht de vordering op dit onderdeel in haar geheel toe te wijzen. De kosten van het eigen risico zorg voor 2019 zijn niet onderbouwd, maar het is aannemelijk dat ze zijn gemaakt, aldus de advocaat.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de posten onder a), b) en c) worden toegewezen.
De verdediging heeft verzocht dit onderdeel van de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak.
Oordeel hof materiële schade
Naar het oordeel van het hof staat vast dat de verdachte het bewezen verklaarde feit heeft begaan en daarmee onrechtmatig jegens de benadeelde partij heeft gehandeld. Hij is uit dien hoofde dan ook aansprakelijk voor schade die daardoor is teweeg gebracht.
De (hoogte van de) gevorderde materiële schadevergoeding is van de zijde van de verdachte niet weersproken. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij ten aanzien van de posten a) en b) en de vordering ten aanzien van de post c) voor zover deze ziet op het eigen risico zorg voor 2018 toewijzen. Ten aanzien van het overige deel van post c) oordeelt het hof dat de vordering thans onvoldoende is onderbouwd.
Resumerend zal het hof de vordering tot het bedrag van € 1.335,00 toewijzen en voor het overige niet-ontvankelijk verklaren.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft een bedrag van € 40.000,00 gevorderd aan immateriële schade.
De advocaat van de benadeelde partij heeft verzocht het gevorderde bedrag integraal toe te wijzen.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van deze vordering tot het bedrag van
€ 25.000,00.
De verdediging heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren vanwege de bepleite vrijspraak.
Oordeel hof immateriële schade
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 25.000,00 en heeft daarbij in het bijzonder gelet op:
- -
de omstandigheid dat de benadeelde partij als gevolg van het handelen van de verdachte fysiek letsel heeft opgelopen, bestaande uit onder meer weefselverscheuring van de lever, perforaties van de darmen, fracturen van de bovenarm, het spaakbeen en de handbeenderen;
- -
de omstandigheid dat de benadeelde partij verscheidene operaties heeft moeten ondergaan en heeft moeten revalideren;
- -
de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters in Nederland wordt toegekend.
De verdachte is tot vergoeding van de schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
Het hof zal ter zake van de schadevergoeding de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafvordering opleggen op de hierna te noemen wijze, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, en bepalen dat de door de verdachte te betalen bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Beslag
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat ten aanzien van het beslag dezelfde beslissingen zullen worden genomen als in het vonnis.
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep niet over de in beslag genomen voorwerpen uitgelaten.
Het hof oordeelt als volgt.
Het in zaak A bewezenverklaarde is begaan met behulp van de hieronder genoemde goederen met de nummers 1 tot en met 11. Het in zaak B onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot het hieronder genoemde voorwerp met nummer 18, dan wel is dit voorwerp aangetroffen in het onderzoek naar de door de verdachte begane misdrijven. Deze voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken, omdat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang en de wet.
Ten aanzien van de overige in zaak B in beslag genomen goederen zoals hieronder genoemd onder de nummers 4 t/m 17 en 19 t/m 21 gelast het hof de bewaring ten behoeve van de rechthebbende.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2015, met parketnummer 13-741046-15, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van 3 jaar van 11 juli 2015 tot 10 juli 2018. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf de tenuitvoerlegging zal gelasten.
De verdediging heeft betoogd dat het hof niet kan beslissen op de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling (hierna: de vordering), omdat de betekeningsstukken van de vordering van de eerste aanleg en in hoger beroep ontbreken en voorts dat het hof de vordering dient af te wijzen omdat in strijd met het procesreglement een uitgewerkt vonnis van 26 juni 2015 ontbreekt; er is slechts een aantekening mondeling vonnis (AMV) voorhanden.
Het hof oordeelt als volgt.
Uit het dossier is niet gebleken dat in eerste aanleg en in hoger beroep de vordering aan de verdachte is betekend, hetgeen in beginsel een nietige betekening oplevert. Nietigverklaring blijft evenwel achterwege indien de verdachte ondanks het betekeningsgebrek ter terechtzitting is verschenen. Het hof stelt hieromtrent het volgende vast.
Op de terechtzitting van 24 mei 2018 heeft de officier van justitie in aanwezigheid van de verdachte en de verdediging melding gemaakt van de vordering. Tijdens de inhoudelijke behandeling op de terechtzitting van 13, 14 en 16 januari 2020 heeft de officier van justitie in aanwezigheid van de verdachte en de verdediging bij de voordracht melding gemaakt van de vordering. Gelet op het tijdsverloop moet het ervoor worden gehouden dat de verdediging voor de inhoudelijke behandeling voldoende tijd heeft gehad om zich op de vordering voor te bereiden. Dat de verdachte bij de inhoudelijke behandeling op de hoogte was van de aard en de omvang van de vordering, kan worden afgeleid uit de reactie van de verdachte tijdens het bespreken van de vordering, die samengevat inhield dat hij dacht dat hij die straf al (deels) had uitgezeten omdat hij voor die wapens 4 maanden in Nieuwegein heeft gehad en nog een maand over heeft (proces-verbaal terechtzitting 13,14 en 16 januari 2020, p. 13).
Het hof stelt verder vast dat de verdachte en de verdediging in hoger beroep bij de inhoudelijke behandeling op de terechtzitting van 1, 2 en 11 maart 2020 aanwezig waren.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de nietigheid van de betekening van de vordering in eerste aanleg en in hoger beroep wordt gedekt door de aanwezigheid van de verdachte op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep. Het hof verwerpt het verweer dat het de vordering niet in behandeling kan nemen.
Ten aanzien van het verweer dat het hof de vordering dient af te wijzen omdat in strijd met het procesreglement een uitgewerkt vonnis van 26 juni 2015 ontbreekt, overweegt het hof dat de eis die de verdediging hier stelt niet volgt uit het strafprocesreglement, noch uit de wet. Het hof verwerpt ook dit verweer.
De vordering is in hoger beroep aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt. Daarom zal de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het in de zaak B (met parketnummer 13-654016-18) onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak A (met parketnummer 13-650079-18) en in de zaak B (met parketnummer 13-654016-18) onder 1 subsidiair, 2 en 4 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak A (met parketnummer 13-650079-18) en in de zaak B (met parketnummer 13-654016-18) onder 1 subsidiair, 2 en 4 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren en 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het in de zaak A (met parketnummer 13-650079-18) bewezenverklaarde tot het bedrag van € 26.335,00 (zesentwintigduizend driehonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 1.335,00 (duizend driehonderdvijfendertig euro) aan materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1] , ter zake van het in de zaak A (met parketnummer 13-650079-18) bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 26.335,00 (zesentwintigduizend driehonderdvijfendertig euro) bestaande uit € 1.335,00 (duizend driehonderdvijfendertig euro) aan materiële schade en € 25.000,00 (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 166 (honderdzesenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 18 januari 2018 .
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Zaak A:
1. 1.00 STK Huls (goednummer: 5517910);
2. 1.00 STK Huls (goednummer: 5517912);
3. 1.00 STK Huls (goednummer: 5517917);
4. 1.00 STK Munitie projectiel (goednummer: 5517920);
5. 1.00 STK Munitie projectiel (goednummer: 5517923);
6. 1.00 STK Munitie projectiel (goednummer: 5517926);
7. 1.00 STK Munitie projectiel (goednummer: 5517930);
8. 1.00 STK Huls (goednummer: 5517899);
9. 1.00 STK Huls (goednummer: 5517905);
10. 1.00 STK Huls (goednummer: 5517906);
11. 1.00 STK Huls (goednummer: 5517908).
Zaak B:18. 1.00 STK Patroonhouder (goednummer: 5529009).
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
Zaak B:
4. 1.00 STK Zaktelefoon ALCATEL (goednummer: 5233972);
5. 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY BOLD (goednummer: 5233990);
6. 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY (goednummer: 5233991);
7. 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY BOLD (goednummer: 5233992);
8. 1.00 STK Zaktelefoon ALCATEL (goednummer: 5233996);
9. 1.00 STK Zaktelefoon ALCATEL (goednummer: 5233997);
10. 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY BOLD (goednummer: 5234010);
11. 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY Curve (goednummer: 5234011);
12. 1.00 STK Zaktelefoon SAMSUNG (goednummer: 5234013);
13. 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY BOLD (goednummer: 5234014);
14. 1.00 STK Accu BLACKBERRY (goednummer: 5234023);
15. 1.00 STK Zaktelefoon BLACKBERRY (goednummer: 5234029);
16. 1.00 SET Handschoenen (goednummer: 5234034);
17. 1.00 STK Schoenen NIKE AIRMAX (goednummer: 5529438);
19. 1.00 STK Zaktelefoon ALCATEL (goednummer: 5528798);
20. 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA 7360 (goednummer: 5529429);
21. 1.00 STK Zaktelefoon APPLE Iphone (goednummer: 5528802).
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2015, parketnummer 13-741046-15, te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) maanden.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam , waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.E. Kleene-Krom en mr. L.I.M. van Bergen, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 25 maart 2022.
BIJLAGE I
[bijlage 1]
[bijlage 1] | [bijlage 1] | [bijlage 1] |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | [bijlage 1] [buurt 1] |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | [bijlage 1] |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | [bijlage 1] |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | [bijlage 1] |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | [bijlage 1] |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | [bijlage 1] |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | [bijlage 1] |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] | |
[bijlage 1] | [bijlage 1] |
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 25‑03‑2022
Wibnet.nl: Het oog kent twee soorten gezichtscellen: staafjes en kegels. De staafjes zijn het meest lichtgevoelig en registreren licht en donker. De kegels registreren kleur, en zetten zwartwitbeelden om in kleur die de staafjes naar de visuele schors in de hersenen sturen. We hebben kegeltjes voor het zien van rood, groen en blauw. Als er weinig licht is, zoals ’s nachts, is het licht miljoenen keren zo zwak als overdag. Het oog moet dat kleine beetje licht zo goed mogelijk opnemen, en doet dat met de staafjes; niet met de drie soorten kegelcellen, want die zouden het licht onderling moeten verdelen. Daarom zien we ’s nachts alles in zwart-wit en klopt het dus dat alle katten in het donker grauw zijn, ongeacht hun werkelijke kleur.
Met pipa wordt vuurwapen bedoeld. Het hof acht dit een feit van algemene bekendheid.