P. 205.
HR, 18-04-2023, nr. 22/01094
ECLI:NL:HR:2023:604
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-04-2023
- Zaaknummer
22/01094
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:604, Uitspraak, Hoge Raad, 18‑04‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:245
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2022:979
ECLI:NL:PHR:2023:245, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 07‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:604
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Poging tot moord (art. 289 Sr), medeplegen bedreiging (art. 285.1 Sr), voorhanden hebben van vuurwapen (art. 26.1 WWM) en openlijke geweldpleging (art. 141.1 Sr). 1. Uitdrukkelijk onderbouwde standpunten m.b.t. poging tot moord dat verklaringen van aangever en getuige onbetrouwbaar zijn. 2. Uos m.b.t. poging tot moord dat niet verdachte maar medeverdachte het schot heeft gelost. 3. Afwijzing (voorwaardelijke) getuigenverzoeken. 4. Afwijzing aanhoudingsverzoek teneinde OVC-opnames te kunnen beluisteren. 5. Bewijsklacht voorbedachte raad. 6. Heeft hof verzuimd te beslissen op (voorwaardelijk) verzoek tot verrichten van nadere onderzoekshandelingen? 7. Heeft hof verzuimd te beslissen op (voorwaardelijk) verzoek tot oproepen van getuige-deskundige? 8. Uos m.b.t. poging tot moord dat OVC-gesprekken niet bruikbaar zijn voor bewijs. 9. Strafmotivering (gevangenisstraf van 14 jaren en 5 maanden). Straftoemetingsverweer dat opgelegde gevangenisstraf t.g.v. overschrijding redelijke termijn zal worden tenuitvoergelegd onder nieuwe regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/01094
Datum 18 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 25 maart 2022, nummer 23-000710-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben M. Berndsen en K. Canatan, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal B.F. Keulen heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren A.E.M. Röttgering en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2023.
Conclusie 07‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Twee schietincidenten in Amsterdam-Zuidoost. Veroordeling in zaak A voor poging moord (art. 289 jo. 45.1 Sr) en in zaak B voor o.m. medeplegen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (art. 285 Sr). Twaalf middelen over o.m. de motivering van de verwerping van u.o.s.’en, de afwijzing van getuigenverzoeken, de afwijzing van een aanhoudingsverzoek, de motivering van de voorbedachte raad en de strafmotivering. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/01094
Zitting 7 maart 2023
CONCLUSIE
B.F. Keulen
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1993,
hierna: de verdachte
De verdachte is bij arrest van 25 maart 2022 door het gerechtshof Amsterdam in zaak A (met parketnummer 13-650079-18) wegens ‘poging tot moord’ en in zaak B (met parketnummer 13-654016-18) wegens 1 subsidiair ‘medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht’, 2. ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ en 4. ‘openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen’ veroordeeld tot 14 jaren en 5 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest als bedoeld in artikel 27, eerste lid, Sr. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd en de maximale duur van de gijzeling op 166 dagen bepaald. Voorts heeft het hof ten aanzien van een aantal inbeslaggenomen voorwerpen de onttrekking aan het verkeer bevolen en ten aanzien van een aantal andere inbeslaggenomen voorwerpen de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelast. Ten slotte heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van een eerder voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 5 maanden.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. K. Canatan en M. Berndsen, beiden advocaat te Amsterdam, hebben twaalf middelen van cassatie voorgesteld.
Voordat ik de middelen bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en ’s hofs bewijsoverwegingen ter zake van het bewezenverklaarde feit in zaak A en de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde feiten in zaak B weer. Geen van de cassatiemiddelen houdt verband met de bewezenverklaring en bewijsvoering van het in zaak B onder 4 bewezenverklaarde feit.
Bewezenverklaring en bewijsvoering
4. Ten laste van de verdachte is onder meer bewezenverklaard dat:
‘zaak A:
hij op 18 januari 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg naar [slachtoffer 1] is toegegaan en meermalen met een automatisch vuurwapen heeft geschoten op [slachtoffer 1] , waarbij [slachtoffer 1] werd geraakt in zijn buik, been, arm en hand, zulks terwijl voornoemd misdrijf niet is voltooid;
zaak B:
1.
subsidiair
hij op 9 februari 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht door eenmaal met een vuurwapen te schieten;
2.
hij op 9 februari 2018 te Amsterdam een wapen als bedoeld in artikel 2 lid 1 categorie II onder 2° van de Wet wapens en munitie, te weten een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3° van die wet, geschikt om automatisch te vuren, van het merk CZ, model Vz61 Skorpion, kaliber 7.65mm voorhanden heeft gehad;’
5. De bewezenverklaring van deze feiten steunt op de volgende in de aanvulling opgenomen bewijsmiddelen (met weglating van verwijzingen en met gedeeltelijke overneming van de eerste 42 voetnoten):
‘Ten aanzien van het in zaak A en het in zaak B onder 1 subsidiair en onder 2 tenlastegelegde:
1. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 11 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 10 februari 2018 om 00:48 uur hebben wij als forensische onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot doodslag/moord, gepleegd op vrijdag 9 februari 2018. Het onderzoek is verricht op een openbare weg Maarsenhof in Amsterdam. Het Maarsenhof is gelegen tussen de Meerkerkdreef en het Abcouderpad. De bebouwing betrof zogenaamde lintbebouwing waardoor tussen de portiekflats een soort binnentuinen zijn ontstaan. Wij zagen dat tussen de portiekflats van het Maarsenhof een kleine speelplaats is gesitueerd. Wij zagen dat de plaats delict was gesitueerd tussen het portiek van perceelnummer […] en het portiek van perceelnummers […] . Op het trottoir ter hoogte van voornoemd portiek hebben wij een huls aangetroffen. De huls werd vervolgens door ons gemarkeerd met sporenbord 1. Op de bodem van deze huls zagen wij de fabrikantnaam “CBC” en de kaliberaanduiding “.32 AUTO”. De huls werd veiliggesteld en in beslag genomen. Wij zagen dat achter de plaats waar de huls werd aangetroffen, tussen het portiek van perceelnummer […] en het portiek van perceelnummers […] , een onderdoorgang was gesitueerd die leidde naar het Abcouderpad. Het volgende stuk van overtuiging werd in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Sporendrager(s)
Goednummer : PL1300-2018029559-5529016
SIN : AALG4649NL
Object : munitie (huls)
2. Een geschrift, te weten een rapport ‘Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident op 9 februari 2018’ van het Nederlands Forensisch Instituut van 30 maart 2018, opgemaakt door NFI-deskundige wapens en munitie ing. R. Hermsen (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Te onderzoeken materiaal: SIN nummer AALG4649NL, de omschrijving SVO zoals op aanvraag luidt: munitie (huls).
De huls AALG4649NL is voorzien van het bodemstempel ‘32 AUTO CBC’ en een trapeziumvormig symbool in het slaghoedje. Gezien dit bodemstempel en de afmetingen is de huls van het kaliber 7,65mm Browning.
De huls AALG4649NL is vermoedelijk verschoten met een (semi-)automatisch werkend machinepistool van het type Skorpion in het kaliber 7,65mm Browning.
Aanwijzingen zijn gevonden dat de huls AALG4649NL, kaliber 7,65mm Browning en de hulzen opgenomen onder het nummer 8952 van de LVKH zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen. De hulzen opgenomen in de LVKH onder het nummer 8952 zijn veiliggesteld na een schietincident in Amsterdam op 18 januari 2018.
Voor de hulzen kaliber 7,65 mm Browning, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend huisonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
De ordegrootte van de bewijskracht van deze verbale term is: groter dan 1 miljoen
3. Een geschrift, te weten een rapport ‘Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 18 januari 2018’ van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 maart 2018, opgemaakt door NFI-deskundige wapens en munitie W. Kerkhoff (…).
Opnemen in de Landelijke Verzameling
Ten behoeve van voort te zetten vergelijkende onderzoeken zijn de drie hulzen AAJZ9134NL t/m -36NL en de twee kogels AAJZ9152NL en AALG5582NL opgenomen in de Landelijke Verzameling Kogels en Hulzen (LVKH) van het NFI; onder het nummer 8952
4. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 30 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 18 januari 2018 om 21:00 uur hebben wij als forensische onderzoekers op verzoek van de politie Eenheid Amsterdam een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een poging tot doodslag/moord, gepleegd op donderdag 18 januari 2018 om 19:06 uur. Op bovengenoemde datum en dat tijdstip waren wij ter plaatse op het Maarsenhof, waar het onderzoek is verricht. Wij hebben bij de gemarkeerde goederen sporenbordjes geplaatst. De speurhond geleider met speurhond (munitie) heeft de volgende hulzen op de plaats delict aangetroffen.
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Sporendragers:
Goednummer : PL1300-2018013448-5517899
SIN : AAJZ9137NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls door speurhond aangetroffen
Goednummer : PL1300-2018013448-5517901
SIN : AAJZ9146NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bordje 8
Goednummer : PL1300-2018013448-5517903
SIN : AAJZ9142NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bordje 4
Goednummer : PL1300-2018013448-5517905
SIN : AAJZ9143NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bordje 5
Goednummer : PL1300-2018013448-5517906
SIN : AAJZ9151NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bordje 13
Goednummer : PL1300-2018013448-5517908
SIN : AAJZ9148NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bordje 10
Goednummer : PL1300-2018013448-5517910
SIN : AAJZ9147NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bordje 9
Goednummer : PL1300-2018013448-5517911
SIN : AAJZ9135NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls door speurhond gevonden
Goednummer : PL1300-2018013448-5517912
SIN : AAJZ9139NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bij bordje 2
Goednummer : PL1300-2018013448-5517913
SIN : AAJZ9136NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls door speurhond
Goednummer : PL1300-2018013448-5517917
SIN : AAJZ9144NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bordje 6
Goednummer : PL1300-2018013448-5517918
SIN : AAJZ9138NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bordje 1
Goednummer : PL1300-2018013448-5517919
SIN : AAJZ9140NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Huls bordje 3
Goednummer : PL1300-2018013448-5517920
SIN : AAJZ9149NL
Munitie : Munitie (Huls)
Land : Nederland
Bijzonderheden : kogel bordje 11
Goednummer : PL1300-2018013448-5517923
SIN : AAJZ9155NL
Munitie : Munitie (Projectiel)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Fragment/kogeldeel bordje 17
Goednummer : PL1300-2018013448-5517926
SIN : AAJZ9153NL
Munitie : Munitie (Projectiel)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Fragment/kogeldeel bordje 15
Goednummer : PL1300-2018013448-5517928
SIN : AAJZ9152NL
Munitie : Munitie (Projectiel)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Kogel bordje 14
Goednummer : PL1300-2018013448-5517930
SIN : AAJZ9154NL
Munitie : Munitie (Projectiel)
Land : Nederland
Bijzonderheden : Kogel bordje 16
Uit het door ons uitgevoerde onderzoek hebben wij geïnterpreteerd dat 14 hulzen zijn aangetroffen, hetgeen zou kunnen passen bij minimaal 14 keer schieten.
5. Een proces-verbaal van relaas van 19 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-215 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Uit onderzoek naar de plaats delict in het onderzoek 13Afleider, Maarsenhof ter hoogte van perceel […] , en de plaats delict in het onderzoek 13Itasca, Maarsenhof ter hoogte van perceel […] , blijkt dat deze twee plaatsen delict hemelsbreed 200 meter uit elkaar liggen. Door de bebouwing is het uitgesloten dat de in beslag genomen en onderzochte hulzen van de ene plaats delict op de andere plaats delict terecht zijn gekomen.
6. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 19 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 19 januari 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 18 januari 2018 was ik bij mijn nicht op Maarsenhof in Amsterdam. Om een uur of zeven in de avond kreeg ik honger. Ik ben via het Abcouderpad naar winkelcentrum Holendrecht gelopen. Voordat ik daar naar de snackbar ging, stond ik nog even te praten met wat jongens uit de buurt. Deze jongens stonden voor het bokscentrum van [betrokkene 1] . Hierna ben ik naar de snackbar gegaan. Met de bestelling ben ik de snackbar uitgelopen en heb ik nog even staan praten met eerdergenoemde jongens; weer voor de boksschool. Ik ben via dezelfde route terug gelopen naar Maarsenhof. Onder de woningen van Maarsenhof is een voetgangerstunneltje, als je door dit tunneltje loopt, kom je op Maarsenhof. Ik was net onder dit tunneltje door gelopen toen ik een knal hoorde. Ik draaide me om en ik zag een jongeman met een vuurwapen op mij gericht. Ik zag dat deze man een tenger postuur had. Ik schat zijn lengte op 1.75 tot 1.80 meter. Ik schat dat de man op een meter bij mij vandaan stond. Ik hoorde nog meer knallen. Ik voelde dat ik in mijn benen, arm en buikstreek werd geraakt: Ik viel op de grond en begon te schreeuwen. Mijn pet is ook op de grond gevallen. Ik zag de dader wegrennen in de richting van de parkeerplaats. Hij had een zwarte jas aan. Hij had zijn jas helemaal dicht tot aan de onderkant van zijn gezicht. Hij had ook een pet op en een capuchon die hij helemaal had dicht gemaakt. Hij had een licht getinte huidskleur. Het vuurwapen was zwart. Ik had niet het idee dat ik werd gevolgd. De mobiele telefoon van het merk Samsung, die naast mij op straat is gevonden, is van mij.
7. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 9 februari 2018 omstreeks 22.36 uur vond er een schietpartij plaats op het Maarsenhof te Amsterdam naast het portiek waarin huisnummer […] is gelegen. Een van de verdachten, [verdachte] , werd enkele uren na de schietpartij (het hof: op 10 februari 2018) aangehouden door een arrestatieteam. De volgende telefoons zijn in beslag genomen om de waarheidsvinding te dienen:
Een iPhone 6 met goednummer 5528802; inbeslaggenomen onder de aangehouden verdachte [verdachte] .
Een iPhone met goednummer 5528978; inbeslaggenomen bij doorzoeking op de [a-straat 1] te [plaats] .
Tijdens het opnemen van de verklaring van [slachtoffer 2] is zijn telefoon in beslag genomen: een Huawei gsm met goednummer 5528799.
8. Een proces-verbaal van bevindingen uitlezen chatgesprekken telefoon [betrokkene 2] van 21 februari 2018 inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 8] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 9 februari 2018 heeft een vuurwapenincident plaatsgevonden op het Maarssenhof te Amsterdam. Gedurende het onderzoek naar de toedracht hiervan is de volgende mobiele telefoon inbeslaggenomen:
Merk : Apple iPhone 6
Itemnummer : 5528779
Telefoonnummer :+ [telefoonnummer 1]
Deze iPhone 6 behoort bij [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] -1993.
Op 19 februari 2018 heeft digitaal onderzoek plaatsgevonden in de WhatsApp chatlogs van de iPhone van [betrokkene 2] . Hier is te zien dat op 9 februari 2018 vanaf 19:34 uur opvallend veel chatverkeer was tussen het mobiele nummer van [betrokkene 2] en een ander telefoonnummer te weten: + [telefoonnummer 2] . Dit telefoonnummer behoort bij een iPhone 6 met goednummer 5528802. Deze telefoon is inbeslaggenomen onder de aangehouden verdachte [verdachte] . Het telefoonnummer van [verdachte] is opgeslagen als telefooncontact “My love” in de Iphone 6 van [betrokkene 2] .
Bijlage A: ‘Extraction Report chat [betrokkene 2] en [verdachte] ’.
Participants:
[telefoonnummer 1] @s.whatsapp.net
Mylove [telefoonnummer 2] @s.whatsapp.net
Ten aanzien van het in zaak A tenlastegelegde (onderzoek 13Afleider):
9. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 18 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 9] en [verbalisant 10] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten of één van hen:
Op 18 januari 2018 omstreeks 19:05 uur kregen wij via de portofoon de melding van de dienstdoende centralist van het Operationeel Centrum te Amsterdam om te gaan naar het Maarsenhof te Amsterdam. Daar zouden diverse personen hebben gemeld zijn dat er schoten gehoord zijn. Wij zijn direct ter plaatse gegaan en kwamen als eersten aan op de plaats delict.
Wij zagen dat een persoon op de grond lag die later bleek te zijn genaamd: [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] 1976 te [geboorteplaats] . Wij zijn direct naar [slachtoffer 1] gegaan en hebben daar de eerste levensreddende handelingen uitgevoerd. Wij zagen en hoorden dat [slachtoffer 1] aanspreekbaar was en reageerde op onze aanwezigheid. Ik, verbalisant [verbalisant 10] , vroeg aan [slachtoffer 1] waar hij geraakt was. Ik hoorde [slachtoffer 1] zeggen dat hij in zijn buik, been en arm geraakt was. Wij zagen op de aangegeven plekken diverse schotwonden. De schotwonden waren klein. Wij zagen dat uit de schotwond bij de lies een pulserende stroom bloed kwam. Wij hebben direct met een schaar de kleding verwijderd en drukverband aangelegd om het bloeden te stelpen. Vervolgens hebben wij de overige kleding losgemaakt om te kijken of er nog meer verwondingen waren die verbonden moesten worden. Wij zagen op het linker bovenbeen van [slachtoffer 1] ronde verwondingen, waarvan het aannemelijk was dat dit ook schotwonden betrof. Wij zagen dat uit deze wonden weinig tot geen bloed kwam. [slachtoffer 1] gaf aan dat hij ook veel pijn had aan zijn linker arm. Ik, verbalisant [verbalisant 11] , heb de mouw van [slachtoffer 1] open geknipt en zag op zijn linkerarm twee ronde verwondingen waarvan het aannemelijk was dat dit ook schotwonden betrof. Ik zag dat er een pulserende stroom bloed uit de arm kwam en heb direct een verband aangelegd om het bloeden te stoppen.
Nadat de ambulance en het mobiele medisch team ter plaatse waren gekomen, zagen wij dat zij de zorg over [slachtoffer 1] namen. Wij hoorden na enkele minuten van het ambulancepersoneel dat [slachtoffer 1] direct geschept moest worden en met spoed naar het ziekenhuis gebracht moest worden. Hierop ben ik, verbalisant [verbalisant 10] , met de ambulance meegereden naar het AMC te Amsterdam.
Nadat de ambulance en het overige medische personeel vertrokken waren, is een afzetting gecreëerd en heb ik, verbalisant [verbalisant 9] , gezocht naar eventuele sporen op het plaats delict. Ik zag op de grond in de nabijheid van waar [slachtoffer 1] had gelegen diverse kogelhulzen. Ik heb deze hulzen afgedekt met de daarvoor beschikbare middelen.
10. Een geschrift, te weten een e-mail van 14 december 2018, opgesteld door revalidatiearts [betrokkene 3] , werkzaam bij het Amsterdam UMC, locatie AMC (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Datum: 14 december 2018
Patiënt: [slachtoffer 1] , geboorte datum [geboortedatum] -1976.
De patiënt werd gezien op 14-12-2018 op de polikliniek revalidatiegeneeskunde van het AMC, ter afronding van de poliklinische revalidatiebehandeling (PRB).
Medische diagnose.
Multipele verwondingen na schietpartij op 18-01-2018:
- graad 3 leverlaceratie
- multipele perforaties van de darmen, hechten
- letsels non-dominante linkerarm:
- comminutieve distale humerusfractuur, ORIF nalolecranonosteotomie op 25-01-2018; vervolgens Masquelet fase 2 bij osteomyelitis ulna/olecranon links op 09-08-2018, waarbij de PMMA spacer is verwijderd en bonegrafts zijn achtergelaten
- proximale radiusfractuur, ORIF
- fracturen van metacarpale 2 en 3, fix ex op 01-02-2018
- multipele schotwonden van bovenbeen rechts en scrotum, conservatief.
11. Een proces-verbaal optreden plaats delict van 19 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 13] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 18 januari 2018 omstreeks 19:15 uur kregen wij telefonisch het verzoek te gaan naar het Maarsenhof te Amsterdam Zuidoost. Daar zou ter hoogte van perceel […] een schietpartij hebben plaatsgevonden. Hierbij was één persoon gewond geraakt. Wij zijn naar de plaats delict gegaan. Omstreeks 19:45 uur kwamen wij op de plaats delict.
Nadat het onderzoek op de plaats delict door Forensische Opsporing was afgerond heb ik, verbalisant [verbalisant 12] , een onderzoek ingesteld op het Abcouderpad. Ik zag dat er een wit plastic zakje lag. Ik heb dit zakje geopend en zag dat er in een verpakking patat zat.
Getuigen hebben gezien dat de verdachte wegrende dan wel weg liep in de richting van de parkeerplaats die gelegen is aan het Maarsenhof.
12. Een proces-verbaal van bevindingen van 22 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 15] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 21 januari 2018 bevonden wij ons in het Academisch Medisch Centrum op de Meibergdreef 9 te Amsterdam. Omstreeks 19.00 uur hebben wij twee kogels inbeslaggenomen die na het schietincident operatief waren verwijderd uit het lichaam van [slachtoffer 1] .
13. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 18 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 16] en [verbalisant 17] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 januari 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 4]:
Vanavond 18 januari 2018 rond 19.00 uur zat ik op het balkon (het hof begrijpt in verband met de mededeling van een verbalisant bij foto’s die vanaf het balkon van deze getuige zijn gemaakt (…): van zijn woning gelegen aan het Maarsenhof). Ik woon op de tweede verdieping. Het licht in de keuken was uit. Ik hoorde ineens knallen. Het klonk als een machinegeweer. Ik weet niet hoeveel knallen ik hoorde, maar het waren er veel. Ik zag dat er een man stond en dat hij een vuurwapen had en ik zag dat hij schoot. Ik zag iemand op de grond vallen. Ik kon het slachtoffer niet goed zien, maar ik zag wel dat het slachtoffer in elkaar zakte. Ik zag dat de ander door bleef schieten. Ik zag dat hij zich omdraaide en weg liep in de richting van de parkeerplaats. Toen hij bij de lantaarnpaal liep, liep hij mijn kant op en ik kon zien wat hij aan had. Het viel mij op dat hij rustig liep. Heel cool en relaxed. Ik kan de schutter als volgt omschrijven: Surinaams licht getint; ongeveer 1.78 meter lang; normaal postuur; normale loop en hij droeg geen bril.
Hij droeg een grijze hoody en een zwarte broek. Ik zag dat hij een capuchon op had. Ik zag dat hij het wapen in zijn rechterhand hield. Ik heb op internet gezocht wat voor soort wapen het was, dat was zoiets als dit machinegeweer (de getuige heeft een foto aan de verbalisanten getoond op zijn telefoon). Ik zag dat hij naar de parkeerplaats liep. Waar het slachtoffer is gevonden, is hij neergeschoten. Ik dacht: die is dood; het was van zo dichtbij.
14. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 22 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 18] en [verbalisant 19] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 22 januari 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 5]:
Wij vroegen de getuige wat zij heeft waargenomen van het schietincident op 18 januari 2018 omstreeks 19:00 uur op het Maarssenhof te Amsterdam.
Ik stond op de begane grond vlakbij het raam toen ik vijf schoten hoorde. Dit begon om 19.00 uur; ik keek op dat moment op de klok. Ik schoof meteen de gordijnen opzij en zag de schutter voorbij rennen. Ik denk op een afstand van een meter of vijf. Hij liep vlak voor mijn raam langs. Hij had een normaal postuur, ik denk dat hij 1.78 meter lang was, hij had een getinte huidskleur. Hij droeg een grijze hoody en had de capuchon over zijn hoofd getrokken waardoor zijn gezicht niet zichtbaar was. Hij had een donkerblauwe spijkerbroek aan. Het slachtoffer lag op de grond voor de woning van mijn buren; hij lag te creperen van de pijn. Toen ik naar buiten kwam, zag ik de schutter nog even staan nakijken naar het slachtoffer. Daarna rende hij heel snel weg in de richting van de parkeerplaats. Ik zag dat hij een vuurwapen in zijn hand had. Toen ik met een paar buren bij het slachtoffer stond hoorde ik hem schreeuwen van de pijn.
15. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 18 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 17] en [verbalisant 16] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 januari 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 6]:
Ik was vanavond, 18 januari 2018, thuis. Ik woon op de derde woonlaag. Ik stond in de woonkamer, ik hoorde een knal. Ik hoorde nog een knal en ben ik naar het raam gegaan in de woonkamer. Toen ik het gordijn openmaakte hoorde ik tussen de vier en vijf keer poef, een knal. Ik dacht: dit klinkt anders dan vuurwerk. Het waren hardere, diepere knallen. Ik zag iemand wegrennen in de richting van de parkeerplaats, naar rechts. Ik zag links iemand staan en ik hoorde hem schreeuwen ahhhh. Ik zag dat hij in elkaar zakte naast de put. Ik heb hem alleen op die plek gezien. Ik hoorde dat hij zei help en ik heb toen meteen de politie gebeld, ik zie nu dat ik om 19.05 uur gebeld heb. Alles is vlak daarvoor gebeurd. Degene die wegrende kan ik als volgt omschrijven: een man, licht getint met een normaal postuur; de jas was grijs van kleur, lichtgrijs. Hij had een capuchon op. Het slachtoffer komt me bekend voor, ik denk uit de buurt.
16. Een proces-verbaal van bevindingen van 25 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Bij bevraging via het Integrale Bevragingssysteem zag ik dat [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] , een bijnaam/roepnaam zou hebben die luidt: [verdachte] . Bij de signalementskenmerken die bij deze [verdachte] waren vermeld zag ik: Lengte: 1.83 meter, rechtshandig, baardje/sik/snor.
17. Een proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 20] en [verbalisant 19] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten of één van hen:
Op 30 maart 2018 is een fotoselectie van acht foto’s van verschillende personen getoond aan [slachtoffer 1] .
De persoon afgebeeld op foto nummer 4 betreft:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 in [geboorteplaats] , Suriname, woonadres [a-straat 1] [plaats] .
18. Een proces-verbaal van verhoor aangever van 30 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 20] en [verbalisant 19] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 30 maart 2018 tegenover de verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer 1]:
Op 18 januari 2018 ben ik rond 18:30 uur vanaf het Maarsenhof in Amsterdam naar het Holendrechtplein gelopen. Op het Holendrechtplein zag ik een aantal mij bekende jongens staan, onder meer [betrokkene 7] . Ik heb de jongens met een boks begroet en even met hen gesproken. Daarna ben ik doorgelopen naar de snackbar. Na mijn bezoek aan de snackbar ben ik teruggelopen in de richting van het Maarsenhof. Ter hoogte van de rotishop stonden nog steeds jongens. Ik heb toen weer met de jongens gesproken, voornamelijk met [betrokkene 7] gesproken. Ik besefte achteraf dat [verdachte] toen niet meer bij het groepje stond.
Daarna ben ik doorgelopen in de richting van het Maarsenhof.
U heeft mij eerder vandaag foto’s getoond. Van deze foto’s heb ik foto 4 herkend. [verdachte] zag er op 18 januari 2018 gelijkend uit als op foto vier. Alleen zijn haar was op dat moment iets korter. Ik kan hem omschrijven als licht getint met een snorretje. Ik heb hem vaker gezien onder hetzelfde viaduct. Dan stond hij ook met de jongens uit de buurt.
19. Een geschrift, te weten een rapport ‘Munitieonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Amsterdam op 18 januari 2018 van het Nederlands Forensisch Instituut van 7 maart 2018, opgemaakt door NFI-deskundige wapens en munitie W. Kerkhoff (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Tabel 1 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN | Omschrijving SVO’s zoals op aanvraag |
AAJZ9134NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9135NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9136NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9137NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9138NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9139NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9140NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9142NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9143NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9144NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9146NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9147NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9148NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9149NL | Munitie (Projectiel) |
AAJZ9151NL | Munitie (Huls) |
AAJZ9152NL | Munitie (Projectiel) |
AAJZ9153NL | Munitie (Projectiel) |
AAJZ9154NL | Munitie (Projectiel) |
AAJZ9155NL | Munitie (Projectiel) |
AALG4008NL | Munitie (Projectiel) |
Tabel 2 Overzicht te onderzoeken materiaal
SIN | Omschrijving SVO’s zoals op aanvraag |
AALG5582NL | projectiel uit lichaam slachtoffer |
Conclusie
Vraag 1: Zijn de verschoten munitiedelen afkomstig uit één of meer vuurwapen(s)?
Hulzen
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de hulzen zijn verschoten met één vuurwapen.
Voor de verschillende hulzenparen die te combineren zijn binnen de veertien hulzen [AAJZ9134NL t/m -40NL, -42NL, -43NL, -44NL,-46NL, -47NL, -48NL en -51NL], kaliber 7,65mm Browning, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 1: De hulzen zijn verschoten met één en hetzelfde vuurwapen.
Hypothese 2: De hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend huisonderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 waar is, dan wanneer hypothese 2 waar is.
Kogels
Er zijn aanwijzingen gevonden dat de kogels zijn afgevuurd uit één loop. Voor de verschillende kogelparen die te combineren zijn binnen de kogels AAJZ9149NL, -52NL, AALG4008NL-01, AALG4008NL-02 en -5008NL en kogelmanteldelen AAJZ9153NL en -55NL, kaliber 7,65mm Browning, zijn de volgende hypothesen beschouwd:
Hypothese 3: De kogels zijn afgevuurd uit één en dezelfde loop.
Hypothese 4: De kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn voor de kogels AAJZ9149NL, -52NL, AALG4008NL-01, AALG4008-02 en -5008NL zeer veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
De bevindingen van het vergelijkend kogelonderzoek zijn voor de kogel AAJZ9154NL en de kogelmanteldelen AAJZ9153NL en -55NL met betrekking tot de bovengenoemde kogels veel waarschijnlijker wanneer hypothese 3 waar is, dan wanneer hypothese 4 waar is.
Vraag 2: Wat is het soort en merk van het (de) gebruikte vuurwapen(s)?
De hulzen AAJZ9134NL t/m -40NL, -42NL, -43NL, -44NL, -46NL, -47NL, -48NL en -51NL zijn vermoedelijk verschoten met een (semi)automatisch werkend machinepistool van het kaliber 7,65mm Browning, type Skorpion. De afvuursporen in de kogels AAJZ9149NL, -52NL, -53NL, -54NL, -55NL, AALG4008NL en 05582NL passen eveneens bij dit vuurwapen.
20. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 21] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 8 februari 2018 heb ik de camerabeelden uitgekeken naar aanleiding van een schietpartij op 18 januari 2018. De collega van het bureau districtsrecherche Oost toonde mij bewegende beelden van een camera die beelden had opgenomen op het Holendrechtplein te Amsterdam.
Op het moment dat de camera op 18-1-2018 om 19:24 uur (zie bewijsmiddel 21: de werkelijke tijd is dan 18:20 uur) in beeld bracht, herkende ik een man die in het beeld langs liep. Ik zag hem aan komen lopen vanaf café [A] , gaande in de richting van de onderdoorgang van de Holendrechtdreef. Ik herkende de man voor 100% als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] in Suriname. Ik herkende hem aan zijn manier van lopen; het loopje van [verdachte] is relaxed te noemen. Hij verplaatst zich regelmatig als ik met mijn politiemotor naar de groep hangende mannen rijd op het Holendrechtplein, om bijvoorbeeld een praatje te maken of iemand aan te spreken. Verder heb ik [verdachte] met zeer grote regelmaat gedurende de afgelopen vijf jaar zien lopen door voornamelijk het gebied van Holendrecht. Het laatste contact wat ik met [verdachte] had is ongeveer 3 weken terug. Ik was toen in gesprek met [betrokkene 7] . Ik zag dat [verdachte] bij het gesprek kwam staan.
21. Een proces-verbaal van bevindingen ‘Camerabeelden Holendrechtplein periode 18:30 uur tot kort voor schietincident’ van 5 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 19] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Ten behoeve van het onderzoek 13Afleider zijn camerabeelden opgevraagd van camera’s op en rond het Holendrechtplein. Een groot deel van de camera’s wordt beheerd door de politie vanuit de Centrale Camera Toezicht Ruimte (CCTR). Daarnaast zijn ook relevante camerabeelden opgevraagd van camera’s van [B] , café [A] , en boksschool ‘ [C] ’.
Collega’s die in de buurt werken en veel met die personen te maken hebben, hebben twee mannen die bij de groep onder het viaduct staan zijn geïdentificeerd. De eerste persoon is [betrokkene 7] , geboren op [geboortedatum] -1981 te [geboorteplaats] . De tweede persoon is [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1993 te [geboorteplaats] . De collega’s hebben hen geïdentificeerd aan de hand van de bijgevoegde afbeelding. Het tijdstip in het beeld klopt niet en is in werkelijkheid 1 uur en 4 minuten eerder, namelijk ongeveer 18:20 uur.
Ik zie op de beelden dat [slachtoffer 1] om 18:35:06 uur arriveert bij het viaduct en zich aansluit bij [betrokkene 7] , die daar al met een ander stond. Ik zie dat [slachtoffer 1] om 18:38:56 uur daar weggaat en in de richting van de snackbar loopt en dat hij de snackbar betreedt om 18:39:39 uur. Ik zie dat [slachtoffer 1] om 18:45:13 uur de snackbar verlaat, in de richting loopt van het viaduct, waar hij weer met [betrokkene 7] gaat praten. Ik zie dat [slachtoffer 1] daar wegloopt om 19:01:54 uur in de richting van de (latere) plaats delict. De gegevens uit deze alinea zijn gebruikt in de tijdlijn van de gebeurtenissen op 18 januari 2018, zie pagina 19 van het arrest.
22. Een proces-verbaal van bevindingen van 3 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-450 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Het telefoonnummer [telefoonnummer 3] is in gebruik bij [verdachte] . Uit het gekoppelde IMEI-nummer aan het telefoonnummer [telefoonnummer 3] blijkt dat dit nummer zich dan bevindt in een eenvoudig Alcatel toestel waarmee alleen gebeld en sms-berichten verstuurd kunnen worden. Dit toestel is in het onderzoek 13Itasca in beslag genomen.
Historische verkeersgegevens van telefoonnummers van de verdachte ( [telefoonnummer 3] en [telefoonnummer 2] ), [betrokkene 7] ( [telefoonnummer 4] ) en [betrokkene 2] ( [telefoonnummer 1] ) zijn opgevraagd bij telecomproviders. Daarnaast zijn bij Viales de Historische gegevens opgevraagd omtrent het kenteken [kenteken] , een Kia in gebruik bij [betrokkene 2] . De verbalisant heeft deze gegevens in een tijdlijn weergegeven. Het hof combineert een aantal van deze bevindingen in de hierna (onder randnummer 28) weer te geven tijdlijn.
23. Een proces-verbaal van bevindingen ‘Doorzoeking [a-straat 1] [plaats] ’ van 11 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 22] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 10 februari 2018 werd binnengetreden in de woning [a-straat 1] te [plaats] . Tijdens de doorzoeking werd in de woonkamer op de salontafel een mobiele telefoon van het merk Alcatel inbeslaggenomen voor onderzoek.
24. Een proces-verbaal van bevindingen van 1 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 23] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 18 januari 2018 omstreeks 19.00 uur bevond ik mij in uniform gekleed en met surveillance dienst belast op de openbare weg in Amsterdam. Ik hoorde van het operationeel centrum dat er geschoten was op het Maarsenhof in Amsterdam Zuid-Oost. Ik ben in de richting van het Holendrechtplein gereden. Ik zag daar een man staan die later bleek te zijn genaamd: [betrokkene 7] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] . Ik zag [betrokkene 7] staan onder het viaduct, naast café [A] op het Holendrechtplein te Amsterdam. Ik keek [betrokkene 7] aan. Ik zag dat [betrokkene 7] mijn blik probeerde te ontwijken. Ik zag dat [betrokkene 7] mij groette met een vinger en vervolgens wegkeek. Dit is niet het gedrag wat ik gewend was van [betrokkene 7] . Daarom ben ik uitgestapt om een praatje te maken met hem. Toen ik bij hem arriveerde vroeg ik hoe het ging met hem. Ik zag dat hij zenuwachtig om zich heen keek en knikte naar personen die op een afstand van ongeveer 5 meter van hem vandaan stonden. Ik zag dat deze personen bij ons kwamen staan. Ik hoorde [betrokkene 7] zeggen: Ik weet wat er gebeurd is. Dit was voordat ik kon zeggen dat er net geschoten was op het Maarsenhof. Ik hoorde [betrokkene 7] zeggen: Ik weet verder van niks! Wat kom je hier bij mij doen? Moet ik nu gaan opletten ofzo? Ik zag dat [betrokkene 7] zijn lichaam van mij afdraaide en probeerde weg te lopen. [betrokkene 7] kwam zenuwachtig op mij over. Hij kon slecht stilstaan.
25. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 24] en T-601 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 mei 2018 tegenover de verbalisanten (V) afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (A):
V: Wie is [betrokkene 7] ?
A: [betrokkene 7] ? Geen idee. Misschien een andere naam?
V: Wie is [betrokkene 8] ?
A: Dat is een vriendin van [verdachte] , een kennis/vriendin, ze kennen elkaar al jaren.
V: Weet je nu ook wie [betrokkene 7] is?
A: Nee?
V: Dat is haar man.
A: O, maar ik ken hem niet als [betrokkene 7] . Hij heeft gouden tanden en daar omschrijf ik hem aan.
V: Dat zijn vrienden van [verdachte] ?
A: Vrienden, kennissen, ze kennen elkaar al heel lang.
V: We tonen de foto van het grote wapen nog eens. (Opmerking hof: uit de bij het proces-verbaal van verhoor gevoegde foto’s blijkt dat de foto op pagina (…) aan [betrokkene 2] is getoond, waarop iemand met de linkerhand een vuurwapen, Kalashnikov, vasthoudt.)
A: Ja, ik herken het, dat is mijn schuur. Ik schrik daar van, dat is iets wat op mijn terrein gebeurt.
V: Hebben anderen dan de personen uit jouw huishouden toegang tot deze schuur?
A: Nee.
26. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 9 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 24] en T-601 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 9 mei 2018 tegenover de verbalisanten (V) afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (A):
V: Hoe kom je aan het telefoonnummer van [betrokkene 7] ?
A: [verdachte] zei dat ik naar dat nummer kan bellen als ik [verdachte] niet kan bereiken als ik hem moet ophalen.
27. De eigen waarneming van het hof gedaan bij het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 1 maart 2022.
Deze eigen waarneming houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Op de beelden is te zien dat er om 18:30 uur mensen onder het viaduct staan. Ook is op de beelden een persoon duidelijk te volgen: om 18:35 uur komt hij aan bij het viaduct en gaat staan bij een persoon die door de politie als [betrokkene 7] is aangeduid. Daarna loopt hij naar de snackbar, gaat daar om 18:39 uur naar binnen en komt om 18:45 uur weer naar buiten.
[Deze waarnemingen hebben betrekking op de in het dossier gevoegde beelden van de CCTR- camera Holendrechtplein, welke blijkens het onder bewijsmiddel 21 genoemde proces-verbaal zijn opgenomen op 18 januari 2018. De waarnemingen zijn gedaan aan de hand van de beelden vanaf 18:30 uur].
28. Een geschrift, te weten een ‘Tijdlijn van 18 januari 2018’ zoals opgenomen in dit arrest.
Deze tijdlijn bevat een samenvatting in chronologische volgorde van de onder 15, 21, 22, 24 en 29 genoemde bewijsmiddelen.
Tijdstip 18-01-2018 | Gebeurtenis | Camerabeelden |
16:32 | De telefoon van de verdachte *7360 straalt Cell ID [plaats] aan.1. | |
17:03 | De Kia van [betrokkene 2] rijdt vanaf de A2 naar de Meibergdreef.2. | |
17:15/18:00 | De telefoons van de volgende personen maken gebruik van zendmast Meibergdreef 9 die onder meer het viaduct bij het Holendrechtplein bestrijkt: die van de verdachte om 17:50 uur, van [betrokkene 7] om 18:11 uur en van [slachtoffer 1] om 17:28 uur.3. | |
17:44 | [betrokkene 7] , die op de beelden is herkend door een verbalisant, passeert café [A] .4.Hij is gekleed in een donkere jas, donkere schoenen, lichtgrijze trainingsbroek en dito capuchon.5. | Camera van café [A] |
18:20 | V>M: Wbj (waar ben je?) M>V: rij nu weg van geib (het hof: waarschijnlijk wordt bedoeld: Gein) we zijn klaar.6. Dit bericht staat in de telefoon van [betrokkene 2] , maar niet in de telefoon van de verdachte.7. | |
18:20 | De verdachte, die op de beelden is herkend door een verbalisant, passeert café [A] in de richting van het viaduct; hij draagt donkere kleding; zijn broek is iets donkerder dan zijn jas; hij draagt een pet met een donkere klep en spierwitte schoenen.8. | Camera van café [A]9. |
18:30 | Mannen staan onder het viaduct.10. | Waarneming hof (CCTR Holendrechtplein)11. |
18:35:06 | [slachtoffer 1] komt aan bij het viaduct, hij gaat staan bij een aantal personen, onder wie [betrokkene 7] .12.Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel. | Waarneming hof (CCTR Holendrechtplein) |
18:39:39 | [slachtoffer 1] gaat de snackbar binnen.13.Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel. | Waarneming hof (CCTR Holendrechtplein) |
18:45:13 | [slachtoffer 1] komt uit de snackbar, loopt naar het viaduct en praat daar met [betrokkene 7] . Terwijl hij een wit voorwerp in zijn hand houdt.14. Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel en het latere aantreffen van een witte plastic tas met daarin patat in de buurt van [slachtoffer 1] . | Waarneming hof (CCTR Holendrechtplein) |
19:00 | V>M: bel ff15. Dit bericht is niet terug te vinden in de telefoon van de verdachte, maar wel in die van [betrokkene 2] .16. | |
19:01:25 | [betrokkene 2] belt V, gesprek van 15 seconden. De telefoon van de verdachte is onder bereik van CELL ID Huntum 2 Amsterdam, die onder meer Maarsenhof bestrijkt. Dit gesprek is niet terug te vinden in de telefoon van [betrokkene 2] maar wel in die van de verdachte.17. | |
19:01:54 | [slachtoffer 1] loopt weg van het viaduct in de richting van Maarsenhof.18.Dit komt overeen met de verklaring van [slachtoffer 1] op dit onderdeel. | (CCTR Holendrechtplein) |
19:01:59 | [betrokkene 2] belt [betrokkene 7] ; gespreksduur van 6 seconden, kennelijk geen verbinding. De telefoon van [betrokkene 7] is onder bereik van CELL ID Meibergdreef 9.19. | |
19:02:10 | [betrokkene 7] staat onder het viaduct. Hij houdt een voorwerp voor zijn gezicht, dat zijn gezicht doet oplichten (opmerking verbalisanten: waarschijnlijk is dit een telefoon). Het hof acht deze vaststelling van de verbalisanten aannemelijk, gezien het hierop gevolgde telefonische contact tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 7] , in samenhang bezien met het feit dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij [betrokkene 7] op de heen- en terugweg onder het viaduct heeft gesproken en een verbalisant even later [betrokkene 7] heeft aangetroffen onder dat viaduct.20. | |
19:02:16 | [betrokkene 2] belt [betrokkene 7] een gesprek van 23 seconden. De telefoon van [betrokkene 7] is onder bereik van CELL ID Meibergdreef 9. Dit gesprek is niet aangetroffen op de telefoon van [betrokkene 2] .21. | |
19:03:21 | [betrokkene 7] belt de verdachte 1 seconde op diens Alcatel telefoon,22.die kennelijk is uitgeschakeld; het gesprek wordt doorgeschakeld naar de voicemail. De telefoon van [betrokkene 7] is onder bereik van CELL ID Meibergdreef 9.23. | |
19:05 | Getuige [betrokkene 6] belt 112 meteen na de schietpartij.24. | |
19:06 | De meldkamer van de politie krijgt een 112-melding over een schietpartij op Maarsenhof. | |
19:07:11 | V>M: 1e keer 32 seconden. 2e keer 21 seconden. Deze registraties zijn op beide toestellen aangetroffen.25. | |
Na 19 uur | Verbalisant [verbalisant 23] , gaat naar het Holendrechtplein en ziet [betrokkene 7] onder het viaduct staan. Hij constateert dat [betrokkene 7] zenuwachtig om zich heen kijkt. De verbalisant heeft [betrokkene 7] niets over de schietpartij verteld. [betrokkene 7] zegt: “Ik weet wat er is gebeurd. Ik weet verder van niks. Wat kom je hier bij mij doen? Moet ik nu gaan opletten of zo?”26. | |
19:09 | V>M app: bel. Aangetroffen in het toestel van [betrokkene 2] , maar niet in toestel van de verdachte. V belt M daarop 12 seconden.27. | |
19:11 | M > V, 0 seconde: geen gesprek. Hierna stopt het telefooncontact tussen [betrokkene 2] en de verdachte. Opmerking verbalisant: dit kan betekenen dat ze vanaf dat moment samen waren.28. | |
19:14 | De Kia van [betrokkene 2] rijdt op de afrit van Gooiseweg naar de A9 (Gaasperdammerweg) in de richting van de A2 in Amsterdam. Deze locatie ligt op de route van Maarsenhof naar [plaats] .29. | |
19:15:46 19:16:15 | De telefoon van [betrokkene 2] belt [betrokkene 7] . 1e keer 16 sec 2e keer 30 sec.30. | |
19:35 | Met de telefoon van de verdachte wordt op internet meermalen de sites Crimesite en AT5 bezocht.31. | |
19:48:02 | De telefoon van de verdachte is onder bereik van Cell ID Schaepmanstraat 9 Halfweg; hij is dan mogelijk in [plaats] .32. | |
19:51:17 | Met de telefoon van de verdachte wordt op Google gezocht naar Crimesite en deze wordt geopend.33. | |
20:56:47 20:56:21 | Met de telefoon van [betrokkene 2] wordt op Google gezocht naar AT5 nieuws vandaag. De site van het AT5 nieuws is geopend.34. | |
20:57:22 20:57:54 | [betrokkene 2] stuurt een app aan [betrokkene 9] (een zus van de verdachte): Stuur is die link, ja we rijden nu. [betrokkene 9] : welke link?35. | |
20:57:57 | Op de telefoon van [betrokkene 2] staat het bericht open van de website van AT5: Gewonde bij schietpartij in woonwijk Zuidoost: politie zoekt schutter.36. | |
20:57 en 20:58 | [betrokkene 9] >M; Die adres bedoel je? Of van AT5?37. | |
20:59 | M> [betrokkene 9] : heb al.38. | |
22:02 | De Kia van [betrokkene 2] wordt geregistreerd op de oprit A10- Oost, komend vanaf de Gooiseweg en gaande in de richting van A10 Zuid.39. | |
22:10 22:15 | De Kia van [betrokkene 2] wordt geregistreerd op de Jan van Galenstraat, 75 meter na de A10 West gaande in de richting van de Slotermeerlaan Amsterdam, (opmerking verbalisant: tijdens druk verkeer logische route om naar [plaats] te rijden). De telefoon van [betrokkene 2] gebruikt internet en maakt gebruik van CELL ID’s op de route van de Jan van Galenstraat in Amsterdam naar [plaats] .40. | |
22:47:21 | Op de telefoon van de verdachte staat een bericht open van Crimesite: gewonde na schietpartij in Amsterdam ZO. Een man is naar het ziekenhuis vervoerd.41. | |
22:52:51 22:55:53 | Op de telefoon van de verdachte staat een bericht open van AT5: Gewonde bij schietpartij in woonwijk Zuidoost: politie zoekt schutter.42. |
29. Een proces-verbaal van bevindingen van 13 september 2018 inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-393 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant.
Op 10 februari 2018 te 01:30 uur werd [verdachte] aangehouden voor de schietpartij op het Maarsenhof (13Itasca). Bij de aanhouding van [verdachte] werd zijn GSM, een iPhone 6s, in beslag genomen onder goednummer 5528802. Tevens werd de GSM van [betrokkene 2] , een iPhone 6s, in beslag genomen onder goednummer 5528799. De data uit deze telefoons zijn veiliggesteld en onderzocht.
Resumé van het overzicht:
Rond 19:00 uur zijn 3 Whatsapp-berichten geregistreerd waarvan niet is weergegeven of deze zijn verstuurd of ontvangen door het toestel van [verdachte] . Opvallend hieraan is dat deze niet meer te zien zijn in de standaard uitgelezen data van de telefoon van [verdachte] . Deze Whatsapp-berichten zijn echter nog wel te zien in de ChatSearch database. Het lijkt er daarom op dat deze door de gebruiker zijn verwijderd.
Om 18:20 uur zond het toestel van [verdachte] een bericht aan het toestel van [betrokkene 2] met de vraag waar zij is. Hierop stuurt het toestel van [betrokkene 2] een bericht aan het toestel van [verdachte] waarin staat dat zij klaar is en wegrijdt uit Geib (vermoedelijk een typefout, mogelijk bedoelt zij Gein). Deze conversatie is nog wel terug te lezen in de telefoon van [betrokkene 2] , maar niet meer in de telefoon van [verdachte] . Het lijkt er daarom op dat deze door de gebruiker zijn verwijderd.
Om 19:00 uur stuurt het toestel van [verdachte] een bericht aan het toestel van [betrokkene 2] met de vraag of zij hem wilt bellen. Deze berichten zijn nog wel terug te vinden in de telefoon van [betrokkene 2] , maar niet meer in de telefoon van [verdachte] . Hierop belt het toestel van [betrokkene 2] om 19:01 uur naar het toestel van [verdachte] en vindt er een mogelijk telefonisch contact plaats van 15 seconden. Opvallend hieraan is dat dit gesprek wel terug te vinden is in de telefoon van [verdachte] , maar niet meer in de telefoon van [betrokkene 2] . Het lijkt er daarom op dat deze door de gebruiker zijn verwijderd.
Om 19:09 uur stuurt het toestel van [verdachte] een Whatsapp-bericht naar het toestel van [betrokkene 2] met de tekst: “Bel”. Dit bericht is wel terug te vinden op de telefoon van [betrokkene 2] , maar niet meer in de telefoon van [verdachte] .
Media
Op de iPhone 6s met goednummer 5528802 staan onder andere 6 filmpjes waarop wapens of munitie te zien zijn. Ook worden foto’s/Thumbnail van deze filmpjes op de iPhone aangetroffen. De filmpjes zijn gemaakt op 7 en 8 januari 2018. Tevens staan er nog een aantal foto’s van vuurwapens op de iPhone 6s.
Op filmpje IMG_0064.MOV is te zien dat een automatisch wapen tegen een gemetseld muurtje staat, met de loop op een betonnen vloer. Het wapen is voorzien van bontkleurige handvaten en een inklapkolf.
Op filmpje IMG_0065.MOV is te zien dat een automatisch wapen wordt vastgehouden door een persoon met zijn linkerhand. De nagel van de ringvinger is beschadigd, te zien is dat er een zwarte vlek zoals een bloeduitstorting onder de nagel en nagelriem zit. Ook is de nagel van de pink veel langer dan de andere nagels. Aan het einde van het filmpje is een gele shopper bag van Intertoys te zien en een zwart kinderloopfietsje met blauw zadel en spaken.
Herkenning Kalasjnikov
Het automatische vuurwapen op de tumbnail IMG_0064.MOV herken ik als een Kalasjnikov, omdat het wapen op deze tumbnail overeenkomt met het uiterlijk een Kalasjnikov.
Herkenning Skorpion
Het automatische vuurwapen op de hiervoor genoemde foto herken ik als een Skorpion, omdat het wapen op deze foto overeenkomt met het uiterlijk van een Skorpion op de volgende punten:
de vorm van de houtkleurige handgreep;
de kolf die bij ingeklapte houding over het wapen heen loopt;
de gebogen patroonhouder.
De opnamelocatie van genoemd filmpje IMG_0065.MOV is herkend. De achtergrond is herkend als de muur van het schuurtje aan de [a-straat 1] te [plaats] , dat naar aanleiding van het onderzoek 13Itasca is doorzocht op 10 februari 2018.
30. Een proces-verbaal van bevindingen van 11 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 25] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant.
In de vroege ochtend van 10 februari 2018 is in Amsterdam de verdachte [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] (Suriname), aangehouden. Bij de verdachte werd onder meer een mobiele telefoon van het type iPhone aangetroffen. Deze iPhone is inbeslaggenomen en onder itemnummer 5528802 geadministreerd. De inhoud van de telefoon is bekeken. Diverse fotografische afbeeldingen van vuurwapens werden aangetroffen. Op één van deze afbeeldingen is een hand te zien met een op een Kalashnikov gelijkend vuurwapen. Op de foto is te zien dat het wapen wordt vastgehouden met de linkerhand en dat deze linkerhand een lange pinknagel heeft en een bloeduitstortinkje onder de nagel van de ringvinger. Op 10 februari 2018 heb ik een collega van het cellencomplex Zuidoost, waar [verdachte] wordt opgehouden voor onderzoek, een foto laten maken van zijn handen. Daarop is zijn linkerhand te zien: de nagel van de pink is langer en op de nagel van de ringvinger is aan de bovenkant een donkere verkleuring zichtbaar.
31. Een geschrift, te weten een ‘Persoonsgebonden overzicht politie 365 Aanpak Top 600’ bijgewerkt op 7 februari 2018 door [verbalisant 26] (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Relevante politiemutaties:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] is op 29 januari 2018 te Amsterdam Sloterdijk aangehouden ter zake bezit vuurwapen.
32. Een proces-verbaal van bevindingen van 15 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 27] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 11 februari 2018 omstreeks 01.00 uur bevond ik mij in uniform gekleed en met arrestantentaken belast in het cellencomplex Zuid-Oost aan de Flierbosdreef 27 te Amsterdam. Via de portofoon hoorde ik dat het arrestatieteam van de politie naar het cellencomplex Zuid-Oost kwam met een verdachte, die bleek te zijn: [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993 te [geboorteplaats] in Suriname. Ik kreeg de opdracht om [verdachte] van de observatiecel te verplaatsen naar zijn cel. Tijdens het verplaatsen hoorde ik hem op de gang zeggen: Jullie denken echt dat jullie wat gaan vinden, ik ben niet kanker dom ofzo. Jullie gaan niks vinden. Eenmaal in de lift hoorde ik hem zeggen: Jullie denken dat ik dom ben, wij schieten met handschoenen. Jullie gaan niks van bewijs vinden. Ik zag dat hij met zijn hand een pistool maakte en hoorde hem nogmaals zeggen: Wij schieten met handschoenen. Ik zag dat hij zijn hand als een pistool hield en hoorde hem zeggen: Bang Bang!
33. Een proces-verbaal van bevindingen van 7 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-723 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
In het opsporingsonderzoek 13Afleider worden in tapgesprekken, processen-verbaal en OVC-gesprekken diverse bijnamen genoemd. In dit proces-verbaal zijn de bijnamen verzameld en de uit onderzoek gebleken daaraan gekoppelde identiteiten benoemd.
Bijnaam : “ [slachtoffer 1] ”
Identiteit : [slachtoffer 1] , geboren op [geboortedatum] -1976 te [geboorteplaats] .
Bijnamen : “ [verdachte] ”
Identiteit : [verdachte] , geboren op [geboortedatum] -1993 te [geboorteplaats] .
34. Een proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2019, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-450 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Uit de opgenomen en uitgeluisterde (OVC) opname van 4 oktober 2018 blijkt dat de verdachte [verdachte] in gesprek was met [betrokkene 10] . [verdachte] heeft twee periodes gedetineerd gezeten met [betrokkene 10] . [betrokkene 10] praat dan onder meer over de periode dat [verdachte] vrij was. [betrokkene 10] zegt dat één van de jongens op de afdeling vroeg: Waar is die Chinees?
[betrokkene 10] spreekt hier kennelijk over de periode dat [verdachte] geschorst was in het onderzoek 13Itasca en hij niet meer in gevangenhouding zat. Kennelijk stond [verdachte] binnen de afdeling van de Penitentiaire Inrichting bij de andere gedetineerden bekend als de Chinees.
35. Een proces-verbaal van bevindingen van 25 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-450 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 21 september 2018 had ik op het politiebureau Flierbosdreef in Amsterdam een afspraak met het slachtoffer [slachtoffer 1] teneinde hem te informeren omtrent de aanhouding van een verdachte in de zaak van de schietpartij op hem. Gedurende het gesprek zag ik dat [slachtoffer 1] een duidelijk zichtbare oogafwijking had. Ik zag dat zijn rechter oog niet gelijktijdig met zijn linker oog bewoog. Ik zag dat zijn rechter oog in het geheel niet bewoog.
36. Een proces-verbaal van bevindingen van 4 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren R500 en R448 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant (of één van hen):
Binnen onderzoek 26Tandem II/deelonderzoek Marsman II is op 16 februari 2018 omstreeks 15:00 uur de tenuitvoerlegging aangevangen van de bevelen tot Opnemen Vertrouwelijke Communicatie (OVC) gericht op [betrokkene 7] , geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] . Dit heeft geleid tot 26 uur aan opgenomen geluid. In de gesprekken is als deelnemer geïdentificeerd de betrokkene [betrokkene 7] . Bij het uitwerken van de OVC is tevens de volgende persoon geïdentificeerd: [betrokkene 11] , geboren op [geboortedatum] 2002 in [geboorteplaats] .
Proces-verbaal van identificatie LERAB 16003-72.
17 februari om 00:15 uur. Gespreksnummer 231500 p. 540.
Gesprek tussen [betrokkene 7] en NNm50.
NNM50: Chinees 30 dagen.
[betrokkene 7] : En voor wat. Voor niks broer.
NNM50: voor wat? Broer hoor deze. Hoor deze weet je wat [betrokkene 12] tegen mij heeft gezegd, broer die man was gewoon dronken, dronken.
Ik zeg daarvoor trek je een pipe. Ja het leek of hij mij wilde steken. Met zn 2-en. die man is dronken, hoe kunnen we? Blam!! Helemaal dinges he? Dronken gewoon daar. Want ja, ik blaas, je hebt die man niet eens geblaast. Je hebt geblasen wilde westen.
[betrokkene 7] : alleen maar ruzie.
NNM50: Je weet toch als koelies drinken toch.
[betrokkene 7] : die was kapot zo?
NNM50: die koelie [slachtoffer 2] toch. Hij was gewoon dronken, die man, vallen daar, die loop gewoon weg, niets aan de hand. Die man is dood misschien door die klap, snap je? Maar nee, je gaat uh.
17 februari 2018 om 11:15 uur. Gespreksnummer 101500 p. 560.
Gesprek van [betrokkene 7] met een onbekend gebleven man.
NNm: Hebben ze op [slachtoffer 1] geschoten?
[betrokkene 7] : je weet toch wie [slachtoffer 1] is toch?
NNm: [slachtoffer 1] is, die heeft toch 1 oog?
[betrokkene 7] : jaaaa
NNm: was hij met [slachtoffer 1] toen er op [slachtoffer 1] geschoten werd?
[betrokkene 7] : nee hij was niet met [slachtoffer 1] , hij was eerst met [slachtoffer 1] en daarna ging hij weg toch?
NNin: was hij samen met [slachtoffer 1] ?
[betrokkene 7] : ja het was Chinees.. heeft op.. gescho.. maar Chinees in een lullo toch? Ik zie hem al die stommerik.
NNin: en heeft [slachtoffer 1] hem gezien?
[betrokkene 7] : ja. Ik denk van wel. Hij slaap no.. hij is te hebberig.. daarom overkomt hem dingen. Chinees.
[betrokkene 7] : en nu zit hij achter de tralies voor iets stoms.. voor een kut.
NNm: en laat me.. wat is het een schone of een vieze?
[betrokkene 7] : dat wil ik ook wel weten.. het is zijn probleem, ik maak me er niet druk om.. ik zei die dag toen tegen hem: zet die dingen niet op alles.. je weet zelf toch, zet het op 1.
37. Een geschrift, te weten bijlage 5 behorend bij de brief van de officier van justitie A.E.P.M. Kersten van 3 januari 2019 betreffende ‘verstrekking OVC’ (…).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
17 februari 2018 om 21:25 uur. Gespreksnummer 202500 p. 774 en 775.
Gesprek tussen [betrokkene 7] en NNM.
[betrokkene 7] : Weet je wat ik zit te denken nu toch? Je weet toch die pipa waar die heeft geschoten toch? Is ie ook op [slachtoffer 2] gaan schieten ermee. Als ze die pipa hebben gevonden is ie meteen de lul.
Ten aanzien van het in zaak B onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde (onderzoek 13Itasca):
38. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 10 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 28] en [verbalisant 29] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 9 februari 2018 omstreeks 22:30 uur hoorden wij dat de AD2401 alsmede de AD2402 de melding kreeg van de Centrale Meldkamer te gaan naar Maarsenhof ter hoogte van perceel […] waar een man voor de deur zou staan met een vuurwapen. Onmiddellijk begaven wij ons naar de opgegeven locatie. Aanrijdend hoorden wij dat er was geschoten. Omstreeks 22:35 uur bevonden wij ons op de opstelplaats Abcouderpad achterzijde Maarsenhof. Wij zagen vanuit ons voertuig een man naar ons toe komen lopen, komende uit de richting van het Maarsenhof, die later bleek te zijn genaamd: [slachtoffer 2] . Wij zagen dat hij gebaren maakte in onze richting. Wij stapten ons voertuig uit en hoorden hem zeggen dat er geschoten was. Verbalisant [verbalisant 29] hoorde dat hij zei: “ [verdachte] heeft op mij geschoten. Ik ben het slachtoffer waarop geschoten is”. Direct daarop zagen wij dat een tweetal personen achter [slachtoffer 2] dichterbij kwamen lopen. Dit betroffen een man genaamd [betrokkene 13] en een vrouw genaamd [betrokkene 14] . Onderwijl hoorde ik, verbalisant [verbalisant 29] , dat [slachtoffer 2] vertelde dat iemand op hem geschoten had. Ik hoorde dat hij hoog in zijn emoties zat en een niet-chronologisch verhaal aan ons duidelijk probeerde te maken. [slachtoffer 2] zei dat hij ruzie had met [verdachte] en dat hij op hem geschoten had. Ik hoorde dat [slachtoffer 2] daar aan toevoegde: “Het begon bij mijn oma in haar huis. Wij kregen ruzie en hij zei dat hij mij zou schieten. Wij waren inmiddels buiten op straat. Kort daarop schoot hij omhoog. Hij heeft mij niet geraakt”.
39. Een proces-verbaal van bevindingen van 10 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 30] en [verbalisant 31] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 9 februari 2019 bevonden wij ons bij een plaats delict gelegen aan het Maarsenhof te Amsterdam. Daar had een schietincident plaats gevonden en de plaats delict werd deels door ons bewaakt. Onze positie op de plaats delict was de achterzijde van de onderdoorgang van de flat Maarsenhof; deze grenst aan het Abcouderpad.
Op 10 februari 2018 omstreeks 01:40 uur heb ik, [verbalisant 31] , met de zaklampfunctie van mijn mobiele telefoon een onderzoek ingesteld. Ik zag in het grasveld, wat aan het Abcouderpad grenst, een zwartkleurig voorwerp liggen. Deze locatie was ongeveer 10 meter van de onderdoorgang van het Maarsenhof verwijderd. Hierop heb ik een nader onderzoek ingesteld waarbij ik zag dat het een patroonhouder betrof. Ik zag dat deze patroonhouder aan het uiteinde goudkleurige patronen bevatte. Ik zag dat de patroonhouder een kromming had.
40. Een proces-verbaal sporenonderzoek van 11 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 1] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
Op 10 februari 2018 om 02:19 uur hebben wij als forensische onderzoekers een forensisch onderzoek naar sporen verricht in verband met een vermoedelijke poging tot doodslag/moord, gepleegd op vrijdag 9 februari 2018. Het onderzoek is verricht in het park achter de bebouwing aan een openbare weg te Maarsenhof in Amsterdam. Het park was gesitueerd tussen het Maarsenhof en het Nieuwersluishof. Door het park liep een fietspad, het Abcouderpad, in de richting van de Gaasperdammerweg.
Wij zagen dat op het Maarsenhof ter hoogte van 77 rood-wit politielint was gespannen. Achter het politielint zagen wij een onderdoorgang gesitueerd in de richting van het Abcouderpad en een park. Wij zagen dat een tegelpad liep vanaf de onderdoorgang naar het Abcouderpad en dat naast het tegelpad een groenstrook was. Wij zagen in deze groenstrook en nabij de splitsing van het tegelpad en het Abcouderpad een boom staan. Wij zagen naast deze boom een patroonmagazijn liggen.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft het patroonmagazijn in de onderzoeksruimte van Forensische Opsporing bekeken en zag dat er patronen in het magazijn aanwezig waren. Hij heeft de patronen uit het magazijn verwijderd en hij zag dat er drie patronen aanwezig waren.
De volgende sporen/stukken van overtuiging werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Sporendrager(s)
Goednummer : PL1300-2018029559-5529009
SIN : AALN0100NL
Object : Vuurwapen (Onderdelen)
Inhoud : Houder van een vuurwapen
Bijzonderheden : Aangetroffen in de groenstrook bij het Abcouderpad
Goednummer : PL1300-2018029559-5529011
SIN : AALG4651NL
Object : Munitie (Patroon)
Aantal/eenheid : 3 stuks
Bijzonderheden : 3 patronen uit houder 5529009
41. Een proces-verbaal van bevindingen van 12 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 32] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Het onderzoekteam kan niet vaststellen of de aangetroffen patroonhouder tijdens het verplaatsen naar de plaats delict verloren is of dat deze na het schietincident verloren is.
Als het wapen namelijk doorgeladen wordt, bevindt zich één patroon in de patroonkamer van het vuurwapen. Als een vuurwapen doorgeladen is en de houder er uit gehaald wordt kun je nog een keer schieten met het wapen. Het is dus mogelijk dat de patroonhouder al voor het schietincident uit het wapen is gevallen, door één of andere ongewilde handeling.
Op 11 juni 2018 is contact gezocht met collega [verbalisant 33] , inspecteur van politie en materiedeskundige vuurwapens. Aan hem is gevraagd of wat hierboven is vermeld ook geldt voor een automatisch vuurwapen. Zijn antwoordt daarop was:
“Ja, natuurlijk lukt dat, als het wapen is doorgeladen en de houder wordt er uit gehaald, kun je 1 keer schieten. Er zit dan namelijk nog een patroon in de kamer”.
Op de PD schietincident Maarsenhof werd een huls (5529016) aangetroffen, welke locatie gemarkeerd is met het bordje 1.
42. Een proces-verbaal wapenonderzoek van 19 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 34] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 15 februari 2018 heb ik een wapen technisch onderzoek ingesteld naar de in beslag genomen goederen.
Goednummer 2018029559 - 5529009 - patroonmagazijn
SIN pistool : AALN0100NL
Voorwerp : patroonmagazijn
Merk : CZ (Česká Zbrojovka)
Model : Vz61 ‘Skorpion’
Kaliber opschrift : 7.65mm Browning (synoniem .32 Auto)
Serienummer : niet aanwezig
Herkomst : Tsjechië (of voormalig Tsjecho-Slowakije)
Itemnummer 5529009: patroonmagazijn merk CZ (Česká Zbrojovka) model Vz61 ‘Skorpion' in beslag genomen tijdens het forensisch onderzoek naar aanleiding van een schietincident in de straat Maarsenhof ter hoogte van nummer 73 te Amsterdam op 09 februari 2018
Omschrijving
Bij onderzoek bleek dat het een patroonmagazijn is, geschikt en bestemd voor een pistoolmitrailleur van het merk CZ (Česká Zbrojovka) model Vz61 ‘Skorpion’ in het kaliber 7.65mm Browning (synoniem .32 Auto). Het is ingericht voor het bergen van maximaal twintig patronen met het kaliber 7.65mm Browning (synoniem .32 Auto). Het betreft een pistoolmitrailleur bestemd om zowel semiautomatisch (schot voor schot) als automatisch te vuren.
Juridische omschrijving patroonmagazijn
Dit patroonmagazijn is specifiek bestemd en van wezenlijke aard voor een pistool. Ingevolge artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie worden onderdelen van en hulpstukken voor wapens beschouwd als compleet wapen, waarop de zelfde regels van toepassing zijn. Derhalve is dit patroonmagazijn een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, categorie III onder 1e van de wet wapens en munitie, mede gelet op het gestelde in artikel 1 onder 3 en artikel 3 lid 1 van de Wet wapens en munitie.
Strafbaarstelling patroonmagazijn
Itemnummer 5529011 – munitie aangetroffen in patroonmagazijn 5529009
SIN : AALG4651NL
Voorwerp : munitie aangetroffen in patroonmagazijn CZ (Česká Zbrojovka)
Kaliber : 7.65mm Browning (synoniem .32 Auto)
Model : volmantelrondneus
Aantal : 3
Merk : Magtech Group
Bodemstempel : CBC 32 AUTO
Omschrijving munitie in patroonmagazijn
Deze patronen zijn qua kaliber 7.65mm Browning (synoniem .32 Auto) geschikt om verschoten te worden met pistoolmitrailleur merk CZ (Česká Zbrojovka) model Vz61 ‘Skorpion’ in het kaliber 7.65mm Browning (synoniem .32 Auto).
Juridische omschrijving munitie
Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4e, gelet op artikel 2 lid 2, categorie III van de Wet wapens en Munitie.
Strafbaarstelling munitie
Itemnummer 5529016: huls aangetroffen op trottoir.
Naar aanleiding van het forensisch onderzoek naar het schietincident is op het trottoir ter hoogte van het portiek met perceelnummers Maarsenhof […] in Amsterdam een huls van een verschoten patroon aangetroffen. Deze huls met itemnummer 5529016 heeft hetzelfde kaliber en bodemstempel als de munitie met itemnummer 5529011 aangetroffen in het patroonmagazijn merk CZ (Česká Zbrojovka) model Vz61 ‘Skorpion’ met itemnummer 5529009.
43. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 10 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren B.A. de Kruijf en M. Ruigrok (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 februari 2018 om 00:04 uur tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 14]:
Ik ben de oma van het slachtoffer genaamd [slachtoffer 2] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 2]). Ik wil zeggen wat er gebeurd is vanavond op 9 februari 2018. Ik ben vandaag half 10 in de avond thuis gekomen. Mijn woonadres is Maarsenhof […] in Amsterdam. Mijn kleinzoon wachtte die avond op mij. Hij logeert af en toe bij mij. Hij is de woning in gegaan samen met mij. Mijn kleinzoon kreeg ongeveer om 22:30 uur een appje binnen. Ik zag dat [slachtoffer 2] aan het bellen was met iemand. Ik hoorde dat er veel bedreigingen werden geuit via de telefoon. Tijdens het telefoongesprek begreep ik dat [slachtoffer 2] met [verdachte] (het hof begrijpt hier en verder: [verdachte]) aan het bellen was. Ik herkende namelijk de stem van [verdachte] . [slachtoffer 2] en [verdachte] uitten telkens bedreigingen naar elkaar. Ik pakte de telefoon van mijn kleinzoon af en zei tegen [verdachte] dat hij moest stoppen met ruzie maken. Ik hoorde [verdachte] zeggen: ‘Ik kom’. [verdachte] zei door de telefoon dat hij voor de deur zou staan en de ramen zou bossen. Ik heb meteen de deur op slot gedraaid. [slachtoffer 2] belde zijn vader om te vertellen dat er twee jongens voor de deur stonden die wilden vechten met hem. Ik zag dat er twee personen voor de deur stonden. Ik zag meteen dat dit [verdachte] en [betrokkene 12] (het hof begrijpt hier en verder: [betrokkene 12] ) waren. Ik ken [betrokkene 12] van toen hij klein was. [verdachte] ken ik ook heel erg goed. Ik schrok. Ik heb gelijk aan mijn kleindochter gevraagd of ze de politie kon bellen. Mijn kleindochter was op dat moment aan de lijn met de politie. [slachtoffer 2] is naar buiten gerend. Op het moment dat [slachtoffer 2] naar buiten rende hoorde ik het schot. Het is voor de onderdoorgang gebeurd. Ik liep naar buiten en zag dat [verdachte] een pistool in zijn hand had. Het vuurwapen was zwart. Hij rende weg.
[slachtoffer 2] heeft een vriendin met wie hij twee kinderen heeft. [verdachte] is er met die vriendin vandoor gegaan. [verdachte] woont ook met die vriendin samen. [slachtoffer 2] heeft dat nooit kunnen verwerken. Op 10 februari 2018 wordt de dochter van [slachtoffer 2] vijf jaar oud.
44. Een proces-verbaal van bevindingen van 28 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 24] en [verbalisant 35] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 februari 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 14]:
Ik zag duidelijk dat het [verdachte] en [betrokkene 12] waren. Ik ken allebei de jongens van kleins af aan. Ik zag dat [verdachte] het hofje in rende met een pistool in zijn rechterhand. Ik weet zeker dat het een pistool was, dat [verdachte] in zijn hand had, ik heb dat echt goed gezien. Ik heb gezien dat de kleur zwart was en het stak zo’n 10 cm uit.
Ik zag dat [betrokkene 12] richting de onderdoorgang rende. Vervolgens rende [slachtoffer 2] achter [betrokkene 12] aan. Ik liep naar de onderdoorgang en zag daar mijn zoon (het hof begrijpt: [betrokkene 13]) staan.
45. Een proces-verbaal van 18 mei 2018, opgemaakt door mr. H.P.H.I. Cleerdin, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 18 mei 2018 tegenover de rechter-commissaris afgelegde verklaring van [betrokkene 14]:
Ik word Adjie genoemd, dat staat voor oma. Tussen het moment dat ik het schot hoorde en ik [verdachte] zag rennen zaten een paar seconden. Ik zag hem met het pistool op een afstand van ongeveer vijf meter.
46. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 10 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 36] en [verbalisant 37] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 10 februari 2018 om 00:10 uur tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 13]:
Ik ben de vader van [slachtoffer 2] . Ik woon op bet [b-straat 1] in [plaats] , Ik was thuis vanavond (het hof begrijpt: op 9 februari 2018) en werd om 22:36 uur gebeld dat [verdachte] bij mijn moeder ( [betrokkene 14] ) voor de deur stond. Mijn zoon [slachtoffer 2] was in de woning van mijn moeder aan het Maarsenhof […] in Amsterdam. Ik zie in mijn telefoon dat [slachtoffer 2] mij iets vóór 22:17 uur de volgende berichten stuurde via Facebook Messenger: [verdachte] is met [betrokkene 12] hier en Kom. Ik ben toen meteen naar het Maarsenhof gelopen. Toen ik op de helft van het Abcouderpad liep, hoorde ik één schot. Ik ben een jongen van de straat en ik kan het geluid van een schot van een vuurwapen wel herkennen. Op dat moment begon ik te rennen en kwam ik aan in het tunneltje naar het Maarsenhof. In de tunnel zag ik een man staan die mij tegenhield. Deze man zal ik NN1 noemen. NN1 pakte mij vast. Op het moment dat NN1 mij tegenhield, zag ik dat [slachtoffer 2] ter hoogte van het speeltuintje aan het Maarsenhof stond. Ik zag dat [slachtoffer 2] naast een man stond. Deze man zal ik NN2 noemen. Ik zag dat [slachtoffer 2] mij zag staan en mijn kant op kwam rennen. [slachtoffer 2] ging tussen mij en NN1 in staan en hield NN1 bij mij op afstand. Ik zag dat NN1 op dat moment een chroomkleurig vuurwapen in zijn rechterhand hield. Vervolgens zag ik NN1 wegrennen in de richting van het Abcouderpad. Het telefoonnummer van mijn zoon [slachtoffer 2] is: 06- [telefoonnummer 5] .
47. Een proces-verbaal van bevindingen ‘Uitwerken 112 gesprek’ van 23 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 24] en [verbalisant 19] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisanten (of één van hen):
In het kader van het onderzoek 13Itasca hebben wij het 112-gesprek met het nummer 20180209- 223701-93248 beluisterd en letterlijk uitgewerkt. Hieronder volgt de uitwerking:
P = Meldkamer
M = Melder (vrouw)
M : Goedenavond mevrouw kunt u politie sturen naar Maarsenhof […] ?
M : Ik ben niet hier binnen, ik bel voor mijn oma, want mijn oma die laat mij bellen omdat ze mijn broer houdt want er is iemand daar gekomen om hem te schieten.
M : Maarsenhof […] , alsjeblieft snel er staat iemand daar met een pistool
M : Ik ben zelf in Tilburg.
P : Oké. Maar is er ook een pistool gezien?
M : Adjie, Adjie, hebben jullie gezien dat [verdachte] een pistool in zijn hand heeft? (op de achtergrond is te horen dat iemand “Ja, Ja” roept) Ja.
P : Wie is het dan?
M : Het is een vijand van mijn broer.
M : Hij heet [verdachte] .
M : Hij verblijft in [plaats] bij mijn neefje en nichtje thuis.
M : Adjie (op de achtergrond is een vrouw te horen die in paniek is. Niet te verstaan wat zij zegt)... Hij heeft geschoten (op de achtergrond wordt door een paniekerige vrouwenstem ‘ [verdachte] ’ geroepen)... Mevrouw, hij heeft geschoten. Er is niemand geraakt maar er is wel geschoten.
M : Dit is de nieuwe vriend van mijn ex schoonzus, waarmee mijn broer 2 kinderen heeft en die jongen die hem wilt schieten was zijn beste vriend.
M : Wat ik weet is dat hij in [plaats] slaapt.
M : Bij [betrokkene 2] .
P : En wie is dat?
M : Dat is eigenlijk de ex-vriendin van mijn broer.
P : Die [verdachte] , hoe ziet die eruit?
M : Hij is lang. Hij is licht getint.
48. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 7 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 24] en [verbalisant 38] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 7 mei 2018 tegenover verbalisanten (V) afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (A):
V: Waar verblijf je?
A: In [plaats] .
V: Met wie woon je daar?
A: Ik woon daar met mijn zoon en dochtertje en [verdachte] .
V: Heb je een vriend?
A: [verdachte]
We zijn al drie jaar samen, we hebben een liefdesrelatie.
V: Wie is [slachtoffer 2] ?
A: Dat is mijn ex en de vader van mijn kinderen, hij heet [slachtoffer 2] .
V: Van welke vervoermiddelen maak je gebruik?
A: Ik rijd in de auto van mijn moeder, dat is een Kia RIO, kleur zwart, voorzien van het kenteken [kenteken] .
49. Een proces-verbaal van bevindingen ‘Doorzoeking [a-straat 1] [plaats] ’ 11 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 22] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 10 februari 2018 om 00:59 uur werd [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1993, aangehouden. Ten tijde van zijn aanhouding zat hij als bijrijder in een voertuig dat werd bestuurd door zijn vriendin [betrokkene 2] , geboren op [geboortedatum] 1993.
Op 10 februari 2018 omstreeks 02:10 uur werd binnengetreden in de woning [a-straat 1] te [plaats] . Tijdens de doorzoeking verklaarde de hoofdbewoonster [betrokkene 2] het volgende: “Vanmiddag (het hof begrijpt: op 9 februari 2018) heb ik mijn kinderen van school gehaald. De bedoeling was dat de kinderen een dutje gingen doen omdat we om middernacht de verjaardag van mijn dochter wilden vieren. Mijn dochter is op 10 februari jarig en wilde dit om middernacht vieren met een taart en Jip en Janneke champagne. Ik denk dat ik rond 19:00 uur met mijn kinderen naar mijn moeder ben gegaan in Gein. Ik ben met de auto naar Gein gegaan. Mijn kinderen en [verdachte] waren met mij mee in de auto. Ik heb [verdachte] afgezet in Holendrecht voordat ik ben doorgereden naar mijn moeder.
50. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 8 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 24] en T-601 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 8 mei 2018 tegenover verbalisanten (V) afgelegde verklaring van [betrokkene 2] (A):
Op 9 februari 2018 ben ik rond 20:00 uur, het kan een uur eerder of later geweest zijn, naar Amsterdam gereden met [verdachte] en mijn twee kinderen. Eerst heb ik [verdachte] bij zijn vrienden afgezet in Holendrecht, bij het centrum, waar [B] is.
51. Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 20 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 8] en [verbalisant 20] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 20 februari 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Op 9 februari 2018 zette mijn vriendin, [betrokkene 2] , mij af rond 18:00 a 19:00 uur bij Holendrecht. Ik ging chillen daar. Dit doe ik daar bijna elke dag met een paar vrienden. Ik was in café [A] . Rond 22:00 uur kreeg ik een Whatsapp bericht van [betrokkene 2] , dat [slachtoffer 2] haar bedreigde. Ik werd een beetje pissig. Ik ken [slachtoffer 2] al heel lang. We zijn samen opgegroeid. [betrokkene 2] zei dat [slachtoffer 2] had gezegd dat ze naar zijn oma moest komen. Mijn vriendin had mij bij café [A] aan het Ochtendhof opgehaald. We zijn samen naar de parkeerplaats bij de oma gegaan. Ik weet waar die oma woont. Ik ken hen goed, die familie. Ik heb tegen [betrokkene 2] gezegd daar op mij te wachten en dat ik zou gaan lopen naar het huis van die oma. Een vriend zag dat ik een beetje opgefokt was. Ik zei tegen hem dat [slachtoffer 2] (het hof begrijpt hier en verder: [slachtoffer 2]) mijn vrouw bedreigde en dat ik er naar toe ging. De vriend zou even meelopen om te kijken of alles goed ging. Toen de deur openging, zag ik dat [slachtoffer 2] helemaal opgefokt was; hij was onder invloed van drank of drugs. Hij begon mij naar buiten te duwen vanuit het portiek. De vader van [slachtoffer 2] kwam eraan. [slachtoffer 2] rende naar zijn vader en mijn vriend. Ik ben naar de parkeerplaats gelopen. Mijn vriendin [betrokkene 2] stond op de parkeerplaats bij het hofje, het op één na laatste hof van achteren, zeker een paar minuutjes vanaf waar het gebeurd is. We zijn naar huis gegaan aan de [a-straat] in [plaats] .
52. Een proces-verbaal van bevindingen betreffende het onderzoek 13Itasca van 6 september 2018 inclusief bijlagen, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-723 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Op 10 februari 2018 om 12:34 uur ontving [betrokkene 2] een SMS van [slachtoffer 2] : Dit is wat je wou toch, ik heb geen aangiften gedaan. Tevens stuurde hij een SMS met de tekst: Op mij schieten, zijn jullie lauw ofzo.
53. Een proces-verbaal van bevindingen ‘Whatsapp-berichten op toestel [slachtoffer 2] ’ van 19 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 19] (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Naar aanleiding van het schietincident bij Maarsenhof […] te Amsterdam op 9 februari 2018 heb ik een onderzoek verricht naar de Whatsapp-gesprekken op het toestel van het slachtoffer, [slachtoffer 2] . In de berichten verstuurd op 10 februari 2018 en gericht aan de contacten ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’, geeft [slachtoffer 2] aan door wie hij beschoten is. Aan ‘ [naam 1] ’ en ‘ [naam 2] ’ stuurt hij een bericht waarin hij schrijft beschoten te zijn door ‘[verdachte]’. Uit nader onderzoek is gebleken dat met ‘[verdachte]’ wordt bedoeld: [verdachte] , geboren [geboortedatum] -1993.
54. Een proces-verbaal van observatie vrijdag 9 februari 2018 van 12 februari 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren G117, G124, G161, G173 en G193 (…).
Dit geschrift houdt in als verklaring van één of meer van hen, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
9 februari 2018 23:40 uur | Vanaf dit tijdstip is de woning van de verdachte en [betrokkene 2] aan de [a-straat 1] in [plaats] onder observatie genomen. |
23:44 | De zwarte Kia rijdt op de A9 ter hoogte van afslag 7 s106. |
23:55 | De Kia wordt geparkeerd voor de woning, personen die worden herkend als de verdachte, [betrokkene 2] en twee kinderen alsmede een NN vrouw stappen uit. |
10 februari 2018 00:46 uur | De verdachte, [betrokkene 2] , NN1 en twee kinderen komen uit de woning en stappen in de Kia. [betrokkene 2] is de bestuurder en de verdachte zit voorin als passagier. De Kia vertrekt. |
00:58 | De Kia wordt tot stilstand gebracht door het Arrestatieteam en de verdachte wordt aangehouden. |
55. Een proces-verbaal van bevindingen van 8 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar T-450 (…).
56. Een proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 12] van 27 februari 2018 in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 24] en [verbalisant 32] (…).
57. Een proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 24] en [verbalisant 39] (…).
58. Een bijlage bij dit arrest genaamd ‘Tijdlijn van 9 februari 2018’.
Deze bijlage bevat een samenvatting in chronologische volgorde in van de hiervoor onder 7, 8, 22, 38,46, 52, 54, 55, 56 en 57.
Tijdlijn 9 februari 2018
De verdachte wordt hieronder aangeduid als V en [betrokkene 2] als M. Een uitgaand gesprek/bericht van de verdachte naar [betrokkene 2] wordt weergegeven als V>M. [slachtoffer 2] wordt aangeduid met S. [betrokkene 2] heeft eveneens telefonisch contact met de zus van de verdachte [betrokkene 9] [telefoonnummer 6] en een nicht genaamd [betrokkene 15] die [betrokkene 15] wordt genoemd, [telefoonnummer 7] . [betrokkene 15] is uiteindelijk in de Kia meegereden naar [plaats] om de verjaardag van de dochter te vieren.
9-2-‘18 Tijdstip | Berichten- en telefoonverkeer | Aangestraalde Cell ID’s |
19:17 uur | [slachtoffer 2] stuurt diverse berichten naar [betrokkene 2] over de jarige dochter: Als je niet opneemt kom ik naar je huis in [plaats] | De telefoon van [betrokkene 2] Cell ID: op de A9 gaande in de richting van Amsterdam Zuidoost |
19:28 | [slachtoffer 2] >M: ik hoop dat ik jullie aantref meisje, ik zag je al rijden van kraaien terug naar ginna | |
19:33 | Telefoon [betrokkene 2] in Cell ID Amsterdam Zuidoost (haar moeder woont aan de [c-straat] in Gein) | |
19:46 19:47 | [slachtoffer 2] >M: Maak die deur open ik kom via de tuin via het balkon waar ik die tabakka nooit mag gooien. Doe die kk deur open. | |
19:50 | Voice bericht verstuurd vanaf de telefoon van [betrokkene 2] : Hij zegt ik kom nu naar je huis. Ik ga je hele kankerhuis ramponeren. Dus toen hing hij op in mijn oor en hij stuurt deze sms-jes dus ik ga die kinderen echt niet meer sturen. Hij kan komen ramponeren. Vandaag gaat [verdachte] hem echt afmaken! Ik ga [verdachte] zometeen zeggen: laat het maar lekker uit de hand lopen. Ik ben deze shit echt zat | |
20:03 20:23 | [betrokkene 2] > [betrokkene 9] : [slachtoffer 2] zit me te dreigen [betrokkene 2] stuurt haar printscreens van de berichten die [slachtoffer 2] haar heeft gestuurd. [betrokkene 9] : heb je emi gezegd? | |
20:33 | [slachtoffer 2] >M: ik hoop dat je vent daar is want voor hem kom ik. M: ik ben niet bang voor jou | |
20:34 | App [betrokkene 2] >V: [slachtoffer 2] zit me te dreigen | |
20:38 | [betrokkene 2] > [betrokkene 15] : Ik heb hem geappt dat [slachtoffer 2] me zit te dreigen. | |
20:45 | [betrokkene 2] > [betrokkene 9] : Ik kooook van de woede | |
20:48 | [betrokkene 2] > moeder van [slachtoffer 2] : [slachtoffer 2] is weer bezig. Heb V geappt over de dreigementen. Als V zijn hoofd gaat draaien is het klaar. | |
21:05 | V>M: zeg hem laat hem nu komen Holy nu nu nu nu nu nu je maakt me kkr Parra nu nu Holy kom na holy zeg hem niks Dan ga ik hem doodslaan | |
21:06 21:07 | V>M: bel me M belt V. V vraagt: waar ben je? M: bij mijn moeder. V>M: zeg tegen die man, kom nu Niet jij jij bent daar Je moet niet zeggen: ik ben daar | Cell ID telefoon verdachte Meibergdreef 9, dat onder bereik heeft Holendrechtplein/café [A] |
21:11 | M> [betrokkene 15] : we zitten in de auto. Ik zei: [slachtoffer 2] dreigt me. Hij zei: je maakt me kanker boos, bel hem laat hem naar Ochtendhof komen ik ga hem dood maken. | |
21:27 21:28 | V>M: bel bel V>M: zeg tegen hem zeg tegen hem kom nu naar Ochtendhof. Dan ga ik hem een lesje leren. | |
21:30 | SaddaI>M: kom na Ochtendhof laten we praten nu; Kom op me hof van me oma. Ik w8. | |
21:31 | M> [betrokkene 9] : je broer belde net hij schreeuwt: niemand komt zo praten tegen me vrouw die kinderen zijn van mij. Ik moest [slachtoffer 2] smsen of bellen dat hij nu na Ochtendhof moet komen dus dat heb ik gedaan. | |
21:32 21:33 | M> [betrokkene 9] : ik durf niet, je broer is kanker mad ik kan dit echt even niet aan. [betrokkene 9] >M: gaat drama worden das t enige wat k weet. | |
21:37 | V>M: laat hem nu Nu nu komen | |
21:37 | [slachtoffer 2] >M: kom dan; zeg je bent hij weet precies wat scorpi is. Laat hij komt. Ik ben bij Adjie thuis | |
21:39 | V>M: zeg hem kom nu. Laat die kinderen daar en kom nu naar... en zeg dan waar we moeten ontmoeten | |
21:40 | M>V: bij zijn oma zegt hij toch, Maarsenhof | |
21:41 | M>V: ik kan die kinderen niet laten me moeder wilt gaan slapen. | |
21:42:52 | [betrokkene 7] belt [betrokkene 12] gedurende 13 seconden. Verbalisanten houden [betrokkene 12] voor: dat de verdachte heeft verklaard dat hij voor het schietincident een ontmoeting had in [A] en dat op beveiligingsbeelden is gezien dat hij sprak met [betrokkene 7] en dat [betrokkene 7] daarna [betrokkene 12] heeft gebeld. | |
21:53 22:02 | M>V: ik kom eraan met de kids M>V: ja ik ga nu rijden | |
22:07 | M>V: baby ik ben er | |
Tussen 22:08 en 22:11 | Telefoons V en M gebruikten Cell ID Meibergdreef 97 | |
22:11 | [betrokkene 2] > [slachtoffer 2] Verschillende personen maken ruzie. [betrokkene 14] : waarom moet je hem bellen [verdachte] . Stop daarmee. [verdachte] , jij bent toch verstandig hou je mond dicht. | Cell ID [betrokkene 2] Meibergdreef 9 |
22:11 | M>NN vrouw: we zitten in de auto spotify. Ik zei: T bedreigt me. Hij zei: je maakt me kk boos, bel hem laat hem naar Ochtendhof komen ik ga hem dood maken. | |
22:16 | M> [betrokkene 15] : richting Holendrecht. M: kom nu mijn kant op. Het gaat fucking uit de hand lopen. | Cell ID [betrokkene 2] Reigersbos 100 |
22:17 | [slachtoffer 2] stuurt aan zijn vader [betrokkene 13] via FaceBook Messenger berichten: [verdachte] is met [betrokkene 12] hier. Kom. Adjie heb mij gesmerkt. | |
22:20 | M> [betrokkene 9] : het loopt helemaal uit de hand | |
22:22 | [betrokkene 9] >M: waar ben je M: ik ben Holendrecht. Hij is zijn baby komen halen en net belde hij weer. Hij begint tegen [verdachte] tekeer te gaan, hij heeft ook die vader aan de telefoon. | Cell ID [betrokkene 2] Reigersbos 100 |
22:27 | [betrokkene 9] >M: waar is [verdachte] ? M: hij is hier. M zegt tegen een ander: hier deze hof, nr […] . M> [betrokkene 9] : luister, hij gaat nu naar die oma’s huis. Hij heeft een baby he Stef. [betrokkene 9] : ik weet het. | |
22:29 | M> [betrokkene 9] : ze zijn naar die oma’s huis gegaan he. | Cell ID [betrokkene 2] Hakfort 1 |
22:30 | Voicemail bericht op telefoon van M aangetroffen: V >M: ik ben bij (..) zeg hem nu nu nu nu nu! | |
22:31 | M> [slachtoffer 2] : Ik ben hier kom dan. | Cell ID [betrokkene 2] Hakfort 1 |
22:34 | M> [betrokkene 15] : [betrokkene 15] : waar ben je? M: ja nog hier […] [betrokkene 15] : oke, ik ben nu rechtdoor gelopen. M: middelste hof. kijk goed om je heen he, want straks zie je, dit gaat er ook nog bijkomen he, hij gaat uit, gaat hij deze shit doen. [betrokkene 15] : wie gaat uit, [verdachte] M: ik heb zo’n spijt dat ik het gezegd heb, maar aan de andere kant nou is het genoeg geweest. […] [betrokkene 15] : oh my god ze schreeuwen, ik ren, ik hoor alleen maar jongens schreeuwen. M: (..) ik bel je zo, ik ga [verdachte] bellen. | |
22:35 | Verbalisanten komen aan op Maarsenhof. [slachtoffer 2] loopt naar hen toe en zegt: Ik ben het, je moet mij hebben. Ik ben niet de dader. [verdachte] heeft op mij geschoten. De verbalisanten zagen direct daarop achter [slachtoffer 2] [betrokkene 13] en [betrokkene 14] dichterbij komen lopen. | |
22:51 | Cell ID verdachte Meibergdreef 9 | |
22:52 | [betrokkene 9] >M. M: we zijn bij [d-straat] V: parkeer, parkeer | |
23:05 | [betrokkene 9] >M. M: ik weet niet ze hadden een baby mee maar volgens mij is baby kwijt nu. Hij belde vrienden al toen zei die er is een probleempje. Zei die van: volgens mij hebben ze dat ding kwijt geraakt. S: wie? M: moet ik dat door de telefoon zeggen [betrokkene 9] ? | |
22:34 | Viales: zwarte Kia van [betrokkene 2] is gesignaleerd op de afrit van de Meibergdreef gaande in de richting van de A9 Amstelveen. | |
23:40 | Vanaf dit tijdstip is de woning van V en M in [plaats] onder observatie (pvb Observatie) | |
23:44 | De zwarte Kia rijdt op A9 ter hoogte van afslag 7 s106. Inzittenden: M, V, een vrouw en twee kinderen. (pvb Observatie) | |
23:55 | De Kia wordt geparkeerd voor de woning, personen die worden herkend als de verdachte, [betrokkene 2] en twee kinderen alsmede een NN vrouw stappen uit. (pvb Observatie) | |
23:56 23:57 | Cell id’s V en M in [plaats] | |
00:46 | V, M vrouw en 2 kinderen komen uit de woning in [plaats] , stappen in de Kia. (pvb Observatie) | |
00:58 | De Kia is tot stilstand gebracht, V aangehouden door AT. (pvb Observatie) |
59. Een proces-verbaal van bevindingen van 18 september 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar E-023 (…).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
Het woord baby kan verschillende dingen betekenen, maar wordt ook gebruikt voor een klein, automatisch vuurwapen.
In een OVC gesprek op 22-2-2018 om 16:10:57 uur tussen de vriendin van [verdachte] , [betrokkene 2] , en de zus van [verdachte] , [betrokkene 9] , spreken ze over situaties waarbij [verdachte] zijn baby heeft getrokken:
M: Hij ging die man zeggen van hè, ga niet stoer doen want ik ga gewoon schieten. [verdachte] trekt een ... ntv
S: wahhhhhhh ( [betrokkene 9] begint heel hard te lachen).
M: Hij zei gelijk: Handen omhoog, handen omhoog politie!
M: Hij trekt gewoon die baby... Ik zei wat doe je? Als ik zijn hoofd moe maak hij heeft het in het begin echt een paar keer gedaan bij mij.’
6. Inzake de bewezenverklaring van voornoemde feiten heeft het hof het volgende overwogen (met weglating van voetnoten):
‘ONDERZOEK 13ITASCA
(…)
Beoordeling van het bewijs ten aanzien van het in zaak B onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde
(…)
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep, onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal van het in zaak B onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is kort gezegd betoogd dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte degene is geweest die het schot (in de lucht) heeft gelost; naar het oordeel van de verdediging duidt het dossier erop dat de medeverdachte [betrokkene 12] met de Skorpion heeft geschoten. De verdachte kan evenmin als medepleger worden aangemerkt, omdat hij de in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen niet heeft verricht en zijn gedragingen voor het overige niet kunnen worden gekwalificeerd als een wezenlijke bijdrage aan de bedreiging. Ten slotte is namens de verdachte aangevoerd dat het dossier ook ten aanzien van het voorhanden hebben van de Skorpion onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat. De onderscheidenlijke verweren van de verdediging zullen hierna onder het kopje Bespreking van de verweren van de verdediging inzake 13Itasca nader worden besproken.
Bewijsoverwegingen van het hof
Inleiding
Op 9 februari 2018 rond 22:30 uur ontving de politie de melding te gaan naar Maarsenhof ter hoogte van perceel […] in Amsterdam Zuidoost, omdat daar een man met een vuurwapen voor de deur stond. Onderweg kwam de melding dat inmiddels was geschoten. De politie kwam rond 22:35 uur aan en stelde zich op aan het Abcouderpad, dat achter Maarsenhof ligt en vanaf dat hof bereikbaar is via een voetgangersonderdoorgang. [slachtoffer 2] (hierna: [slachtoffer 2] ) kwam uit de richting van het Maarsenhof op de politie toegelopen en zei dat hij was beschoten door [verdachte] . [slachtoffer 2] vertelde de politie dat het allemaal was begonnen in het huis van zijn oma. Hij en [verdachte] kregen ruzie en [verdachte] zei dat hij hem zou schieten. Verder zei [slachtoffer 2] dat ze op enig moment naar buiten waren gegaan en dat [verdachte] omhoog schoot maar hem niet had geraakt. Direct daarop kwamen [betrokkene 14] (Adjie), de oma van [slachtoffer 2] , en [betrokkene 13] , de vader van [slachtoffer 2] , achter [slachtoffer 2] naar de politie gelopen en hebben verklaard wat zij hadden meegemaakt.
Maarsenhof ligt tussen de Meerkerkdreef en het Abcouderpad en het heeft een soort binnentuin met een kleine speelplaats tussen de portiekflats. Het Abcouderpad grenst aan een onderdoorgang van Maarsenhof, tussen de portieken […] en […] , vlakbij de woning van de oma van [slachtoffer 2] op nummer […] . Na onderzoek in de directe omgeving is bij een boom in de groenstrook langs het Abcouderpad een zwart patroonmagazijn met diverse patronen erin aangetroffen. Deze locatie is ongeveer 10 meter verwijderd van de onderdoorgang naar Maarsenhof.
Het patroonmagazijn is onderzocht. De deskundige heeft geconcludeerd dat het magazijn geschikt en bestemd is voor een pistoolmitrailleur van het merk CZ model Vz61 Skorpion, kaliber 7.65 mm Browning. Het magazijn is ingericht voor het bergen van maximaal 20 patronen van kaliber 7.65 mm. In dit magazijn zijn 3 patronen aangetroffen; het gaat om het model volmantelrondneus, kaliber 7.65 mm Browning.
Of het magazijn voorafgaand of na het schot van het vuurwapen is gescheiden kon niet worden vastgesteld. Indien dit automatische wapen wordt doorgeladen en de houder daarna wordt verwijderd, kan men nog eenmaal schieten, omdat er dan een patroon in de kamer aanwezig is. Het is dus mogelijk dat de patroonhouder al vóór het schieten uit het wapen is gevallen.
Op het trottoir ter hoogte van het portiek van de perceelnummers Maarsenhof […] werd een huls van een verschoten patroon aangetroffen. Na onderzoek is gebleken dat deze huls hetzelfde kaliber en bodemstempel heeft als de munitie in het patroonmagazijn. De huls is vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch werkend machinepistool van het type Skorpion in het kaliber 7.65 mm Browning.
Feiten en omstandigheden
Het hof heeft een tijdlijn met gebeurtenissen op de avond van 9 februari 2018 gemaakt op grond van historische gegevens betreffende het berichtenverkeer en telefoonverkeer (in onderzoek Riverton) in combinatie met kentekenregistraties van Viales en bevindingen van verbalisanten op basis van observaties. Deze tijdlijn wordt omwille van de leesbaarheid als bijlage bij dit arrest gevoegd.
Het hof merkt daarbij het volgende op.
Op 10 februari 2018 zijn de telefoons van de verdachte en zijn vriendin [betrokkene 2] in beslag genomen. [betrokkene 2] gebruikte een Iphone 6 met telefoonnummer 06- [telefoonnummer 1] en de verdachte gebruikte een Iphone 6 met telefoonnummer 06- [telefoonnummer 2] . De verdachte en [betrokkene 2] hadden contact via Whatsapp. In de telefoon van [betrokkene 2] is het telefoonnummer van de verdachte opgeslagen als telefooncontact “My love”, In de telefoon van de verdachte heeft [betrokkene 2] de naam * [telefoonnummer 2] @swhatsappnet. [slachtoffer 2] gebruikte een toestel van Huawei met telefoonnummer 06- [telefoonnummer 5] . [betrokkene 2] reed regelmatig in de auto van haar moeder, een zwarte Kia met kenteken [kenteken] .
Tijdlijn 9 februari 2018
Het hof leidt uit de tijdlijn, in onderling verband en samenhang met andere feiten en omstandigheden in het dossier, het volgende af.
[slachtoffer 2] en [betrokkene 2] hebben een relatie gehad. Samen hebben zij twee kinderen, van wie de dochter op 10 februari 2018 jarig was en 5 jaar werd. Ten tijde van het ten laste gelegde hadden [betrokkene 2] en [verdachte] drie jaar een relatie; zij woonden samen met de kinderen in [plaats] . [verdachte] en [slachtoffer 2] kennen elkaar heel lang; zij zijn samen opgegroeid. Op 9 februari 2018 rond 19:17 uur maakte [slachtoffer 2] aan [betrokkene 2] kenbaar dat zij haar telefoon moest opnemen omdat zijn dochter bijna jarig was en hij anders naar haar huis in [plaats] zou komen.
De telefoon van [betrokkene 2] en die van de verdachte straalden op 9 februari 2018 rond 19:00 uur een Cell ID aan in hun woonplaats [plaats] . [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij de verdachte die avond tussen 19:00 en 20:00 uur met haar auto, een zwarte Kia, bij zijn vrienden heeft afgezet in Amsterdam Holendrecht, in het centrum vlakbij [B] . Zij is doorgereden naar haar moeder, die in Amsterdam in de wijk Gein woont. De verdachte heeft verklaard dat [betrokkene 2] hem in Holendrecht heeft afgezet en dat hij naar café [A] is gegaan; hij childe daar bijna elke dag met vrienden. Tussen 19:17 uur en 19:50 uur stuurde [slachtoffer 2] berichten aan [betrokkene 2] dat hij naar haar huis in [plaats] zou komen. Daarop sprak [betrokkene 2] een voicebericht in op de telefoon van tante Ash, met de strekking dat [slachtoffer 2] had gedreigd haar huis te komen ramponeren; dat de verdachte [slachtoffer 2] vandaag echt ging afmaken en dat [betrokkene 2] hem ging zeggen dat hij het maar lekker uit de hand moest laten lopen. Om 20:34 uur stuurde [betrokkene 2] het bericht aan de verdachte dat [slachtoffer 2] haar zat te dreigen. Tussendoor stuurde [betrokkene 2] ook aan anderen berichten met die strekking. Om 21:05 uur stuurde de verdachte aan [betrokkene 2] het bericht dat zij [slachtoffer 2] moest zeggen dat hij nu naar Holendrecht moest komen: Dan ga ik hem doodslaan. Even later liet hij haar weten dat zij [slachtoffer 2] niet moest laten weten dat de verdachte daar zou zijn, maar dat [betrokkene 2] daar zou zijn. De verdachte wilde [slachtoffer 2] een lesje leren. Om 21:37 uur liet [slachtoffer 2] aan [betrokkene 2] weten dat hij bij zijn oma was en: Laat hem komen. Hij weet precies wat Scorpi is. Ik ben bij Adjie thuis. Om 21:39 uur liet de verdachte [betrokkene 2] weten dat zij de kinderen daar moest laten, nu moest komen en moest zeggen waar ze elkaar moesten ontmoeten. [betrokkene 2] berichtte om 21:40 uur aan de verdachte dat [slachtoffer 2] bij zijn oma aan Maarsenhof was en dat zij haar kinderen niet bij haar moeder kon laten. Enige minuten later belde [betrokkene 7] naar [betrokkene 12] . De verbalisanten hebben op camerabeelden gezien dat zij elkaar daarvoor in café [A] hadden gesproken. Rond 22:07 uur liet [betrokkene 2] aan de verdachte weten dat ze er was. Om 22:11 uur belde de verdachte met [slachtoffer 2] , ze maakten ruzie, waarop [betrokkene 14] tegen de verdachte zei: Waarom moet je hem bellen [verdachte] . Stop daarmee. [verdachte] jij bent toch verstandig hou je mond dicht. Om 22:27 uur vroeg (een zus van de verdachte genaamd) [betrokkene 9] aan [betrokkene 2] waar [verdachte] was en [betrokkene 2] zei dat hij hier was, [betrokkene 2] zei tegen een ander: hier deze hof, nr […]. Even later liet zij aan [betrokkene 9] weten dat hij nu naar oma’s huis ging en dat hij een baby had. Om 22:29 uur zei [betrokkene 2] tegen (haar nicht) [betrokkene 15] : ze zijn naar die oma’s huis gegaan. Hieruit volgt dat [betrokkene 2] de verdachte rond 22:27 uur met de auto heeft afgezet vlakbij de woning van [slachtoffer 2] oma.
Het hof stelt vast dat als [betrokkene 2] en [betrokkene 9] over de baby spreken, zij niet spreken over een baby van vlees en bloed. Het hof gaat ervan uit dat in deze context daarmee een vuurwapen werd bedoeld. In een OVC gesprek tussen diezelfde personen op 22 februari 2018 vanaf 16:10:57 uur komt ter sprake wanneer de verdachte zijn baby heeft getrokken. [betrokkene 2] : hij zei ga niet stoer doen want ik ga gewoon schieten. [verdachte] trekt een... ( [betrokkene 9] begint hard te lachen) [betrokkene 2] : Hij zei gelijk: handen omhoog, handen omhoog, politie (..) Hij trekt gewoon die baby. Ik zei wat doe je? Als ik zijn hoofd moe maak, hij heeft het in het begin echt een paar keer gedaan bij mij.
Om 22:30 uur stuurde de verdachte een voicemailbericht aan [betrokkene 2] dat hij nu bij (..) was en dat zij tegen [slachtoffer 2] moest zeggen: NU! Daarop berichtte [slachtoffer 2] aan [betrokkene 2] dat hij op het hof van zijn oma was en dat hij wachtte. [betrokkene 2] reageerde 1 minuut later met het bericht: Ik ben hier, kom dan.
Uit de berichten tussen de verdachte en [betrokkene 2] volgt dat de verdachte [betrokkene 2] had gevraagd/opgedragen te doen alsof zij naar [slachtoffer 2] toe zou komen en dat [betrokkene 2] hieraan heeft voldaan.
Uit het berichtenverkeer volgt verder, dat de verdachte opgefokt was en woorden gebruikte variërend van: je maakt me kkr parra ik maak hem af tot: ik zal hem een lesje Ieren.
Om 22:34 uur zei [betrokkene 2] tegen [betrokkene 15] dat ze er spijt van had dat ze het had gezegd, maar dat het genoeg was geweest. [betrokkene 15] , die blijkens drie opeenvolgende gesprekken in de richting van [betrokkene 2] liep, zei vervolgens: oh my god ze schreeuwen, ik ren, ik hoor alleen maar jongens schreeuwen, waarop [betrokkene 2] antwoordde dat ze [verdachte] ging bellen.
Hieruit leidt het hof af, dat [betrokkene 2] in de auto mogelijk dichtbij de plaats delict op de terugkeer van de verdachte heeft gewacht.
Om 22:35 uur waren de verbalisanten op Maarsenhof en troffen daar [slachtoffer 2] , die zei dat de verdachte had geschoten.
Om 22:52 uur was [betrokkene 2] bij [d-straat] (waar [betrokkene 16] , de vriendin van [betrokkene 12] op [d-straat 1] woonde), waar de verdachte haar beval te parkeren.
Om 23:05 uur berichtte [betrokkene 2] aan [betrokkene 9] , dat ze een baby mee hadden maar volgens haar was de baby nu kwijt. De verdachte belde vrienden en zei dat er een probleempje was. Hij zei dat ze dat ding hebben kwijt geraakt. [betrokkene 9] vroeg wie? [betrokkene 2] antwoordde: moet ik dat door de telefoon zeggen [betrokkene 9] ?
Het hof constateert dat [betrokkene 2] en [betrokkene 9] nogmaals over een baby spraken, waarmee zij een vuurwapen bedoelden, en dat ding dat ze zijn kwijt geraakt. Dit kan overeenkomen met het feit dat een patroonmagazijn uit een Skorpion is aangetroffen in de groenstrook langs het Abcouderpad.
De Kia van [betrokkene 2] is rond 23:34 uur gesignaleerd op de afrit van de Meibergdreef, rijdend in de richting van de A9 Amstelveen.
De woning van de verdachte en [betrokkene 2] in [plaats] is vanaf 23:40 uur onder observatie genomen. Rond 23:44 uur is gezien dat de Kia reed op de A9 ter hoogte van afslag 7 s106; als inzittenden zijn gezien: [betrokkene 2] , de verdachte, een vrouw en twee kinderen.
Om 23:55 uur werd de Kia geparkeerd voor de woning in [plaats] en werd gezien dat vijf personen uitstapten.
Rond middernacht waren de telefoons van de verdachte en [betrokkene 2] onder bereik van Cell ID’s in [plaats] . [betrokkene 2] heeft verklaard dat zij om 00:00 uur de verjaardag van haar dochter vierden door de kaarsjes op de taart uit te blazen en Jip & Janneke champagne te drinken.
Rond 00:46 uur werd geobserveerd dat de genoemde vijf personen de woning verlieten en opnieuw in de Kia stapten.
Het arrestatieteam heeft rond 00:58 uur de Kia tot stilstand doen brengen, waarop de verdachte is aangehouden.
De getuige [betrokkene 14] (de oma van [slachtoffer 2] ) heeft kort na het incident op 10 februari 2018 om 00:04 uur bij de politie verklaard dat zij de avond van 9 februari 2018 vanaf 21:30 uur met haar kleinzoon [slachtoffer 2] in haar woning aan de Maarsenhof […] was. [slachtoffer 2] kreeg rond 22:30 uur een appje en zij hoorde dat [slachtoffer 2] telefonisch sprak met zijn jeugdvriend [verdachte] , wiens stem zij herkende. [betrokkene 14] kende hem van kleins af aan. Zij hoorde dat er veel bedreigingen werden geuit via de telefoon. Zij nam de telefoon van haar kleinzoon over en zei tegen de verdachte dat hij moest stoppen met ruzie maken, waarop de verdachte aankondigde dat hij eraan kwam. Zij hoorde dat de verdachte zei, dat hij naar haar huis zou komen om de ramen te bossen.
[betrokkene 14] heeft de deur van haar woning op slot gedaan. Zij hoorde [slachtoffer 2] bellen met zijn vader [betrokkene 13] om te zeggen dat er twee jongens voor de deur stonden die met hem wilden vechten. Op een gegeven moment zag [betrokkene 14] twee jongens voor de deur staan. Zij zag meteen dat het de verdachte was met [betrokkene 12] , die zij ook kende van toen hij klein was. [betrokkene 14] schrok en heeft haar kleindochter [betrokkene 17] in Tilburg gebeld, met het verzoek voor haar 112 te bellen. [betrokkene 14] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 2] naar buiten is gerend. Op het moment dat [slachtoffer 2] naar buiten rende hoorde zij een schot voor de onderdoorgang. [betrokkene 14] liep naar buiten en zag dat de verdachte een zwart vuurwapen in zijn hand had. De verdachte rende weg.
De vader van [slachtoffer 2] , [betrokkene 13] , heeft kort na het incident op 10 februari 2018 om 00:10 uur bij de politie verklaard dat hij de avond van 9 februari 2018 een telefoontje kreeg dat [verdachte] bij zijn moeder voor de deur stond en een bericht van [slachtoffer 2] dat [verdachte] er was en dat hij moest komen. [betrokkene 13] is meteen van zijn huis aan [b-straat] via het Abcouderpad gelopen naar het huis van zijn moeder aan Maarsenhof. Hij hoorde een schot toen hij op de helft van het Abcouderpad was. Hij heeft niet gezien wie had geschoten. [betrokkene 13] is gaan rennen naar de onderdoorgang naar Maarsenhof. In de onderdoorgang hield een man (NN1) hem tegen. Deze man had een chroomkleurig wapen in zijn rechter hand. [betrokkene 13] zag zijn zoon [slachtoffer 2] ter hoogte van het speeltuintje naast een man (NN2). [betrokkene 13] heeft verder verklaard dat [slachtoffer 2] hem met NN1 zag staan, op hem kwam afrennen en tussen hem en NN1 ging staan. [betrokkene 13] zag dat NN1 wegrende in de richting van het Abcouderpad.
Wie heeft het schot gelost?
De verdachte heeft verklaard dat hij de avond van 9 februari 2018 in café [A] was toen hij rond 22:00 uur een Whatsapp bericht kreeg van zijn vriendin [betrokkene 2] dat zij bedreigd werd door [slachtoffer 2] . Hij is met een vriend naar het huis van de oma van [slachtoffer 2] gegaan. Hij is samen met [slachtoffer 2] opgegroeid en kent de familie goed. De verdachte ontkent dat hij heeft geschoten. Volgens de verdachte duwde [slachtoffer 2] hem vanuit de portiek van de woning van oma naar buiten. Hij hoorde een schot: zijn vriend had met een vuurwapen in de lucht geschoten. De vader van [slachtoffer 2] kwam aanlopen en [slachtoffer 2] rende naar zijn vader en de vriend van de verdachte.
[slachtoffer 2] wilde geen aangifte doen van de gebeurtenis. Hij heeft verschillende verklaringen afgelegd met betrekking tot degene die het schot heeft gelost: de verdachte of [betrokkene 12] .
Het hof acht de eerste verklaring van [slachtoffer 2] het meest authentiek en betrouwbaar, toen hij aan de ter plaatse gekomen politie onmiddellijk spontaan zei dat de verdachte een schot had gelost. Het hof gebruikt het proces-verbaal van bevindingen met deze verklaring voor het bewijs. Die verklaring past ook bij de reactie van [slachtoffer 2] de volgende dag aan [betrokkene 2] toen hij haar berichtte: op mij schieten zijn jullie lauw ofzo. De uitingen van [slachtoffer 2] bij de politie vinden daarnaast steun in de verklaring van [betrokkene 14] en in het 112-gesprek ten tijde van de gebeurtenis van de kleindochter van [betrokkene 14] met de meldkamer. Geregistreerd werd, dat tijdens het gesprek op de achtergrond paniek was en werd geroepen. Op de vraag van de meldkamer of gezien is dat een pistool aanwezig is, vroeg de kleindochter: Adjie, Adjie (het hof: zoals [betrokkene 14] ook wordt genoemd) hebben jullie gezien dat [verdachte] een pistool in zijn hand heeft? Geregistreerd is dat op de achtergrond was te horen dat iemand ja, ja riep. Op de vraag hoe die jongen heette antwoordde de kleindochter: [verdachte].
Het hof leidt uit de verklaringen van [betrokkene 14] , [betrokkene 13] en de verdachte af dat de verdachte zich bevond tussen het portiek van Maarsenhof […] en de onderdoorgang. Uit de verklaring van [betrokkene 14] leidt het hof af dat het schot is gelost in het gebied tussen het portiek van haar woning en de onderdoorgang, hetgeen overeenkomt met de locatie waar de patroonhuls is aangetroffen, te weten op het trottoir ter hoogte van het portiek met de huisnummers […] . Verder leidt het hof uit de verklaringen van onderscheidenlijk [betrokkene 13] en [betrokkene 14] af dat [betrokkene 12] een chroomkleurig vuurwapen in zijn handen had en de verdachte een zwart vuurwapen.
Uit de rapportage van het NFI van 30 maart 2018 blijkt dat tijdens een schietpartij op 18 januari 2018 (zaak Afleider) met hetzelfde wapen is geschoten. Uit de verklaring van het slachtoffer van dat schietincident blijkt dat het wapen dat op die dag gebruikt werd, zwart van kleur was. Daar komt bij dat het patroonmagazijn dat in de nacht van 9 op 10 februari 2018 is aangetroffen naast het Abcouderpad eveneens zwart van kleur is. Het aangetroffen magazijn is geschikt en bestemd voor een pistoolmitrailleur van het merk CZ model Vz61 Skorpion, kaliber 7.65 mm Browning. De aangetroffen patroonhuls heeft hetzelfde kaliber en bodemstempel als de munitie in het patroonmagazijn en is vermoedelijk met een Skorpion verschoten. Op basis van deze omstandigheden is het hof van oordeel dat kan worden vastgesteld dat op 9 februari 2018 een zwarte Skorpion is gebruikt voor het lossen van het schot.
Uit het gesprek en de berichtenwisseling tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 9] kan volgen dat de verdachte op 9 februari 2018 over een vuurwapen beschikte, dat wapen in handen heeft gehad bij de woning van de oma van [slachtoffer 2] en dat later op de avond dat wapen of een onderdeel ervan (dat ding) is kwijt geraakt.
Dit sluit aan bij de verklaring van [betrokkene 14] dat zij de verdachte met een (zwart) vuurwapen heeft gezien en de vondst van de zwarte patroonhouder in de groenstrook langs het Abcouderpad.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof buiten redelijke twijfel bewezen dat het de verdachte is geweest die op 9 februari 2018 op Maarsenhof in de nabijheid van [slachtoffer 2] een schot heeft gelost met de zwarte Skorpion.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat [betrokkene 12] een chroomkleurig vuurwapen bij zich had, ofschoon hij dat zelf heeft ontkend.
Kwalificatie: bedreiging met een misdrijf tegen het leven gericht
Het voorgaande leidt het hof tot de volgende conclusies.
De verdachte is met [betrokkene 12] , terwijl zij beiden gewapend waren, naar [slachtoffer 2] gegaan en heeft de confrontatie met hem opgezocht. De verdachte was kwaad op [slachtoffer 2] , waarvan hij in het telefoon- en berichtenverkeer voorafgaande aan die confrontatie meermalen blijk heeft gegeven. De verdachte heeft eenmaal met een Skorpion in de lucht geschoten. Dit is niet een handeling die erop is gericht iemand van het leven te beroven. De verdachte moet daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit. Gezien de gehele context waarin het incident heeft plaatsgevonden, mede gelet op de inhoud van het daaraan voorafgaande telefoon- en berichtenverkeer, is het hof van oordeel dat de verdachte het opzet had om [slachtoffer 2] te bedreigen. De medeverdachte [betrokkene 12] heeft hierop minst genomen voorwaardelijk opzet gehad: door met de verdachte met twee vuurwapens naar [slachtoffer 2] te gaan, heeft hij het risico aanvaard dat de vuurwapens zouden worden gebruikt om het slachtoffer mee te bedreigen.
Het hof acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte, tezamen en in vereniging met [betrokkene 12] , [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door eenmaal met een vuurwapen te schieten.
Het hof acht op grond van het voorgaande eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 9 februari 2018 een vuurwapen dat geschikt was om automatisch mee te vuren, een Skorpion, voorhanden heeft gehad.
Bespreking van de verweren van de verdediging in de zaak 13ltasca
De standpunten van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van (het medeplegen van) de bedreiging van [slachtoffer 2] , omdat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is die op 9 februari 2018 het schot heeft gelost en evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering met [betrokkene 12] .
Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat er geen enkel direct bewijs bestaat dat de verdachte het schot heeft gelost. De eerste verklaring van [slachtoffer 2] kan daartoe niet gebruikt worden, nu hij een onbetrouwbare getuige is. Hij was die avond onder invloed van alcohol en verdovende middelen en heeft daardoor gemankeerde herinneringen aan het gebeuren. Zijn verklaringen zijn wisselend, ongeloofwaardig en tegenstrijdig. Dat hij zijn verklaring heeft veranderd omdat hij de verdachte in bescherming wilde nemen, is bovendien, aldus de verdediging, niet geloofwaardig.
Hiernaast heeft de verdediging verschillende omstandigheden benoemd die volgens haar als ontlastend dienen te worden beschouwd. Het hof zal deze omstandigheden hieronder bespreken.
De beoordeling van het hof
Verklaringen van [slachtoffer 2]
Anders dan de verdediging acht het hof de verklaring van [slachtoffer 2] op de plaats delict betrouwbaar en geloofwaardig, nu deze verklaring wordt verankerd in andere bewijsmiddelen. Zoals het hof hierboven reeds uiteen heeft gezet, dragen het tijdstip en de wijze waarop [slachtoffer 2] deze verklaring aflegde, spontaan en vlak na het incident, bij aan de geloofwaardigheid van deze verklaring. Dat [slachtoffer 2] nadien anders en wisselend heeft verklaard, doet vanwege de andere bewijsmiddelen onvoldoende af aan de geloofwaardigheid van zijn eerste verklaring.
Verklaringen van [betrokkene 14] en [betrokkene 13]
Het hof kent in het bijzonder waarde toe aan de verklaringen van [betrokkene 14] , die verklaarde dat zij de verdachte met een zwart wapen in zijn hand zag. Zoals hierboven reeds uiteengezet is het hof van oordeel dat [betrokkene 14] consistent heeft verklaard en dat haar verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig zijn. Dat [betrokkene 14] , zoals de verdediging heeft gesteld, op de plaats delict zou hebben verklaard dat zij de verdachte met een zilverkleurig wapen heeft gezien, mist feitelijke grondslag en lijkt te zijn gebaseerd op een onzorgvuldige lezing van het betreffende proces-verbaal.
De stelling van de verdediging dat de verklaring van [betrokkene 14] geen betrekking kan hebben op een Skorpion vanwege haar schatting van de afmetingen van het wapen en haar gebruik van het woord ‘pistool’ volgt het hof evenmin. De stelling dat [betrokkene 14] zou hebben gesproken over een wapen van 10 centimeter, is gebaseerd op een onzorgvuldige lezing van dat betreffende proces-verbaal van getuigenverhoor. [betrokkene 14] heeft immers niet verklaard dat het een wapen van 10 centimeter betrof, maar dat het 10 centimeter uitstak. Dat zij het wapen een pistool heeft genoemd, acht het hof niet doorslaggevend. Niet is bekend welke kennis [betrokkene 14] had van diverse soorten wapens en de verdediging heeft hiernaar tijdens haar getuigenverhoor bij de rechter-commissaris ook niet gevraagd.
Dat [betrokkene 13] geen wapen bij de verdachte heeft gezien is geen omstandigheid die de verdachte vrijpleit. [betrokkene 13] heeft immers verklaard dat hij op een afstand van twintig meter van de verdachte stond, dat hij zonder bril niet goed op afstand kon zien en dat hij geen bril droeg.
Overige bewijsverweren van de verdediging
Het hof volgt niet het standpunt van de verdediging dat de verdachte het schot niet kan hebben gelost omdat nergens uit blijkt dat de verdachte in de buurt van de onderdoorgang is geweest. Uit de bewijsoverwegingen blijkt reeds dat de verdachte in de directe nabijheid van de locatie van de aangetroffen huls is geweest. Dat [betrokkene 13] hem heeft gezien bij de speeltuin, doet hieraan niet af, omdat hij heeft verklaard over een ander tijdstip. Hij heeft immers verklaard dat hij vijf a tien seconden na het schot aan kwam.
Het hof volgt evenmin het verweer dat de verdachte het schot niet heeft kunnen lossen vanwege de locatie van de aangetroffen patroonhouder. Niet is vast te stellen wanneer het patroonmagazijn uit het wapen is gevallen, hoe de verdachte is komen aanlopen naar het huis van [betrokkene 14] of wanneer hij het wapen in handen heeft gekregen. Deze onderzoeksbevinding doet daarom niet af aan de bewijsmiddelen die er op wijzen dat de verdachte het wapen in handen heeft gehad, zoals hiervoor is overwogen.
Of de verdachte tijdens het OVC-gesprek van 5 maart 2018 heeft verklaard dat de ander in de lucht heeft geschoten, acht het hof evenmin van doorslaggevend belang. Het betreft opnames van een gesprek tussen de verdachte en [betrokkene 2] . Niet duidelijk is of in dat gesprek wordt besproken wat de feitelijke situatie is geweest dan wel wat de proceshouding van de verdachte tijdens de strafzaak zal zijn. Ook kan niet uitgesloten worden dat de verdachte, gelet op de complexe onderlinge verhoudingen, een belang had om niet de waarheid te spreken tegenover zijn vriendin. Het hof kent daarom geen waarde toe aan de inhoud van dit gesprek, wat de inhoud daarvan ook is.
Het verweer dat de verdachte vrijwel direct na het schietincident is geobserveerd en dat hij daardoor niet de gelegenheid heeft gehad het vuurwapen weg te maken, mist feitelijke grondslag en zal het hof daarom niet bespreken.
Aan de verklaring van [betrokkene 2] dat zij geen wapen heeft gezien toen de verdachte bij haar in de auto stapte, hecht het hof geen waarde. Het hof beschouwt [betrokkene 2] niet als een onafhankelijke getuige.
Ten slotte heeft de verdediging nog aangevoerd dat geen schotresten zijn aangetroffen. Deze omstandigheid pleit de verdachte evenmin vrij, reeds omdat hij geruime tijd in zijn woning is geweest en daar heeft gedoucht. Daarna heeft hij zich omgekleed, is opnieuw bij [betrokkene 2] in de auto gestapt en pas daarna is hij aangehouden. Niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat de bovenste laag bovenkleding die de verdachte tijdens het schietincident droeg aan de verbalisant is aangeboden. Dat geen schotresten zijn aangetroffen in de auto, acht het hof evenmin van doorslaggevend belang.
De hierboven door de verdediging naar voren gebrachte omstandigheden doen, ook in onderlinge samenhang bezien, niet af aan het oordeel van het hof dat op basis van de in de bewijsoverwegingen genoemde omstandigheden wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is geweest die het schot heeft gelost.
Het verweer van de verdediging dat geen sprake is van het medeplegen door de verdachte behoeft geen bespreking, omdat in dat verweer wordt uit gegaan van de situatie waarin [betrokkene 12] het schot zou hebben gelost. Ook het verweer dat de verdediging aanduidt als Meer en Vaartverweer zal het hof niet bespreken, omdat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat de verdachte het schot heeft gelost.
ONDERZOEK 13AFLEIDER
Beoordeling van het bewijs in zaak A
(…)
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep, onder verwijzing naar de op schrift gestelde pleitnotities, betoogd dat de verdachte integraal van het in zaak A tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Daartoe is kort gezegd het volgende aangevoerd. De (belastende) verklaringen van [slachtoffer 1] lenen zich niet voor het bewijs en dienen daarnaast ook op formele gronden van het bewijs te worden uitgesloten. De (overige) onderzoeksgegevens kunnen een bewezenverklaring niet dragen, omdat de rechtstreekse betrokkenheid van de verdachte daaruit niet kan worden afgeleid en daarmee deels zelfs strijdig zijn. In de gegeven situatie verzet artikel 6 EVRM zich er dan ook tegen om in de bewijsvoering aan de verdachte tegen te werpen dat hij zich op zijn zwijgrecht heeft beroepen.
De onderscheidenlijke verweren van de verdediging zullen hierna onder het kopje De verweren van de verdediging nader worden besproken.
Het oordeel van het hof
(…)
Bewijsoverwegingen
Inleiding
Op 18 januari 2018 omstreeks 19:00 uur is [slachtoffer 1] met een vuurwapen meermalen beschoten op Maarsenhof in Amsterdam Zuidoost. De politie is na diverse meldingen door getuigen direct naar Maarsenhof dichtbij portiek […] gegaan. Daar zagen zij het zwaargewonde slachtoffer [slachtoffer 1] , die op de grond lag. [slachtoffer 1] was bij bewustzijn en zei dat hij was geraakt in zijn buik, been en arm. De verbalisanten zagen bij het slachtoffer diverse schotverwondingen; uit zijn lies en arm stroomde pulserend bloed. [slachtoffer 1] is met spoed naar het Academisch Medisch Centrum (AMC) gebracht. In de nabijheid van [slachtoffer 1] lag een aantal hulzen, die de politie heeft afgedekt.
Het portiek van Maarsenhof […] ligt in het verlengde van de voetgangersonderdoorgang onder de bebouwing van dat hof. De onderdoorgang leidt naar het Abcouderpad. Bij dit pad werd een witte plastic zak aangetroffen met een zak patat erin. Later bleek dat [slachtoffer 1] patat had gekocht in een snackbar aan het Holendrechtplein en dat hij met het eten via het Abcouderpad naar Maarsenhof was gelopen.
Getuigen hadden diverse schoten gehoord en gaven een beschrijving van het uiterlijk van de schutter. Zij hadden gezien dat de dader was weggelopen in de richting van de parkeerplaats gelegen aan Maarsenhof.
Het letsel van het slachtoffer [slachtoffer 1] , geboren [geboortedatum] 1978 in [geboorteplaats] , is door revalidatiearts bij het AMC [betrokkene 3] in een emailbericht ter afronding van de poliklinische revalidatie- behandeling beschreven.
Medische diagnose:
Multipele verwondingen na schietpartij op 18-01-2018
- graad 3 leverlaceratie (bron internet: weefselverscheuring)
- multipele perforaties van de darmen, hechten
- letsels non-dominante linkerarm
- comminutieve distale humerusfractuur (bron internet: een breuk in de grote bot van de bovenarm)
ORIF nalolecranonosteotomie op 25-01-2018;
vervolgens Masquelet fase 2 bij osteomyelitis (bron internet: botontsteking) ulna/olecranon links op 09-08-2018 waarbij de PMMA spacer is verwijderd en bonegrafts zijn achtergelaten
- proximale radiusfractuur (bron internet: breuk uiteinde spaakbeen), ORIF
- fracturen van metacarpale 2 en 3 (bron internet: fracturen in de handbeenderen), fix ex op 01-02-2018
- multipele schotwonden van bovenbeen rechts en scrotum, conservatief.
Signalement schutter
De verbalisanten hebben de navolgende gegevens genoteerd omtrent het signalement van de schutter. Op 19 januari 2018 heeft [slachtoffer 1] in het AMC verklaard dat de schutter een jongeman was met een licht getinte huidskleur, die een zwarte jas en een pet droeg. De jas had hij helemaal dicht tot aan de onderkant van zijn gezicht, hij had de capuchon op en deze was helemaal dicht gemaakt. Hij had een zwart vuurwapen.
De getuige [betrokkene 4] stond rond 19:00 uur op het balkon op de tweede verdieping van zijn woning aan Maarsenhof. De getuige hoorde knallen en zag een man met een vuurwapen staan, die schoot. De getuige zag dat iemand op de grond viel; het slachtoffer zakte in elkaar. De schutter bleef doorschieten. De getuige beschrijft het uiterlijk van de schutter als: Surinaams licht getint, ongeveer 1.78 meter lang; een normaal postuur en een normale loop. Hij droeg een grijze hoody met capuchon en een zwarte broek. De getuige zag een wapen in zijn rechterhand. Hij liep weg in de richting van de parkeerplaats. De schutter liep rustig, heel cool en relaxed. Op de plek waar het slachtoffer is gevonden, is hij neergeschoten. De getuige ging ervan uit dat het slachtoffer dood was, het was van zo dichtbij.
De getuige [betrokkene 5] stond vlakbij het raam van de woning op de begane grond toen zij om 19:00 uur 5 schoten hoorde. Zij schoof meteen de gordijnen opzij en zag de schutter vlak langs het raam van de woning voorbij rennen. De getuige beschrijft zijn uiterlijk als volgt: hij had een normaal postuur, zijn lengte werd geschat op 1.78 meter en hij had een getinte huidskleur. Hij droeg een grijze hoody. De capuchon was over zijn hoofd getrokken, waardoor zijn gezicht niet zichtbaar was. Hij droeg een donkerblauwe spijkerbroek. Het slachtoffer lag voor de woning van de buren van de getuige. De getuige heeft gezien dat de schutter wegrende in de richting van de parkeerplaats. De schutter had een vuurwapen in zijn hand.
De getuige [betrokkene 6] stond op de derde verdieping van haar woning in de woonkamer en hoorde een knal, gevolgd door nog een knal. De getuige is naar het raam gegaan en heeft de gordijnen geopend. De getuige hoorde tussen de 4 en de 5 knallen; zag links iemand staan en hoorde hem schreeuwen aaahhh en zag dat hij in elkaar zakte. De getuige zag iemand naar rechts wegrennen in de richting van de parkeerplaats en heeft meteen 112 gebeld; zij zag op de telefoon dat dit om 19:05 uur was. De man die wegrende droeg een lichtgrijze jas en had een capuchon op. Hij had een licht getinte huidskleur en een normaal postuur.
Het hof stelt vast dat de beschrijvingen van het uiterlijk van de schutter voor wat betreft zijn kleding niet geheel eenduidig zijn. Het ging, samengevat, om een man met een (Surinaams) licht getinte huidskleur, met een normaal postuur, zijn lengte is geschat rond 1.78 meter, hij droeg een donkere broek, grijze/donkere jas/hoodie, een capuchon en pet.
Het hof is van oordeel dat, gezien deze beschrijvingen, de verdachte op grond van zijn uiterlijke kenmerken niet als dader kan worden uitgesloten. Uit gegevens in het integrale bevragingssysteem van de politie blijkt dat de verdachte 1.83 m lang is. Zijn huidskleur kan worden omschreven als licht getint.
Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft op 30 maart 2018 verklaard dat hij op 18 januari 2018 van Maarsenhof naar de snackbar aan het Holendrechtplein is gelopen, dat hij op de heenweg onder het viaduct heeft staan praten met een groep mannen, onder wie [betrokkene 7] , dat hij daarna is doorgelopen en patat heeft gehaald bij de snackbar. Op de terugweg heeft hij onder het viaduct nogmaals met de groep mannen staan praten, voornamelijk met [betrokkene 7] . Een van de mannen die hij op zijn heenweg nog bij de groep had gezien, stond toen niet meer bij de groep. Deze persoon heeft hij op 30 maart 2018 herkend op de door de politie aan hem getoonde foto 4. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat de verdachte op foto 4 was afgebeeld.
Onderzoek van de plaats delict en forensisch onderzoek
In de directe omgeving van de locatie waar het slachtoffer is aangetroffen, zijn op de stoep en het wegdek 14 hulzen veiliggesteld en 5 projectielen: 3 kogels en 2 kogelfragmenten. De verbalisanten concluderen dat dit kan passen bij 14 maal schieten. In het AMC zijn op 21 januari 2018 nog twee kogels inbeslaggenomen die operatief waren verwijderd uit het lichaam van [slachtoffer 1] .
Het NFl heeft de hulzen onderzocht en de resultaten daarvan neergelegd in het rapport Munitie Onderzoek van 7 maart 2018. Het NFI acht het extreem veel waarschijnlijker dat de hulzen zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen dan dat de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. Ten aanzien van de kogels acht het NFI het veel waarschijnlijker dat de kogels zijn afgevuurd uit een en dezelfde loop dan dat de kogels zijn afgevuurd uit twee lopen van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken. De vorm en ligging van de systeemsporen in de hulzen vertonen sterke gelijkenis met die van een (semi-) automatisch werkend machinepistool van het type Skorpion. De hulzen zijn vermoedelijk verschoten met een semi automatisch werkend machinepistool van het kaliber 7.65 mm Browning, type Skorpion. De afvuursporen in de kogels passen eveneens bij dit vuurwapen. De hulzen, met SIN-nummers vanaf AAJZ9134NL zijn opgenomen in de LVKH van het NFI onder nummer 8952.
Het NFI heeft in het rapport van 30 maart 2018 betreffende munitie onderzoek verslag gedaan van een huls, die op 9 februari 2018 was veiliggesteld na een schietincident in een ander gedeelte van Maarsenhof in Amsterdam Zuidoost (onderzoek 13Itasca). Tijdens dit onderzoek zijn aanwijzingen gevonden dat de huls die op 9 februari 2018 is veiliggesteld met SIN-nummer AALG4649NL en de hulzen opgenomen onder LVKH nummer 8952 zijn verschoten met hetzelfde vuurwapen: een semi automatisch werkend machinepistool van het kaliber 7.65 mm Browning, type Skorpion. Het NFl acht de bevindingen van het vergelijkend hulsonderzoek extreem veel waarschijnlijker als de hulzen zijn verschoten met een en hetzelfde vuurwapen, dan als de hulzen zijn verschoten met twee vuurwapens van hetzelfde kaliber en met dezelfde systeemkenmerken en dicht hieraan een cijfermatige bewijskracht toe van meer dan 1 miljoen.
Uit onderzoek naar de plaatsen op Maarsenhof waar onderscheidenlijk op 18 januari 2018 en 9 februari 2018 is geschoten, is gebleken dat deze hemelsbreed 200 meter uit elkaar liggen. Door de bebouwing is het uitgesloten dat de aangetroffen hulzen van de ene plaats delict op de andere plaats delict zijn beland.
Het hof leidt uit genoemde NFI-rapporten af, dat op 18 januari 2018 en op 9 februari 2018 met hetzelfde vuurwapen is geschoten, kort gezegd: een semi automatisch machinepistool, type Skorpion. De getuige [betrokkene 4] heeft kort na het incident op internet opgezocht welk wapen hij bij de schutter had gezien. Hiervan staat een afbeelding op pagina 58 in het dossier. Het is een soortgelijk vuurwapen als een Skorpion.
Het hof heeft hiervoor in de zaak 13Itasca, het schietincident op 9 februari 2018 op Maarsenhof, bewezen geacht dat de verdachte toen een schot met een zwart vuurwapen heeft gelost en dat dit een Skorpion is geweest, (mede) gezien het feit dat uit onderzoek door het NFI is gebleken dat het aangetroffen patroonmagazijn geschikt en bestemd is voor een Skorpion en de aangetroffen patroonhuls hetzelfde kaliber en bodemstempel heeft als de munitie in het patroonmagazijn en vermoedelijk is verschoten met een Skorpion.
Heeft de verdachte op [slachtoffer 1] geschoten?
In deze zaak moet worden onderzocht of de verdachte als schutter kan worden aangemerkt.
Het hof acht daarvoor allereerst van belang of kan worden vastgesteld dat de verdachte zich ten tijde van het schietincident in Amsterdam Zuidoost bevond en meer specifiek in de omgeving van de plaats delict.
Verbalisant [verbalisant 21] heeft op de camerabeelden van café [A] aan het Holendrechtplein […] van 18 januari 2018 om 18:20 uur de verdachte voor 100% herkend. Op de beelden was een man te zien, die langs de camera liep; hij kwam aangelopen vanaf café [A] en ging in de richting van het viaduct onder de Holendrechtdreef. De verbalisant herkende de man onmiddellijk als de verdachte [verdachte] , aan de relaxte manier van lopen; zijn gezichtsbeharing op de kin, wangen en lip; de vorm van het gezicht en de neus en tenslotte aan de verhouding van de neus, ogen en mond. De verbalisant had de verdachte de afgelopen 5 jaar vaak gezien rondom Holendrecht en merkte daarbij op dat hij zich vaak bij een groep hangende mensen op het Holendrechtplein bevond. De verbalisant ging daar regelmatig een praatje maken. Het laatste contact van de verbalisant met de verdachte was drie weken terug. De verbalisant voerde toen op het Holendrechtplein een gesprek met [betrokkene 7] (hierna: [betrokkene 7] ) en [verdachte] stond er ook bij. De verbalisant heeft bij de camerabeelden opgemerkt dat de kleuren daarop niet hetzelfde zijn als de kleuren die hij ter plaatse doorgaans bij daglicht heeft waargenomen. Zo is het witte licht op de beelden in het echt oranje/geelkleurig en wordt de kleur blauw op de beelden te fel weergegeven.
Verbalisant [verbalisant 19] heeft op bovengenoemde camerabeelden waarop [verbalisant 21] de verdachte heeft herkend het volgende waargenomen. De verdachte droeg donkere kleding; zijn broek was iets donkerder dan zijn jas; hij droeg een pet met een donkere, waarschijnlijk zwarte, klep en witte schoenen. De verdachte had een kenmerkende loop, te beschrijven als rustig of ‘relaxed’. Het hof merkt hierbij op dat ter terechtzitting in hoger beroep is voorgehouden dat mensen kleuren niet kunnen waarnemen in het donker en dat men dan kleuren ziet in wit/zwart tinten.
De verdachte noch de verdediging heeft betwist dat de verdachte degene is die op deze beelden te zien is.
Het hof leidt hieruit af dat de verdachte op 18 januari 2018 rond 18:20 uur in de buurt van het Holendrechtplein was. Café [A] bevindt zich vlakbij het viaduct onder de Holendrechtdreef (hierna te noemen: het viaduct), waar het Abcouderpad vanaf het Holendrechtplein onderdoor loopt in de richting van Maarsenhof.
De camerabeelden
Het hof heeft de camerabeelden van die avond rondom het Holendrechtplein in Amsterdam ter terechtzitting en in raadkamer bekeken. Het hof is van oordeel dat de camerabeelden in het algemeen niet van goede kwaliteit zijn: bewegende figuren zijn van grote afstand in de schemering gefilmd, al dan niet met licht van lantaarnpalen. In het donker zijn de kleuren niet als zodanig waar te nemen, dus de beelden zijn in grijstonen en deze hebben bovendien een korrelige structuur.
De verbalisanten hebben, zoals het hof begrijpt, van alle camerabeelden in onderling verband en samenhang bezien een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt om de loop van de gebeurtenissen rondom het viaduct en de daar aanwezige personen te beschrijven. De rechtbank heeft deze bevindingen van de verbalisanten overgenomen.
Het hof zal dat niet doen, mede omdat het dossier wel de afzonderlijke beelden, maar geen compilatie daarvan bevat, waarvan de verbalisanten kennelijk zijn uitgegaan. Het hof zal slechts een zeer beperkt aantal waarnemingen van de camerabeelden voor het bewijs gebruiken, te weten die waarnemingen die steun vinden in andere bewijsmiddelen. De waarnemingen die het hof zal gebruiken, zijn weergegeven in de tijdlijn. De overige beelden en bevindingen daarvan acht het hof wegens ontoereikende kwaliteit niet bruikbaar voor het bewijs.
Tijdlijn
Het hof heeft een tijdlijn met gebeurtenissen op de avond van 18 januari 2018 gemaakt op grond van historische gegevens betreffende het telefoonverkeer (in onderzoek Riverton) in combinatie met kentekenregistraties van Viales, bevindingen van verbalisanten en enkele camerabeelden.
Het hof zal deze feiten en omstandigheden bezien in onderling verband en samenhang met hetgeen het slachtoffer [slachtoffer 1] daarover op 19 januari 2018 in het AMC tegenover verbalisanten, en op 30 maart 2018 op het politiebureau heeft verklaard. Van deze verhoren zijn geluidsopnames gemaakt. De verklaringen van het slachtoffer [slachtoffer 1] zijn in de kern als volgt samen te vatten.
Ik was bij mijn nicht op Maarsenhof in Amsterdam. Om een uur of zeven in de avond kreeg ik honger. Ik ben via het Abcouderpad naar winkelcentrum Holendrecht gelopen. Voordat ik daar naar de snackbar ging, stond ik nog even te praten met wat jongens uit de buurt, onder wie [betrokkene 7] . Deze jongens stonden voor het bokscentrum van [betrokkene 1] . Hierna ben ik naar de snackbar gegaan. Met de bestelling ben ik de snackbar uitgelopen en heb ik nog even staan praten met eerdergenoemde jongens; weer voor de boksschool. Degene die ik op foto 4 heb herkend, stond toen niet meer bij het groepje. In deze groep stond onder andere [betrokkene 7] (het hof begrijpt hier en hiervoor: [betrokkene 7]). Ik heb voornamelijk met hem gesproken. Ik ben via dezelfde route terug gelopen naar Maarsenhof. Onder de woningen van Maarsenhof is een voetgangerstunneltje, als je dit tunneltje doorloopt kom je op Maarsenhof. Ik was net onder dit tunneltje door gelopen toen ik een knal hoorde. Ik draaide me om en ik zag een jongeman met een vuurwapen op me gericht. Ik schat dat de man op een meter bij mij vandaan stond. Ik hoorde nog meer knallen. Ik voelde dat ik in mijn benen, arm en buikstreek werd geraakt. Ik viel op de grond en begon te schreeuwen. Mijn pet is ook op de grond gevallen. Ik zag de dader wegrennen in de richting van de parkeerplaats. Het vuurwapen was zwart. Ik had niet het idee dat ik werd gevolgd.
Het hof merkt nog het volgende op bij de in de tijdlijn te vermelden gegevens.
De aangever [slachtoffer 1] heeft gebeurtenissen opgesomd zonder daar een exacte tijdsaanduiding aan te koppelen. Op de camerabeelden is echter duidelijk te zien dat een man van het viaduct naar de snackbar loopt en dat hij later terug loopt met een tas in zijn hand. Deze beelden sluiten naadloos aan bij de verklaring van [slachtoffer 1] over zijn route naar de snackbar, zijn bezoek aan de snackbar en zijn aanschaf van etenswaren daar. Hier komt bij dat deze verklaring wordt ondersteund door de bij het plaats delict aangetroffen plastic tas met patat. Het hof is daarom van oordeel dat met een voldoende mate van zekerheid vaststaat dat de persoon op de betreffende camerabeelden [slachtoffer 1] betreft. Aangezien zijn verklaring dat hij eerst onder het viaduct met mensen heeft gesproken, vervolgens naar de snackbar is gegaan en daarna opnieuw onder het viaduct met mensen heeft gesproken overeenkomt met de bevindingen van de verbalisanten van hetgeen zij daarover op de beelden hebben waargenomen, zal het hof in de tijdlijn daarbij de tijdstippen vermelden die de verbalisanten hebben genoteerd.
Op 10 februari 2018 zijn de telefoons van de verdachte en zijn vriendin [betrokkene 2] in beslag genomen. [betrokkene 2] gebruikte een Iphone 6 met telefoonnummer 06- [telefoonnummer 1] en de verdachte gebruikte een Iphone 6 met nummer 06- [telefoonnummer 2] . De verdachte en [betrokkene 2] hadden contact via Whatsapp. In de telefoon van [betrokkene 2] is het telefoonnummer van de verdachte opgeslagen als telefooncontact “My love”. In de telefoon van de verdachte heeft [betrokkene 2] de naam * [telefoonnummer 2] @swhatsappnet. In hun woning in [plaats] is daarnaast een mobiele telefoon van het merk Alcatel met telefoonnummer 06- [telefoonnummer 3] aangetroffen. [betrokkene 2] reed regelmatig in de auto van haar moeder, een zwarte Kia met kenteken [kenteken] .
De boksschool [C] (van [betrokkene 1] ) is gevestigd aan het Holendrechtplein […] en Café [A] aan het Holendrechtplein […] , in de omgeving van genoemd viaduct (bron: de algemeen toegankelijke internetbron Google Maps).
(…)43.
Het hof leidt uit de hiervoor weergegeven gebeurtenissen, in samenhang met hetgeen [slachtoffer 1] daarover op 19 januari en 30 maart 2018 heeft verklaard, het volgende af.
Op 18 januari 2018 was de verdachte rond 16:30 uur nog in zijn woonplaats [plaats] . [betrokkene 2] reed met de Kia rond 17:00 uur naar de Meibergdreef in Amsterdam. De telefoon van de verdachte is rond 17:50 uur geregistreerd rond zijn vaste hangplek bij café [A] , nabij het viaduct bij het Holendrechtplein. Het hof leidt hieruit af dat de verdachte in de auto van [betrokkene 2] naar Amsterdam is gereden en dat [betrokkene 2] hem in de buurt van de hangplek heeft afgezet. Rond 17:44 uur was [betrokkene 7] daar ook in de buurt, hij is gezien op camerabeelden en zijn telefoon is daar geregistreerd. Rond 18:20 uur is de verdachte in de buurt van café [A] gezien terwijl hij liep in de richting van het viaduct op camerabeelden; op dat moment reed [betrokkene 2] weg uit Gein. Rond 18:35 uur stond [slachtoffer 1] bij het nabij gelegen viaduct met [betrokkene 7] te praten. Het hof stelt vast dat de verdachte dus kort voor de ontmoeting van [slachtoffer 1] en [betrokkene 7] onder het viaduct in de directe nabijheid van die ontmoetingsplek was.
Het hof merkt op dat [slachtoffer 1] gedurende bijna een half uur in de omgeving van het viaduct is geweest, waarvan hij geruime tijd heeft staan praten. [slachtoffer 1] , die heeft verklaard dat hij patat ging halen omdat hij honger had, heeft (met zijn eten in een plastic zak) daar een kwartier staan praten. Al met al was er voor de schutter voldoende tijd om zich te begeven naar de plek waar [slachtoffer 1] daarvoor vandaan was gekomen: Maarsenhof.
Nadat [slachtoffer 1] vanaf het viaduct in de richting van Maarsenhof was gelopen, heeft [betrokkene 7] telefonisch contact gehad met [betrokkene 2] . Een minuut later belde [betrokkene 7] naar het Alcatel toestel van de verdachte.
De verdachte belde rond 19:07 uur, twee minuten na de schietpartij, tweemaal met [betrokkene 2] . Om 19:09 uur moest [betrokkene 2] de verdachte bellen. Na 19:11 uur is het telefoonverkeer tussen de verdachte en [betrokkene 2] gestopt. Uit het patroon en de inhoud van de telefonische contacten tussen de verdachte en [betrokkene 2] leidt het hof af dat de verdachte en [betrokkene 2] vanaf dat moment bij elkaar waren.
Het hof constateert dat een aantal getuigen en de aangever hebben verklaard dat de schutter is weggelopen in de richting van de parkeerplaats van Maarsenhof; deze bevindt zich aan de zijde van de oprit naar de Meerkerkdreef. Uit gegevens afkomstig van de algemeen toegankelijke internetsite Google Maps blijkt dan men van daaruit snel de Gooiseweg kan bereiken. [betrokkene 2] heeft de verdachte rond 19:10 uur, dus binnen een tijdsbestek van ongeveer 5 minuten nadat de schietpartij had plaatsgevonden, in haar Kia opgehaald. Drie minuten later reed de Kia van [betrokkene 2] op de afrit van Gooiseweg naar de A9 in de richting van de A2 in Amsterdam. Deze locatie ligt op de route van Maarsenhof naar [plaats] . Rond 19:16 uur is tweemaal gebeld met het toestel van [betrokkene 2] naar het toestel van [betrokkene 7] . Vanaf 19:35 uur werden met de telefoon van de verdachte op internet meermalen de sites Crimesite en AT5 bezocht.
Rond 19:50 uur is zijn telefoon geregistreerd in Halfweg, in de buurt van zijn woonplaats [plaats] .
Met de telefoon van de verdachte werd vanaf 19:51 uur meermalen op internet gezocht op Crimesite en AT5. De verdachte en [betrokkene 2] bleven zoeken op die internetsites en rond 21:00 uur stond op de telefoon van [betrokkene 2] het bericht open over een gewonde bij de schietpartij in een woonwijk in Amsterdam Zuidoost, waarin tevens was vermeld dat de politie op zoek was naar de schutter. [betrokkene 2] heeft in verband hiermee aan [betrokkene 9] , de zus van de verdachte, gevraagd haar de link te sturen en heeft haar daarna (toen genoemd bericht al openstond) laten weten dat zij het al had. Het hof deelt de conclusie van de advocaat-generaal op dit onderdeel dat op de telefoon van [betrokkene 2] dus gericht is gezocht naar berichtgeving rond de schietpartij die even daarvoor had plaatsgevonden. De verdachte heeft vanaf 19:51 uur eveneens op die websites gezocht. Het hof gaat ervan uit dat hij eveneens op zoek was naar berichten over de schietpartij, nu niet is gebleken dat hij toen berichten over andere onderwerpen heeft geopend.
Verbalisant [verbalisant 23] zag kort nadat de schietpartij had plaatsgevonden [betrokkene 7] onder het viaduct staan, hij sprak hem aan en constateerde dat [betrokkene 7] zenuwachtig om zich heen keek. [betrokkene 7] zei eigener beweging, immers zonder dat de verbalisant hem iets had verteld over de schietpartij: Ik weet wat er is gebeurd. Ik weet verder van niks. Wat kom je hier bij mij doen? Moet ik nu gaan opletten of zo?
Bezien in het licht van de omstandigheden van die avond is het hof van oordeel dat aangenomen mag worden dat [betrokkene 7] met deze woorden doelde op de beschieting van [slachtoffer 1] . [betrokkene 7] was kennelijk op dat moment al van de schietpartij op de hoogte, terwijl hij steeds in de omgeving van het viaduct was geweest. Gelet op het telefoonverkeer in het tijdsbestek van 19:00 uur tot 19:16 uur tussen de telefoons van [betrokkene 2] , de verdachte en [betrokkene 7] heeft hij telefonisch contact gehad met de schutter of iemand in diens omgeving.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte zowel voorafgaand aan als tijdens de schietpartij in de omgeving was van het Holendrechtplein en dat zijn vriendin [betrokkene 2] hem binnen luttele minuten na de schietpartij met de auto heeft opgehaald. De verdachte en [betrokkene 2] hebben zowel vlak vóór als na de schietpartij telefonisch contact gehad met [betrokkene 7] , degene die onder het viaduct stond en die daar het slachtoffer voorafgaand aan diens bezoek aan de snackbar kort heeft gesproken en na diens bezoek geruime tijd heeft gesproken. [betrokkene 2] ontkende in haar verhoor in mei 2018 aanvankelijk dat zij [betrokkene 7] kende en noemde diens vrouw [betrokkene 8] een vriendin van de verdachte. Toen de verbalisanten haar voorhielden dat [betrokkene 7] de man van [betrokkene 8] is, antwoordde [betrokkene 2] dat ze hem niet kende als [betrokkene 7] , maar dat ze hem omschreef als iemand met gouden tanden. Volgens [betrokkene 2] kenden [betrokkene 7] en [betrokkene 8] de verdachte al heel lang. Verder heeft [betrokkene 2] verklaard dat zij van de verdachte het telefoonnummer van [betrokkene 7] had gekregen zodat zij, indien zij de verdachte niet kon bereiken als ze hem moest ophalen, hem via [betrokkene 7] kon bereiken.
De verdachte heeft geen verklaring afgelegd, en hij heeft dus ook niet uitgelegd waarom bepaalde gespreksgegevens van die avond uit zijn telefoon en die van [betrokkene 2] zijn verwijderd, waaronder de gesprekken met [betrokkene 7] , of van het gerichte surfgedrag op internet vlak na de schietpartij.
Het hof is van oordeel dat de gespreksgegevens in onderling verband en samenhang met de overige voor de verdachte belastende informatie eveneens belastend zijn.
Dat de verdachte en [betrokkene 2] vrij kort na het schietincident uitsluitend op internet hebben gezocht naar informatie over de gevolgen van het schieten op [slachtoffer 1] acht het hof, in onderling verband en samenhang met de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, zonder nadere toelichting, eveneens belastend.
Had de verdachte de beschikking over een Skorpion?
Hiervoor is al vastgesteld dat de verdachte op 9 februari 2018 in een ander gedeelte van het Maarsenhof met een Skorpion heeft geschoten. Het hof stelt vast dat hij op die datum en op die plaats de beschikking had over dat vuurwapen.
In de telefoon van de verdachte zijn foto-, film- en thumbnail bestanden aangetroffen waarop verschillende vuurwapens te zien zijn. De bestanden zijn aangemaakt op 7 en 8 januari 2018.
Er is een afbeelding van een Kalashnikov, die door iemand met de linkerhand wordt vastgehouden (Movie 0065). Een verbalisant heeft geconstateerd dat op de foto op de linkerhand waarmee de Kalashnikov wordt vastgehouden, enkele specifieke kenmerken te zien zijn: de pinknagel is langer dan de andere nagels en op de nagel van de ringvinger is aan de bovenkant een donkere verkleuring zichtbaar. De verdachte is op 10 februari 2018 aangehouden in de zaak 13Itasca. Toen zijn foto’s gemaakt van zijn handen. De verbalisant heeft daarop waargenomen dat de pinknagel van de linkerhand van de verdachte lang is en dat bovenaan op zijn nagel van de ringvinger een zwarte verkleuring te zien is.
In de telefoon van de verdachte is tevens een foto aangetroffen van een automatisch vuurwapen met een gebogen patroonhouder en een houtkleurig handvat, dat door een verbalisant is herkend als een Skorpion. Dit wapen lag in een opengeslagen rood/witte plastic tas op een vloer. De hiervoor genoemde Kalashnikov is eveneens op een foto te zien met een gemetseld muurtje als achtergrond. De foto’s van dit wapens is gemaakt in de schuur bij de woning van de verdachte en [betrokkene 2] aan de [a-straat 1] in [plaats] . Niet alleen heeft een verbalisant deze muur als zodanig herkend als achtergrond van de foto met de Kalashnikov, ook [betrokkene 2] heeft in haar verhoor op 9 mei 2018 erkend dat dit de muur van haar schuur in [plaats] is. Zij heeft daarbij opgemerkt dat niemand behalve zij en de verdachte toen toegang hadden tot die schuur.
Verder zijn filmpjes op de telefoon van de verdachte aangetroffen, waarop munitie wordt vastgehouden en foto’s van een patroonmagazijn met munitie en een gebogen magazijn.
Het hof leidt uit het voorgaande af dat de verdachte op 7 en 8 januari 2018 in ieder geval over één vuurwapen beschikte, te weten een Kalashnikov. Op 29 januari 2018 is de verdachte aangehouden op station Sloterdijk in Amsterdam ter zake van vuurwapenbezit en op 9 februari 2018 heeft de verdachte met de Skorpion, waarmee ook op 18 januari 2018 was geschoten, een schot gelost in de omgeving van [slachtoffer 2] op Maarsenhof in Amsterdam. Bovendien bevond zich op de telefoon van de verdachte een foto van een Skorpion.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen heeft de verdachte zich op 11 februari 2018 spontaan uitgelaten over zijn gebruik van vuurwapens. De verbalisant wilde de verdachte van de observatiecel verplaatsen naar een cel op de vijfde etage. Tijdens het verplaatsen hoorde de verbalisant de verdachte op de gang zeggen: Jullie denken echt dat jullie wat gaan vinden, ik ben niet kanker dom ofzo. Jullie gaan niks vinden. Eenmaal in de lift hoorde de verbalisant hem zeggen: Jullie denken dat ik dom ben, wij schieten met handschoenen. Jullie gaan niks van bewijs vinden. De verbalisant zag dat de verdachte met zijn hand een pistool maakte en hoorde hem nogmaals zeggen: Wij schieten met handschoenen. De verbalisant zag dat de verdachte zijn hand nog als een pistool hield en hoorde hem zeggen: Bang Bang!
Het hof stelt vast dat de verdachte kennelijk niet alleen de beschikking had over in elk geval een vuurwapen, maar dat hij ook ruiterlijk erkent dat hij een vuurwapen gebruikt door ermee met handschoenen aan te schieten, zodat geen vingerafdrukken of DNA van hem kan worden aangetroffen.
In de onderhavige zaken 13Afleider en 13Itasca zijn inderdaad op de hulzen, patronen noch het aangetroffen patroonmagazijn dactyloscopische sporen aangetroffen, noch voldoende voor onderzoek geschikt DNA materiaal.
OVC gesprekken van [betrokkene 7]
Het hof acht delen van een aantal gesprekken die [betrokkene 7] heeft gevoerd relevant voor de beoordeling van de zaak 13Afleider. In het kader van onderzoek Marsman 2 zijn opnamen gemaakt van vertrouwelijke communicatie (OVC) van [betrokkene 7] in de periode van 17 februari 2018, vanaf 4 uur na diens invrijheidstelling tot en met 18 februari 2018. De verslagen van deze gesprekken zijn gevoegd in het dossier 13Afleider.
Vooraf merkt het hof op dat hierin een aantal roep- en/of bijnamen of andere bijzonderheden met betrekking tot bepaalde personen voorkomen. Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft als roepnaam [slachtoffer 1] , hij stelt zichzelf ook met die naam voor. [slachtoffer 1] heeft een prothese in zijn rechteroog, waardoor alleen zijn linkeroog beweegt. De verbalisanten hebben dat tijdens zijn verhoor gezien op 21 september 2018. In één van de bijlagen bij de vordering van de benadeelde partij wordt eveneens melding gemaakt van deze oogprothese. Tijdens de OVC gesprekken wordt de koppeling [slachtoffer 1] / 1-oog gebruikt. Het hof gaat ervan uit dat men dan spreekt over [slachtoffer 1] .
De verdachte heet [verdachte] en wordt ook [verdachte] genoemd. Hij heeft als bijnaam de Chinees.
Het hof geeft de gedeelten van drie OVC-gesprekken weer, die steun bieden aan de andere bewijsmiddelen in de zaak 13Afleider, in onderling verband en samenhang bezien.
17 februari om 00:15 uur. Gespreksnummer 231500 (p. 540).
Gesprek tussen [betrokkene 7] en NNM50.
NNM50: Chinees 30 dagen.
[betrokkene 7] : en voor wat. Voor niks broer.
NNM50: voor wat? Broer hoor deze. Hoor deze weet je wat [betrokkene 12] tegen mij heeft gezegd, broer die man was gewoon dronken, dronken.
Ik zeg daarvoor trek je een pipe. Ja het leek of hij mij wilde steken. Met zn 2-en. Die man is dronken, hoe kunnen we? Blam!! Helemaal dinges he? Dronken gewoon daar. Want ja, ik blaas, je hebt die man niet eens geblaast. Je hebt geblasen wilde westen.
[betrokkene 7] : alleen maar ruzie.
NNM50: Je weet toch als koelies drinken toch.
[betrokkene 7] : die was kapot zo?
NNM50: die koelie [slachtoffer 2] toch. Hij was gewoon dronken, die man, vallen daar, die loop gewoon weg, niets aan de hand. Die man is dood misschien door die klap, snap je? Maar nee, je gaat uh.
17 februari 2018 om 11:15 uur. Gespreksnummer 101500 (p. 560).
Gesprek van [betrokkene 7] met een onbekend gebleven man.
NNm: Hebben ze op [slachtoffer 1] geschoten?
[betrokkene 7] : je weet toch wie [slachtoffer 1] is toch?
NNm: [slachtoffer 1] is, die heeft toch 1 oog?
[betrokkene 7] : jaaaa
NNm: was hij met [slachtoffer 1] toen er op [slachtoffer 1] geschoten werd?
[betrokkene 7] : nee hij was niet met [slachtoffer 1] , hij was eerst met [slachtoffer 1] en daarna ging hij weg toch?
NNm: was hij samen met [slachtoffer 1] ?
[betrokkene 7] : ja het was Chinees.. heeft op.. gescho.. maar Chinees in een lullo toch? Ik zie hem al die stommerik.
NNm: en heeft [slachtoffer 1] hem gezien?
[betrokkene 7] : ja. Ik denk van wel. Hij slaap no.. hij is te hebberig.. daarom overkomt hem dingen. Chinees.
[betrokkene 7] : en nu zit hij achter de tralies voor iets stoms.. voor een kut.
NNm: en laat me.. wat is het een schone of een vieze?
[betrokkene 7] : dat wil ik ook wel weten.. het is zijn probleem, ik maak me er niet druk om.. ik zei die dag toen tegen hem: zet die dingen niet op alles.. je weet zelf toch, zet het op 1.
17 februari 2018 om 21:25 uur. Gespreksnummer 202500 (p. 774 en 775).
Gesprek tussen [betrokkene 7] met een onbekend gebleven man.
[betrokkene 7] : weet je wat ik zit te denken nu toch? Je weet toch die pipa waar die heeft geschoten toch? Is ie ook op [slachtoffer 2] gaan schieten ermee. Als ze die pipa hebben gevonden is ie meteen de lul.
Conclusie ten aanzien van het bewijs voor het daderschap
Uit al het voorgaande volgt dat de verdachte in de directe nabijheid was van het slachtoffer [slachtoffer 1] voorafgaand aan de schietpartij en dat hij slechts enkele minuten nadat [slachtoffer 1] was neergeschoten, met [betrokkene 2] in een auto vanuit die omgeving uit Amsterdam is weggereden. De verdachte kan op grond van de opgegeven signalementen niet worden uitgesloten als dader van de schietpartij en [slachtoffer 1] heeft hem bij een meervoudige fotoconfrontatie aangewezen als degene die bij het groepje van [betrokkene 7] onder het viaduct stond, voordat hij naar de snackbar ging, maar er niet meer bij was nadat hij naar de snackbar was geweest. De verdachte heeft in de periode van 7 januari 2018 tot en met 9 februari 2018 over in ieder geval één automatisch vuurwapen beschikt en heeft op 9 februari 2018 met een Skorpion een schot gelost in de nabijheid van [slachtoffer 2] . Het wapen waarmee op 18 januari 2018 minstens 14 maal op [slachtoffer 1] is geschoten, betreft hetzelfde vuurwapen. Tevens bevonden zich op zijn telefoon foto’s en filmpjes van een Kalashnikov; een Skorpion, munitie en patroonhouders.
Het hof is van oordeel dat het geheel van omstandigheden, zoals hiervoor vermeld in onderling verband en samenhang bezien, schreeuwt om een verklaring van de verdachte, die is uitgebleven. De verdachte heeft gezwegen en dus evenmin een alternatief scenario geschetst. Het hof komt tot de slotsom dat buiten redelijke twijfel kan worden aangenomen dat de verdachte op 18 januari 2018 meermalen met een vuurwapen op [slachtoffer 1] heeft geschoten. [slachtoffer 1] is aan vitale lichaamsdelen zwaar gewond geraakt maar is niet overleden.
Kwalificatie: poging tot moord
Het hof is tenslotte van oordeel dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit tot het doodschieten van [slachtoffer 1] .
De verdachte had die avond een automatisch vuurwapen met een groot aantal patronen bij zich. Op 18 januari 2018 heeft de verdachte enige tijd gehad om zich op Maarsenhof op te houden voordat [slachtoffer 1] , die in totaal bijna een half uur onderweg is geweest, daar terugkeerde. Het hof gaat ervan uit dat de verdachte het slachtoffer op Maarsenhof heeft opgewacht. De verdachte heeft minstens 14 keer op het slachtoffer geschoten, en bleef doorschieten toen het slachtoffer na de eerste schoten op de grond was gevallen, wat evenmin valt te rijmen met handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. De verdachte heeft zich er blijkens zijn verhullende kleding rekenschap van gegeven dat het van belang was zijn gezicht zodanig te verhullen, dat hij niet (onmiddellijk) zou worden herkend. Hij heeft tenslotte tijdig geregeld dat [betrokkene 2] hem zo snel mogelijk na het schieten met de auto kon oppikken om onmiddellijk van de plaats delict te kunnen verdwijnen.
Al deze handelingen van de verdachte in onderling verband en samenhang bezien, duiden op kalm beraad en rustig overleg. Contra-indicaties voor het aannemen daarvan zijn niet naar voren gekomen.
Het hof komt op grond van al het voorgaande tot de slotsom dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte op 18 januari 2018 in Amsterdam heeft gepoogd [slachtoffer 1] om het leven te brengen en verwijst voor de exacte bewezenverklaring naar het kopje bewezenverklaring.
Bespreking van de verweren van de verdediging in de zaak 13Afleider
De standpunten van de verdediging
De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de verdachte dient te worden vrijgesproken, nu niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte degene is die op 18 januari 2018 op [slachtoffer 1] heeft geschoten. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat geen van de verklaringen die [slachtoffer 1] na 19 januari 2018 heeft afgelegd tot het bewijs gebezigd mogen worden, dat de overige stukken in het dossier geen rechtstreeks bewijs opleveren voor de verdachte en daarmee onvoldoende zijn voor een bewezenverklaring, dat de door ooggetuigen gegeven signalementen ontlastend zijn voor de verdachte en dat het verzamelde bewijs niet rechtvaardigt dat het zwijgen van de verdachte in de bewijsconstructie wordt betrokken.
Ten aanzien van de hiervoor genoemde verklaringen van [slachtoffer 1] heeft de verdediging naar voren gebracht dat deze onbetrouwbaar zijn, omdat uit de verhoren zou blijken dat [slachtoffer 1] deze verklaringen niet baseert op zijn eigen waarnemingen, maar op een eigen beredeneerde reconstructie van de gebeurtenissen. Deze reconstructie vond op de volgende wijze plaats. De verdachte dacht dat de persoon die hij op zijn terugweg van, de snackbar naar het Maarsenhof niet meer bij de groep mannen zag staan, de schutter moest zijn geweest. Dit was iemand die hij kende, maar wiens naam hem ontschoten was. Hij deed vervolgens navraag naar de naam van deze persoon en vroeg informatie (waaronder een foto) op bij buurtgenoten. Het verbaast dan ook niet dat [slachtoffer 1] bij de fotoconfrontatie de verdachte aanwees. [slachtoffer 1] kende de verdachte en dacht op dat moment dat de verdachte de schutter was geweest. Om zijn reconstructie kracht bij te zetten heeft [slachtoffer 1] , aldus de verdediging, bovendien aantoonbaar gelogen. Dit leidt de verdediging tot de conclusie dat deze verklaringen onbetrouwbaar zijn en daarom niet bruikbaar zijn voor het bewijs.
De overige stukken uit het dossier acht de verdediging onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Uit deze bewijsmiddelen blijkt weliswaar dat de verdachte drie kwartier voor het incident bij het Holendrechtplein is geweest en dat de auto van [betrokkene 2] kort na het incident op een oprit naar de snelweg in de buurt van Holendrecht reed, maar dat de verdachte zich die avond in die buurt bevond is niet bijzonder. Het viaduct bij het Holendrechtplein is immers zijn vaste hangplek. Om die reden is dan ook niet opmerkelijk dat de verdachte interesse had in het incident en is de zoekslag op internet naar het incident later op die avond niet belastend. De OVC-gesprekken van [betrokkene 7] kunnen niet voor het bewijs worden gebruikt omdat deze niet ondubbelzinnig zijn en onduidelijk is wat de bron van zijn informatie betreft. Daar komt bij dat de verdediging [betrokkene 7] niet effectief heeft kunnen ondervragen.
Dat door de schutter hetzelfde wapen is gebruikt als tijdens de bedreiging van [slachtoffer 2] op 9 februari 2018 kan evenmin als doorslaggevend worden beschouwd. Dat hetzelfde wapen is gebruikt, betekent immers niet dat ook sprake is van dezelfde schutter.
Bovendien bevindt zich in het dossier, zo stelt de verdediging, een sterk ontlastende aanwijzing. De meeste getuigen die het schietincident hebben waargenomen, verklaren dat de schutter een grijze hoodie droeg. Geen van hen spreekt over een blauwe jas, terwijl op camerabeelden duidelijk te zien is dat de verdachte die avond een blauwe jas droeg. Daar komt nog bij dat de verbalisanten hebben geconstateerd dat de schoenen die de verdachte die avond droeg opvallend wit waren. Geen van de ooggetuigen heeft over witte schoenen verklaard.
Tenslotte heeft de verdediging bepleit dat het zwijgen van de verdachte niet kan worden gebruikt in de bewijsconstructie. Uit de jurisprudentie van het EVRM blijkt immers, aldus de verdediging dat hiervoor sprake dient te zijn van direct bewijs ten aanzien van de betrokkenheid van de verdachte en bewijs dat ‘clearly calls for an explanation’.
De beoordeling van het hof
De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018 overweegt het hof als volgt.
Het hof constateert dat [slachtoffer 1] wisselend heeft verklaard over de vraag of hij het gezicht van de schutter tijdens het schieten heeft gezien. Of [slachtoffer 1] op dit punt bewust heeft gelogen, hij onbewust nieuwe, niet waarheidsgetrouwe, herinneringen heeft gevormd door zijn eigen poging tot reconstructie van het gebeuren dan wel zijn waarheidsgetrouwe herinneringen in de dagen na het schietincident steeds scherper zijn terug gekomen, kan het hof niet vaststellen. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 1] dat hij de schutter ten tijde van het schieten heeft herkend, daarom niet voldoende betrouwbaar en zal deze niet tot het bewijs bezigen.
Dit betekent echter niet dat het hof van oordeel is dat de verklaringen van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018 in hun geheel onbetrouwbaar zijn. Het hof heeft in het bijzonder geen reden te twijfelen aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat hij op weg naar de snackbar heeft staan praten met een groep mannen onder het viaduct – onder wie [betrokkene 7] en de verdachte -, dat hij weer met de mannen heeft gesproken toen hij terugliep van de snackbar in de richting van Maarsenhof, waarbij het voornamelijk ging om [betrokkene 7] , en dat de verdachte toen niet meer bij de groep stond. Het hof acht deze verklaringen betrouwbaar en geloofwaardig, nu [slachtoffer 1] hierover niet wisselend heeft verklaard, deze verklaringen deels worden ondersteund door andere bewijsmiddelen en er ook overigens geen aanleiding is om te twijfelen aan de accuraatheid van [slachtoffer 1] ’s waarnemingen op dit punt. Overigens lijkt het verweer van de verdediging zich ook niet tegen de betrouwbaarheid van deze waarnemingen te richten en heeft de verdediging de inhoud van deze waarnemingen niet betwist.
OVC-gesprekken [betrokkene 7]
Op 17 en 18 februari 2018 zijn met een technisch hulpmiddel heimelijk gesprekken van [betrokkene 7] opgenomen en opgeslagen (hierna: OVC-gesprekken). De verdediging heeft betoogd dat de uitlatingen van [betrokkene 7] tijdens deze OVC-gesprekken niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt, omdat onduidelijk blijft hoe [betrokkene 7] aan de informatie is gekomen die hij in deze gesprekken deelt.
Het hof stelt vast dat [betrokkene 7] vlak na het incident tegen een politieagent heeft verklaard dat hij wist wat er was gebeurd. Gelet op het korte tijdsbestek tussen het plaatsvinden van dit incident en het moment dat [betrokkene 7] dit kenbaar maakte, is het zeer waarschijnlijk dat [betrokkene 7] zijn informatie had verkregen van de schutter of iemand uit diens directe omgeving. Uit het dossier blijkt immers dat [betrokkene 7] zich tijdens het incident onder of in de directe nabijheid van het viaduct bevond en er is geen enkele aanwijzing dat iemand anders tijdens het incident aanwezig was die het gebeurde direct heeft kunnen duiden en aan [betrokkene 7] heeft kunnen vertellen. Het hof heeft dan ook geen aanleiding te veronderstellen dat [betrokkene 7] de informatie die hij in het latere OVC-gesprek heeft verstrekt, heeft verkregen van anderen, bij voorbeeld van vrienden van [slachtoffer 1] die hem de foto van de verdachte hadden laten zien of van anderen aan wie deze foto werd getoond.
Ten aanzien van de gesprekken die het hof als bewijsmiddelen zal gebruiken, bestaat naar het oordeel van het hof geen misverstand over de inhoud. Daarvoor is elke keer met name de context van belang. Ten aanzien van de door de verdediging naar voren gebrachte gestelde onduidelijkheden overweegt het hof als volgt.
Duidelijk is dat in het gesprek 101500 van 17 februari 2018 geschoten moet zijn gezegd waar alleen een deel van het woord hoorbaar was. In de zinnen daarvoor is het woord ‘geschoten’ reeds twee keer gebruikt en duidelijk is dat de sprekers nog steeds over dezelfde gebeurtenis praten.
Dat de verdachte de Chinees wordt genoemd, blijkt uit een samenhang van bewijsmiddelen die reeds hierboven zijn opgenomen. In een in die bewijsmiddelen opgenomen gesprek (231500 van 17 februari 2018) staat weliswaar een opmerking die niet geheel strookt met de (juridische) realiteit, maar de andere feiten zijn – met name in onderlinge samenhang – zeer onderscheidend en het hof acht niet onaannemelijk dat de kennis van de spreker op dit punt enigszins tekort schiet.
[betrokkene 7] is op 29 september 2021 als getuige verschenen bij de raadsheer-commissaris en de verdediging heeft daarbij de gelegenheid gekregen om hem vragen te stellen. [betrokkene 7] heeft zich echter beroepen op zijn verschoningsrecht en heeft geen enkele vraag beantwoord. Het hof stelt dan ook vast dat de verdediging haar ondervragingsrecht niet effectief heeft kunnen uitoefenen.
Desondanks is het hof is van oordeel dat de OVC-gesprekken voor het bewijs kunnen worden gebruikt. De OVC-gesprekken zijn letterlijk uitgewerkt en aan de verdediging zijn auditieve opnames van de gesprekken zijn ter beschikking gesteld, zodat de verdediging en het hof de opeenvolgende gesprekken in hun context hebben kunnen beluisteren en hebben kunnen controleren of de gesprekken volledig en op de correcte wijze zijn uitgewerkt. Daarnaast overweegt het hof dat de OVC-gesprekken slechts als ondersteunend bewijs zullen worden gebruikt en dat deze geen cruciale of significante rol spelen in de bewijsvoering. Om die redenen is het hof van oordeel dat het ontbreken van een effectieve mogelijkheid tot het uitvoeren van het ondervragingsrecht van de getuige [betrokkene 7] niet in de weg staat aan het gebruik van deze gesprekken.
Signalement
Anders dan de verdediging betoogt, kent het hof geen ontlastende waarde toe aan de verklaringen van de ooggetuigen over het signalement van de dader.
Allereerst acht het hof het gegeven dat de getuigen verklaren dat de schutter een grijze jas of hoodie droeg geen ontlastende omstandigheid. Weliswaar is op camerabeelden te zien dat de verdachte om 18:20 uur een blauwe jas droeg, maar hieruit volgt niet dat hij deze jas nog droeg op het moment dat het schietincident plaats vond, 40 minuten later. Tussen de ontmoeting met [slachtoffer 1] en het schietincident is er immers voldoende gelegenheid geweest om de jas uit te trekken en ergens neer te leggen. Daarbij merkt het hof nog op dat uit de uitlatingen van de verdachte over het schieten met handschoenen blijkt dat hij bekend is met manieren om te voorkomen dat de opsporing een persoon koppelt aan een delict.
Het ontbreken van verklaringen van ooggetuigen over de witte schoenen acht het hof evenmin ontlastend voor de verdachte. Dat een verbalisant de schoenen van de verdachte heeft gebruikt om de verdachte te volgen op camerabeelden vanwege hun duidelijk herkenbare kleur, wil immers niet zeggen dat verwacht kan worden dat getuigen deze schoenen waarnemen tijdens een schietincident in hun woonomgeving.
Ter terechtzitting heeft de verdediging het hof verzocht de getuigen te horen die een signalement hebben gegeven van de schutter dan wel een persoon die naar de parkeerplaats van het Maarsenhof rende alsmede een reconstructie of schouw te bevelen. Deze verzoeken zijn in voorwaardelijke vorm ingediend, met als geformuleerde voorwaarde dat het hof de waarneming van de getuigen (het hof begrijpt: voor zover betrekking hebbend op de jas en schoenen) buiten beschouwing laat. Zoals blijkt uit het bovenstaande acht het hof niet relevant of de getuigen bij de dader een blauwe jas hebben kunnen zien dan wel of dat hen de schoenen van deze persoon zijn opgevallen, zodat het (aanvullend) horen van de getuigen en het organiseren van een reconstructie of schouw niet noodzakelijk is. Het hof zal de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging dan ook afwijzen. Nu de verdediging vragen voor ogen heeft die betrekking hebben op wat de verdediging betreft ontlastende omstandigheden, blijft het hof onduidelijk wat de verdediging bedoelt met de in het verzoek gebruikte term ‘Keskin-getuigen’.
Wapens
Het hof volgt de verdediging niet in het verweer dat niet kan worden vastgesteld dat de foto van de Skorpion op de iPhone 6s van de verdachte is aangetroffen. Daartoe overweegt het hof als volgt. Op pagina 541 van het dossier is gerelateerd dat op de telefoon met het goednummer 5528802 filmpjes en foto’s van wapens zijn aangetroffen. Deze filmpjes en foto’s worden op de drie volgende pagina’s beschreven. Dat onder het subkopje foto’s op pagina 542 niet opnieuw het goednummer wordt weergegeven, maakt niet dat een misverstand kan ontstaan over de telefoon waarop deze filmpjes waren opgeslagen. Uit de hiervoor omschreven context blijkt immers duidelijk dat dit telefoon 5528802 is. Deze telefoon is bij de verdachte aangetroffen; ook uit de inhoud ervan blijkt dat deze telefoon bij de verdachte in gebruik was.
Weliswaar kan, zoals de verdediging terecht stelt, uit de omstandigheid dat tijdens twee gelegenheden met hetzelfde wapen is geschoten op zichzelf niet worden vastgesteld dat het ook dezelfde schutter is geweest die het wapen tijdens deze gelegenheden heeft gebruikt, maar in combinatie met de andere bewijsmiddelen acht het hof deze omstandigheid bijzonder belastend voor de verdachte.
De weging van het bewijs
Het hof is van oordeel dat de in de bewijsoverwegingen opgesomde omstandigheden - kort samengevat: de betrokkenheid van dezelfde Skorpion bij het schietincident op [slachtoffer 1] en de door verdachte gepleegde bedreiging van [slachtoffer 2] , in samenhang met de aanwezigheid van de verdachte in de directe nabijheid van het incident, het vertrek uit die buurt zeer kort na het incident, het ter beschikking hebben van een of meer vuurwapens rondom 18 januari 2018, de uitlatingen van [betrokkene 7] en de zoekslagen op het internet - redengevend kunnen worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit. Het hof kent daarbij veel gewicht toe aan de rapportage van het NFI waaruit het hof afleidt dat bij het schietincident op [slachtoffer 1] hetzelfde wapen is gebruikt als tijdens de door de verdachte gepleegde bedreiging van [slachtoffer 2] , die nog geen maand later plaats vond. Van de verdachte mag verwacht worden dat hij een aannemelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring geeft. De verdachte heeft een dergelijke verklaring niet gegeven, maar zich gedurende de gehele procedure beroepen op zijn zwijgrecht.
Anders dan de verdediging is het hof van oordeel dat de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHR.M) aan deze conclusie niet in de weg staat.
Uit deze jurisprudentie blijkt dat het EHRM van oordeel is dat het zwijgrecht geen absoluut recht is en dat onder omstandigheden aan het zwijgen van de verdachte bewijsrechtelijke gevolgen (inferences) kunnen worden verbonden. Of deze bewijsrechtelijke gevolgen de toets van artikel 6 EVRM kunnen doorstaan, hangt af van de procedurele waarborgen, de situatie waarin de gevolgen volgens het nationale stelsel mogen worden toegekend (oftewel: de vereiste kwaliteit van het verzamelde bewijs) en het gewicht dat aan de gevolgtrekkingen toekomt binnen de bewijsvoering (EHRM, 8 februari 1996, John Murray t. VK, EHRM, 20 maart 2001, Telfner t. Oostenrijk, EHRM, 18 maart 2010, Krumpholz t. Oostenrijk).
In het Murray-arrest heeft het EHRM geoordeeld over de toepassing van een wettelijke bepaling waarin was geregeld dat indien het bewijs tegen de verdachte vraagt om uitleg (‘calls for an explanation’), de rechter op basis van gezond verstand aan het uitblijven van deze verklaring de conclusie kon verbinden dat er geen verklaring is en dat de verdachte schuldig is. Het EHRM achtte de toepassing van deze regel niet in strijd met artikel 6 EVRM en overwoog daarbij dat volgens het nationale wettelijk stelsel deze bepaling slechts kon worden toegepast als sprake was van een prima facie case.
In de zaak Krumpholz en Telfner heeft het EHRM in het algemeen uiteen gezet dat de mogelijkheid tot het trekken van dergelijke bewijsrechtelijke gevolgen niet beperkt is tot rechtsstelsels waarin deze rechterlijke bevoegdheid expliciet is neergelegd en omschreven in een wettelijke bepaling, mits in de betreffende zaak het verzamelde bewijs zo sterk is dat op basis van gezond verstand uit het uitblijven van een verklaring van de verdachte slechts de conclusie kan worden getrokken dat hij geen antwoord heeft op de zaak tegen hem. Het EHRM gebruikt vervolgens bij het beoordelen van de specifieke feiten en omstandigheden in deze zaken alsnog de termen ‘prima facie case’ (Telfner-arrest) en ‘clearly calls for an explanation’ (Krumpholz-arrest).
Ook bij een nauwkeurige lezing valt naar het oordeel van het hof uit de bovenstaande arresten dan ook niet duidelijk af te leiden dat het EHRM heeft bedoeld om onderscheidenlijke criteria aan te leggen voor een rechtsstelsel waarbinnen een wettelijk bepaling het toekennen van bewijsrechtelijke gevolgen toekent aan het zwijgen van de verdachte enerzijds en een rechtsstelsel waarbinnen deze bevoegdheid volgt uit de vrijheid van de rechter om het bewijs te selecteren en te waarderen. In beide gevallen hangt de mogelijkheid daartoe af van de procedurele waarborgen, de kwaliteit van het verzamelde bewijs en het gewicht dat aan deze gevolgen wordt toegekend. Ten aanzien van de kwaliteit van het verzamelde bewijs geldt dat dit in ieder geval aan het minimum wordt voldaan als sprake is van een prima facie case of bewijs dat duidelijk vraagt / schreeuwt om uitleg van de verdachte.
Dat hiervoor vereist is dat de bewijsmiddelen direct bewijs bevatten, blijkt niet uit de jurisprudentie van het EHRM. Het door de raadsman aangehaalde citaat uit het Murray-arrest betreft een feitelijke beschrijving van het Engelse recht en kan die conclusie dan ook niet dragen.
Het hof is van oordeel dat de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang bezien, schreeuwen om uitleg van de verdachte.
Er is geen sprake van een schending van artikel 6 EVRM, nu alles overziend de procedure als geheel voor de verdachte eerlijk is geweest.
Overige voorwaardelijke verzoeken van de verdediging
De voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek met betrekking tot het OVC-gesprek van de verdachte van 12 juni 2018 en met betrekking tot de duiding van de historische gegevens van de telefoon van de verdachte zal het hof als vervallen beschouwen, nu aan de door de verdediging gestelde voorwaarden niet is voldaan.’
Bespreking van het eerste middel
7. Het eerste middel bevat de klacht dat het hof in zaak B met betrekking tot feit 1 onvoldoende redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de verklaringen van [slachtoffer 2] wegens onbetrouwbaarheid niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, terwijl die redenen ook niet in voldoende mate blijken uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
8. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehouden op 11 maart 2022 hebben de raadslieden het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities.44.Deze houden onder meer het volgende in (met weglating van voetnoten):
‘Achtergrond geschil cliënt en [slachtoffer 2]
5. Voordat ik nader inga op de twee centrale vragen wil ik eerst kort de achtergrond van het geschil tussen cliënt en [slachtoffer 2] schetsen, omdat dit tevens de betrouwbaarheid raakt van de verschillende verklaringen in het dossier. Cliënt en [slachtoffer 2] zijn immers geen vreemden van elkaar en hebben een lange voorgeschiedenis. Kort gezegd komt dit erop neer dat cliënt en [slachtoffer 2] vroeger beste vrienden waren, maar dat deze vriendschap abrupt is geëindigd toen cliënt een relatie kreeg met de ex-vriendin van [slachtoffer 2] , te weten [betrokkene 2] (oftewel “Pudja” zoals zij wordt genoemd in het dossier).
6. Tijdens de relatie van cliënt en [betrokkene 2] is [slachtoffer 2] steeds meer in een neerwaartse spiraal terecht gekomen door zijn verslaving aan drugs en alcohol. Op de momenten dat [slachtoffer 2] onder invloed was begon hij zijn ex-vriendin [betrokkene 2] steeds vaker te bedreigen. Dit was ook het geval op 9 februari 2018. Dit is terug te lezen in de vele tapgegevens die zich in het dossier bevinden. Op basis van die tapgegevens is goed te achterhalen wat er is gebeurd in aanloop tot de confrontatie bij de woning van [betrokkene 14] , de oma van [slachtoffer 2] .
(…)
II. Bruikbaarheid verklaringen [slachtoffer 2]
12. Anders dan officieren van justitie in eerste aanleg meent de Advocaat-Generaal dat slechts een deel van de verklaringen van [slachtoffer 2] zich lenen voor het bewijs. Dat de officieren van justitie niet zonder de verklaringen van [slachtoffer 2] konden was niet opmerkelijk, aangezien hij de enige getuige is die stelt dat er gericht zou zijn geschoten. Als zijn verklaring wegvalt kan de poging doodslag immers niet worden bewezen.
13. De verdediging stelt – anders dan de Advocaat-Generaal en met de rechtbank – dat alle verklaringen van [slachtoffer 2] niet bruikbaar zijn voor het bewijs. Naast de inhoud van [slachtoffer 2] ’s verklaringen, waar ik straks uitgebreid bij stil zal staan, zijn er ook twee andere factoren van belang ten aanzien van zijn betrouwbaarheid. Allereerst heeft [slachtoffer 2] een motief heeft gehad om negatief over cliënt te verklaren vanwege de langlopende ruzie die zij hadden over [betrokkene 2] . Ten tweede dient u voor de betrouwbaarheid mee te nemen dat [slachtoffer 2] een forse alcohol- en drugsverslaving heeft en die bewuste 9 februari 2018 zwaar onder invloed was. [slachtoffer 2] heeft verklaard dat hij die dag zeer grote hoeveelheden bier, wijn en sterke alcohol had gedronken. Ook had hij XTC gebruikt en heeft zijn oma verklaard dat zij hem ook nog slaaptabletten had gegeven. Een cocktail van zoveel drugs, alcohol en medicijnen maakt alleen al om die reden dat zijn waarneming die avond niet als betrouwbaar kan worden geacht. Daarover zegt [slachtoffer 2] zelf:
• “Ik was helemaal de weg kwijt en dronken en ik heb dat ook eerlijk aangegeven dat ik heb bedreigt.”
• “Ik had die avond veel gedronken en ik had ook gebruikt. Ik wist de volgende dag niet eens meer dat ik op het politiebureau was.”
14. Als wordt gekeken naar de inhoud van [slachtoffer 2] ’s verklaringen wordt duidelijk dat hij geen idee heeft wat er eigenlijk heeft plaatsgevonden en zelf een verhaal in zijn hoofd heeft gecreëerd. Zijn verklaringen zijn wisselend, onderling tegenstrijdig, ongeloofwaardig en evident in strijd met ander bewijs. Bovendien past [slachtoffer 2] telkens zijn verklaring aan als hem bepaalde feiten worden voorgehouden. Ik neem zijn vier verklaringen kort met u door:
De eerste verklaring:
15. De avond van het incident zelf, dus direct bij zijn aanhouding, verklaart [slachtoffer 2] tegen de aangesnelde politie over het incident. Vanaf het eerste moment is zijn verklaring al wisselend. Zo verklaart hij volgens de verbalisanten eerst dat ene [verdachte] op hem zou hebben geschoten, maar even later zou hij toch omhoog hebben geschoten:
‘Wij waren inmiddels buiten op straat, op het moment dat ik naar hem toe liep en tegen hem zei: “schiet mij dan, schiet mij dan!” Kort daarop schoot hij omhoog.”
De tweede verklaring:
16. Kort hierna, diezelfde nacht, wordt [slachtoffer 2] (als verdachte) gehoord op het politiebureau. Dan verklaart [slachtoffer 2] dat cliënt niet degene was die het schot had gelost, maar dat dit iemand anders is geweest:
• “Ik duw hem uit het trappenhal. Ik zie een andere jongen en lost een schot.”
• “Dus ik naar buiten en ik duw hem en zeg wat wil je nou. Hij gaat naar achteren, ik slinger hem naar buiten bij het tunneltje bij Maarsenhof. Ik zie een andere aankomen. Bam.”
• “Ik zie mijn vader, die hoorde het schot, en pakte die jongen vast.”
• “Hij heeft het ook niet gedaan, hij heeft het schot niet gelost ook.”
• “ [verdachte] heeft niet geschoten.”
17. Dit verhoor vindt vlak na het incident plaats en [slachtoffer 2] wordt dan uitvoerig gehoord. Volgens de Advocaat-Generaal heeft [slachtoffer 2] hier “strategisch/berekenend” verklaard, omdat hij anders “zijn gezicht op de straat zou verliezen” (p. 4 req). Niet alleen is dit speculatie, maar zonder meer ook cherry picking. Alleen de verklaringen waar [slachtoffer 2] cliënt als schutter aanwijst zijn volgens de Advocaat-Generaal betrouwbaar. Volgens de Advocaat-Generaal zou [slachtoffer 2] bij het verhoor op het politiebureau hebben bedacht dat hij cliënt niet (meer) in de problemen wilde brengen.
18. Ten eerste was [slachtoffer 2] zwaar onder invloed. Zo erg dat hij niet eens meer wist dat hij op het politiebureau was. Dat hij in die korte tijd een heel plan heeft bedacht om cliënt niet in de problemen te brengen lijkt zeer ongeloofwaardig en is niets meer dan speculatie. Ten tweede had [slachtoffer 2] een langlopend conflict met cliënt over het inpikken van zijn (ex)vriendin. De laatste wie hij zou sparen is cliënt, met name omdat uit de verklaringen blijkt dat hij cliënt liever dood dan levend ziet.
19. Ten derde spaart [slachtoffer 2] zichzelf ook niet in de verklaring op het politiebureau. Hij erkent immers dat hij een mes bij zich had en hiermee wilde gaan steken. Later in het verhoor geeft [slachtoffer 2] ook duidelijk aan wie volgens hem vervolgt moet worden voor het schieten die avond:
“V: Je bent niet helemaal blij dat hij is aangehouden?
A: Nee, ik gun hem niet, is teveel voor wat er gebeurd is.
V: Maar die jongen die geschoten heeft wel?
A: Ja, dat is een straatrat een kleine jongen.”
Derde verklaring
20. Vier dagen later legt [slachtoffer 2] zijn derde verklaring af. Hij komt dan met een volledig nieuwe lezing over wat er gebeurd zou zijn. Cliënt zou volgens zijn verklaring toch wel weer het schot hebben gelost. Volgens [slachtoffer 2] zou het schot nu zijn gelost op het moment dat [slachtoffer 2] de capuchon van cliënt naar beneden trok. Die lezing staat echter haaks op de twee eerdere verklaringen die hij de dagen ervoor bij de politie had afgelegd.
21. Verder wordt duidelijk dat [slachtoffer 2] naast zijn verslavingen ook kampt met behoorlijke psychische problematiek wat mogelijk ook effect heeft gehad op zijn waarneming. Dit lijkt immers uit zijn opmerkingen, waarvan ik er enkele hieronder heb opgenomen en een aantal in de voetnoot:
I. “Ik heb dat ook tegen de GGD gezegd, ik ben psychisch aan het worden. Ik word helemaal para. Hoe sneller de opname voor mij is, des te beter het voor mij is. Nu ga ik vrijwillig straks ga ik met dwang naar Piter Baan voor wat ik heb gedaan. Dan zal het wel een duidelijker beeld zijn voor jullie wanneer ik het heb gedaan.”
22. Bij het getuigenverhoor bij de R-C heeft [slachtoffer 2] overigens verklaard dat dit derde verhoor op het politbureau nooit zou hebben plaatsgevonden:
“Ik heb geen verklaring afgelegd en ik heb ook niks ondertekend.”
Vierde verklaring
23. Dan het getuigenverhoor bij R-C, wat geldt als [slachtoffer 2] ’s vierde verklaring. Tijdens dit verhoor gebeurde precies hetzelfde als bij zijn eerdere drie verklaringen. Wisselend, tegenstrijdig en onbetrouwbaar. In het begin van het verhoor verklaart [slachtoffer 2] nog stellig dat cliënt niet heeft geschoten. Het was volgens zijn verklaring [betrokkene 12] die omhoog had geschoten. Ook zegt hij: “Ik vind het niet eerlijk dat die jongen [ [verdachte] ] vast zit.” (p. 2)
24. Toen de R-C aan het einde van het getuigenverhoor aan [slachtoffer 2] voorhield dat hij tijdens één van zijn verhoren echter ook had verklaard dat cliënt degene was die had geschoten, past hij zijn verklaring direct hierop aan. Dan is dat toch weer de juiste lezing. [slachtoffer 2] lijkt simpelweg mee te gaan met wat hem wordt voorgehouden. Volgens de verdediging heeft hij geen flauw benul wat er gebeurd is, dus wijst hij maar naar allebei. Dit doet hij ook in zijn berichten naar vrienden, waarin hij stelt dat “ze” geschoten zouden hebben.
Conclusie m.b.t. verklaringen [slachtoffer 2]
25. De conclusie is duidelijk. Er is sprake van een getuige die zodanig onder invloed dat hij een volstrekt manke herinnering aan het gebeurtenissen heeft. De inhoud van zijn verklaringen zijn zoals betoogd wisselend, ongeloofwaardig en tegenstrijdig. Dan is [betrokkene 12] de schutter, dan is cliënt weer de schutter. Dan is er in de lucht geschoten, dan is er weer op hem geschoten. Het gaat zelfs zo ver dat hij zich op enig moment afvraagt of er sprake was van een nepvuurwapen dan wel losse flodders:
“Maar mijn vraag is was het wel een echt vuurwapen. Misschien was het een losse flodder.”
26. De verklaringen van [slachtoffer 2] zijn zonder meer onbetrouwbaar. Volgens vaste rechtspraak, waar mijn kantoorgenoot al eerder naar verwees, geldt dat een onbetrouwbare of ongeloofwaardige getuigenverklaring niet tot het bewijs mag worden gebezigd (NJ 2008, 525):
(…)
27. Anders dat de Advocaat-Generaal heeft gerekwireerd vraag ik uw Hof om alle (belastende) verklaringen van [slachtoffer 2] , niet te gebruiken voor het bewijs.’
9. Bij de beoordeling van het middel stel ik voorop dat van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt sprake is als dat standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht. In verband met de mate waarin een beslissing nader dient te worden gemotiveerd komt betekenis toe aan onder meer de aard van het aan de orde gestelde onderwerp alsmede de inhoud en indringendheid van de aangevoerde argumenten. Daarbij kan zich het geval voordoen dat de nadere motivering in de bewijsmotivering besloten ligt.45.
10. Naar het mij voorkomt kan het door de raadsman aangevoerde niet anders worden opgevat dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, dat inhoudt dat de verklaringen van [slachtoffer 2] onbetrouwbaar zijn en daarom niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd.
10. Het hof is van dit standpunt afgeweken door een proces-verbaal sporenonderzoek van 10 februari 2018, opgemaakt door verbalisanten [verbalisant 28] en [verbalisant 29] , tot het bewijs van (onder meer) het in zaak B onder 1 bewezenverklaarde feit te bezigen (bewijsmiddel 38). In dit proces-verbaal delen de verbalisanten – voor zover hier van belang – mee dat zij een melding kregen van de Centrale Meldkamer om naar het Maarsenhof ter hoogte van perceel […] te gaan, waar een man voor de deur zou staan met een vuurwapen. Toen de verbalisanten aanreden, hoorden zij dat er was geschoten. Vanuit hun voertuig zagen zij dat een man naar hen toeliep, die later bleek te zijn genaamd: [slachtoffer 2] . Verbalisant (ik begrijp:) [verbalisant 29] hoorde hem zeggen: ‘ [verdachte] heeft op mij geschoten. Ik ben het slachtoffer waarop geschoten is.’ De verbalisant hoorde dat [slachtoffer 2] hoog in zijn emoties zat en een niet-chronologisch verhaal duidelijk probeerde te maken. Hij zei dat hij ruzie had met de verdachte en dat hij op hem had geschoten. De verbalisant hoorde [slachtoffer 2] daaraan toevoegen: ‘Het begon bij mijn oma in haar huis. Wij kregen ruzie en hij zei dat hij mij zou schieten. Wij waren inmiddels buiten op straat. Kort daarop schoot hij omhoog. Hij heeft mij niet geraakt.’ Het hof heeft geen andere verklaringen van [slachtoffer 2] tot het bewijs gebezigd.46.
12. De stellers van het middel betogen dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. Het hof zou niet, althans onvoldoende, zijn ingegaan op de onderbouwing betreffende (a) het motief van [slachtoffer 2] om de verdachte te belasten, (b) de omstandigheid dat [slachtoffer 2] tijdens het feit (en dus in ieder geval ook bij het afleggen van de betrouwbaar geachte eerste verklaring) hevig onder invloed was van drank en drugs, (c) de stelling van de verdediging dat [slachtoffer 2] kennelijk tracht een verhaal te creëren, (d) dat [slachtoffer 2] ook in zijn door het hof gebezigde verklaring inconsistent is door zowel te verklaren dat ‘op hem’ was geschoten als ‘omhoog’, (e) de psychische toestand van [slachtoffer 2] , nu hij zelf aangaf ‘psychisch’ te worden, (f) de omstandigheid dat [slachtoffer 2] ook binnen hetzelfde verhoor bij de rechter-commissaris op een cruciaal punt (namelijk wie schoot) wisselend heeft verklaard en (g) dat [slachtoffer 2] niet lijkt te weten wat er is gebeurd nu hij aan zijn vrienden berichten stuurde waarin stond dat ‘ze’ hadden geschoten.
12. Het hof heeft in het arrest gemotiveerd waarom het is afgeweken van het door de verdediging ingenomen standpunt. Het heeft overwogen dat het de verklaring van [slachtoffer 2] op de plaats delict – waarmee het hof klaarblijkelijk doelt op bewijsmiddel 38 – betrouwbaar en geloofwaardig acht, nu deze verklaring wordt verankerd in andere bewijsmiddelen. Volgens het hof dragen het tijdstip en de wijze waarop [slachtoffer 2] deze verklaring aflegde – spontaan en vlak na het incident – bij aan de geloofwaardigheid van deze verklaring. Dat [slachtoffer 2] nadien anders en wisselend heeft verklaard, doet, naar het oordeel van het hof, vanwege de andere bewijsmiddelen onvoldoende af aan de geloofwaardigheid van zijn eerste verklaring. Daarmee heeft het hof, naar het mij voorkomt, toereikend gereageerd op het door de verdediging ingenomen standpunt.
12. Aan de toereikendheid van deze motivering doet niet af hetgeen in de pleitnotities omtrent de door de stellers van het middel genoemde onderwerpen is aangevoerd. In de overwegingen van het hof ligt besloten dat het hof van oordeel is dat de argumenten die het noemt zwaarder wegen dan de argumenten die in het pleidooi naar voren zijn gebracht en die het hof onder het kopje ‘De standpunten van de verdediging’ kort heeft samengevat. In ’s hofs overweging dat de verklaring van [slachtoffer 2] wordt verankerd in andere bewijsmiddelen ligt een respons besloten op de stelling (b) dat [slachtoffer 2] onder invloed van drank en drugs was (en daarom geen betrouwbare waarnemingen zou hebben gedaan). In een eerdere bewijsoverweging (onder het kopje ‘Wie heeft het schot gelost?’) werkt het hof uit in welke andere bewijsmiddelen de verklaring steun vindt (in het bijzonder de bewijsmiddelen 43, 47 en 52). In de vaststelling dat de verklaring spontaan en vlak na het incident is afgelegd ligt een respons besloten op de veronderstellingen inzake beweegredenen bij het afleggen van de verklaring onder (a) en (c). De door de stellers van het middel aangevoerde punten (e), (f) en (g) hebben blijkens de pleitnota op andere verklaringen van [slachtoffer 2] (en ‘berichten’) betrekking dan die welke het hof tot het bewijs heeft gebezigd. Het hof was derhalve niet gehouden om op die aspecten van het betoog van de raadsman te reageren.
12. De tegenstrijdigheid die door de stellers van het middel onder (d) wordt gesignaleerd heeft het hof kennelijk niet van dien aard geoordeeld dat zij de betrouwbaarheid van de verklaring wezenlijk aantast. Dat is, mede in aanmerking genomen dat de verklaring vlak na het schietincident is afgelegd en dat [slachtoffer 2] op dat moment volgens verbalisant [verbalisant 29] ‘hoog in zijn emoties’ zat, niet onbegrijpelijk. Daarbij is het hof van de – voor de verdachte meest gunstige – lezing uitgegaan, inhoudend dat niet op [slachtoffer 2] is geschoten. Ik merk nog op dat de motiveringsplicht van artikel 359, tweede lid, tweede volzin, Sv niet zover gaat dat bij de niet-aanvaarding van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt op ieder detail van de argumentatie moet worden ingegaan.47.
16. Het middel faalt.
Bespreking van het tweede middel
17. Het tweede middel bevat de klacht dat het hof in zaak B met betrekking tot feit 1 onvoldoende redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat niet de verdachte maar diens medeverdachte het schot heeft gelost.
17. De pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2022 houden onder meer het volgende in (met weglating van afbeeldingen en voetnoten):
‘III. Feit 1 - subsidiair bedreiging
30. Dan kom nu toe aan de tweede centrale vraag, namelijk wie het schot met de Skorpion heeft gelost. Beter verwoord: is er voldoende wettig en overtuigend bewijs om cliënt als schutter aan te wijzen.
Vonnis rechtbank d.d. 16 mei 2019 en vonnis 19 februari 2020
31. De rechtbank Amsterdam heeft zich al twee keer uitgelaten over dit vraagstuk. Twee verschillende combinaties, die tot twee verschillende conclusies kwamen. In de zaak van de medeverdachte kon de rechtbank namelijk niet vaststellen wie van de twee verdachten geschoten had (ECLI:NL:RBAMS:2019:3676): (…)
32. De rechtbank laat volledig in het midden wie het schot heeft gelost en kon dus alleen tot het oordeel komen dat er één keer is geschoten met als doel om [slachtoffer 2] te bedreigen. Het Openbaar Ministerie is tegen dit vonnis in appel gegaan (de medeverdachte niet), maar het appel is uiteindelijk door het Openbaar Ministerie weer ingetrokken.
33. Het zal uw Hof niet verbazen dat de verdediging zich kan vinden in het oordeel van de rechtbank in de zaak van de medeverdachte. In de zaak van cliënt speelden ook andere belangen mee waardoor er een groter belang was om cliënt toch als schutter aan te wijzen, zodat dit kon worden gebruikt in de bewijsconstructie in de zaak 13Afleider.
34. In die zaak is immers (ook) geen enkel direct bewijs dat cliënt de schutter is geweest, waardoor het belangrijker wordt om in 13Itasca te kunnen vaststellen dat cliënt met dezelfde Skorpion een schot zou hebben gelost. De rechtbank erkent ook dat er in 13Afleider geen direct bewijs is: “alhoewel de voornoemde bevindingen ieder op zich beschouwd onvoldoende zijn om verdachte als schutter aan te wijden, laten ze in onderlinge samenhang beschouwd naar de overtuiging van de rechtbank geen andere conclusie toe dan...”
Hieruit volgt duidelijk dat de rechtbank in ieder geval de overtuiging heeft gehad dat cliënt op [slachtoffer 1] zou hebben geschoten, maar daardoor ontstaat het gevaar dat alles vanuit die overtuiging vervolgens wordt uitgelegd. Dit is naar mijn oordeel ook terug te lezen in het vonnis en is ook zichtbaar geworden bij de vraag wie het schot met Skorpion heeft gelost in 13Itasca.
35. In het vonnis gaat de rechtbank vrijwel alleen in op het verwerpen van de alternatieve scenario’s en de contra-indicaties (p. 6 en 7 vonnis), veelal met vergezochte overwegingen. Als wordt gekeken naar het bewijs om hun oordeel te onderbouwen is dit uiteindelijk niets meer dat cliënt volgens [betrokkene 14] een zwart wapen had en de medeverdachte een zilver/chromekleurig wapen. De rechtbank is er vanuit gegaan dat een Skorpion altijd zwart is, want de conclusie was dat cliënt vanwege de zwarte kleur dus de Skorpion in zijn handen moet hebben gehad en dus zou hebben geschoten.
36. De verdediging deelt die mening niet. Bij appelschriftuur heb ik aangegeven dat via openbare bronnen duidelijk werd dat de Skorpion CZ type VZ61, het type wapen waarmee geschoten zou zijn, in vele verschillende kleuren bestaat. De wens van de verdediging was derhalve om een wapendeskundige hierover te bevragen, nu de rechtbank een eigen conclusie over de (zwarte) kleur had getrokken. Mijn verzoek is door uw Hof afgewezen, met als toelichting dat als andere kleuren Skorpion te vinden zijn het horen dan ook niet nodig is.
37. Ik acht het van belang uw Hof hieraan te herinneren. Via google vond ik ook vrij gemakkelijk een zilver/chromekleurig Skorpion CZ type VZ61:
(…)
38. Het magazijn is bij dit soort wapens bovendien gemakkelijk inwisselbaar, wat maakt dat het gevonden zwarte magazijn niks zegt over de kleur van het wapen zelf. De enkele vaststelling van de kleur van een wapen, in casu zwart of chromekleurig, kan derhalve ook nooit redengevend zijn voor wie er met de Skorpion heeft geschoten. Belangrijker is juist de omschrijving die de getuigen hebben gegeven van de wapens.
Verklaring van de vader van [slachtoffer 2]
39. In dit verband is de verklaring van de vader van [slachtoffer 2] cruciaal. Hij heeft verklaard dat hij het schot niet zelf heeft waargenomen, maar wel enkele seconden na het schot aankwam bij de onderdoorgang en daar de medeverdachte aantrof met een wapen van ongeveer 25 cm met een lange loop. Bij de R-C heeft hij het over een wapen van 30 cm. Dit komt precies overeen met de lengte van een Skorpion CZ type VZ61 waarvan de lengte 27 cm is (bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/%C5%A0korpion vz. 61).
40. Verder verklaart de vader van [slachtoffer 2] ook dat hij geen wapen heeft gezien bij cliënt. Hij heeft wel gezien dat zijn zoon aan het worstelen was met cliënt, maar zag daarbij dus geen vuurwapen bij één van hen. Hij verklaart wel een broodmes te hebben gezien bij zijn zoon. Hij kon de situatie van zijn positie dus wel goed waarnemen. Volgens zijn verklaring had maar één persoon die avond een vuurwapen bij zich en dat was medeverdachte [betrokkene 12] .
Verklaring oma [slachtoffer 2]
41. In tegenstelling tot de vader van [slachtoffer 2] verklaart de oma van [slachtoffer 2] wel over een vuurwapen bij cliënt. In haar eerste verklaring ter plaatse zou zij (net met [slachtoffer 2] ) hebben gezegd dat zij alleen een zilverkleurig vuurwapen had gezien. Zo schrijft verbalisant [verbalisant 28] in zijn p-v van bevindingen op p. A1-2: “Zo hoorde ik dat zowel [slachtoffer 2] als [betrokkene 14] het zilverkleurige vuurwapen gezien hadden”. Volgens de verbalisant zou [slachtoffer 2] hieraan hebben toegevoegd dat er met dat vuurwapen omhoog zou zijn geschoten (p. A1-2): “Kort daarop schoot hij omhoog”.
42. In het verhoor van 10 februari 2018 verklaart ze dan voor het eerst over een zwart pistool bij cliënt. In haar tweede verhoor op 28 februari 2018 heeft ze het eveneens over een zwart pistool, meer specifiek van 10 cm. Dat is evident geen Skorpion. Een Skorpion lijkt in de verste verte niet op een pistool, maar belangrijker zou nooit worden omschreven als 10 cm lang.
Geen sporen dat cliënt heeft geschoten
43. Wat verder van belang is, is dat er geen enkel objectief bewijs is aangetroffen dat cliënt degene zou zijn die heeft geschoten. Hiervoor zijn de nodige onderzoeken verricht. Schiethanden, DNA-onderzoek, dacty-onderzoek, kruitonderzoek naar de kleding die cliënt aanhad, evenals de kleding in de was, kruitonderzoek in de auto, etc. Geen van deze onderzoeken iets heeft opgeleverd.
44. Het is vrijwel uitgesloten dat als iemand zou schieten met een automatisch vuurwapen en deze kort hierna wordt aangehouden er nergens kruitsporen worden aangetroffen. Het staat in ieder geval vast dat cliënt direct na het incident naar de parkeerplaats is gegaan en met de Kia van [betrokkene 2] weer is thuisgekomen en dus hierin heeft gezeten. De auto is volledig onderzocht op kruitsporen, maar er is niets aangetroffen.
45. De rechtbank is ter verwerping van dit verweer met een alternatieve lezing gekomen waarbij wordt gewezen op de mogelijkheid van het overstappen van een tweede auto naar de Kia van [betrokkene 2] , wat echt volledig uit de lucht is gegrepen. Omdat [betrokkene 2] op enig moment naar ene [betrokkene 15] een bericht zou hebben gestuurd met de tekst: “zie je die witte auto”, zou er volgens de rechtbank mogelijk een tweede auto zijn gebruikt. Voor het scenario van een tweede auto baseert de rechtbank zich enkel op dit bericht wat nooit eerder benoemd is door politie of het OM, laat staan is besproken op zitting. Er is verder ook niets ondersteund voor. Het ligt meer voor de hand dat [betrokkene 2] naar een witte auto verwees omdat zij er bijvoorbeeld achter stond of in de buurt o.i.d., maar dan ga ik net zo speculeren als de rechtbank heeft gedaan.
46. Belangrijker is echter dat het punt dat de rechtbank wilde maken, namelijk dat het ontbreken van schietsporen in de Kia komt door het gebruik van een tweede auto, natuurlijk onzin is. Het overstappen tussen auto’s zorgt er immers niet voor dat de kruitsporen als een soort magneet achterblijven in de eerste auto. Ik heb nog nooit zo’n absurde overweging gelezen in een vonnis.
47. Volgens de verdediging is er een simpelere reden waarom er geen kruisporen zijn aangetroffen in de auto (of ergens anders bij cliënt), namelijk omdat de schutter niet is meegereden in de Kia. [betrokkene 12] is immers via de ondergang gevlucht.
Observatie
48. In dit kader is eveneens van belang dat de politie cliënt vrijwel direct na het incident had gelokaliseerd (23:44 uur) en hij vanaf dat moment werd geobserveerd door meerdere observanten. Nog voordat cliënt vanuit het Maarssenhof naar huis (in [plaats] ) was gereden stond de Kia, met daarin cliënt, al onder observatie door de politie. Ook werd zijn woning vanaf dat moment al geobserveerd door een team. De politie heeft ook kunnen observeren welke kleding cliënt aanhad en deze specifieke kleding is ook inbeslaggenomen voor sporenonderzoek. Op p. A1-0158: “Op de tweede etage van de woning, derde bouwlaag van de bebouwing, werd ons door RC Van Merwijck de betreffende polo en het paar schoenen aangewezen.” Ook hierop is niets gevonden van kruitsporen, net als op de jas die cliënt aanhad.
Locatie gevonden magazijnhouder
49. Dan kom ik meteen bij een andere belangrijke reden waaruit volgt dat [betrokkene 12] de schutter was en niet cliënt. Namelijk de locatie van de aangetroffen patroonhouder. De patroonhouder en de gevonden huls zijn beide afkomstig van een Skorpion. De persoon die de patroonhouder heeft laten vallen is dus zeer waarschijnlijk ook degene die de Skorpion bij zich had.
50. Er is maar één persoon bij de onderdoorgang geweest en dat is [betrokkene 12] . Zowel [betrokkene 14] (“Ik zie tegelijkertijd dat [betrokkene 12] richting de onderdoorgang rent.” en “Ik zie [betrokkene 12] weglopen richting [A] , althans als je die kant oploopt kom je bij [A]) als de vader van [slachtoffer 2] (“Hierop is de negroïde man weggerend naar het Abcouderpad) verklaren dat [betrokkene 12] is gevlucht via de onderdoorgang. Op basis van het dossier volgt bovendien duidelijk dat cliënt op de parkeerplaats werd afgezet, waar [betrokkene 2] (met de kinderen) wachtte op cliënt. Uit de verklaringen uit het dossier volgt dat cliënt direct na het incident is gevlucht naar de parkeerplaats en vanaf daar ook weer is weggegaan. Dit volgt uit de taps en de verklaring van [betrokkene 14] (“ik zie dat hij richting de parkeerplaats rent”). Ook getuige [betrokkene 18] verklaart dat één van de jongens richting de parkeerplaats rende (p.107).
51. Op p. A1-3 is te lezen dat de patroonhouder bij het grasveld aan het Abcouderpad is aangetroffen, op ongeveer 10 meter van de onderdoorgang van het Maarsenhof. De locatie heb ik met een wit kruisje weergeven op de volgende foto. Tevens heb ik de vluchtroute van cliënt in het rood aangegeven (naar de parkeerplaats) en de vluchtroute van [betrokkene 12] aangegeven in het blauw.
(…)
52. De patroonhouder is dus aangetroffen op de vluchtroute van [betrokkene 12] en maakt het zeer waarschijnlijk dat hij de patroonhouder heeft laten vallen tijdens zijn vlucht. Door de politie is een nader p-v opgesteld dat de patroonhouder ook vóór het incident gevallen kon zijn. Dit lijkt mij vrij ongeloofwaardig, omdat het magazijn dan simpelweg gewoon weer was opgepakt. Het ligt meer voor de hand dat [betrokkene 12] dit op de vlucht – in alle haast – is verloren en heeft laten liggen. Zeker nu [slachtoffer 2] hem op dat moment wilde bewerken met een mes.
53. Het belangrijkste blijft zoals gezegd dat cliënt helemaal niet onder de onderdoorgang geweest. Hij is op het parkeerterrein afgezet en is hij ook via die weg weer weggegaan. De enige die daar kan worden geplaatst is [betrokkene 12] . Dat maakt dat hij de enige is die de patroonhouder daar heeft kunnen verliezen en dus ook de persoon is geweest die met de Skorpion het schot heeft gelost.
Locatie van het schot
54. Ook van belang is de locatie van het schot. Het schot zou namelijk in of nabij de onderdoorgang zijn gehoord door getuigen. Er zijn meerdere onafhankelijke getuigen die dit hebben verklaard (zoals [betrokkene 18] , [betrokkene 19] en [betrokkene 14] ). Bij de onderdoorgang is bovendien ook de huls aangetroffen, waarvan onderzoek heeft uitgewezen dat deze is afgevuurd met de Skorpion. Het is dus aannemelijk dat het schot daar is gelost.
55. Waarom is dit belangrijk? Omdat nergens uit blijkt dat cliënt op enig moment bij de onderdoorgang is geweest. Cliënt is door zijn vriendin afgezet op de parkeerplaats bij het Maarssenhof, is naar de woning van [slachtoffer 2] gegaan en verplaatste zich vervolgens naar het portiek en de speeltuin waar ze in gevecht raakte. Cliënt en [slachtoffer 2] zijn daarbij nimmer bij het tunneltje geweest. Ook de vader van [slachtoffer 2] verklaart dat ze vlak na het schot nog bij de speeltuin stonden. Direct hierna is cliënt gevlucht naar de parkeerplaats. Dat maakt dat cliënt dus ook niet bij de onderdoorgang is geweest waar het schot vandaan kwam.
56. De onderdoorgang bevindt zich namelijk op ongeveer 20 meter afstand van de speeltuin. Ik verwijs u naar de bijgevoegde foto’s van Google Maps, waarop de afstand van de onderdoorgang tot de speeltuin is te zien. Dit wordt tevens bevestigd door de vader van [slachtoffer 2] : “Op het moment dat NN1 mij tegenhield zag ik dat [slachtoffer 2] ter hoogte van het speeltuintje aan het Maarsenhof stond. (...) Ik stond op dat moment op ongeveer 20 meter afstand van [slachtoffer 2] en NN2 af.” Dit herhaalt hij bij de R-C.
(…)
57. Tot slot is van belang dat getuige [betrokkene 20] (p.A1-23) heeft verklaard dat zij één knal hoorde en dat zij hierna zag dat de man de onderdoorgang in ging. Laat dat nu precies ook de plek zijn waar de vader van [slachtoffer 2] medeverdachte [betrokkene 12] vervolgens aantrof met een vuurwapen. Alle pijlen wijzen dus telkens naar [betrokkene 12] .
OVC gesprek
58. Dan zijn er nog de OVC-gesprekken van 5 maart 2018. Anders dan wat de politie heeft opgeschreven hoort de verdediging niet dat cliënt “ik” zegt, maar dat cliënt “hij” zegt over wie er in de lucht heeft geschoten.
59. In het fragment dat op zitting is afgespeeld hoort de verdediging op 00:03: "Ik heb niet gepopt, hij heeft gepopt. Die andere jongen heeft geschoten." De verdediging hoort vervolgens op 00:24: "Hij heeft in de lucht geschoten, klaar".
60. Wat in ieder geval niet te horen is, is dat cliënt zegt “ik heb in de lucht geschoten”. De rechtbank heeft eveneens niet gehoord dat cliënt “ik” heeft gezegd, maar komt in het vonnis met een bijzondere draai toch tot het oordeel dat cliënt “ik” zou hebben gezegd. Zo stellen zij het woord “heb” te hebben gehoord, wat beter past bij “ik heb” dan bij “hij heb”. Naast het feit ik juist “heeft” hoor, is dit wederom een belachelijke overweging waaruit nog maar is blijkt hoe graag de rechtbank tot een veroordeling wilde komen.
61. Als mijn cliënt een leraar Nederlands was en perfecte spelling zou beheersen zou de overweging misschien nog gebruikt kunnen worden, maar cliënt spreekt voornamelijk straattaal. U heeft de taps kunnen lezen en de OVC-gesprekken gehoord. Om op basis van correcte zinsbouw in te vullen wat deze cliënt zou hebben gezegd is echt belachelijk.
Foto’s telefoon
62. Tot slot is van belang dat er op de telefoon van [betrokkene 12] foto’s zijn gevonden waarop zijn vriendin is te zien met een Skorpion. Hijzelf is ook veelvuldig met wapens gefotografeerd. Hij kon hier dus in ieder geval over beschikken. Ook de telefoon die cliënt bij zich had is onderzocht. Dit was een iPhone en hierop zijn geen foto’s van een Skorpion aangetroffen. In de zaak afleider zou er wel een foto van een Skorpion zijn aangetroffen (op een andere telefoon), maar dit is niet te linken aan cliënt en is zonder meer onvoldoende om cliënt als schutter in 13Itasca aan te merken.
Verklaring [betrokkene 12]
63. De verdediging gaat er tot slot vanuit dat uw Hof aan de verklaring van [betrokkene 12] bij de RHC geen waarde zal hechten. [betrokkene 12] was zelf medeverdachte en heeft er uiteraard belang bij om zijn eigen straatje schoon te vegen. Zo zei hij dat hij zelf absoluut geen wapen bij zich had. Het meest absurde wat hij verklaarde was echter dat de vader van [slachtoffer 2] heb op een positieve manier ging knuffelen in de onderdoorgang en er absoluut geen sprake was van een conflict met hem. Verder klopte er volgens [betrokkene 12] niets van wat de andere getuigen hadden verklaard.
64. Hij verklaarde verder voor de deur van [slachtoffer 2] te zijn afgezet door [betrokkene 2] en dus nauwelijks hoefde te lopen, wat van belang is i.v.m. de aangetroffen patroonhouder die in dat geval dus vóór het schot op het Abcoudepad kon zijn gevallen. [betrokkene 12] verklaarde bij de RHC eerst geen wapen bij cliënt te hebben gezien en later toch wel. Dit wapen herkende hij niet, maar op de vraag of hij een Skorpion wel kende antwoordde hij bevestigd. M.a.w. cliënt had dus geen Skorpion bij zich.
65. Hoewel de verdediging de verklaring van [betrokkene 12] dus ook op verschillende manieren ontlastend kan uitleggen, vraag ik u de verklaring van [betrokkene 12] niet te gebruiken voor het bewijs. Het is evident dat hij liegt en zichzelf niet heeft willen belasten.
Tussenconclusie
66. Naar het oordeel van de verdediging wijst alles in het dossier erop dat de medeverdachte degene is die het schot in de lucht heeft gelost. De Advocaat-Generaal heeft betoogd dat cliënt wel als schutter kan worden aangemerkt, maar voert hiervoor – net als de rechtbank – vrijwel niets aan. Het gaat voornamelijk om het verwerpen van de verweren van de verdediging, maar niets van bewijs dat cliënt de schutter is geweest. Ik ben alle argumenten uit het requisitoir nog is langsgegaan en er wordt simpelweg geen bewijs genoemd dat erop zou wijzen dat cliënt het schot heeft gelost.
67. Zo noemt de Advocaat-Generaal (p. 1 req) dat cliënt zijn verklaring met zijn advocaat heeft opgesteld. Dat het AT cliënt pas na een uur onder observatie had en er dus wel eventueel tijd was om een wapen te verstoppen (p. 2 req). Dat cliënt pas na twee uur is aangehouden en dus tijd had om te kleden, waardoor er geen sporen zijn aangetroffen (p. 2 req). Dat de patroonhouder ook vóór het schot verloren kon zijn (p. 3 req). Aangetroffen foto’s van een Skorpion in de telefoon van [betrokkene 12] niet ontlastend zijn, want die ook op de telefoon van cliënt zijn aangetroffen (p. 4 req). De eerste belastende verklaring van [slachtoffer 2] betrouwbaar is, maar de (zeer) ontlastende van vlak erna om mij nog onduidelijke reden niet betrouwbaar is (p.4). Dan noemt de Advocaat-Generaal nog als belangrijk bewijs de informatie van de 112-beller (p. 5 req), maar ik denk dat Advocaat-Generaal gemist heeft dat deze nooit aanwezig is geweest. Dat was namelijk de kleindochter van [betrokkene 14] die helemaal niet ter plaatse was, maar zich bevond in Kraaiennest. Verder dat [slachtoffer 2] naar anderen zou hebben geappt dat “ze” op hem hadden geschoten. Van belang acht de Advocaat-Generaal tot slot dat cliënt een zwart wapen zou hebben gehad en [betrokkene 12] een chroomkleurig wapen (p. 5 req).
68. Meer is er niet. Er wordt heel veel gezegd, maar wordt geen bewijs genoemd dat erop wijst dat cliënt met de Skorpion geschoten heeft. In feite komt het er – net als de rechtbank in het vonnis overwoog – allemaal op neer dat één persoon cliënt heeft gezien met een zwart wapen en één persoon [betrokkene 12] heeft gezien met een roomkleurig wapen. Op basis daarvan kan simpelweg niet de conclusie getrokken worden, dat cliënt dus de Skorpion in zijn hand had en hiermee heeft geschoten. Dan worden er echt een heleboel stappen overgeslagen. Nog los van het feit dat ik talloze contra-indicaties heb aangedragen die de alternatieve lezing van cliënt bevestigen, namelijk dat [betrokkene 12] degene is die het schot gelost heeft.
(…)
Conclusie
71. Gelet op al het bovenstaande komt de verdediging tot het oordeel dat niet wettig of overtuigend kan worden bewezen dat cliënt het schot (in de lucht) heeft gelost met de Skorpion. Het lijkt er juist sterk op dat het de medeverdachte is geweest die met de Skorpion heeft geschoten.’
19. Naar het mij voorkomt kan het door de raadsman aangevoerde niet anders worden opgevat dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt inhoudend dat de verdachte in zaak B, feit 1, het schot niet heeft gelost. Het hof is van dit standpunt afgeweken door in de bewijsvoering aan te nemen dat de verdachte eenmaal met een vuurwapen heeft geschoten.
19. De stellers van het middel menen dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. Het hof zou bij de verwerping van het standpunt niet, althans onvoldoende zijn ingegaan op de onderbouwing betreffende (a) de kleur van het gebruikte wapen, (b) de ontlastende verklaring van [betrokkene 13] , (c) dat de verklaring van [betrokkene 14] over het wapen niet over de gebruikte Skorpion kon gaan, (d) het feit dat er geen kruitsporen in de door de verdachte gebruikte auto zijn aangetroffen, (e) het ontbreken van de aanwezigheid van de verdachte bij de onderdoorgang, en (f) de verklaring bij de rechter-commissaris van de kleindochter van [betrokkene 14] dat zij niet ter plaatse was, terwijl het hof het door haar gevoerde 112-gesprek tot het bewijs bezigt.
19. Het hof heeft onder het kopje ‘Verklaringen van [betrokkene 14] en [betrokkene 13] ’ overwogen dat [betrokkene 14] heeft verklaard dat zij de verdachte met een zwart wapen in de hand heeft gezien. Dat [betrokkene 14] zou hebben verklaard dat zij de verdachte met een zilverkleurig wapen heeft gezien, mist feitelijke grondslag, aldus het hof. Voor zover de stellers van het middel hebben willen betogen dat het hof niet op de kleur van het wapen is ingegaan dat volgens het hof gebruikt is (a), mist het middel aldus eveneens feitelijke grondslag.
19. Het hof is onder hetzelfde kopje ingegaan op de verklaring van [betrokkene 13] . Dat laatstgenoemde geen wapen bij de verdachte heeft gezien is, aldus het hof, geen omstandigheid die de verdachte vrijpleit nu [betrokkene 13] heeft verklaard dat hij op een afstand van twintig meter van de verdachte stond, dat hij zonder bril niet goed op afstand kon zien en dat hij geen bril droeg. De stelling van de stellers van het middel dat het hof niet op de ‘de ontlastende verklaring van [betrokkene 13] ’ is ingegaan (b), mist aldus eveneens feitelijke grondslag.
19. Onder hetzelfde kopje bespreekt het hof ook de stelling van de verdediging dat de verklaring van [betrokkene 14] geen betrekking kan hebben op een Skorpion (c) vanwege haar schatting van de afmetingen van het wapen en haar gebruik van het woord ‘pistool’. Het hof overweegt dat [betrokkene 14] niet heeft verklaard dat het een wapen van 10 centimeter betrof maar dat het 10 centimeter uitstak. En dat niet bekend is welke kennis [betrokkene 14] had van diverse soorten wapens en dat de verdediging hiernaar tijdens haar verhoor bij de rechter-commissaris niet heeft gevraagd. De stelling dat het hof niet op dit onderdeel van het pleidooi is ingegaan, mist aldus eveneens feitelijke grondslag.
19. Onder het kopje ‘Overige bewijsverweren van de verdediging’ heeft het hof aandacht besteed aan het verweer dat geen schotresten zijn aangetroffen. Het overweegt dat de verdachte geruime tijd in zijn woning is geweest, dat hij daar heeft gedoucht, zich daarna heeft omgekleed en opnieuw in de auto van [betrokkene 2] is gestapt. Pas daarna is de verdachte aangehouden. Dat geen schotresten in de auto zijn aangetroffen acht het hof ‘evenmin van doorslaggevend belang’. Onder de bewijsmiddelen inzake het in zaak A tenlastegelegde feit is een proces-verbaal van bevindingen opgenomen waarin uitlatingen van de verdachte zijn vastgelegd die deze op 11 februari 2018 tegenover de verbalisant heeft gedaan (bewijsmiddel 32), en die onder meer inhouden: ‘Jullie denken dat ik dom ben, wij schieten met handschoenen. Jullie gaan niks van bewijs vinden’. In de bewijsoverwegingen betreffende zaak A (onder het kopje ‘Signalement’) heeft het hof uit deze uitlatingen afgeleid dat de verdachte ‘bekend is met manieren om te voorkomen dat de opsporing een persoon koppelt aan een delict’. In dit licht mist de stelling dat het hof niet is ingegaan op de stelling dat in de auto geen kruitsporen zijn aangetroffen (d) feitelijke grondslag. In de bewijsvoering in zijn geheel zijn voorts de redenen te vinden waarom het hof aan dit argument voorbij is gegaan.
19. Het hof heeft onder het kopje ‘Overige bewijsverweren van de verdediging’ voorts uiteengezet waarom het niet het standpunt van de verdediging heeft gevolgd dat de verdachte het schot niet kan hebben gelost omdat hij niet in de buurt van de onderdoorgang is geweest (e). Het wijst erop dat uit de bewijsoverwegingen blijkt dat de verdachte in de directe nabijheid van de locatie van de aangetroffen huls is geweest. Het hof doelt daarmee, zo begrijp ik, onder meer op de overwegingen onder het kopje ‘Wie heeft het schot gelost?’ waarin het hof uit de verklaringen van [betrokkene 14] , [betrokkene 13] en de verdachte afleidt dat de verdachte zich bevond tussen het portiek van Maarsenhof […] en de onderdoorgang. [betrokkene 14] heeft, zo volgt uit de bewijsoverwegingen onder het kopje ‘Tijdlijn 9 februari 2018’, verklaard dat zij een schot hoorde voor de onderdoorgang. [betrokkene 13] heeft verklaard dat hij nadat hij het schot hoorde is gaan rennen naar de onderdoorgang, en daar NN2 en [slachtoffer 2] heeft gezien bij het speeltuintje (bewijsmiddel 46). Uit de verklaring van verdachte (bewijsmiddel 51) volgt dat hij op dat moment bij [slachtoffer 2] stond (en dus NN2 was). De stelling dat het hof niet op dit onderdeel van het verweer is ingegaan mist aldus feitelijke grondslag. En het hof heeft de aanwezigheid van de verdachte op de locatie waar de patroonhuls is aangetroffen uit de bewijsmiddelen, in het bijzonder de verklaring van [betrokkene 14] , kunnen afleiden.
19. Inzake de informatie van de kleindochter van [betrokkene 14] wordt in de pleitnotities opgemerkt dat de Advocaat-Generaal deze als ‘belangrijk bewijs’ aanmerkt, maar gemist heeft dat zij ‘helemaal niet ter plaatse was’. In deze opmerking ligt niet besloten dat aan genoemde informatie geen bewijswaarde toekomt. Uit ’s hofs overwegingen (onder de kopjes ‘Tijdlijn 9 februari 2018’ en ‘Wie heeft het schot gelost?’) volgt voorts dat het hof zich gerealiseerd heeft dat de kleindochter in Tilburg was en zelf geen relevante waarnemingen heeft gedaan. Een en ander brengt mee dat de klacht feitelijke grondslag mist voor zover de stellers van het middel hebben willen betogen dat het hof zich er niet van bewust was dat de kleindochter van [betrokkene 14] niet ter plaatse was. Een (uitdrukkelijk onderbouwd) standpunt, inhoudend dat aan de informatie voortvloeiend uit het 112-gesprek geen enkele bewijswaarde toekomt, is in het pleidooi niet naar voren gebracht.
19. Het middel faalt.
Bespreking van het derde middel
28. Het derde middel bevat de klacht dat de het hof de (herhaalde) verzoeken om [slachtoffer 1] als getuige in zaak A te horen op ontoereikende gronden heeft afgewezen.
28. Onder de aan de Hoge Raad toegezonden stukken van het geding bevindt zich de appelschriftuur die gedateerd is op 18 maart 2020. Deze houdt onder meer het volgende in:
‘Getuigen
De verdediging wenst de volgende personen te horen als getuige(deskundige):
(…)
2. [slachtoffer 1] (p. 107)
(…)
Toelichting
(…)
2. [slachtoffer 1] (p. 107)
Zoals door de verdediging uitgebreid bepleit (zie de pleitnotities in eerste aanleg onder randnummers 4 t/m 29) en door de rechtbank gevolgd zijn de belastende verklaringen van deze getuige over appellant onbetrouwbaar. Omdat het Hof daarover zelfstandig een oordeel moet vormen acht de verdediging het van belang dat deze getuige door de zittingscombinatie tijdens de inhoudelijke behandeling wordt gehoord over zijn verklaringen en dan met name over de (innerlijke) tegenstrijdigheden en de weerlegging door andere onderzoeksgegevens. Bovendien volgt ook uit de Europese rechtspraak dat de rechter die de zaak inhoudelijk behandelt de (belangrijke) getuigen op zitting dient te horen (vgl. EHRM Chernika tegen Oekraïne, 12 maart 2020, nr. 53791/11). Daarnaast wenst de verdediging deze getuige zelf nader te ondervragen over o.a. de onderzoeksgegevens die zijn vermeld in de BOB-aanvragen en dan in het bijzonder over zijn contacten met derden voordat hij over appellant belastend is gaan verklaren.’
30. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2020 hebben beide raadslieden aldaar het woord tot verdediging gevoerd aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Deze houden onder meer het volgende in:
‘Getuigen
De verdediging wenst de volgende personen te horen als getuige(deskundige):
(…)
2. [slachtoffer 1] (p. 107)
(…)
Toelichting
(…)
2. [slachtoffer 1] (p. 107)
Anders dan de advocaat-generaal, die zich beroept op een arrest van de Hoge Raad uit 2014, volgt uit EHRM Chernika tegen Oekraïne van 12 maart 2020 (nr. 53791/11) wel degelijk dat bewijsgetuigen door de zittingsrechter dienen te worden gehoord. Het EHRM oordeelt namelijk:
“47. The Court has held that an important element of fair criminal proceedings is the possibility for the accused to be confronted with a witness in the presence of the judge who will ultimately decide the case. This principle of immediacy is an important guarantee in criminal proceedings in which the observations made by the court about the demeanour and credibility of a witness may have important consequences for the accused.
[...]
Applying the principle of immediacy, the Court has generally found violations of Article 6 where the composition of the court changed completely and the new composition did not personally examine certain witnesses for the prosecution”
Daarnaast heeft de advocaat-generaal aangevoerd – kort gezegd – dat de getuige al bevraagd had kunnen worden over de gegevens uit de BOB-aanvragen, maar dat is onjuist. [slachtoffer 1] is op 20 mei 2019 gehoord als getuige bij de rechter-commissaris, maar eerst op 9 december 2019 zijn aan de verdediging BOB-stukken verstrekt (waarvan ik overigens niet kan overzien of dat compleet was). Zie aangehechte schermafdruk van de e-mails van het parket. Nadien zijn de BOB-stukken ook nog eens als onderdeel van het digitale dossier verstrekt. Uit het proces-verbaal van het rc-verhoor blijkt ook niet dat onderdelen uit de BOB-stukken aan de getuige zijn voorgehouden. Het gaat, onder meer, om de informatie uit de BOB-stukken waar ik ook in mijn pleitnotities in randnummers 18, 20, 21 en 29 op heb gewezen. Dat was voor de verdediging nieuwe en belangrijke informatie, het is dan ook noodzakelijk dat [slachtoffer 1] nogmaals gehoord wordt zodat hij hierover bevraagd kan worden.’
31. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 25 september 2020 houdt verder onder meer het volgende in:
‘De advocaat-generaal reageert als volgt:
(…)
2. Verzoek horen [slachtoffer 1]
Ik heb begrepen dat de verdediging [slachtoffer 1] met name wil horen over de BOB-stukken. [slachtoffer 1] is gehoord en de verdediging had vragen kunnen stellen. Ik zie geen elementen in de stukken die niet gevraagd hadden kunnen worden. Ik vind het bijzonder dat de verdediging [slachtoffer 1] wil bevragen over BOB-stukken. Dat is niet iets waar je een getuige over gaat bevragen. Ik zie nog steeds niet de noodzaak waarom hij gehoord moet worden. Waar het "hierover" precies op slaat, is mij niet duidelijk. Er is onvoldoende onderbouwd waarom het horen van [slachtoffer 1] noodzakelijk is.
(…)
Mr. Canatan reageert als volgt op de standpunten van de advocaat-generaal in de zaak Afleider:
(…)
Wat betreft het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] , mijn bedoeling is niet om [slachtoffer 1] te vragen hoe de BOB middelen zijn ingezet en waarom. Maar er worden resultaten gerelateerd die niet in het dossier staan. Die worden ter onderbouwing in de aanvraag gezet. Ik wil [slachtoffer 1] vragen welke contacten hij heeft gehad, met wie hij gesproken heeft. Het gaat om de feitelijkheden.’
32. De voorzitter van het hof heeft vervolgens op de terechtzitting van 9 oktober 2020 als beslissing van het hof onder meer het volgende meegedeeld:
‘In de zaak Afleider:
(…)
het verzoek tot het horen van [slachtoffer 1] als getuige wordt afgewezen. De noodzaak tot het horen van deze getuige is het hof niet gebleken, nu de verdediging in eerste aanleg bij de rechter-commissaris de gelegenheid heeft gehad de getuige vragen te stellen over de onderzoeksgegevens die zijn vermeld in de BOB-aanvragen;’
33. Andere onderzoekswensen zijn op 9 oktober 2020 toegewezen en de zaak is verwezen naar de vaste raadsheer-commissaris. Na enkele pro-formazittingen is het onderzoek voortgezet op 9 december 2021. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2021 is het onderzoek aldaar opnieuw aangevangen en heeft de aanwezige raadsman een pleitnotitie overgelegd aan het hof. Deze houdt onder meer het volgende in:
‘2. Horen [slachtoffer 1] op zitting
Wij herhalen het, bij appelschriftuur en pleitnotitie voor de regiezitting in 2020 gemotiveerde, verzoek om [slachtoffer 1] (p. 107) op de inhoudelijke behandeling te horen en verwijzen ook naar die motivering. Dit verzoek is op de regiezitting afgewezen, omdat deze getuige volgens het Hof reeds over de onderzoeksgegevens uit de BOB-aanvragen had kunnen worden gehoord. Dat is echter feitelijk onjuist, omdat hij op 20 mei 2019 gehoord is als getuige bij de rechter-commissaris en de BOB-stukken pas op 9 december 2019 zijn verstrekt aan de verdediging. De inhoud van de BOB-stukken bleek daarvoor niet reeds uit het dossier. Daarnaast was het verzoek gericht op het horen van de getuige op de inhoudelijke behandeling, in het licht van EHRM Chernika tegen Oekraïne, 12 maart 2020, nr. 53791/11. Het is namelijk van groot belang dat de zittingscombinatie zelf de betrouwbaarheid van de getuige kan toetsen. In aanvulling op dit eerder gedane verzoek wensen wij de getuige ook met de nieuwe gegevens, die in hoger beroep na de regiezitting zijn toegevoegd, te confronteren en te ondervragen, zoals alle tapgesprekken en – bij toewijzing – bovengenoemde OVC-gesprekken. Ook hierover beschikte de verdediging dus nog niet tijdens het verhoor van de getuige in eerste aanleg.
Twistpunt over deze getuige betreft het al dan niet horen op zitting. Niet alleen meen ik dat de advocaat-generaal een onjuiste uitleg geeft aan het arrest van het EHRM, waarin wel degelijk als hoofdregel heeft te gelden dat de zittingscombinatie bewijsgetuigen dient te horen, maar het juist in deze zaak waar het in de kern draait om deze getuige meen ik dat de voltallige zittingscombinatie zelf de betrouwbaarheid moet kunnen toetsen. Ik zie ook eigenlijk geen redenen die daartegen pleiten. In het kader van het onmiddellijkheidsbeginsel en de waarheidsvinding is de inhoudelijke behandeling bij uitstek de gelegenheid om dit getuigenverhoor te laten plaatsvinden.’
34. De voorzitter van het hof heeft op de terechtzitting van 9 december 2021 als beslissing van het hof onder meer het volgende meegedeeld:
‘In de zaak Afleider:
(…)
2. Horen [slachtoffer 1]
Het hof stelt vast dat [slachtoffer 1] bij de rechter-commissaris is gehoord op 20 mei 2019 en dat tijdens dat verhoor veel onderwerpen aan de orde zijn geweest. Ook de aspecten die in de overgelegde uitgewerkte OVC gesprekken zoals verwoord in het proces-verbaal van 24 mei 2018 naar voren zijn gekomen, zijn tijdens het verhoor aan de orde gekomen. Het hof ziet bij deze stand van zaken de noodzaak niet tot het horen van [slachtoffer 1] . Het verzoek wordt afgewezen.’
35. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehouden op 1 maart 2022 is het onderzoek ter terechtzitting aldaar wederom opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
35. Ingevolge artikel 322, vierde lid, Sv, in hoger beroep van toepassing op grond van artikel 415, eerste lid, Sv, blijven ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 Sv in stand. Het hof heeft de verzoeken tot het horen van [slachtoffer 1] die op de terechtzittingen van 25 september 2020 en 9 december 2021 zijn gedaan beoordeeld aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Het hof heeft er daarbij beide keren op gewezen dat [slachtoffer 1] in eerste aanleg is gehoord door de rechter-commissaris. In aanmerking genomen dat de berechting in eerste aanleg op tegenspraak heeft plaatsgevonden, heeft het hof kennelijk de in artikel 418, tweede lid, Sv omschreven weigeringsgrond toegepast. Uw Raad heeft eerder beslist dat artikel 322, vierde lid, Sv geen betrekking heeft op beslissingen die zijn gegeven op grond van artikel 418, tweede of derde lid, Sv.48.
37. Het middel klaagt over de beslissingen die het hof op de terechtzittingen van 9 oktober 2020 en 9 december 2021 heeft genomen.49.Nu het middel klaagt over beslissingen die zijn genomen op terechtzittingen voorafgaand aan het opnieuw aanvangen van het onderzoek ter terechtzitting, kan het niet tot cassatie leiden.
38. Het middel faalt.
Bespreking van het vierde middel
39. Het vierde middel bevat de klacht dat het hof het verzoek om [betrokkene 10] als getuige in zaak A te horen op ontoereikende gronden heeft afgewezen.
39. De op de terechtzitting in hoger beroep van 9 december 2021 overgelegde pleitnotitie houdt onder meer het volgende in:
‘5. Horen [betrokkene 10]
Uit het hiervoor genoemde gevoegde BOB-stuk uit het onderzoek Riverton blijkt dat cliënt het, voor het bewijs gebruikte, OVC-gesprek met toenmalig celgenoot [betrokkene 10] heeft gevoerd. De verdediging wenst hem te ondervragen over de inhoud en uitleg van dit gesprek en de context, in het bijzonder omdat deze OVC gericht was op het verkrijgen van informatie in het onderzoek Riverton en dus niet op Afleider. Uit de inhoud van de aanvraag blijkt namelijk dat er o.a. door de aandacht te vestigen op opsporingsprogramma’s over de zaak Riverton bewust gestuurd was op het voeren van gesprekken daarover, hetgeen in de stukken van Afleider met geen woord is benoemd. De rechtbank heeft in haar vonnis ook onverkort aangenomen dat cliënt een gesprek over de zaak Afleider heeft gevoerd.’
41. De voorzitter van het hof heeft op de terechtzitting van 9 december 2021 als beslissing van het hof onder meer het volgende meegedeeld:
‘In de zaak Afleider:
(…)
5. Horen [betrokkene 10]
Het hof constateert dat, blijkens de weergave van het gesprek op pagina 806 van het proces-verbaal van politie, de verdachte degene is die aan het woord is, dat [betrokkene 10] een en ander slechts aanhoort en geen wezenlijke inhoudelijke bijdrage aan het gesprek levert. Tegen die achtergrond acht het hof het horen van [betrokkene 10] niet van belang voor enig in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Wetboek van Strafvordering te nemen beslissing. Het verzoek wordt daarom afgewezen.’
42. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehouden op 1 maart 2022 is het onderzoek ter terechtzitting aldaar opnieuw aangevangen wegens de gewijzigde samenstelling van het hof.
42. Ingevolge artikel 322, vierde lid, Sv, in hoger beroep van toepassing op grond van artikel 415, eerste lid, Sv, blijven ook in het geval het onderzoek ter terechtzitting opnieuw wordt aangevangen beslissingen inzake het horen of de oproeping van getuigen uit hoofde van artikel 287 of artikel 288 Sv in stand. Het is niet geheel duidelijk aan de hand van welk criterium het hof het verzoek heeft beoordeeld. De bewoordingen duiden op het criterium van het verdedigingsbelang.50.[betrokkene 10] is evenwel niet in de appelschriftuur als getuige opgegeven. Tegen die achtergrond doet zich de in artikel 418, derde lid, Sv omschreven situatie voor en is de daar genoemde weigeringsgrond van toepassing. In dat licht begrijp ik ’s hofs overweging aldus dat het hof het horen van [betrokkene 10] niet noodzakelijk heeft geoordeeld omdat dit horen niet van belang is voor een in de strafzaak uit hoofde van de artikelen 348 en 350 Sv te nemen beslissing. Uw Raad heeft eerder beslist dat artikel 322, vierde lid, Sv geen betrekking heeft op beslissingen die zijn gegeven op grond van artikel 418, tweede of derde lid, Sv.51.
44. Het middel klaagt over een beslissing die het hof op de terechtzitting van 9 december 2021 heeft genomen. Nu het middel klaagt over een beslissing die is genomen op een terechtzitting voorafgaand aan het opnieuw aanvangen van het onderzoek ter terechtzitting, kan het niet tot cassatie leiden.
44. Het middel faalt.
Bespreking van het vijfde middel
46. Het vijfde middel bevat de klacht dat het hof het aanhoudingsverzoek van de verdediging teneinde OVC-opnames te kunnen beluisteren op ontoereikende gronden heeft afgewezen.
46. Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehouden op 1 maart 2022 heeft één van beide raadslieden opgemerkt dat de verdediging twee verzoeken heeft en heeft hij deze toegelicht aan de hand van aan het hof overgelegde pleitnotities. Ik begrijp deze formulering aldus dat de overgelegde pleitnotities zijn voorgedragen. De pleitnotities houden onder meer het volgende in:
‘Verzoek schorsing onderzoek ter terechtzitting
Zoals bekend bij uw Hof hebben wij op 17 februari jl. eind van de middag de OVC-opnames ontvangen die zijn gemaakt in P.I. Zaanstad. Op de regiezitting van 9 december 2020 was als uiterlijke termijn van verstrekking 15 januari jl. door uw Hof bepaald. Die datum is door een omissie aan de zijde van het openbaar ministerie niet gehaald (zie e-mail van secretaris [betrokkene 21] d.d. 15-02-2022 te 19:38). Tijdens die regiezitting had ik reeds meegedeeld dat ik een inhoudelijke behandeling in februari 2022 niet realistisch vond gezien de mogelijke omvang van de opnames. Die inschatting was een juiste want betreft hier in totaal 166 opnames van 2 uur en dus in totaal 332 uur aan geluidsmateriaal. Dat betekent dat het hoe dan ook onmogelijk is om alles te beluisteren voor de laatste zittingsdag, ook niet nu er 8 extra werkdagen voor de verdediging beschikbaar zijn, waarbij ik opmerk dat onze agenda’s natuurlijk geen rekening hadden gehouden met een extra zittingsdag op 11 maart zodat wij al moeten schipperen met werkzaamheden in andere zaken. Maar ook zonder een volle agenda is niet alles door ons te beluisteren. Dit wordt bemoeilijkt doordat er geen enkele toelichting is gegeven bij de verstrekking zoals wanneer de opnames hebben plaatsgevonden.
Wij dienen echter, indachtig art. 6 EVRM, voldoende tijd te krijgen om de verdediging te kunnen voorbereiden. De opnames, waarvan één onderdeel door de rechtbank ook gebezigd is voor het bewijs, kunnen echter ontlastende informatie bevatten. En uit de e-mail van de advocaat-generaal over deze OVC leiden wij af dat hij nog een onderdeel van deze opnames relevant acht.
Nu deze behandeling de hoogste feitelijke instantie betreft en mede in het licht van de hoge straf die in eerste aanleg is opgelegd, is er een groot belang van cliënt dat wij van de opnames kennis kunnen nemen gezien de eerdere beslissing van uw Hof. De verdediging is in deze geen enkel verwijt te maken, zodat het ook niet redelijk is als de late verstrekking voor onze rekening en risico komt.
Wij verzoeken uw Hof dan ook om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen voor bepaalde tijd zodat wij kennis kunnen nemen van alle opnames. Door het uitblijven van een reactie op onze suggestie aan het Hof om dit verzoek in voorwaardelijke vorm te doen, zijn wij genoodzaakt het verzoek thans ter zitting te doen. Daarbij merken wij wel op dat wij er geen bezwaar tegen hebben als uw Hof eerst op dit verzoek beslist na sluiting van het onderzoek ter terechtzitting waarbij er in het geval van een integrale vrijspraak geen belang meer zou zijn om de zaak aan te houden.’
48. De voorzitter heeft daarop meegedeeld dat het hof op een later moment een beslissing zal nemen op de twee door de verdediging geformuleerde verzoeken. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
‘Beslissing op het verzoek tot schorsing van de behandeling
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep verzocht de behandeling van de zaak voor bepaalde tijd te schorsen om de verdediging in de gelegenheid te stellen de verstrekte OVC-gesprekken die zijn gemaakt in de PI Zaanstad uit te luisteren.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen.
Het hof overweegt als volgt.
De verdediging heeft in haar appelschriftuur van 18 maart 2020 in de zaak Itasca gevraagd om de opwaardering van de OVC-gesprekken in de Pl Zaanstad, meer specifiek het gesprek van 5 maart 2018, en om de verstrekking van de BOB-stukken van onderzoek Riverton. In haar mail van 2 december 2021 schreef de verdediging dat haar uit die BOB-stukken is gebleken dat meer OVC-gesprekken dan het gesprek van 5 maart 2018 in de PI Zaanstad zijn opgenomen en dat zij de opnames van alle OVC-gesprekken wenst te ontvangen, althans in elk geval de mogelijkheid wenst te krijgen om ook die opnames te beluisteren. Waarom de verdediging een belang heeft bij het beluisteren van deze gesprekken is in de mail niet nader toegelicht. Deze toelichting is evenmin gevolgd tijdens de zitting van het hof op 9 december 2021. Tijdens deze zitting heeft de advocaat-generaal medegedeeld dat hij van oordeel was dat de verdediging kennis moet kunnen nemen van de opnames en dat hij deze aan de verdediging zou laten verstrekken. Vanwege deze toezegging heeft het hof geen beslissing genomen op het verzoek van de verdediging. Ter bevordering van de voortgang heeft het hof wel een termijn verbonden aan het ter beschikking stellen van deze opnames: zij dienden uiterlijk 15 januari 2022 aan de verdediging ter beschikking te zijn gesteld.
De opnames zijn uiteindelijk op 17 februari 2022 aan de verdediging verstrekt. In overleg met de verdediging is de eerste zittingsdag van de inhoudelijke behandeling van de zaak zes dagen uitgesteld om de verdediging de gelegenheid te geven gesprekken uit te luisteren. Op de eerste zittingsdag (1 maart 2022) heeft de verdediging het hof verzocht te bevelen dat bij de gesprekken een index zal worden verstrekt, zodat de verdediging gericht kan zoeken naar bepaalde gesprekken, bijvoorbeeld gesprekken die in tijd gekoppeld kunnen worden aan een bezoek of televisie-uitzending. Deze index is op 2 maart 2022 aan de verdediging verstrekt.
Naast dit verzoek heeft de verdediging op 1 maart 2022 verzocht om de schorsing van de behandeling van de zaak. Zij heeft in haar toelichting op het verzoek met name gewezen op de omstandigheid dat de verdediging niet voldoende tijd heeft gehad om alle gesprekken uit te luisteren en op de nalatigheid van het openbaar ministerie met betrekking tot de verstrekking van de opnames. De verdediging heeft daarbij aangetekend dat zij er geen bezwaar tegen heeft als het hof na sluiting van het onderzoek op dit verzoek beslist.
Met de verdediging stelt het hof vast dat het voor de verdediging niet mogelijk is geweest om alle verstrekte OVC-gesprekken te beluisteren tussen het moment dat deze voor de verdediging beschikbaar kwamen en de aanvang van het pleidooi. Het hof dient daarom een afweging te maken tussen het belang van de verdachte bij het kunnen kennisnemen van alle verstrekte gesprekken en het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij, kort gezegd, een doeltreffende en spoedige berechting. Het hof is van oordeel dat het belang van de verdachte bij het uitluisteren van alle gesprekken minder zwaar weegt dan het belang bij de voortgang van de zaak. In het bijzonder weegt het hof mee dat het verzoek geen betrekking heeft op belastend materiaal dat de rechtbank en het hof als bewijsmiddel gebruiken. Het OVC-gesprek dat de rechtbank heeft gebruikt, heeft de verdediging ruim op tijd kunnen beluisteren. De stelling van de verdediging dat tussen alle verstrekte opnames mogelijk opnames met daarin ontlastende uitlatingen kunnen worden aangetroffen, acht het hof te algemeen om de doorslag te kunnen geven. Daartoe neemt het hof in overweging dat van de verdediging mag worden verwacht concreter aan te geven welke relevante informatie in de gesprekken aangetroffen kan worden en waarom deze informatie ontlastend voor de verdachte zou kunnen zijn. De gesprekken zijn immers opgenomen in de cel van de verdachte, zodat mag worden verondersteld dat deze kennis bij de verdediging aanwezig is. Daarnaast weegt het hof mee dat de verdediging een index bij de gesprekken heeft ontvangen. Deze index is verstrekt na een daartoe strekkend bevel van het hof met als doel de verdediging de gelegenheid te geven tot het opzoeken en afluisteren van gesprekken die gekoppeld konden worden aan bepaalde gebeurtenissen. Dat van het openbaar ministerie een meer voortvarende afhandeling van de op 9 december 2021 gemaakte belofte had mogen worden verwacht, is onvoldoende om de balans naar de kant van de verdediging te doen doorslaan. De tenlastegelegde feiten betreffen immers bijzonder ernstige feiten, zodat aan de voortgang van de strafzaak groot gewicht dient te worden toegekend. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de afwijzing van het verzoek geen schending van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) oplevert.
Het hof wijst het verzoek af.’
49. De stellers van het middel menen dat, gelet op hetgeen aan het verzoek tot aanhouding ten grondslag is gelegd, de door het hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek niet kunnen dragen. Dat het hof het materiaal waarop het verzoek betrekking heeft niet voor het bewijs heeft gebezigd, zou niet uitsluiten dat de verdediging belang kan hebben bij voldoende gelegenheid om de opnames te beluisteren en in haar voorbereiding van de verdediging te betrekken. De stellers van het middel wijzen in dit verband op HR 31 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:771, NJ 2015/201. Het oordeel dat de verdediging al voor kennisneming van de opnames concreet had moeten kunnen duiden welke ontlastende informatie daarop te horen zou zijn is volgens de stellers niet begrijpelijk, omdat aan het verzoek juist ten grondslag ligt dat de verdediging hiervoor de opnames moest kunnen beluisteren. Evenmin zou begrijpelijk zijn dat het hof de voortgang van het strafproces zwaarder vindt wegen, nu de verdediging steeds (tijdig) zou hebben geklaagd over de niet tijdige verstrekking van de opnames en mogelijke gevolgen voor de inhoudelijke behandeling.
49. Het hof heeft het verzoek van de raadsman opgevat als een aanhoudingsverzoek. Een dergelijk verzoek is een verzoek op de voet van artikel 328 Sv in verbinding met artikel 331, eerste lid, Sv tot toepassing van artikel 281, eerste lid, Sv. Deze bepalingen zijn ingevolge artikel 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing. Maatstaf bij de beoordeling van een zodanig verzoek is of het belang van het onderzoek de schorsing vordert.
49. Bij de beoordeling van het verzoek heeft het hof een belangenafweging verricht. Daarbij heeft het hof het belang van de verdachte bij het kunnen kennisnemen van alle verstrekte gesprekken afgewogen tegen het belang bij – kort gezegd – een doeltreffende en spoedige berechting. Daarmee heeft het hof het juiste beoordelingskader gehanteerd.52.Het hof heeft vervolgens geoordeeld dat het belang van de verdachte minder zwaar weegt dan het belang bij de voortgang van de zaak.
52. Naar het mij voorkomt heeft het hof bij deze belangenafweging in aanmerking mogen nemen dat het aanhoudingsverzoek geen betrekking heeft op belastend bewijsmateriaal dat de rechtbank en het hof als bewijsmiddel gebruiken, en dat de verdediging het OVC-gesprek dat de rechtbank tot het bewijs heeft gebruikt ruim op tijd heeft kunnen beluisteren. In deze overweging van het hof ligt niet besloten dat de verdediging geen belang zou hebben bij het beluisteren van opnames die niet tot het bewijs worden gebezigd. Het hof heeft in deze overweging slechts als zijn opvatting tot uitdrukking gebracht dat het belang van de verdediging anders dient te worden gewogen in het geval de opnames wél tot het bewijs worden gebezigd. Die opvatting acht ik niet onbegrijpelijk.
52. Voorts meen ik dat het hof heeft kunnen oordelen dat de stelling van de verdediging dat tussen alle verstrekte opnames mogelijk opnames met daarin ontlastende uitlatingen kunnen worden aangetroffen niet doorslaggevend is, en dat van de verdediging verwacht had mogen worden dat zij concreter aangeeft welke relevante informatie in die gesprekken aangetroffen kan worden en waarom deze informatie dan ontlastend zou kunnen zijn voor de verdachte. In deze overweging ligt niet besloten dat de verdediging al voor kennisneming van de opnames concreet had moeten kunnen duiden welke ontlastende informatie daarop te horen is; het hof overweegt slechts dat de verdediging dit concreter had kunnen aangeven. Ik neem voorts in aanmerking dat de raadsman in de onderbouwing van het aanhoudingsverzoek niets heeft aangevoerd over de mogelijk aan te treffen ontlastende gesprekken. Het hof heeft voorts mee kunnen wegen dat de verdediging een index van de gesprekken heeft ontvangen en dat de gesprekken zijn opgenomen in de cel van de verdachte, zodat verwacht mag worden dat kennis van de informatie die ontlastend kan zijn voor de verdachte bij de verdediging aanwezig is.
52. In de zaak die leidde tot het arrest van 31 maart 2015 waar de stellers van het middel zich op beroepen, had de voorzitter mondeling de korte inhoud meegedeeld van een schriftelijk bescheid, opgemaakt door een verbalisant namen ‘Financial Intelligence Unit op 2 november 2009 te Liechtenstein’. De raadsman had ter terechtzitting opgemerkt dat hij niet beschikte over de stukken die naar aanleiding van een rechtshulpverzoek aan Liechtenstein waren toegevoegd aan het dossier. Het hof onderbrak de zitting voor een half uur teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen om de stukken te bestuderen en te bespreken met de verdachte. Na hervatting verzocht de raadsman om de zaak aan te houden zodat hij meer gelegenheid had om de nieuwe stukken te bestuderen en de verdediging voor te bereiden. Het hof wees het aanhoudingsverzoek af. De inhoud van een stuk van de Financial Intelligence Unit van 2 november 2009 was voorgehouden aan de verdachte en er was volgens het hof ‘geen begin van aannemelijkheid dat de overige stukken die naar aanleiding van het rechtshulpverzoek aan het dossier zijn toegevoegd, van belang zijn voor de beantwoording van enige vraag in het licht van de tenlastelegging. Het hof zal geen acht slaan op de overige stukken en zal een kopie van het hiervoor genoemde voorgehouden stuk aan het proces-verbaal van de zitting hechten.’ Uw Raad was van oordeel dat de door het hof genoemde gronden de afwijzing van het verzoek niet konden dragen. Dat het hof de stukken waarop het verzoek betrekking had niet van belang achtte en had aangekondigd op die stukken geen acht te slaan, sloot niet uit ‘dat de verdediging belang kan hebben bij voldoende gelegenheid die stukken te bestuderen en in haar voorbereiding van de verdediging te betrekken’.
52. In de onderhavige zaak doet zich niet de situatie voor dat de raadsman er tijdens het onderzoek ter terechtzitting mee op de hoogte raakt dat zich stukken in het dossier bevinden waar hij de inhoud niet van kent. De opnames van de OVC-gesprekken zijn op 17 februari 2022 aan de verdediging verstrekt, de inhoudelijke behandeling begon op 1 maart 2022. Daarbij gaat het, zoals het hof aangeeft, om opnames in de cel van verdachte. In het licht daarvan mag worden verondersteld dat kennis van ontlastende informatie die uit deze gesprekken zou kunnen blijken bij de verdediging aanwezig is. Het hof heeft het verzoek voorts niet afgewezen op de grond dat het de stukken niet van belang acht en daarop geen acht zal slaan, maar op grond van een belangenafweging waarin het belang van de verdediging zorgvuldig in kaart is gebracht.
52. Al met al meen ik dat het aanhoudingsverzoek op toereikende gronden is afgewezen.
52. Het middel faalt.
Bespreking van het zesde middel
58. Het zesde middel bevat de klacht dat de bewezenverklaring van de voorbedachte raad in zaak A blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, althans ontoereikend is gemotiveerd.
58. De stellers van het middel menen dat ’s hofs bewijsvoering geen objectieve, rechtstreekse vaststellingen bevat omtrent een daadwerkelijk plan om [slachtoffer 1] van het leven te beroven. En dat de omstandigheden die op voorbedachte raad duiden die het hof noemt, ook in onderlinge samenhang, de bewezenverklaring van voorbedachte raad niet kunnen dragen, althans dat het hof in zoverre blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting inzake de eisen die Uw Raad hieraan stelt. Dat de verdachte [slachtoffer 1] zou hebben opgewacht, zou niet zonder meer kunnen worden afgeleid uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen. Verder is veertien keer schieten en daar niet mee stoppen volgens de stellers van het middel wel degelijk verenigbaar met een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. ’s Hofs overweging dat het dragen van een capuchon op 18 januari 2018 – midden in de winter – duidt op het verhullen van het gezicht, zou zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk zijn. Tot slot zou uit de bewijsvoering weliswaar kunnen worden afgeleid dat de verdachte door [betrokkene 2] is opgehaald, zoals kennelijk was afgesproken, maar ook dat zou onvoldoende redengevend zijn voor voorbedachte raad nu ophalen in elk scenario een rol kan spelen.
58. Uw Raad heeft in een arrest van 15 oktober 2013 het volgende kader gegeven voor de beoordeling of sprake is van ‘voorbedachte raad’:53.
‘3.3. Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven (vgl. HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, NJ 2012/518).
3.4.
De achtergrond van het vereiste dat de verdachte de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven, is dat ingeval vaststaat dat de verdachte die gelegenheid heeft gehad, het redelijk is aan te nemen dat de verdachte gebruik heeft gemaakt van die gelegenheid en dus daadwerkelijk heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven (vgl. het overleg en nadenken dat in de wetsgeschiedenis is geplaatst tegenover de ogenblikkelijke gemoedsopwelling). Dat de verdachte daadwerkelijk heeft nagedacht en zich rekenschap heeft gegeven leent zich immers moeilijk voor strafrechtelijk bewijs, zeker in het geval dat de verklaringen van de verdachte en/of eventuele getuigen geen inzicht geven in hetgeen voor en ten tijde van het begaan van het feit in de verdachte is omgegaan. Of in een dergelijk geval voorbedachte raad bewezen kan worden, hangt dan sterk af van de hierboven bedoelde gelegenheid en van de overige feitelijke omstandigheden van het geval zoals de aard van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan alsmede de gedragingen van de verdachte voor en tijdens het begaan van het feit. Daarbij verdient opmerking dat de enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, niet toereikend is om daaraan de gevolgtrekking te verbinden dat sprake is van voorbedachte raad.’
61. Het hof heeft onder het kopje ‘Kwalificatie: poging tot moord’ vooropgesteld dat het van oordeel is ‘dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit tot het doodschieten van [slachtoffer 1] ’. Het hof heeft voorts overwogen dat één van de aanwijzingen van voorbedachte raad die het aanmerking neemt niet ‘valt te rijmen met handelen in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling’. Uit deze overwegingen volgt dat het hof niet van een verkeerde rechtsopvatting omtrent het begrip voorbedachte raad is uitgegaan. Voor zover het middel daarover klaagt, faalt het.
61. Aan ’s hofs oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, ligt onder meer ten grondslag dat de verdachte zich enige tijd heeft opgehouden op het Maarsenhof voordat [slachtoffer 1] , die in totaal bijna een half uur onderweg is geweest, daar terugkeerde, en dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte het slachtoffer daar heeft opgewacht. Dat [slachtoffer 1] in totaal bijna een half uur onderweg is geweest, heeft het hof kunnen afleiden uit de tijdlijn van gebeurtenissen op 18 januari 2018 (en de bewijsmiddelen waar deze op is gebaseerd) die in het bestreden arrest en in de aanvulling is opgenomen (bewijsmiddel 28). Daaruit blijkt dat [slachtoffer 1] om 18:35:06 aankwam bij het viaduct en om 19:01:54 wegliep van het viaduct in de richting van het Maarsenhof. Dat de verdachte het slachtoffer daar heeft opgewacht, heeft het hof uit een aantal bewijsmiddelen kunnen afleiden. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] volgt dat de verdachte bij het groepje mannen stond waar hij mee praatte voordat hij de snackbar om 18:39:39 uur inging, en dat de verdachte daar niet meer bij stond toen hij de snackbar om 18:45:13 uur kwam uitgelopen (bewijsmiddelen 6 en 18). Voorts blijkt uit die verklaring dat op [slachtoffer 1] geschoten is toen hij het tunneltje doorgelopen was waardoor je op het Maarsenhof komt, door een man waarvan hij schat dat hij een meter bij hem vandaan stond. Uit bewijsmiddel 15 blijkt dat [betrokkene 6] om 19:05 uur belde in verband met een schietpartij. Uit de bewijsvoering volgt voorts dat [betrokkene 2] (om 19:01:25 uur) 15 seconden met verdachte belde, en dat de telefoon van de verdachte toen onder bereik van CELL ID Huntum 2 Amsterdam was, die onder meer het Maarsenhof bestreek (bewijsmiddel 28).
61. Het hof heeft voorts overwogen dat de verdachte die avond een automatisch vuurwapen met een groot aantal patronen bij zich had, en dat hij minstens veertien keer op het slachtoffer heeft geschoten, en bleef doorschieten toen het slachtoffer na de eerste schoten op de grond was gevallen. Uit de bewijsvoering blijkt dat het slachtoffer op het moment van schieten net het tunneltje door was gelopen waardoor je op het Maarsenhof komt. Uit de bewijsmiddelen volgen geen aanwijzingen van beweegredenen voor het schieten die kort daarvoor zijn ontstaan. Mede gelet op die context heeft het hof ook in de omstandigheid dat veertien schoten zijn gelost met een (semi-)automatisch vuurwapen dat de verdachte die avond bij zich had een aanwijzing van voorbedachte raad kunnen zien.
61. Het hof heeft, zo begrijp ik, ook een aanwijzing van voorbedachte raad gezien in de omstandigheid dat de verdachte zich er blijkens zijn verhullende kleding rekenschap van heeft gegeven dat het van belang was zijn gezicht zodanig te verhullen dat hij niet (onmiddellijk) zou worden herkend. Dat het hof de kleding die de verdachte droeg als verhullend heeft aangemerkt, is niet onbegrijpelijk. Het hof heeft onder het kopje ‘Signalement schutter’ onder meer weergegeven dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte een jas droeg die helemaal was dicht was tot aan de onderkant van zijn gezicht en dat hij een capuchon op had die helemaal was dichtgemaakt. En dat getuige [betrokkene 5] heeft verklaard dat de capuchon over zijn hoofd was getrokken waardoor zijn gezicht niet zichtbaar was. Ook de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 6] verklaren dat de verdachte een capuchon op had. Dat het hof uit het dragen van verhullende kleding door de verdachte afleidt dat deze zich er rekenschap van heeft gegeven dat het van belang was zijn gezicht te verhullen met het oog op herkenning is evenmin onbegrijpelijk. Ik wijs er in dit verband op dat het hof ook heeft vastgesteld dat de verdachte tijdig heeft geregeld dat [betrokkene 2] hem zo snel mogelijk na het schieten met de auto kon oppikken. En ook in ander verband blijkt uit de bewijsvoering dat de verdachte probeert te voorkomen dat aanwijzingen tegen hem ontstaan. Hij merkt de dag na zijn aanhouding tijdens het verplaatsen naar zijn cel onder meer op: ‘Jullie denken dat ik dom ben, wij schieten met handschoenen. Jullie gaan niets van bewijs vinden’ (bewijsmiddel 32).
61. Dat het ophalen door [betrokkene 2] ook in andere scenario’s een rol kan spelen, doet er voorts niet aan af dat het hof in de omstandigheid dat de verdachte, die de betreffende avond met een vuurwapen met een groot aantal patronen op pad ging, tijdig had geregeld dat [betrokkene 2] hem zo snel mogelijk na het schieten met de auto kon oppikken een aanwijzing van voorbedachte raad heeft kunnen zien. In het bijzonder uit deze omstandigheden en uit het dragen van verhullende kleding heeft het hof naar het mij voorkomt kunnen afleiden dat de verdachte zich enige tijd heeft kunnen beraden op het (te nemen of) genomen besluit tot het doodschieten van het slachtoffer.54.
66. Bij een en ander roep ik in herinnering dat in cassatie niet kan worden onderzocht of conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld juist zijn. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.55.
67. Al met al faalt ook de klacht dat de bewezenverklaring van voorbedachte raad ontoereikend is gemotiveerd.
67. Het middel faalt.
Bespreking van het zevende middel
69. Het zevende middel bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd te beslissen op een door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gedaan (voorwaardelijk) verzoek tot het verrichten van nadere onderzoekshandelingen in zaak A.
69. De pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2022 houden onder meer het volgende in:
‘OVC cliënt P.I. Zaanstad
67. Voor het OVC-gesprek in P.I. Zaanstad waar cliënt aan deelneemt geldt eveneens dat deze zich niet leent voor het bewijs (p. 806). Daartoe is het volgende van belang:
- Er is geen proces-verbaal van stemherkenning opgemaakt, terwijl evenmin blijkt welke personen zich ten tijde van de opnames in de cel bevonden. Dat hoeven immers niet alleen cliënt en [betrokkene 10] te zijn geweest, omdat gedetineerden bij elkaar op cel mogen komen. En zelfs als zij de twee gesprekdeelnemers waren dan moet, om enige conclusie te kunnen trekken, uit enig bewijsmiddel blijken welke persoon wat zegt. Ook wij hebben als raadslieden, ondanks dat wij de stem van onze cliënt kennen, niet kunnen beoordelen of en zo ja op welke delen cliënt te horen is.
Mocht uw Hof uitgaan van de gespreksdeelnemers zoals in het dossier of door de advocaat-generaal in het requisitoir opgenomen, dan verzoek ik u om het openbaar ministerie te bevelen in elk geval bestand SAR_041 opnieuw uit te doen luisteren, verbatim uit te werken en een proces-verbaal van stemherkenning op te maken.
- Wederom wordt in straattaal gesproken zonder dat dit door een deskundige is vertaald zodat niet van de vertaling uitgegaan kan worden.
- Als de vertaling wel een juiste is dan zou cliënt moeten hebben gezegd dat hij een neef (niffo) van een vriend (mattie) van hem waarmee hij werkt zou hebben beschoten, maar dat het was mislukt. Daarmee leidt de advocaat-generaal uit het mislukt zijn af dat het dus om de schietpartij op [slachtoffer 1] moet gaan, maar dat is natuurlijk helemaal geen conclusie die enkel hier op te baseren is. Bovendien mist dan de onderbouwing dat [slachtoffer 1] een neef is van een vriend van cliënt die dan kennelijk ook een collega van het werk zou zijn.
- De interpretatie van het vervolg van het gesprek en de koppeling aan de schietpartij in het requisitoir heeft vervolgens niks meer met waarheidsvinding te maken. De advocaat-generaal relateert immers (kennelijk door zelf stemherkenning toe te passen?) wat [betrokkene 10] en cliënt zouden hebben gezegd en dat is (zoals uw Hof ook heeft waargenomen) - samengevat - dat er gevraagd wordt of er van de 17 er niet eentje hem geraakt heeft, maar wel eentje. (…) Ook negeert de advocaat-generaal het feit dat het voorafgaand aan dit fragment over allerlei wapens gaat, maar nu juist niet over een Skorpion. (…)
- De advocaat-generaal miskent verder dat het hier gaat om een gesprek dat op 12 juni 2018 plaatsvond en dus 5 maanden na de schietpartij, zonder dat er enige aanleiding is te veronderstellen dat dit het onderwerp van gesprek zou zijn of zou worden. Sterker nog uit de OVC-aanvraag blijkt dat het doel was om cliënt te laten spreken over de zaak 13Riverton door daar in verschillende televisieprogramma’s op 12 juni 2018 aandacht aan te besteden’
71. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman betreft een verzoek als bedoeld in artikel 328 Sv jo. artikel 331, eerste lid, Sv om toepassing te geven aan artikel 315, eerste lid, Sv.56.De rechter dient op grond van artikel 330 Sv op straffe van nietigheid te beslissen op dit verzoek. Deze bepalingen zijn ingevolge artikel 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing. Bij een voorwaardelijk verzoek geldt een en ander alleen als de gestelde voorwaarde is vervuld.
72. Het hof overweegt in het bestreden arrest onder het kopje ‘Overige voorwaardelijke verzoeken van de verdediging’ dat het hof het verzoek van de verdediging tot nader onderzoek ‘met betrekking tot het OVC-gesprek van de verdachte van 12 juni 2018’ als vervallen zal beschouwen, ‘nu aan de door de verdediging gestelde voorwaarden niet is voldaan’.
72. De stellers van het middel voeren in de toelichting aan dat het hof als bewijsmiddel 34 een proces-verbaal van bevindingen van 1 maart 2019 tot het bewijs heeft gebezigd. Dit proces-verbaal heeft betrekking op een OVC-gesprek van de verdachte met [betrokkene 10] van 4 oktober 2018. Aldus heeft het hof, volgens de stellers van het middel, geoordeeld dat het betreffende OVC-gesprek een gesprek is tussen verzoeker en medegedetineerde [betrokkene 10] . Daarmee zou zijn voldaan aan de voorwaarde, zodat op het verzoek had moeten worden beslist. Het hof zou dit echter hebben verzuimd.
72. Het verzoek in de pleitnota ziet op het OVC-gesprek dat op p. 806 in het zaaksdossier van 13Afleider (zaak A) is opgenomen; het OVC-gesprek waar het in bewijsmiddel 34 over gaat is op p. 805 opgenomen. Het gesprek waar in de pleitnota over wordt gesproken betreft een gesprek dat op 12 juni 2018 plaatsvond; het gesprek waar bewijsmiddel 34 op ziet vond op 4 oktober 2018 plaats. In de pleitnota wordt bestreden dat het hof aan een aantal nader omschreven elementen uit de weergave van het gesprek aanwijzingen tegen de verdachte zou kunnen ontlenen. Over het aan het gesprek van 4 oktober 2018 ontleende gegeven dat [verdachte] binnen de afdeling van de Penitentiaire Inrichting bij de andere gedetineerden bekend stond als de Chinees, wordt in dit onderdeel van de pleitnotities niet gesproken.
72. Al met al meen ik dat ’s hofs kennelijk oordeel dat het voorwaardelijk verzoek om een OVC gesprek in P.I. Zaanstad waar de verdachte aan deelneemt opnieuw uit te doen luisteren, verbatim uit te doen werken en een proces-verbaal van stemherkenning op te doen maken niet betrekking heeft op het OVC gesprek waarvan de weergave in bewijsmiddel 34 voor het bewijs is gebezigd.
72. Het middel faalt.
Bespreking van het achtste middel
77. Het achtste middel bevat de klacht dat het hof heeft verzuimd te beslissen op een door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gedaan (voorwaardelijk) verzoek tot het oproepen van een getuige-deskundige om te worden gehoord.
77. De pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2022 houden onder meer het volgende in:
‘Historische telecomgegevens / paallocatiegegevens
47. Ook al begrijp ik dat de advocaat-generaal over de paallocaties niet veel meer concludeert dan dat cliënt niet kan worden uitgesloten als dader (hetgeen voor het bewijs zelf dus niet zoveel zegt) hebben de officieren van justitie in eerste aanleg betoogd dat o.g.v. de paallocatiegegevens zou blijken dat de telefoon van cliënt zich bewoog in de richting van de plaats delict. Volgens de verbalisant (waarvan in het geheel niet blijkt dat hij deskundig is) die het onderliggende proces-verbaal heeft opgemaakt zou opvallen dat paallocatie Huntumdreef 2 dichter bij het Maarsenhof zou liggen dan die op Meibergdreef 9 (p. 207). De wijze waarop deze bevinding wordt gerelateerd kan echter de toets der kritiek niet doorstaan. Allereerst niet omdat de afstand berekend wordt aan de hand van de looproute tussen de verschillende locaties (p. 208). De gedachte dat mobiel (data)verkeer zich beweegt volgens een looproute is natuurlijk een absurde. Die afstand moet immers op zijn minst hemelsbreed beoordeeld worden. Zie hier waarom dit soort processen-verbaal door een deskundige moeten worden opgesteld.
48. Ook gaat de verbalisant uit van de adreslocatie van de paal en niet de exacte locatie van de paal. Meibergdreef 9 betreft immers het AMC Ziekenhuis en dat is een erg groot gebouw (die overigens vol staat met GSM-masten). Daarnaast zegt het verspringen van een mastlocatie in de verkeersgegevens niet noodzakelijkerwijs dat iemand zich verplaatst. Op p. 210 is immers ook te zien dat [betrokkene 7] om 19.15.46 uur paallocatie Reigersbos 101 aanstraalt en nog geen 30 seconde later, om 19.16.15 uur weer Meibergdreef 9. Reigersbos 101 bevindt zich op ca. 916 meter afstand van waar [betrokkene 7] zich zou hebben bevonden (adres overgenomen van p. 209) en Meibergdreef ca. 550 meter (zie Google maps, hierna). [betrokkene 7] zou zich echter niet hebben verplaatst, dat blijkt ook uit de camerabeelden.
(…)
49. Maar wat nog veel belangrijker is niet de paallocatie die wel wordt aangestraald door de telefoon van cliënt, maar de paallocaties die juist niet worden aangestraald. Want wat deze verbalisant niet vermeldt (en dat is eigenlijk op zichzelf al best kwalijk) is dat zich in de nabijheid van de plaats delict veel meer masten bevinden op minder afstand dan de Huntumdreef.
50. Op de website van het Antennebureau (www.antennebureau.nl), het voorlichtingsbureau van de Rijksoverheid inzake antennes voor draadloze en mobiele communicatie zijn alle Nederlandse paallocaties te vinden in het antenneregister op kaart. Als je dan de GSM/LTE/UMTS masten selecteert vind je minstens 3 (misschien zelfs 4) paallocaties dichter bij de plaats delict dan de Huntumdreef, waarvan één zelfs erg dichtbij (zie kaartje op de volgende pagina). Die bevindt zich iets zuidelijker van de plaats delict en iets noordelijker dan de Holendrechtdreef (geel omcirkeld).
51. Op Google Maps is te zien dat de afstand tussen deze paallocatie (Holendrechtplein 23A) en Maarsenhof 252 (adres overgenomen van p. 208) slechts ca. 189 meter bedraagt. De afstand tot Huntum 2 bedraagt echter ca. 711 meter. Zie Google Maps afdrukken hierna. Dat betekent dan ook dat de paallocatiegegevens eerder ontlastend dienen te worden uitgelegd, dan belastend. Immers het aanstralen van locatie Huntum 2 duidt er juist op dat de telefoon zich niet in de buurt van de Maarsenhof zich bevond, omdat dan deze paal zou worden aangestraald, althans in elk geval één van de andere palen die zich op kortere afstand bevonden. Dat de telefoon van cliënt paallocaties in de omgeving van Holendrecht aanstraalt zegt uiteraard in dit verband natuurlijk ook niets over mogelijke betrokkenheid, omdat duidelijk is dat cliënt daar heel vaak kwam (o.a. p. 185). Uit het dossier blijkt immers dat dit zijn vaste hangplek was (p. 215).
(…)
Autoroute
52. Datzelfde geldt uiteraard voor de route waarmee de Kia zou hebben gereden (p. 209). De verbalisant noemt dat de meest logische route vanaf het Maarsenhof naar [plaats] . Maar dat maakt natuurlijk nog niet dat cliënt dus ook daar in de buurt is geweest, niet in de laatste plaats omdat ook vanaf allerlei andere locaties in Holendrecht die route voor de hand ligt. Ook de route plaatst cliënt dus niet op de plaats delict. Dat cliënt zich door zijn vriendin laat ophalen van zijn vaste hangplek naar zijn woning verklaart dus de reisbeweging. De uitvoerige redenering van de advocaat-generaal dat dit belastend is uit te leggen is daarom ook niet te volgen. Het gaat hier immers niet om paallocaties van plaatsen waar cliënt anders nooit komt. Alleen dan zou dat enige bewijswaarde kunnen hebben in een bewijsconstructie. Nu heeft het geen enkele bewijswaarde. De advocaat-generaal lijkt eigenlijk een bewijsredenering voor te staan dat omdat cliënt de dader zou kunnen zijn op basis van deze gegevens, hij ook als dader zou moeten worden aangemerkt, maar dat snijdt natuurlijk geen hout.
Standpunt advocaat-generaal
53. Volgens de advocaat-generaal (p. 15 requisitoir) is het een feit van algemene bekendheid dat mobiele telefoons niet altijd de dichtstbijzijnde zendmast aanstralen. Het bevreemdt daarom dat hij wel belastende conclusies trekt uit de paallocatiegegevens. Echt consistent is dat niet. Ontlastend mogen we de gegevens niet uitleggen, belastend wel. Zo werkt het natuurlijk niet. Bovendien ontbreekt over deze gegevens in het geheel een oordeel van een deskundige. Uit andere strafzaken weten we dat het niet hoeft te gaan om de zendmast met het beste signaal, zoals de advocaat-generaal in voetnoot 82 zonder verdere wetenschappelijke onderbouwing stelt, maar dat dit met heel veel factoren te maken zoals weersomstandigheden of bijvoorbeeld of de zgn. cell id ‘vol’ is door druk telefoonverkeer. Of daar i.c. sprake van is, is helemaal niet onderzocht, overigens ook niet welke zendmast een sterker of zwakker signaal had op de relevante momenten.
Tussenconclusie plaatsbepaling
54. De conclusie is dan ook dat de paallocatiegegevens in belastende zin niet kunnen bijdragen aan het bewijs en cliënt wel ontlasten nu een weerlegging van de ontlastende uitleg van de paallocaties ontbreekt. Mocht uw Hof mijn conclusie niet delen, dan verzoek ik u om alsnog een deskundige op te roepen om te worden gehoord voor de duiding van het telecom-onderzoek ten aanzien van de plaatsbepaling.’
79. Het voorwaardelijke verzoek van de raadsman betreft een verzoek als bedoeld in artikel 328 Sv jo. artikel 331, eerste lid, Sv om toepassing te geven aan artikel 315, eerste lid, Sv in verbinding met artikel 299 Sv. De rechter dient op grond van artikel 330 Sv op straffe van nietigheid te beslissen op dit verzoek. Deze bepalingen zijn ingevolge artikel 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing. Bij een voorwaardelijk verzoek geldt een en ander alleen als de gestelde voorwaarde is vervuld.
79. Het hof overweegt in het bestreden arrest onder het kopje ‘Overige voorwaardelijke verzoeken van de verdediging’ dat het hof het verzoek van de verdediging tot nader onderzoek ‘met betrekking tot de duiding van de historische gegevens van de telefoon van de verdachte’ als vervallen zal beschouwen, ‘nu aan de door de verdediging gestelde voorwaarden niet is voldaan’.
79. De stellers van het middel voeren aan dat het hof een tijdlijn van 18 januari 2018 als bewijsmiddel 24 (ik begrijp: bewijsmiddel 28) tot het bewijs heeft gebezigd, met daarin een overzicht van tijdstippen en gebeurtenissen die zijn ontleend aan bewijsmiddelen die in de voetnoten zijn opgenomen. In de voetnoten 1, 3, 17, 19, 21, 23, 32 en 40 verwijst het hof – aldus de stellers van het middel – naar paallocatiegegevens (Cell ID’s) van gebruikte telefoons. Aldus zou het hof hebben geoordeeld dat de paallocatiegegevens in belastende zin kunnen bijdragen aan het bewijs en dat – gezien de veroordeling – daaraan geen ontlastende betekenis kan worden ontleend. Daarmee is volgens de stellers van het middel voldaan aan beide door de raadsman alternatief geformuleerde voorwaarden, zodat op het verzoek had moeten worden beslist.
79. De door de raadsman geformuleerde voorwaarde houdt in dat het verzoek om een deskundige op te roepen wordt gedaan voor het geval het hof niet de conclusie deelt ‘dat de paallocatiegegevens in belastende zin niet kunnen bijdragen aan het bewijs’ en de verdachte wel ontlasten ‘nu een weerlegging van de ontlastende uitleg van de paallocaties ontbreekt’. Anders dan de stellers van het middel, zo begrijp ik, meen ik dat het hof de beide gestelde voorwaarden als cumulatief heeft opgevat en heeft kunnen opvatten. Die lezing brengt mee dat het hof de gestelde voorwaarde als niet vervuld kon beschouwen ingeval de ontlastende uitleg van de paallocaties in het bestreden arrest is weerlegd.
79. Het hof heeft voorafgaand aan de overweging inzake de overige voorwaardelijke verzoeken van de verdediging de omstandigheden uiteengezet op grond waarvan het van oordeel is dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden. Onder het kopje ‘De weging van het bewijs’ noemt het hof ‘de betrokkenheid van dezelfde Skorpion bij het schietincident op [slachtoffer 1] en de door verdachte gepleegde bedreiging van [slachtoffer 2] , in samenhang met de aanwezigheid van de verdachte in de directe nabijheid van het incident, het vertrek uit die buurt zeer kort na het incident, het ter beschikking hebben van een of meer vuurwapens rondom 18 januari 2018, de uitlatingen van [betrokkene 7] en de zoekslagen op het internet’. De aanwezigheid van de verdachte in de buurt van het incident heeft het hof in de daaraan voorafgaande overwegingen afgeleid uit de verklaring van [slachtoffer 1] . Die hield in dat hij op weg naar de snackbar heeft staan praten met een groep mannen onder het viaduct, waaronder de verdachte, dat hij weer met mannen heeft gesproken toen hij terugliep van de snackbar in de richting van het Maarsenhof, en dat de verdachte toen niet meer bij de groep stond. Het hof heeft uit deze feiten en omstandigheden kennelijk en niet onbegrijpelijk afgeleid dat een ontlastende uitleg van de paallocaties in het bestreden arrest is weerlegd.
79. Aan die begrijpelijkheid doet niet af dat in de bewijsoverwegingen en onder de bewijsmiddelen een tijdlijn is opgenomen in de voetnoten waarvan (in bewijsmiddel 28) wordt verwezen naar paallocatiegegevens. Ik neem daarbij in aanmerking dat de voetnoten 1 en 3 de locaties van de telefoon van de verdachte om respectievelijk 16:32 uur en 17:50 uur betreffen. Voetnoot 17 ziet op een gesprek tussen [betrokkene 2] en de verdachte (niet op een locatie). Voetnoten 19 en 23 betreffen de locatie van de telefoon van [betrokkene 7] . Voetnoot 21 ziet op een gesprek tussen [betrokkene 2] en [betrokkene 7] . Voetnoten 32 en 40 tenslotte betreffen de locatie van de telefoon van de verdachte om respectievelijk 19:48 uur en 22:15 uur. Uit een en ander volgt dat de betreffende paallocatiegegevens (die betrekking hebben op de telefoon van de verdachte) niet zijn gebruikt ter onderbouwing van omstandigheden op grond waarvan het hof van oordeel is dat het tenlastegelegde feit bewezen kan worden.
79. Dat brengt mee dat het hof het voorwaardelijk verzoek van de verdachte tot nader onderzoek met betrekking tot de duiding van de historische gegevens van de telefoon van de verdachte als vervallen kon beschouwen.
79. Het middel faalt.
Bespreking van het negende middel
87. Het negende middel bevat de klacht dat de afwijzing van een door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep gedaan (voorwaardelijk) verzoek tot het oproepen van de getuigen genoemd in randnummer 73 van de pleitnota ontoereikend is gemotiveerd, althans dat dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk is.
87. De pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2022 houden onder meer het volgende in (met weglating van afbeeldingen):
‘Signalement
71. Dan tot slot het meest ontlastende binnen dit onderzoek en dat is dat cliënt aan geen van de gegeven signalementen voldoet en dan met name niet ten aanzien van de kleding en dus geenszins — zoals de advocaat-generaal stelt — dat hij juist zou passen binnen het signalement. Laat ik vooropstellen dat op de camerabeelden van de camera van café [A] (p. 159) de volgende kledingstukken waarneembaar zijn: lichte schoenen, een donkere broek en een blauwe jas tot over de heupen. Cliënts huidskleur is lichtgetint en hij heeft geen negroïde uiterlijk. Dat de kleur van de jas blauw is, is duidelijk als je de kleur vergelijkt met de blauwe balkons op Google streetview (blauwe balkons) van de betreffende locatie en het feit dat de kleur ook blauw blijft ook als de kleurverzadiging van het beeld verminderd wordt. Hierna ziet u een schermafdruk van de locatie op streetview en daaronder de afdruk van de beveiligingscamera van café [A] . Op beide afbeeldingen zijn de blauwe balkons te zien en daardoor is duidelijk dat de kleur van de jas daar niet veel van afwijkt.
(…)
72. En dan is natuurlijk van belang dat alle objectieve getuigen niet verklaren over een blauwe jas, maar over een grijze hoodie / trui en ook overigens beschrijvingen geven die niet duiden op cliënt.
73. De eerste melder heeft het over een grijze capuchontrui (p .3). [betrokkene 4] verklaart dat hij kon zien wat de schutter aan had toen hij bij de lantaarnpaal liep en dat het een grijze hoodie was (p. 57 e.v.). Ook [betrokkene 5] noemt het een grijze hoodie (p. 68) en [betrokkene 6] een verklaart: “Van de kleding heb ik alleen de jas gezien, die was grijs, lichtgrijs” (p. 63). Zelfs [slachtoffer 1] noemt in zijn verklaringen geen blauwe jas, maar, naast een (donker)grijze joggingbroek, een korte zwarte jas met steekzakken aan de voorzijde en grijzig geworden schoenen op (p. 109 en 118). Bij het buurtonderzoek beschrijven twee getuigen de kleding van iemand die wegrende naar de parkeerplaats (en volgens alle voornoemde getuigen rende de schutter daarheen) en dat betrof resp. een lange gele jas met capuchon en een korte grijze jas/vest (p. 105).
74. De jas die in het dossier van de straatroof is afgedrukt is volgens mij veel donkerder dan de jas op beeld, dus ik meen dat niet vast te stellen dat dat dezelfde jas is. Maar hoe dan ook, ook dat is in elk geval geen (licht)grijze jas. De jas is echter evident blauw, daaraan doet de schermafdruk in het dossier van de camerabeelden niets aan af. Dat de advocaat-generaal die afdruk overneemt in het requisitoir om te betogen dat de ene mouw veel donkerder is dan de andere zegt veel over de moeite die nodig is om dit evident ontlastende onderdeel uit het dossier te kunnen ontkrachten. Maar er moet niet gekeken worden naar de afdruk, maar naar de bewegende beelden en daarop zijn de mouwen op geen enkel moment donkerder uit, nog even los van het feit dat geen van de getuigen het uitsluitend over de mouwen heeft gehad.
75. Ter zitting is natuurlijk wel aan de orde geweest of getuigen in het donker kleuren kunnen waarnemen, maar los van het feit dat we hierover geen deskundig oordeel hebben (het verzoek om een deskundige op dit punt te kunnen horen is door uw Hof afgewezen) is hier geen sprake van een waarneming in het donker, maar van waarnemingen bij kunstlicht en dan gaat het hele kegeltjesverhaal natuurlijk ook niet op (en dus ook niet de redenering van de rechtbank dat kleuren alleen in wit en zwart worden beschreven door getuigen). U kunt zelf de proef op de som nemen, onder straatverlichting zijn gewoon kleuren waar te nemen. En dat de getuigen daartoe i.c. ook in staat waren, blijkt wel uit de foto’s in het dossier waar ik ook tijdens de feitenbehandeling op heb gewezen. Op alle foto’s genomen in het donker bij in werking zijnde straatverlichting van de plaats delict zijn kleuren waar te nemen (p. 23 e.v.) waaronder in het bijzonder de kleur blauw, te zien aan de strepen op de politieauto en het afzetlint, terwijl uit de locatie van de hulzen is af te leiden waar de schutter moet hebben gestaan. Ook getuige [betrokkene 5] noemt de broek van de schutter bijvoorbeeld donkerblauw (p. 68) en geen van de getuigen heeft enig voorbehoud gemaakt bij de beschrijving van de kleuren. Ik druk één van de foto’s hieronder af (p. 28):
(…)
76. Verder voldoet cliënt ook niet aan het signalement negroïde man van ca. 40 jaar oud (p. 3) of Noord-Afrikaans (p. 63) en tot slot heeft ook niemand het over opvallend witte schoenen. De schoenen die cliënt echter droeg waren volgens verbalisanten zo opvallend dat ze op camerabeeld, in het donker en van grote afstand zelf te zien zouden zijn. En zo opvallend dat de advocaat-generaal zelfs van mening is dat cliënt daarover een verklaring had moeten afleggen (ten onrechte is in het requisitoir opgenomen dat op p. 571 zou staan dat deze in de auto van [betrokkene 2] zouden zijn aangetroffen, want dat was haar woning). Als cliënt de schutter was dan had dat moeten opvallen (en dat past dus ook totaal niet bij ‘grijzig geworden’ schoenen). M.a.w. uit de beelden blijkt gewoonweg dat cliënt andere kleur kleding droeg dan de schutter. Meer ontlastend dan dat kan ik het niet maken.
77. Mocht uw Hof, ondanks dit alles, van oordeel zijn dat de waarneming van alle bovengenoemde getuigen over het signalement desalniettemin buiten beschouwing dient te worden gelaten, dan verzoek ik uw Hof om alle hierboven genoemde (Keskin-)getuigen onder randnummer 73 te horen over hun waarnemingen alsmede om een reconstructie of (subsidiair) een schouw te bevelen zodat ter plaatse kan worden beoordeeld of de beschrijving van het signalement kan passen bij het signalement van cliënt die bewuste avond. Dat is uiteraard noodzakelijk omdat er dan vragen gesteld kunnen over hun waarnemingen (van het signalement), wat zij precies gezien konden hebben, waar zij precies stonden (afstand, kijkhoek) welke kleuren zij konden zien en hoe de straatverlichting daarop van invloed was.’
89. Het bestreden arrest houdt onder meer het volgende in:
‘Signalement schutter
De verbalisanten hebben de navolgende gegevens genoteerd omtrent het signalement van de schutter. Op 19 januari 2018 heeft [slachtoffer 1] in het AMC verklaard dat de schutter een jongeman was met een licht getinte huidskleur, die een zwarte jas en een pet droeg. De jas had hij helemaal dicht tot aan de onderkant van zijn gezicht, hij had de capuchon op en deze was helemaal dicht gemaakt. Hij had een zwart vuurwapen.
De getuige [betrokkene 4] stond rond 19:00 uur op het balkon op de tweede verdieping van zijn woning aan Maarsenhof. De getuige hoorde knallen en zag een man met een vuurwapen staan, die schoot. De getuige zag dat iemand op de grond viel; het slachtoffer zakte in elkaar. De schutter bleef doorschieten. De getuige beschrijft het uiterlijk van de schutter als: Surinaams licht getint, ongeveer 1.78 meter lang; een normaal postuur en een normale loop. Hij droeg een grijze hoody met capuchon en een zwarte broek. De getuige zag een wapen in zijn rechterhand. Hij liep weg in de richting van de parkeerplaats. De schutter liep rustig, heel cool en relaxed. Op de plek waar het slachtoffer is gevonden, is hij neergeschoten. De getuige ging ervan uit dat het slachtoffer dood was, het was van zo dichtbij.
De getuige [betrokkene 5] stond vlakbij het raam van de woning op de begane grond toen zij om 19:00 uur 5 schoten hoorde. Zij schoof meteen de gordijnen opzij en zag de schutter vlak langs het raam van de woning voorbij rennen. De getuige beschrijft zijn uiterlijk als volgt: hij had een normaal postuur, zijn lengte werd geschat op 1.78 meter en hij had een getinte huidskleur. Hij droeg een grijze hoody. De capuchon was over zijn hoofd getrokken, waardoor zijn gezicht niet zichtbaar was. Hij droeg een donkerblauwe spijkerbroek. Het slachtoffer lag voor de woning van de buren van de getuige. De getuige heeft gezien dat de schutter wegrende in de richting van de parkeerplaats. De schutter had een vuurwapen in zijn hand.
De getuige [betrokkene 6] stond op de derde verdieping van haar woning in de woonkamer en hoorde een knal, gevolgd door nog een knal. De getuige is naar het raam gegaan en heeft de gordijnen geopend. De getuige hoorde tussen de 4 en de 5 knallen; zag links iemand staan en hoorde hem schreeuwen aaahhh en zag dat hij in elkaar zakte. De getuige zag iemand naar rechts wegrennen in de richting van de parkeerplaats en heeft meteen 112 gebeld; zij zag op de telefoon dat dit om 19:05 uur was. De man die wegrende droeg een lichtgrijze jas en had een capuchon op. Hij had een licht getinte huidskleur en een normaal postuur.
Het hof stelt vast dat de beschrijvingen van het uiterlijk van de schutter voor wat betreft zijn kleding niet geheel eenduidig zijn. Het ging, samengevat, om een man met een (Surinaams) licht getinte huidskleur, met een normaal postuur, zijn lengte is geschat rond 1.78 meter, hij droeg een donkere broek, grijze/donkere jas/hoodie, een capuchon en pet.
Het hof is van oordeel dat, gezien deze beschrijvingen, de verdachte op grond van zijn uiterlijke kenmerken niet als dader kan worden uitgesloten. Uit gegevens in het integrale bevragingssysteem van de politie blijkt dat de verdachte 1.83 m lang is. Zijn huidskleur kan worden omschreven als licht getint.
(…)
Bespreking van de verweren van de verdediging in de zaak 13Afleider
(…)
Signalement
Anders dan de verdediging betoogt, kent het hof geen ontlastende waarde toe aan de verklaringen van de ooggetuigen over het signalement van de dader.
Allereerst acht het hof het gegeven dat de getuigen verklaren dat de schutter een grijze jas of hoodie droeg geen ontlastende omstandigheid. Weliswaar is op camerabeelden te zien dat de verdachte om 18:20 uur een blauwe jas droeg, maar hieruit volgt niet dat hij deze jas nog droeg op het moment dat het schietincident plaats vond, 40 minuten later. Tussen de ontmoeting met [slachtoffer 1] en het schietincident is er immers voldoende gelegenheid geweest om de jas uit te trekken en ergens neer te leggen. Daarbij merkt het hof nog op dat uit de uitlatingen van de verdachte over het schieten met handschoenen blijkt dat hij bekend is met manieren om te voorkomen dat de opsporing een persoon koppelt aan een delict.
Het ontbreken van verklaringen van ooggetuigen over de witte schoenen acht het hof evenmin ontlastend voor de verdachte. Dat een verbalisant de schoenen van de verdachte heeft gebruikt om de verdachte te volgen op camerabeelden vanwege hun duidelijk herkenbare kleur, wil immers niet zeggen dat verwacht kan worden dat getuigen deze schoenen waarnemen tijdens een schietincident in hun woonomgeving.
Ter terechtzitting heeft de verdediging het hof verzocht de getuigen te horen die een signalement hebben gegeven van de schutter dan wel een persoon die naar de parkeerplaats van het Maarsenhof rende alsmede een reconstructie of schouw te bevelen. Deze verzoeken zijn in voorwaardelijke vorm ingediend, met als geformuleerde voorwaarde dat het hof de waarneming van de getuigen (het hof begrijpt: voor zover betrekking hebbend op de jas en schoenen) buiten beschouwing laat. Zoals blijkt uit het bovenstaande acht het hof niet relevant of de getuigen bij de dader een blauwe jas hebben kunnen zien dan wel of dat hen de schoenen van deze persoon zijn opgevallen, zodat het (aanvullend) horen van de getuigen en het organiseren van een reconstructie of schouw niet noodzakelijk is. Het hof zal de voorwaardelijke verzoeken van de verdediging dan ook afwijzen. Nu de verdediging vragen voor ogen heeft die betrekking hebben op wat de verdediging betreft ontlastende omstandigheden, blijft het hof onduidelijk wat de verdediging bedoelt met de in het verzoek gebruikte term ‘Keskin-getuigen’.’
90. De stellers van het middel voeren aan dat het hof de verklaringen van de getuigen [betrokkene 4] , [betrokkene 5] , [betrokkene 6] en [slachtoffer 1] redengevend heeft geacht voor het bewijs (bewijsmiddelen 6, 9, 10, 13, 14, 15, 18 en 28). Daarmee zou sprake zijn van gevallen waarin een getuige een verklaring met een belastende strekking heeft afgelegd, zodat het belang bij het oproepen en horen van die getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd. De stellers van het middel doen in dit verband een beroep op het Post-Keskinarrest van Uw Raad.57.Het hof zou het verzoek ten onrechte in beperkte zin hebben opgevat, namelijk dat dit uitsluitend zou zien op ontlastende omstandigheden. ‘s Hofs overweging dat niet duidelijk is wat de verdediging bedoelt met Keskin-getuigen zou onbegrijpelijk zijn in het licht van de Keskin-jurisprudentie. En het hof zou er ook geen blijk van hebben gegeven te zijn nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces. De afwijzing van het verzoek zou in zoverre ontoereikend zijn gemotiveerd.
91. Het verzoek van de raadsman om de ‘onder randnummer 73’ van de pleitnota genoemde getuigen te horen over hun waarnemingen, waarmee de raadsman kennelijk doelde op de getuigen [slachtoffer 1] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] , is voorwaardelijk gedaan. De door de raadsman geformuleerde voorwaarde hield in dat het verzoek gestand wordt gedaan indien het hof van oordeel is ‘dat de waarneming van alle bovengenoemde getuigen over het signalement desalniettemin buiten beschouwing dient te worden gelaten’. Het hof heeft de door [slachtoffer 1] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] opgegeven signalementen van de vermoedelijke schutter tot het bewijs gebezigd. Het hof heeft deze signalementen dus niet ‘buiten beschouwing’ gelaten, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde die de raadsman had gesteld. ’s Hofs afwijzing van het getuigenverzoek zou in deze – letterlijke – lezing van het verzoek ten overvloede zijn gegeven. In dat geval zou daar niet over kunnen worden geklaagd in cassatie.
91. Uit ’s hofs overwegingen leid ik echter af dat het hof de geformuleerde voorwaarde aldus heeft opgevat dat zij is vervuld als het hof de waarneming van de getuigen, voor zover betrekking hebbend op de jas en de schoenen, buiten beschouwing laat. Van deze uitleg kan naar het mij voorkomt niet worden gezegd dat zij onbegrijpelijk is. In de geciteerde passages uit de pleitnotities wordt beargumenteerd dat aan de gegeven signalementen ontlastende betekenis zou toekomen en in die argumentatie staan – ook blijkens vetgedrukte woorden en onderstrepingen – de blauwe jas en witte schoenen die de verdachte blijkens beelden van een beveiligingscamera eerder droeg (en die de getuigen niet vermelden) centraal. Ik wijs er daarbij – ten overvloede – nog op dat de voorwaarde niet glashelder is geformuleerd (vgl. het voorgaande randnummer).
91. Het hof heeft het verzoek vervolgens afgewezen met de overweging dat het blijkens ‘het bovenstaande’ niet relevant acht of de getuigen bij de dader een blauwe jas hebben kunnen zien of dat hen de schoenen van deze persoon zijn opgevallen. Het hof heeft het getuigenverzoek kennelijk opgevat als strekkend tot het stellen van vragen over het (niet) waargenomen hebben van een blauwe jas en witte schoenen of, breder, vragen over ‘wat de verdediging betreft ontlastende omstandigheden’. Ook dat komt mij – mede in het licht van de geformuleerde voorwaarde – niet onbegrijpelijk voor. Dat het verzoek strekte tot het stellen van vragen over de verklaringen van de getuigen voor zover deze voor het bewijs zijn gebezigd, kan uit inhoud en strekking van de geciteerde passages niet worden afgeleid. Daaruit blijkt ook niet dat de voor het bewijs gebezigde getuigenverklaringen zijn betwist. Integendeel, de raadsman grijpt de signalementen aan als de verdachte ontlastend materiaal.
91. Het hof heeft kennelijk geoordeeld dat het (voorwaardelijk) getuigenverzoek niet was gericht op het horen van een getuige over een door deze persoon afgelegde verklaring die door de rechter voor het bewijs van de tenlastegelegde feiten zou kunnen worden gebruikt. Dit brengt mee dat zich niet de situatie voordoet waarin het belang van het oproepen en horen van een getuige moet worden voorondersteld, zodat van de verdediging geen nadere onderbouwing van dit belang mag worden verlangd.58.Dit brengt eveneens mee dat zich niet de situatie voordoet waarin het getuigenverzoek slechts kan worden afgewezen op de in artikel 288, eerste lid, onder a en b, Sv vermelde gronden alsmede het onmiskenbaar irrelevant of overbodig zijn van het verzochte verhoor. Het betekent ook dat het hof niet gehouden was er blijk van te geven te zijn nagegaan of de procedure in haar geheel voldoet aan het door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op eerlijk proces.59.
95. Het (voorwaardelijk) getuigenverzoek betreft een verzoek als bedoeld in artikel 328 Sv jo. artikel 331, eerste lid, Sv om toepassing te geven aan artikel 315, eerste lid, Sv dan wel artikel 316, eerste lid, Sv. De rechter dient op grond van artikel 330 Sv op straffe van nietigheid te beslissen op dit verzoek. Deze bepalingen zijn ingevolge artikel 415, eerste lid, Sv ook in hoger beroep van toepassing. Het hof diende het verzoek derhalve te beoordelen aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Uit de door het hof gekozen bewoordingen blijkt dat het dit criterium heeft toegepast. In ‘het bovenstaande’ waar het hof naar verwijst stelt het vast dat op camerabeelden te zien is dat de verdachte om 18:20 uur een blauwe jas droeg, maar dat daaruit niet volgt ‘dat hij deze jas nog droeg op het moment dat het schietincident plaatsvond, 40 minuten later’. Tussen de ontmoeting met [slachtoffer 1] en het schietincident was er volgens het hof voldoende gelegenheid ‘om de jas uit te trekken en ergens neer te leggen’. Het hof merkt daarbij op dat uit uitlatingen van de verdachte blijkt dat hij ‘bekend is met manieren om te voorkomen dat de opsporing een persoon koppelt aan een delict’. En het ontbreken van verklaringen van ooggetuigen over witte schoenen acht het hof evenmin ontlastend voor de verdachte nu de omstandigheid dat een verbalisant deze schoenen heeft gebruikt om de verdachte te volgen op camerabeelden niet wil zeggen ‘dat verwacht kan worden dat getuigen deze schoenen waarnemen tijdens een schietincident in hun woonomgeving’. Tegen ’s hofs (kennelijk) op deze overwegingen gebaseerde oordeel dat het niet relevant is of de getuigen bij de dader een blauwe jas hebben kunnen zien dan wel of hen de schoenen van deze persoon zijn opgevallen, zodat het (aanvullend) horen van de getuigen niet noodzakelijk is, worden in cassatie geen specifieke klachten naar voren gebracht. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd.
95. Het middel faalt.
Bespreking van het tiende middel
97. Het tiende middel bevat de klacht dat het hof in zaak A onvoldoende redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van het uitdrukkelijk onderbouwd standpunt van de verdediging dat de verklaringen van [slachtoffer 1] wegens onbetrouwbaarheid niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, terwijl die redenen ook niet in voldoende mate blijken uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
97. De pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2022 houden onder meer het volgende in (met weglating van afbeeldingen en voetnoten):
‘Bruikbaarheid verklaringen [slachtoffer 1]
9. Anders dan in eerste aanleg meent het openbaar ministerie nu wel dat de verklaringen van [slachtoffer 1] zich niet lenen voor het bewijs. Dat is nogal een ommezwaai in het licht van het requisitoiren van de officieren van justitie. Dat de verklaringen van [slachtoffer 1] voor hen de belangrijkste waren in hun bewijsconstructie was niet verwonderlijk, hij is immers de enige ooggetuige die cliënt aanwijst als de schutter. Zijn belastende verklaringen zijn echter niet bruikbaar voor het bewijs. Omdat ik niet kan vooruitlopen op de beslissing van uw Hof of u de advocaat-generaal in deze volgt (en ik heb een ander standpunt over het gebruik van de eerste twee verklaringen van [slachtoffer 1] ) zal ik ook motiveren waarom. Het is in elk geval duidelijk dat niet alle verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn. Hij is inconsistent, ongeloofwaardig, hij liegt aantoonbaar (want in strijd met andere bewijsmiddelen) en hij probeert die leugens ook te verhullen. Ik zal met u bespreken waar dat uit blijkt.
10. Te beginnen met het allereerste contact tussen verbalisanten en [slachtoffer 1] als zij hem ter plaatse aantreffen (p. 3):
“Ik weet niet wie het was. Ik ken hem niet. Ik weet dat hij een muts op had en een capuchon. Ik heb geen ruzie met iemand”
De omstandigheden waaronder [slachtoffer 1] , die dus aanspreekbaar was, dit verklaart zijn belangrijk. Hij is dan immers net neergeschoten en weet nog niet of hij het zal overleven zodat hij ook niet weet of dat de enige verklaring is die hij ooit zou kunnen geven. Als hij dan een dag later in het ziekenhuis een verklaring aflegt (p. 107 e.v.) bevestigt hij wederom dat hij de schutter niet kent (ondanks dat hij daar wel over nagedacht had). Bovendien was het gezicht van de schutter helemaal bedekt waardoor hij het gezicht niet kon zien (behalve de huidskleur). Het wapen heeft hij niet kunnen zien, maar het zou zwart zijn geweest. Deze verklaring is door hem doorgelezen en ondertekend (p. 112). Dan zijn er twee opvallende zaken tijdens dat verhoor, nl. dat hij de code van zijn telefoon weigert te geven (kennelijk omdat hij informatie wil verbergen), maar vooral waarmee [slachtoffer 1] het verhoor afsluit, namelijk dat hij in de buurt gaat vragen wie er achter dit feit zou kunnen zitten. Tot zover is er dan nog geen reden om te twijfelen aan de inhoud van [slachtoffer 1] ’s verklaringen.
11. Twee dagen later (op 21 januari) blijkt ook een groep personen zich te hebben gemeld bij het ziekenhuis om [slachtoffer 1] te bezoeken (p. 112). Diezelfde dag beweert [slachtoffer 1] ineens dat hij de schutter steeds helderder op zijn netvlies krijgt, omdat hij eerder op 18 januari iemand met hetzelfde postuur en kleding heeft gezien (p. 112) en hij wil daarom de camerabeelden zien. Een onzinnige stelling die de officieren van justitie nog wel geloofwaardig vonden.
12. Op 22 januari wil [slachtoffer 1] zonder opname worden gehoord, omdat hij eerst 100% zekerheid wil wie hem heeft neergeschoten (p. 113 e.v.). Hij gaat vervolgens een redenering uiteenzetten en filosoferen wie er verantwoordelijk zou zijn. Dat hij niet uit waarneming verklaart blijkt wel, ik citeer:
“Naar mij idee heeft de schutter zich verraden omdat ik door het weer, vrijwel onherkenbaar was. Mijn beredenering is dat de schutter mij voor het schieten gezien en gesproken moet hebben. Anders zou je niet kunnen weten dat ik het was. Ik was op die dag helemaal ingepakt met een capuchon en pet [...] Ik zal u vertellen wat ik denk dat er is gebeurd.”
Daarna volgt een uiteenzetting waarom de persoon die hij eerder die dag heeft gezien de schutter zou moeten zijn, namelijk omdat die persoon niet meer bij het groepje stond nadat hij eten had gehaald. Nu denkt hij dat het wapen een automatisch wapen was van het merk CZ. Waarom? Omdat hij dat wapen eerder eens bij die persoon zou hebben gezien. [slachtoffer 1] begint dus vanaf deze verklaring vanuit zijn eigen conclusies te verklaren en niet meer op basis van wat hij gezien heeft. Hij had immers eerder verklaard het wapen niet te hebben gezien. Ook begint hij hier met het vertellen van onwaarheden, omdat uit de camerabeelden juist blijkt dat zijn gezicht niet helemaal ingepakt was. Zie hier een schermafdruk op het tijdstip vlak voordat hij naar het Maarsenhof loopt (19:01:04 in relatie met p. 156 e.v. voor de identificatie):
(…)
Dat was ook al te zien op de beelden van de heenweg:
(…)
Uit de beelden blijkt zelfs niet eens dat het slecht weer was, want je ziet zeer veel mensen rustig lopen zonder dat van enige hinder van windstoten of storm blijkt (ik kom daar ook nog op terug).
13. Ook al is dus nog steeds sprake van de verklaring wat hij denkt dat er is gebeurd, vanaf dat moment gaat hij ook verklaren dat hij schutter ook gezien heeft. Hij beschrijft dan waar hij de door hem aangeduide persoon van kent, namelijk van twee aanvaringen (waarvan eentje met de (bij)naam ‘ [betrokkene 22] ’).
14. Op 24 januari gaat het redeneren verder, want dan verklaart hij een en ander te zijn gaan ‘reconstrueren’ (p. 117). Hij denkt dan dat het misschien met te maken had met het incident met ‘ [betrokkene 22] ’, omdat hij de twee uit elkaar gehaald zou hebben, maar het zou ook iets anders kunnen zijn.
15. Als hem gevraagd wordt of hij er zeker van is dat de persoon die eerder bij de groep stond en later niet meer ook de schutter is bevestigt hij dat, maar de manier waarop geeft er weer blijk van dat dit een conclusie is (p. 120):
“Ja man hoe ik het play in mijn hoofd is het gewoon duidelijk... [betrokkene 7] .. Blacka.. Rasta.. Hij staat tegen de muur. Ik geef hem een boks.. Dezelfde manier als hij mij groette., dezelfde manier is hij ook op mij afgekomen. Dezelfde manier zo bedekt.. Hij stond tegen de muur naast de boksschool van [betrokkene 1] . Toen liep ik verder.. Patat. terug.. weer ouwehoeren en toen stond hij daar niet meer.”
Dit is dus geen waarneming, maar hoe hij het zelf heeft afgespeeld in zijn hoofd. Omdat hij die persoon bij terugkomst niet meer zag, denkt hij dat dit de schutter was. En het is dus iemand die hij al kent, maar waarvan hij kennelijk niet op de naam kan komen. Verbalisanten vragen hem dan ook of iemand in zijn omgeving de naam van deze persoon zou kunnen noemen (p. 119). Hij zegt vervolgens toe dat te vragen aan ‘Rasta [betrokkene 23] ’.
16. Die navraag bij ‘ [betrokkene 23] ’ doet hij ook en dan luisteren verbalisanten ook mee als hij het, eveneens getapte gesprek, met [betrokkene 24] (p. 149) voert. Die geeft hem de naam [verdachte] (hierna: [verdachte] ). Verbalisanten relateren ook dat [slachtoffer 1] via [betrokkene 23] “achter de naam was gekomen van degene van wie hij vermoedde dat hij op hem had geschoten” (p. 146). Een dag later weet hij het echter zeker: “ [verdachte] is de schutter”.
17. Nadat hij op 30 maart 2018 cliënt aanwijst bij de fotoconfrontatie begint hij met een ongeloofwaardig verhaal dat hij een soort van power had waardoor hij niet viel tijdens het schieten (p. 140). Dat is natuurlijk van belang omdat hij verbalisanten wil laten geloven dat hij stond toen hij een herkenning deed. Hij zou pas gevallen zijn toen het schieten was opgehouden. Bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris maakt hij daar ineens van dat hij op de schutter was afgerend tijdens het schieten, was gevallen en weer opgestaan (p. 5 rc-verklaring). Dat is in strijd met zijn eerste verklaring dat hij overeind probeerde te komen, maar weer viel (p 108). Maar vooral ook in strijd met de verklaring van één van de objectieve getuigen, t.w. buurtbewoner en ooggetuige [betrokkene 4] , die heeft verklaard dat hij zag dat het de man die werd beschoten viel, dat er werd doorgeschoten en dat het slachtoffer is gevonden op de plek waar hij is neergeschoten (p. 58).
18. Het meest ongeloofwaardige is echter dat, daar waar hij in zijn eerste verklaring nog had gezegd dat hij de schutter niet kon herkennen omdat zijn gezicht helemaal bedekt was, die bedekking nu was afgewaaid (nl. zijn capuchon) door de wind. Het was volgens [slachtoffer 1] immers code rood. Kennelijk, heeft hij dat op Internet opgezocht, net als verbalisanten (p. 143), maar die pagina niet echt goed gelezen. Op de betreffende Internetpagina (https://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/achtergrond/code-rood-voor-zeer-zware-windstoten-op-18-januari-2018) staat immers het volgende:
“Kort na 7 uur [in de ochtend dus] bereikte de wind langs de (zuid)westkust stormkracht (kracht 9) en her en der trok de wind later in de ochtend aan tot zware storm (kracht 10), soms enige tijd zelfs tot een zeer zware storm (kracht 11).
[...]
De storm duurde kort, slechts 2 tot 3 uur.
[...]
In de tweede helft van de middag neemt de wind sterk in kracht af.
[...]
Om 14.00 uur is code rood beëindigd in de provincies Zuid-Holland, Noord Holland, Utrecht, Flevoland en het IJsselmeergebied, om 15.00 uur in de provincies Gelderland en Overijssel.”
M.a.w. om 19 uur was al helemaal geen sprake meer van stormachtig weer. De camerabeelden van het winkelend publiek laten ook zien dat niemand last had van wind, niet eens een beetje. De (takken van de) bomen bewegen niet en evenmin zijn rimpelingen in het water te zien. U heeft de beelden ter zitting kunnen bekijken en u kunt dat desgewenst nogmaals in raadkamer doen, er is niet één persoon te zien in een ruim tijdbestek voor of na het tijdstip van de schietpartij waarvan een capuchon, muts of pet afwaait. Het is gewoon erg rustig weer. Hieruit volgt dus ook dat [slachtoffer 1] niet alleen liegt, maar de leugen ook probeert kracht bij te zetten. Hij weet immers dat hij moet uitleggen hoe het kan dan hij toch een herkenning heeft gedaan, ondanks dat de schutter helemaal was ingepakt. Daar maakt hij dus van dat de bedekking is afgewaaid vanwege de code rood, maar dat is dus onzin. Er is ook geen enkele ooggetuige die dit bevestigt en in geen enkel ander eerder verhoor had hij dit verklaard. Verdere meteorologische onderbouwing ontbreekt ook. Zijn eerste verklaring dat het gezicht niet zichtbaar was, vindt daarentegen juist steun in de verklaring van een objectieve getuige, [betrokkene 5] , die exact dat verklaart en wel omdat de schutter een capuchon over zin hoofd had getrokken (p. 69).
19. Dat [slachtoffer 1] aantoonbaar liegt, blijkt uit nog meer. Hij beweert immers nooit te hebben verklaard dat hij ervan overtuigd was dat [betrokkene 7] de opdrachtgever was, dat geen sprake was van het afleggen van verklaringen in het ziekenhuis en hij geen idee waar waarom dit feit hem was overkomen (p. 141). Dat is volledig in strijd met de op ambtseed opgemaakte verbalen (p. 113 en 144 e.v.) en dus ook met de opnames van zijn verklaringen.
20. Bij de rechter-commissaris wordt het echter nog veel erger. De verbalisanten zouden zijn verklaringen hebben gefabriceerd. Vrijwel alles in die verklaringen stond zou hij niet hebben gezegd (op het bureau lag een ‘kant-en-klare verklaring’).
21. Hij wil dan in het bijzonder doen geloven dat hij niet had gezegd dat hij dacht dat cliënt de schutter was, omdat hij eerst wel bij het groepje stond en later niet (p. 4 rc). En dan te bedenken dat hij dit tijdens meerdere verhoren heeft verklaard. Hij wil dus evident verhullen dat sprake is van een conclusie en niet van een waarneming.
22. Hij beweert ook dat hij geen navraag had gedaan in de buurt en zelfs dat hij de naam [verdachte] al kende bij de ontmoeting voordat hij naar de snackbar ging (p. 4 rc). Hij zou zelfs met helemaal niemand hebben gesproken over wie het gedaan zou hebben, want hij wilde niemand zien omdat hij in brokken lag. Allemaal volledig gelogen natuurlijk. Hij heeft de naam immers van buurtgenoot ‘ [betrokkene 23] ’ vernomen. Maar zelfs dat ontkent hij (p. 5 rc). [betrokkene 23] zou niet zijn langs geweest en hij zou hem telefonisch niet hebben gesproken over de naam van de schutter. Zijn zoon zou [betrokkene 23] zelfs niet kennen (terwijl hij van zijn zoon het nummer heeft gekregen, p. 123) en zelfs het gesprek op de luidspreker zou niet hebben plaatsgevonden met [betrokkene 23] .
23. Volgens de officieren van justitie was het niet aannemelijk dat hij op 21 januari 2018 al bezoek had ontvangen (p. 10 van het requisitoir), maar dat is onjuist en dat had de zaaksofficier ook moeten weten. Uit de BOB-stukken blijkt namelijk dat er een tapbevel is gegeven op een nummer van een bezoeker ( [betrokkene 25] ) die juist die ochtend de kamer van [slachtoffer 1] binnenkomt (p. 34, BOB 650052-18, deel 2):
MOTIVATIE
Op vrijdag 21 januari omstreeks 09:35 uur komt er een man de kamer van het slachtoffer binnenlopen en verklaart desgevraagd aan de bewakende politie collega’s dat hij een vriend is van het slachtoffer en hem komt opzoeken. Hij verklaart dat iemand tegen hem had gezegd dat zijn vriend was neergeschoten. Hij wist zelf dat als mensen worden neergeschoten, ze dan worden opgenomen op de Intensive Care, dus hij is naar eigen zeggen gewoon langs gekomen. Deze man maakte zich bij de politie collega’s bekend als zijnde [betrokkene 25] , geboren op [geboortedatum] 1968.
De aanwezigheid van het slachtoffer in het Academisch Medisch Centrum was buiten de politie, bij niemand bekend.
24. Uit de betreffende tap zelf blijkt dat [slachtoffer 1] tegen deze persoon tijdens het bezoek heeft gezegd door wie hij allemaal bezocht was (p. 37, BOB 650052-18, deel 2):
NN4109: Ja ja ja maar er zijn mensen bij hem. Want ik vroeg wie er allemaal was geweest zijn vriendin, volgens mij zijn zus, zijn moeder, [betrokkene 26] .. Want want ik was naar die ene afdeling geweest. Toen zeiden ze van ja ehh we hebben hem hier weggehaald. Toen zag ik mag Ik dan niet weten waar hij zit want ik ben een vriend.. Zegt ze nee niemand mag weten haar hij zit. Alleen de naaste familie je weet toch?
Bepaald niet door weinig mensen dus.
25. Uit de BOB-aanvraag van de IMSI-catcher blijkt bovendien dat [slachtoffer 1] wel degelijk ook met een eigen informatie-inwinning bezig was en dat ook niet wilde delen met de verbalisanten (p. 40, BOB 650052-18, deel 3):
Vermoeden van secundair telefoonnummer
Het vermoeden bestaat namelijk dat [slachtoffer 1] zeer waarschijnlijk kennis draagt wie de mogelijke dader in dit onderzoek is. [slachtoffer 1] heeft in eerdere verklaringen de naam “ [verdachte] ” genoemd als schutter. Echter bestaat er twijfel over de identiteit van “ [verdachte] ”, zoals beschreven In bovengenoemd proces-verbaal van verdenkingen. Tevens komt dit vermoeden komt voort uit het feit dat [slachtoffer 1] meerdere malen zijn eerder afgelegde verklaring heeft bijgesteld én een telefoongesprek heeft gehad met een onbekend persoon wie een foto van de vermoedelijke schutter naar “het andere nummer" van [slachtoffer 1] zou sturen. (zie bijlage) [slachtoffer 1] verstrekte vervolgens deze foto echter niet aan de politie.
26. Uit de tap op [betrokkene 25] blijkt ook dat [slachtoffer 1] op 21 januari nog een keer door hem bezocht is, maar aan hem had gezegd niet te weten wie de schutter was (p. 24, BOB 650052-18, deel 4):
NN7146: Wat doe je?
NN4109: Ik loop op straat. Ik was even bij [slachtoffer 1] (fon)
NN7146 vraagt hoe het met [slachtoffer 1] gaat
NN4109 zegt dat het redelijk met hem gaat en dat hij kan praten.
Hij is buiten levens gevaar.
Hij heeft wel wat bloedingen gehad. Hij heeft veel schoten gekregen.
Zijn arm hangt een beetje los. Hij heeft 8 schoten gekregen.
NN7146 vraagt wie het gedaan heeft en of die man ( [slachtoffer 1] ) het weet
NN4109 zegt het niet te weten. [slachtoffer 1] weet het niet, zegt NN4109.
NN7146 vraagt of het een poging tot is geweest.
NN4109 denkt van wel.
NN7146 dacht dat het om een ruzie ging.
NN4109 zegt dat hij ( [slachtoffer 1] ) die man niet kent die op hem af kwam. Ze wilden hem gewoon afmaken. Hij werd gewoon opgewacht.
27. Terug naar zijn rc-verklaring. Hij zou de naam [verdachte] pas hebben genoemd op het politiebureau en niet in het ziekenhuis. Hij relateert dat aan een gesprek met zijn moeder (p. 3 rc), een week voor het gesprek op het bureau (op 30 maart 2018, p. 139). Hij zou tot dat moment hebben getwijfeld of hij de naam zou noemen aan de politie. Ook dat is natuurlijk onwaar, hij heeft die naam immers wel degelijk in het ziekenhuis genoemd en al op 25 en 26 januari (p. 125 en p. 127) en dus niet pas in maart.
28. Maar ook over andere onderdelen liegt hij dat hij dat verklaard heeft, nl. dat de schietpartij van [betrokkene 27] en [betrokkene 28] uit zou komen, dat [betrokkene 7] de vermeend opdrachtgever was (daarnaar gevraagd zou hij dat zelfs uitdrukkelijk hebben ontkend, p. 2 rc), dat [betrokkene 7] dronken zou zijn geweest (p. 4 rc), dat [betrokkene 23] hem nog meer wilde vertellen, dat [betrokkene 23] een goede vriend had die [verdachte] op zijn facebook had staan (p. 5 rc) en dat hij meermalen over ‘ [betrokkene 22] ’ zou hebben gesproken (p. 6 rc).
29. [slachtoffer 1] stapelt leugen op leugen (te veel zelfs om allemaal op te noemen), hij is niet eens in staat om daarop terug te komen als hem de ambtsedige verbalen worden voorgehouden.
30. Zijn stelling bij de rechter-commissaris is dat hij van meet af aan de schutter kende, maar – terwijl hij dus mogelijk lag dood te bloeden – de helderheid van geest zou hebben gehad om dat voor zich te houden, omdat hij met allerlei vragen en twijfels zat. Pas na dat gesprek met zijn moeder zou hij eerlijk zijn geweest, hij had het met niemand anders besproken (p. 3 rc). Dat is in strijd met het tapgesprek van [betrokkene 25] waaruit blijkt dat [slachtoffer 1] niet wist wie de schutter was. En dat is ook een andere versie dan de verklaring dat hij alles steeds helderder op het netvlies kreeg (de versie waar het openbaar ministerie vanuit gaat, waarom is mij onduidelijk). Iets dat op zichzelf volgens ook helemaal niet mogelijk is. Naar mate tijd verstrijkt worden herinneringen aan waarnemingen vager, niet sterker.
31. [slachtoffer 1] heeft dus niemand herkend, maar hij denkt zelf beredeneerd te hebben wie de schutter was en laat zich daarbij helpen door informatie van derden (in elk geval door [betrokkene 23] ), inclusief het laten toezenden van een foto (zie tapgesprek nr. 198 op het nummer van [slachtoffer 1] ). Vervolgens maakt hij daarvan dat hij hem wel ter plekke heeft herkend, maar is niet eens in staat om daarover consistent te verklaren.
32. Dat hij bij de fotoconfrontatie in maart cliënt herkent zegt in dat verband dan ook weinig. Hij wijst immers niet een voor hem onbekende persoon aan, hij kent cliënt en denkt dat hij de schutter is. Tijdens de fotoconfrontatie probeert hij weer geloofwaardig over te komen door te melden dat het haar van [verdachte] op 18 januari korter was dan op de foto, maar dat is natuurlijk ook onzin, omdat hij zelf verklaart dat [verdachte] een muts (p. 3) of een pet (p. 109) op had.
33. [slachtoffer 1] verzwijgt overigens ook dat hij beperkt zich heeft. Uit de stukken blijkt immers dat hij maar één oog heeft. Vreemd genoeg wordt dat slechts gerelateerd als een oogafwijking (p. 584), maar uit de letselverklaring bij de vordering benadeelde partij (bijlage 4, p. 4) blijkt dat [slachtoffer 1] één oogprothese heeft (rechteroog). Hoe het zicht van zijn andere oog is, weten we niet. In elk geval benoemt hij dat zelf in het geheel niet. Bovendien valt op dat zijn verklaring over de kleding van de schutter op 24 januari ook niet overeenkomt met die van de andere ooggetuigen. Volgens [slachtoffer 1] had de schutter immers een (donker)grijze joggingbroek en een korte zwarte jas met steekzakken aan de voorzijde en grijzig geworden schoenen op (p. 3 en 118). Alle ooggetuigen hebben het echter over een grijze jas met een capuchon. Ik kom nog nader op de signalementen terug.
34. Tot slot wijs ik op de schriftelijke bevestiging van het mondelinge tapbevel op het nummer van [slachtoffer 1] (met verwijzing naar niet de minste antecedenten) waarin als onderbouwing juist op zijn onbetrouwbaarheid wordt gewezen (p. 42, BOB 650052-18, deel 2):
De afgelegde verklaring van [slachtoffer 1] vertoond na bestudering hiaten en onjuistheden/onduidelijkheden op een aantal punten, namelijk:
- Voorafgaand aan het schietincident is [slachtoffer 1] met de auto van zijn nicht naar zijn nicht toe gegaan. Het schietincident vond plaats op het Maarsenhof. De bedoelde personenauto staat op naam van [betrokkene 29] , geboren [geboorteplaats] -1973, woonachtig: [e-straat 1] te [plaats] . Op donderdagavond 18 januari 2018 meldde [betrokkene 29] zich na het schietincident op het politiebureau i.v.m. inlichtingen over de toestand van [slachtoffer 1] . Zij stelde zich toen voor als de pleegzus in plaats van de nicht van [slachtoffer 1] . Ook woont zij dus kennelijk niet in de buurt van het Maarsenhof.
- Op de plaats delict meldde zich kort na het schietincident [betrokkene 30] (vriendin van [slachtoffer 1] ). Zij gaf aan dat zij [slachtoffer 1] diezelfde dag omstreeks 16:15 uur had afgezet bij de Action op het Holendrechtplein. Hierover heeft [slachtoffer 1] niets verklaard.
- Op de plaats delict meldde zich tevens de vader van [betrokkene 30] , [betrokkene 31] (schoonvader van [slachtoffer 1] ). Hij gaf aan dat hij 10 minuten voor het schietincident [slachtoffer 1] nog was tegen gekomen. Ook hierover heeft [slachtoffer 1] niets verklaard.
- Op de plaats delict meldde zich tevens de oudste broer van [slachtoffer 1] (personalia onbekend). Deze gaf aan dat hij zijn broer wilde opzoeken, maar dat hij geen contact met hem kon krijgen en later hoorde over het schietincident. Hij gaf toen aan dat zijn broer op het Maarsenhof woonde. Hij wees hierbij naar het portiek Maarsenhof […] . Uit onderzoek is gebleken dat op Maarsenhof […] de moeder van [betrokkene 30] , [betrokkene 32] , geboren [geboortedatum] -1965, woonachtig is. Hierover heeft [slachtoffer 1] niets verklaard.
- Voorafgaand aan het schietincident heeft [slachtoffer 1] de personenauto, merk: Audi van zijn nicht geparkeerd op een onlogische plek omdat zijn nicht denkt dat iemand na een ruzie steeds de auto bekrast. Echter is genoemde personenauto door de politie op een geheel andere plek aangetroffen dan beschreven is door [slachtoffer 1] .
Conclusie m.b.t. betrouwbaarheid verklaringen [slachtoffer 1]
35. De conclusie is duidelijk. We hebben te maken met een getuige die aantoonbaar liegt op meerdere vlakken. Hij is dus niet betrouwbaar en dat heeft belangrijke gevolgen voor het bewijs. Volgens vaste rechtspraak geldt dat een onbetrouwbare of ongeloofwaardige getuigenverklaring niet tot het bewijs mag worden gebezigd (NJ 2008, 525):
(…)’
99. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep gehouden op 11 maart 2022 houdt onder meer het volgende in:
‘Mr. Canatan voert in zaak A het woord ter verdediging aan de hand van zijn pleitnotities. Deze worden aan het hof overgelegd en in het dossier gevoegd. In aanvulling daarop deelt hij mede:
• Ik stel voor het gedeelte in mijn pleitaantekeningen aangaande de (bewijsuitsluiting van de) verklaringen van [slachtoffer 1] als voorgedragen te beschouwen. Dat stuk is in mijn huidige pleitaantekeningen voor 95% hetzelfde als in mijn pleitaantekeningen in eerste aanleg. Ik zal vermelden op welke punten iets anders staat dan in eerste aanleg, waarbij ik opmerk dat ik geen duizend procent zekerheid kan geven dat ik niets over het hoofd zie. Ik hoor dat de voorzitter opmerkt dat het hof met de geschetste gang van zaken instemt, met dien verstande dat het mijn verantwoordelijkheid is om de wijzigingen ten opzichte van de pleitnotities in eerste aanleg te benoemen. Ik hoor dat de advocaat-generaal zegt dat hij hiermee instemt.
• Randnummer 9: in zijn eerste twee verklaringen heeft [slachtoffer 1] niet belastend over cliënt verklaard. Voor deze twee verklaringen geldt dus niet dat zij van het bewijs moeten worden uitgesloten.’
100. Ingevolge artikel 359, tweede lid, tweede volzin, Sv, in hoger beroep van toepassing op grond van artikel 415, eerste lid, Sv, dient de rechter ‘indien de beslissing afwijkt van door de verdachte dan wel door de officier van justitie uitdrukkelijk onderbouwde standpunten, in het bijzonder de redenen op (te geven) die daartoe hebben geleid’. Van een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt is sprake als dat standpunt duidelijk, door argumenten geschraagd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie ten overstaan van de feitenrechter naar voren is gebracht.60.
101. In het door de raadsman genoemde arrest van 23 september 2008 had het hof een verklaring van een getuige (verdachtes moeder) voor het bewijs gebezigd die het in de bewijsmotivering als ongeloofwaardig had aangemerkt.61.Uw Raad overwoog dat ‘dit niet strookt met het wettelijk bewijsstelsel waarin ervan wordt uitgegaan dat een getuigenverklaring door de rechter slechts tot het bewijs kan worden gebezigd wanneer deze naar zijn oordeel betrouwbaar en overeenkomstig de waarheid is afgelegd’. Het hof heeft in de onderhavige zaak (onder het kopje ‘De betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018’) overwogen dat het de verklaringen van [slachtoffer 1] dat hij de schutter ten tijde van het schieten heeft herkend, niet voldoende betrouwbaar acht en deze niet tot het bewijs zal bezigen. Het hof acht de verklaringen van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018 evenwel betrouwbaar en geloofwaardig voor zover deze inhouden dat [slachtoffer 1] ‘op weg naar de snackbar heeft staan praten met een groep mannen onder het viaduct - onder wie [betrokkene 7] en de verdachte -, dat hij weer met de mannen heeft gesproken toen hij terugliep van de snackbar in de richting van het Maarsenhof, waarbij het voornamelijk ging om [betrokkene 7] , en dat de verdachte toen niet meer bij de groep stond’. Derhalve doet zich niet de situatie voor dat het hof verklaringen tot het bewijs heeft gebezigd die het zelf onbetrouwbaar heeft geoordeeld.
102. Het hof heeft overwogen dat ‘het verweer van de verdediging zich ook niet tegen de betrouwbaarheid van deze waarnemingen (lijkt) te richten’ en dat ‘de verdediging de inhoud van deze waarnemingen niet (heeft) betwist’. Kennelijk is het hof van oordeel dat het door de raadsman aangevoerde niet een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt oplevert waar de beslissing om de genoemde waarnemingen voor het bewijs te bezigen mee in strijd is. Dat oordeel komt mij niet onbegrijpelijk voor. De geciteerde randnummers bevatten niet een gemotiveerde, ondubbelzinnige bestrijding van de betrouwbaarheid van de waarnemingen die het hof voor het bewijs heeft gebezigd.
102. Indien en in zover het verweer wel als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt zou dienen te worden aangemerkt waar ’s hofs beslissing van afwijkt, merk ik het volgende op.
102. Het hof gebruikt tot het bewijs een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] van 19 januari 2018 (bewijsmiddel 6), een proces-verbaal van bevindingen van 1 april 2018 (bewijsmiddel 17) en een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer 1] van 30 maart 2018 (bewijsmiddel 18). Deze bewijsmiddelen houden – kort gezegd – in dat [slachtoffer 1] verklaart dat hij voordat hij naar de snackbar ging heeft staan praten met een groep jongens uit de buurt, waaronder [betrokkene 7] . Na zijn bezoek aan de snackbar is hij teruggelopen in de richting van het Maarsenhof. Toen heeft hij weer met de jongens gesproken. Achteraf besefte hij dat de verdachte toen niet meer bij de groep stond. Toen hij doorliep naar het Maarsenhof liep hij door een tunneltje. Net nadat hij door dit tunneltje was gelopen werd hij beschoten. In zijn verklaring van 19 januari 2018 geeft [slachtoffer 1] een signalement van de schutter: het gaat om een jonge man, met tenger postuur en licht getinte huidskleur, naar schatting 1.75 tot 1.80 meter lang. De schutter had een zwarte jas aan en hij droeg die helemaal dicht tot aan de onderkant van zijn gezicht. Hij had ook een pet op en een capuchon die hij helemaal had dichtgemaakt. Het vuurwapen was zwart. Op 30 maart 2018 verklaart [slachtoffer 1] de verdachte te herkennen in een selectie van foto’s die hem wordt getoond.
102. De stellers van het middel menen dat het hof het gevoerde betrouwbaarheidsverweer ontoereikend gemotiveerd heeft verworpen. Zij voeren aan dat het hof niets meer heeft overwogen dan dat [slachtoffer 1] over het onderdeel dat voor het bewijs wordt gebruikt niet wisselend heeft verklaard, dat het deels wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen en dat er geen aanleiding is te twijfelen aan de waarnemingen van [slachtoffer 1] op dit punt. Daarmee heeft het hof volgens de stellers van het middel op geen enkel onderdeel van de argumentatie van de raadsman gerespondeerd. Het hof zou daarbij ten onrechte een te beperkte uitleg hebben gegeven aan het verweer, dat zich niet zou richten tegen het onderdeel dat het hof voor het bewijs heeft gebruikt. Het betoog zou zich immers hebben gericht op alle verklaringen van [slachtoffer 1] , zodat het ook niet begrijpelijk is dat het hof overweegt dat de verdediging de inhoud van deze waarnemingen niet heeft betwist, in het bijzonder niet nu het verweer zich mede richt op de herkenning van de verdachte door [slachtoffer 1] (bewijsmiddel 17).
102. Het hof heeft het oordeel dat de voor het bewijs gebezigde verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar en geloofwaardig zijn in de eerste plaats gebaseerd op het argument dat [slachtoffer 1] ‘hierover niet wisselend heeft verklaard’. Die vaststelling wordt in cassatie niet bestreden. Dat geldt ook voor het tweede argument van het hof: de verklaringen worden deels ondersteund door andere bewijsmiddelen. Te denken valt in het bijzonder aan de camerabeelden waar het hof onder het kopje ‘Tijdlijn’ aan refereert. De stellers van het middel wijzen daarbij geen argument aan waar het hof aan voorbij zou zijn gegaan en dat aan de juistheid van ’s hofs beslissing doet twijfelen. Dat er ook overigens geen aanleiding is om te twijfelen aan de accuraatheid van [slachtoffer 1] ’s waarnemingen op dit punt is evenmin gemotiveerd bestreden. [slachtoffer 1] is slechts aan één oog blind; omtrent het gezichtsvermogen van het andere oog heeft de raadsman twijfel proberen te zaaien maar dat is niet onderbouwd. Dat [slachtoffer 1] de verdachte op 30 maart 2018 (betrouwbaar) heeft herkend is door de verdediging voorts niet bestreden. Aangevoerd is slechts dat aan die herkenning geen bewijswaarde toekomt. Al met al had het hof niet nader behoeven te motiveren waarom het deze (onderdelen van de) verklaringen van [slachtoffer 1] tot het bewijs heeft gebezigd.
102. Het middel faalt.
Bespreking van het elfde middel
108. Het elfde middel bevat de klacht dat het hof in zaak A de verwerping van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging dat de OVC-gesprekken waaraan [betrokkene 7] deelneemt zich niet lenen voor het bewijs ontoereikend heeft gemotiveerd, terwijl die redenen ook niet in voldoende mate blijken uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen.
108. De pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2022 houden onder meer het volgende in:
‘OVC-gesprekken
55. De advocaat-generaal hecht, net als de officieren van justitie dat deden, erg veel waarde aan de OVC-gesprekken in dit dossier. Wat me daarin vooral opvalt is de uitleg in belastende zin zonder enige terughoudendheid of nuance. Uw Hof heeft in 2016 echter een deugdelijk kader uiteengezet voor de beoordeling van OVC-gesprekken (ECLI:NL:GHAMS:2016:425):
“Over de uitleg van de OVC- en tapgesprekken merkt het hof in algemene zin het volgende op.
Het hof kan meestal niet zonder meer aannemen dat gesprekken over bepaalde strafbare gedragingen gaan, als de verdachte dat ontkent. Dat kan alleen dan, als die gesprekken maar voor één uitleg vatbaar zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval als de verdachte daarin zelf met zoveel woorden zegt dat hij die strafbare gedragingen heeft gepleegd. Als dat niet zo is, zijn die gesprekken dus voor meerdere uitleg vatbaar. Dat hoeft die gesprekken niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar wel moet het hof dan voorzichtig zijn bij het geven van een interpretatie van die gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderling verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen.
[…]
Het hof voegt hieraan nog toe dat de interpretatie van de inhoud van een gesprek (‘waar gaat dit gesprek over?’) niet hetzelfde is als het beoordelen van de bewijswaarde daarvan (‘wat bewijst dit gesprek?’). Zelfs als de verdachte zegt dat hij een strafbaar feit heeft gepleegd, hoeft dat nog niet de waarheid te zijn. De interpretatie van de woorden van het gesprek en de betekenis van de inhoud van dat gesprek voor het bewijs zijn twee verschillende dingen. Die moeten daarom afzonderlijk worden beoordeeld.”
56. Ik meen dat dit een juist kader is en ik beoordeel de gesprekken dan ook als zodanig.
OVC [betrokkene 7]
57. Ik begin met de OVC-gesprekken van [betrokkene 7] zoals die uitgelegd zijn in het dossier. Allereerst is vooral sprake van erg veel interpretatie en invulling door de verbalisant die de samenvatting opstelt zonder dat dit voldoende wordt onderbouwd. Daarbij komt dat sprake is van verschillende talen die door elkaar worden gesproken, waaronder straattaal (p. 265). Dat laatste wordt niet door een deskundige vertaald, maar zoekt men op via een online tool. En dan ook nog eens niet altijd op een juiste wijze. Zo verwees de officier van justitie in eerste aanleg naar het gesprek van [betrokkene 7] waarin hij zegt die dag ‘zuur’ te zijn geweest (p. 263) en dat zou ‘beschonken’ betekenen, maar volgens de online tool betekent het ‘vervelend’ (https://www.straattaalwoordenboek.nl/woorden/zuur/). Het risico op een onjuiste uitleg van woorden of zinnen (die ook nog eens goed verstaan moeten zijn), zeker als delen van zinnen of woorden ontbreken, is dan ook groot.
58. Maar het gaat vooral mis bij het interpreteren en invullen. Zo acht het openbaar ministerie bijvoorbeeld redengevend de zin (p. 257): “ja het was CHINEES (fon)...NTV.. heeft op ... NTV gescho .. ( [betrokkene 7] maakt het woord niet af)”. Maar dat [betrokkene 7] het hier over cliënt heeft blijkt in elk geval niet. Alleen [betrokkene 7] zelf kan immers uitleggen over wie hij het heeft. Zelfs als cliënt dit als bijnaam zou hebben, dan nog kan [betrokkene 7] het ook over iemand anders hebben met een dergelijke bijnaam. En niet alleen is de helft van de zin niet te verstaan, zodat onduidelijk is wat er ontbreekt, maar wat er vooral niet staat is het woord ‘geschoten’.
59. Dat [betrokkene 7] met ‘Chinees’ doelt op cliënt is bovendien ook niet uit de bewijsmiddelen af te leiden. Cliënt heeft ook geen Chinese afkomst (en heeft ook geen ‘Aziatische ogen’ zoals op p. 254 gerelateerd). Ook de relatie die gelegd wordt met het bevel bewaring en de opmerking “CHINEES 30 dagen” op p. 256 is onbegrijpelijk, omdat de bewaring uiteraard nooit voor 30 dagen wordt bevolen, zodat dit daar niet over kan gaan. Als het al over detentie gaat (iets dat uit het gesprek zelf namelijk niet blijkt) dan past 30 dagen eerder bij een bevel (verlenging) gevangenhouding (oplegging van een gevangenisstraf kan ook) dan bij een bevel bewaring. In die zin is dit dus ook eerder ontlastend dan belastend, waarbij ik ten overvloede ook opmerk dat dit onderdeel van het gesprek ten aanzien van deze uitleg ook niet ondersteund wordt door enig ander bewijsmiddel.
60. [betrokkene 7] heeft ook nooit verklaard cliënt ‘Chinees’ te noemen. Bovendien is het ook strijdig met het standpunt dat [betrokkene 7] cliënt ook [verdachte] zou noemen. Zonder nadere motivering is niet begrijpelijk dat [betrokkene 7] twee verschillende bijnamen door elkaar zou hanteren. En ook over de bijnaam [verdachte] heeft [betrokkene 7] nooit verklaard.
61. Dan de verdere inhoud. Van het gesprek over het ‘6 slaan’ (p. 370) is niet duidelijk, als dat al over de schietpartij gaat, hoe [betrokkene 7] daarbij komt. Dat het magazijn ‘kennelijk leeg’ was (p. 258) en dat dit relevant zou zijn omdat er 14 hulzen zijn gevonden (dat past bij minstens 14 keer schieten, p. 22) is informatie aan elkaar verbinden zonder goede gronden. Ten eerste blijkt namelijk uit niets dat het magazijn leeggeschoten is en ten tweede blijkt uit openbare bronnen (o.a. https://nl.wikipedia.org/wiki/%C5%A0korpion vz. 61) dat magazijnen voor een CZ Skorpion 10 of 20 patronen houden. Dat betekent dus dat er nog 6 patronen over waren, terwijl uit niets blijkt dat die vooraf al waren verschoten. Voor de goede orde, de 6 aangetroffen kogels kunnen niet worden opgeteld bij de hulzen, omdat een patroon juist bestaat uit (in elk geval) zowel een kogel als een huls (https://nl.wikipedia.org/wiki/Patroon (munitie)). Het is maar net wat je dus wil lezen, maar dat heeft zonder verdere verankering geen enkele waarde.
62. Tot slot zijn de OVC-gesprekken niet bruikbaar als bewijs, omdat de reden van wetenschap van [betrokkene 7] niet blijkt. Wat we in elk geval zeker weten is dat hij niet uit eigen waarneming kan verklaren, want uit de camerabeelden blijkt dat hij gedurende de schietpartij onder het viaduct is blijven staan. Wat hij dus verklaart moet hij van een andere bron hebben en wie dat is en wat diens reden van wetenschap is, staat niet vast. Wat we wel terugzien in het OVC-gesprek is dat zijn gesprekspartner hem in elk geval informeert ‘over die torie’ en daarbij meedeelt dat hij daarop gewezen is door ‘die boys van hun zijn crew’. En dat zou de crew zijn van [slachtoffer 1] (p. 260). M.a.w. voor zover de informatie betrekking zou hebben op cliënt dan is de bron daarvan [slachtoffer 1] en de zijnen.
63. Het OVC-gesprek waarin dit gezegd wordt is op 16 februari 2018 opgenomen en dat is dus al ruim nadat [slachtoffer 1] tot de overtuiging is gekomen dat cliënt de schutter is geweest. Dat is dus ook hetgeen hij kennelijk deelt binnen zijn omgeving. En daarmee is dus geen sprake van een andere bron die steun biedt aan de verklaringen van [slachtoffer 1] . Dat [slachtoffer 1] de bron is blijkt ook uitdrukkelijk uit het OVC-gesprek op p. 261 waarin NNM50 vertelt dat OMOE aan hem heeft verteld dat hij ‘stabiel’ bleef staan, ‘ik loop gewoon op die man af’. Dat zijn dezelfde onwaarheden die [slachtoffer 1] dus verkondigt aan de politie, nl. dat hij is blijven staan, terwijl uit de verklaringen van de objectieve ooggetuigen iets anders blijkt. Ook zie je bij de verslaglegging van dit gesprek ook weer een onjuiste interpretatie, omdat de verbalisant relateert dat dit ‘kennelijk’ door cliënt zou zijn gezegd. Dat klopt alleen niet. De bron is namelijk OMOE en dat is juist [slachtoffer 1] , dat stelt de verbalisant ook zelf op p. 715. En dat lijkt wel te kloppen, omdat OMOE ook een foto van ‘die man’ (dat zou dan cliënt moeten zijn) aan NNM50 heeft laten zien (p. 719), althans een vriend van [slachtoffer 1] (p. 263). Dat [betrokkene 7] vervolgens weer informatie van NNM50 deelt blijkt uit p. 716:
D: nee man... iemand van dichtbij/goede bekende, het is geen grap joh.. dat werd mij net verteld. Het is een familie lid van die persoon noh.. en die familie
[betrokkene 7] vertelt hier hetgeen hij daarvoor van NNM50 heelt gehoord. [betrokkene 7] zegt dat hij gehoord heeft dat iemand van dichtbij [slachtoffer 1] heeft beschoten. [betrokkene 7] zegt dat hij het heeft gehoord van iemand die familie is van [slachtoffer 1] en tevens een goede vriend van [betrokkene 7] . [betrokkene 7] zegt ook dat er een prijs op het hoofd van [verdachte] wordt gezet. [betrokkene 7] zegt dat hij een schoon geweten heeft en dat de dader een probleem heeft.
En zo is dus duidelijk dat [betrokkene 7] gewoon geruchten herhaalt en dus niets uit eigen waarneming verklaart of als de auditu van een ander die wel een relevante waarneming heeft gedaan.
64. Hoe de advocaat-generaal redenen van wetenschap bij [betrokkene 7] afleidt uit het citaat op p.18 van het requisitoir over een waarschuwing van [betrokkene 7] over ‘die tori’ aan cliënt is mij echt een raadsel. Niet alleen is niet vast te stellen over welke ‘tori’ hij het dan zou hebben, of dit over cliënt gaat en over welk moment hij het heeft, maar er blijkt vooral niet uit dat [betrokkene 7] wetenschap heeft verkregen en zo ja op welke wijze.
65. Niet alleen materieel, maar ook op formele gronden meen ik dat de gesprekken zich niet lenen als bewijsmiddel, omdat hij door de verdediging daarover ook niet ondervraagd kon worden (hij heeft zich immers bij de raadsheer-commissaris op zijn verschoningsrecht beroepen). Dat betekent dat de Vidgen en Post Keskin-jurisprudentie van toepassing is. Nu de (uitleg van de) verklaringen van [betrokkene 7] door de verdediging worden betwist en die (belastende) onderdelen niet in aanmerkelijke mate steun vinden in ander bewijsmateriaal, terwijl compensatie (waaronder procedurele waarborgen) ontbreekt (om de betrouwbaarheid van de getuige te kunnen toetsen) verzet art. 6 EVRM zich tegen het gebruik van deze verklaringen voor het bewijs (vgl. o.a. HR 29 januari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX5539, NJ 2013, 145, ECLI:NL:HR:2017:1212 en ECLI:NL:HR:2021:1418).
66. De conclusie is dan ook dat de OVC-gesprekken van [betrokkene 7] zowel formeel als materieel niet kunnen bijdragen aan het bewijs.’
110. Naar het mij voorkomt kan het door de raadsman aangevoerde niet anders worden opgevat dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, inhoudende dat de OVC-gesprekken waaraan [betrokkene 7] deelneemt niet kunnen worden gebezigd tot het bewijs.
110. Het hof is van dit standpunt afgeweken door (delen van) drie OVC-gesprekken van [betrokkene 7] voor het bewijs van de bewezenverklaring in zaak A te bezigen (bewijsmiddelen 36 en 37). Het hof overweegt (onder het kopje ‘OVC gesprekken van [betrokkene 7] ’) dat de inhoud van deze gedeelten van de gesprekken steun biedt aan de andere bewijsmiddelen in zaak A, in onderling verband en samenhang gezien.
110. De stellers van het middel menen dat het hof het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt heeft verworpen op gronden die de verwerping niet kunnen dragen. Zij brengen daarbij verschillende deelklachten naar voren. Zo voeren zij aan dat het hof heeft verzuimd te motiveren waarom de opmerking van [betrokkene 7] dat hij wist wat er was gebeurd noodzakelijkerwijs zou slaan op de beschieting van [slachtoffer 1] . Zij wijzen er in dit verband op dat het hof in bewijsmiddel 24 heeft opgenomen dat de verbalisant nog niet had meegedeeld (aan [betrokkene 7] ) dat er was geschoten op het Maarsenhof.
110. Onder de bewijsmiddelen is een proces-verbaal van bevindingen opgenomen dat is opgemaakt door verbalisant [verbalisant 23] (bewijsmiddel 24). Deze relateert daarin dat hij zich op 18 januari 2018 omstreeks 19:00 uur bevond op de openbare weg in Amsterdam toen hij hoorde dat er was geschoten op het Maarsenhof. Daarop reed de verbalisant in de richting van het Holendrechtplein. Daar zag hij [betrokkene 7] staan. Voordat de verbalisant kon zeggen dat er geschoten was, zei deze: ‘Ik weet wat er gebeurd is’. Verder hoorde de verbalisant [betrokkene 7] zeggen: ‘Ik weet verder van niks! Wat kom je hier bij mij doen? Moet ik nu gaan opletten ofzo?’ De verbalisant relateert dat [betrokkene 7] zenuwachtig op hem overkwam. Uit de bespreking van verweren onder het kopje ‘OVC-gesprekken [betrokkene 7] ’ kan worden afgeleid waarom het hof van oordeel is dat deze opmerking van [betrokkene 7] sloeg op de beschieting van [slachtoffer 1] : [betrokkene 7] heeft vlak na het incident tegen een politieagent verklaard dat hij wist wat er was gebeurd. En het hof overweegt dat het zeer waarschijnlijk is dat [betrokkene 7] , die zich tijdens het incident onder of in de directe nabijheid van het viaduct bevond, zijn informatie heeft verkregen van de schutter of iemand uit diens directe omgeving.
110. ’s Hofs vaststellingen en de gevolgtrekkingen daaruit zijn – meen ik – niet onbegrijpelijk. Ik roep daarbij in herinnering dat in cassatie niet kan worden onderzocht of conclusies van feitelijke aard die de feitenrechter heeft getrokken uit de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vastgesteld juist zijn. Dergelijke vaststellingen en gevolgtrekkingen kunnen in cassatie slechts op hun begrijpelijkheid worden onderzocht.62.Ik wijs in verband met die begrijpelijkheid nog op de aard van hetgeen was ‘gebeurd’, en signaleer dat in feitelijke aanleg niet de aandacht is gevestigd op iets anders dat zou zijn ‘gebeurd’ en de opmerkingen van [betrokkene 7] zou kunnen verklaren.
115. De stellers van het middel klagen voorts dat het hof niet zou hebben gerespondeerd op de verwijzingen van de raadsman in randnummers 62 en 63 van de pleitnota waaruit zou blijken dat [betrokkene 7] de informatie uit een andere bron heeft verkregen. De redenen van wetenschap van [betrokkene 7] zouden ook niet anderszins blijken.
115. De raadsman stelt in randnummer 62 dat de OVC-gesprekken niet bruikbaar zijn als bewijs omdat de redenen van wetenschap van [betrokkene 7] niet blijken. De raadsman spreekt over een gesprek waarin de gesprekspartner van [betrokkene 7] hem informeert over ‘die torie’ waar hij op is gewezen door ‘die boys van hun zijn crew’. Blijkens randnummer 63 is dat OVC-gesprek op 16 februari 2018 opgenomen. De drie passages die het hof voor het bewijs bezigt maken onderdeel uit van gesprekken op 17 februari 2018. Zie ik het goed, dan zien de verwijzingen in de randnummers 62 en 63 derhalve op een ander OVC-gesprek dan die waaruit delen voor het bewijs zijn gebezigd. Reeds daarom faalt deze deelklacht.
115. De stellers van het middel voeren ook aan dat uit de bewijsmiddelen niet zou kunnen worden afgeleid dat de bijnaam van de verdachte Chinees is. Het hof zou dit kennelijk mede hebben gebaseerd op bewijsmiddel 34, waarin [betrokkene 10] spreekt over ‘Chinees’, en de opmerking van de verbalisant dat hij het kennelijk over de verdachte heeft. Een bewijsmotivering waaruit dit volgt, zou echter ontbreken, terwijl dit evenmin aan enig ander bewijsmiddel zou kunnen worden ontleend. Bewijsmiddel 34 voldoet, aldus de stellers van het middel, in zoverre niet aan de eisen van artikel 344, eerste lid en onder 2, Sv.
115. Het hof verduidelijkt in de bewijsoverwegingen dat het uit ‘een samenhang van bewijsmiddelen die reeds hierboven zijn opgenomen’ afleidt dat de verdachte de Chinees wordt genoemd. De gesprekken uit de bewijsmiddelen 36 en 37 zijn in het arrest zelf opgenomen. Met de vaststelling dat de verdachte de Chinees wordt genoemd, voorafgaand aan de weergave van deze gesprekken, verwijst het hof kennelijk naar bewijsmiddel 34. Aldus faalt de klacht voor zover inhoudend dat in de bewijsmotivering niet duidelijk wordt gemaakt op welk bewijsmiddel de vaststelling dat de verdachte de Chinees wordt genoemd is gebaseerd.
115. Artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 2°, Sv luidt als volgt: ‘Onder schriftelijke bescheiden worden verstaan: (…) processen-verbaal en andere geschriften, in den wettelijken vorm opgemaakt door colleges en personen, die daartoe bevoegd zijn, en behelzende hunne mededeling van feiten of omstandigheden, door hen zelf waargenomen of ondervonden.’ Dat de betreffende verbalisant [betrokkene 10] hoort zeggen ‘dat één van de jongens op de afdeling vroeg: Waar is die Chinees?’ betreft de mededeling van een waarneming. Voor zover de verbalisant weergeeft dat [betrokkene 10] onder meer praatte ‘over de periode dat [verdachte] vrij was’ betreft het proces-verbaal naar het mij voorkomt eveneens de mededeling van een waarneming. Ik wijs er daarbij op dat meer mededelingen van waarnemingen een samenvatting betreffen van afzonderlijke waarnemingen. Zo ziet de waarneming van een gevecht op een samenstel van gewelddadige handelingen van verschillende personen. Dat de verbalisant uit deze waarnemingen afleidt dat verdachte bij de andere gedetineerden bekend stond als ‘de Chinees’ is, zo begrijp ik, een conclusie die de rechter kennelijk tot de zijne heeft gemaakt.63.Aldus faalt ook deze deelklacht.
120. Tot slot zou het hof de OVC-gesprekken, ondanks schending van het ondervragingsrecht zoals bedoeld in artikel 6 EVRM, tot het bewijs hebben gebezigd, maar daarbij hebben verzuimd te motiveren waarom de betwiste onderdelen in belangrijke mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
120. In een arrest van 22 februari 2022 heeft Uw Raad overwogen dat de uitlatingen van personen die hadden deelgenomen aan met de verdachte gevoerde WhatsApp-gesprekken, waarvan een weergave was opgenomen in de door het hof gebruikte bewijsmiddelen, niet konden worden aangemerkt als een buiten de aanwezigheid van de verdachte afgelegde getuigenverklaring waarvoor zou gelden dat geen nadere onderbouwing van het belang bij het oproepen en horen van de betreffende persoon mag worden verlangd.64.Dat deze uitlatingen niet als een (dergelijke) getuigenverklaring kunnen worden aangemerkt, brengt naar het mij voorkomt mee dat verslagen van gesprekken die buiten medeweten van betrokkenen zijn opgenomen ook tot het bewijs kunnen worden gebezigd ingeval de betrokkenen niet door de verdachte konden worden ondervraagd, en dat daarbij niet de eis geldt dat de betwiste onderdelen in belangrijke mate steun vinden in andere bewijsmiddelen. Reeds op die grond faalt deze deelklacht.
122. Ten overvloede merk ik op dat het hof aan het oordeel dat de OVC-gesprekken voor het bewijs kunnen worden gebruikt ten grondslag heeft gelegd dat de OVC-gesprekken letterlijk zijn uitgewerkt en dat aan de verdediging auditieve opnames van de gesprekken ter beschikking zijn gesteld, ‘zodat de verdediging en het hof de opeenvolgende gesprekken in hun context hebben kunnen beluisteren en hebben kunnen controleren of de gesprekken volledig en op de correcte wijze zijn uitgewerkt’. Daarnaast overweegt het hof ‘dat de OVC-gesprekken slechts als ondersteunend bewijs zullen worden gebruikt en dat deze geen cruciale of significante rol spelen in de bewijsvoering’. Om die redenen is het hof van oordeel ‘dat het ontbreken van een effectieve mogelijkheid tot het uitvoeren van het ondervragingsrecht van de getuige [betrokkene 7] niet in de weg staat aan het gebruik van deze gesprekken’. Tegen die achtergrond valt niet in te zien dat de rechten van de verdediging door het gebruik van deze gesprekken tot het bewijs zou zijn verkort.
122. Het middel faalt.
Bespreking van het twaalfde middel
124. Het twaalfde middel bevat de klacht dat de opgelegde gevangenisstraf als gevolg van de schending van de redelijke termijn ten uitvoer zal worden gelegd onder de vigeur van de sinds 1 juli 2021 geldende regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (v.i.) en daardoor de facto van aanzienlijk langere duur zal zijn, en dat het hof in weerwil van het hieromtrent gevoerde strafmaatverweer dit arbitraire verschil onvoldoende heeft gecompenseerd, zodat de strafoplegging verbazing wekt en daardoor onbegrijpelijk is, althans in strijd is met het in artikel 6, eerste lid, EVRM besloten liggende beginsel van rechtszekerheid.
124. De pleitnotities die aan het hof zijn overgelegd op de terechtzitting van 11 maart 2022 houden onder meer het volgende in:
‘1. Alhoewel ik het normaal gesproken niet passend vind om een strafmaatverweer te voeren als ik zo overtuigd ben dat een vrijspraak moet volgen, nopen sommige requisitoiren daar soms wel toe. En alhoewel ik de dwingende volgorde van art. 348 en 350 Sv natuurlijk wel ken, meen ik eerst te moeten aanvangen met mijn reactie op de eis, o.a. omdat ik geen afbreuk wil doen aan mijn materiële verweren die daarna volgen. Dat doe ik echter vooral ook, omdat ik de eis en de motivering daarvan, gezien de proceshistorie totaal niet kan volgen. Dat heeft alles te maken met het feit dat de advocaat-generaal meent dat geen rekening met de nieuwe V.I. regeling hoeft te worden gehouden en de aanzienlijke schending van de redelijke termijn niet eens benoemt. Dat bevreemdt omdat de belangrijkste redenen van de vertraging en het feit dat u arrest wijst onder de nieuwe regeling het gevolg zijn van het talmen aan de zijde van het openbaar ministerie. Zoals bekend is de nieuwe V.I. regeling immers met de Wet Straffen en Beschermen op 1 juli 2021 in werking getreden. Dat was dus – op 5 dagen na – 16 maanden na het instellen van het hoger beroep op 6 maart 2020.
2. De verdediging heeft er alles aan gedaan om te zorgen dat de behandeling binnen de redelijke termijn (van 16 maanden, zie ECLI:NL:HR:2008:BD2578, r.o. 3.16) afgerond kon worden. Zo hebben wij direct bij appelschriftuur onderzoekswensen opgegeven op 18 maart 2020 en per brief d.d. 2 april 2020 aan de Voorzitter van de pro-forma van 7 april 2020 verzocht om een verwijzing naar de gedelegeerd raadsheer-commissaris zodat “in deze zaak zoveel mogelijk de voortgang wordt bewaakt”.
In verband met corona was op die zitting onze aanwezigheid niet gewenst. Wel is de zaak toen inderdaad verwezen, maar de raadsheer-commissaris weigerde vervolgens op de onderzoekswensen te beslissen, omdat hij meende dat de zittingscombinatie dat moest doen.
3. Na ontvangst van de stukken op 3 juni 2020 is vervolgens een regiezitting gepland in september 2020. Uw Hof heeft toen het horen van twee getuigen toegewezen en de voeging c.q. inzage van (BOB)-stukken en gegevensdragers. M.a.w. er was sprake van zeer beperkte onderzoekshandelingen die toen op zeer korte termijn daarna konden worden afgerond (en die toen al afgerond hadden kunnen zijn als de raadsheer-commissaris wel een beslissing had genomen).
4. Op de pro-forma zitting van 9 maart 2021 merkte mr. Römer op dat het openbaar ministerie nog niet voldaan had aan de opdracht. Ook op 1 juni 2020 was dat nog steeds niet het geval en deden mr. Römer en ik beiden ons beklag over het feit dat de zaak niet inhoudelijk kon worden behandeld. Pas nadat wij een schorsingsverzoek hadden aangekondigd krijgen wij in allerijl voor de zitting in augustus 2021 de meeste stukken (maar nog steeds niet alles). Vervolgens is op de regiezitting in december 2021 niets aanvullends toegewezen.
5. De conclusie blijft dan ook dat uw Hof – buiten schuld van cliënt – uitspraak doet na 1 juli 2021 terwijl art. 6 EVRM vereist dat er binnen 16 maanden een uitspraak was gevolgd. Het uitgangspunt van de advocaat-generaal dat er geen rekening met de nieuwe V.I. regeling hoeft te worden gehouden gaat dus in het licht van art. 6 EVRM al niet op. Maar bovendien is de stelling dat geen sprake is van strafverzwaring natuurlijk onhoudbaar. Dat iemand effectief 14 jaar moet zitten in plaats van 10 jaar en 8 maanden en dus de facto 3 jaar en 4 maanden langer, alleen maar omdat de inhoudelijke behandeling buiten zijn toedoen niet tijdig kon plaatsvinden, zal toch echt niemand in alle eerlijkheid een even zware sanctionering durven noemen. Ik geloof ook niet dat dit de oprechte mening kan zijn van de advocaat-generaal en ik had ook een magistratelijker oordeel verwacht. Want wat zijn de excuses die wij nu steeds hebben gekregen omdat niet voldaan was aan de opdrachten van uw Hof nou eigenlijk waard als cliënt daarvan uiteindelijk met bijna 3,5 jaar langer effectieve gevangenisstraf de rekening gepresenteerd krijgt?
6. De verwijzingen van de advocaat-generaal naar een verkort arrest van de Hoge Raad waaruit zou volgen dat het niet ter zake doet wat er effectief tenuitvoergelegd wordt, berust op een onjuiste uitleg. Het gaat er in dat geval namelijk om dat het niet onbegrijpelijk is als een voorwaardelijke straf wordt opgelegd als compensatie voor schending van de redelijke termijn, maar ook met als doel het voorkomen van nieuwe strafbare feiten (zie de conclusie van de AG onder 20, ECLI:NL:PHR:2019:989). Overigens heeft de Hoge Raad daar in dit arrest zelf helemaal geen inhoudelijk oordeel over geveld, gezien de verkorte afdoening (in ECLI:NL:HR:2012:BY4837 oordeelde de Hoge Raad wel uitdrukkelijk in die zin).
7. Ik meen dus dat u in geval van strafoplegging, naast compensatie wegens schending van de redelijke termijn, wel degelijk rekening moet houden met de nieuwe VI-regeling. Ik wijs in dit verband ook op een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 september 2021 (ECLI:NL:GHARL:2021:8395):
“Het hof stelt vast dat de onderhavige zaak reeds in november 2020 gereed was voor inhoudelijke behandeling. Het is niet aan verdachte toe te rekenen dat de zaak pas na 1 juli 2021 bij het hof kon worden behandeld. Nu het hof thans einduitspraak doet na 1 juli 2021, geldt dat bij het opleggen van eenzelfde straf als vóór 1 juli 2021, zoals de genoemde gevangenisstraf van 13 jaren, de maximale feitelijke duur van de vrijheidsstraf ten nadele van de verdachte langer zal zijn. Het hof is van oordeel dat dit in het onderhavige geval niet voor rekening van verdachte dient te komen. Daarom zal de duur van de op te leggen gevangenisstraf worden gematigd.
Bij een gevangenisstraf van 13 jaar was verdachte onder de oude regeling vanaf 8 jaar en 8 maanden voor voorwaardelijke invrijheidsstelling in aanmerking gekomen. Het hof legt verdachte nu een gevangenisstraf van 10 jaar en 8 maanden op, met aftrek van voorarrest, zodat de feitelijke straf gelijk is als onder de oude regeling.”’
126. Inzake de strafoplegging heeft het hof onder meer het volgende overwogen:
‘Oplegging van straf
(…)
Het hof ziet geen aanleiding in om bij de bepaling van de passende straf rekening te houden met het gewijzigde VI-regime. Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Sv, aan de orde is.
Het hof acht gezien al het voorgaande in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 16 jaar passend en geboden, met aftrek van voorarrest.
Overschrijding redelijke termijn
Het hof constateert dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is geschonden.
De verdachte is op 11 december 2017 voor het tenlastegelegde in zaak B onder 4 in verzekering gesteld. Omdat de voorlopige hechtenis met ingang van 14 december 2017 is geschorst, gaat het hof uit van een redelijke termijn van 24 maanden in hoger beroep. Die termijn is aangevangen op 6 maart 2020, de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 25 maart 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met 20 dagen overschreden.
De verdachte is op 10 februari 2018 voor het tenlastegelegde in zaak B onder 1 in verzekering gesteld. Omdat de voorlopige hechtenis met ingang van 17 augustus 2018 is geschorst, gaat het hof uit van een redelijke termijn van 24 maanden in hoger beroep. Die termijn is aangevangen op 6 maart 2020, de datum waarop namens de verdachte hoger beroep is ingesteld. Dit arrest wordt gewezen op 25 maart 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met 20 dagen overschreden.
De verdachte is op 9 september 2018 voor zaak A in verzekering gesteld. De verdachte is op het moment dat het hof arrest wijst nog voorlopig gehecht en het hof gaat hier uit van een redelijke termijn van 16 maanden in onderscheidenlijk eerste aanleg en hoger beroep. De rechtbank heeft op 19 februari 2020, dus ruim 17 maanden later, vonnis gewezen. Daarmee is in eerste aanleg de redelijke termijn met ruim 1 maand overschreden. De verdachte is op 6 maart 2020 tegen dit vonnis in hoger beroep gekomen. Dit arrest wordt gewezen op 25 maart 2022. De redelijke termijn in hoger beroep is daarmee met ruim 7 maanden overschreden.
Het hof is van oordeel dat de ingewikkeldheid van deze zaken of de invloed van de verdachte en zijn raadslieden op het procesverloop niet behoefden te leiden tot de geconstateerde termijnoverschrijding. Zoals de verdediging terecht heeft opgemerkt, heeft het openbaar ministerie in de hoger beroepsfase diverse keren toegezegd bepaalde stukken of bestanden aan de verdediging te doen toekomen en hieraan verscheidene keren pas na geruime tijd en na veel aandringen door de verdediging voldaan. Het hof is van oordeel dat de termijnoverschrijding in hoger beroep hieraan grotendeels te wijten valt. Als de zaak binnen de redelijke termijn zou zijn afgedaan, was ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de straf bovendien het oude Vl-regime van toepassing geweest. Het hof ziet in deze combinatie van omstandigheden aanleiding om de overschrijding van de redelijke termijn te verdisconteren in de strafoplegging en de beoogde straf met 10% te verminderen.
Het hof acht, alles afwegende, voor de bewezenverklaarde feiten een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaar en 5 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.’
127. Het dictum luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
‘BESLISSING
Het hof:
(…)
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 (veertien) jaren en 5 (vijf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.’
128. Op 1 juli 2021 is de Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen) gedeeltelijk in werking getreden.65.
129. De Wet straffen en beschermen wijzigde onder meer artikel 6:2:10 Sv. Voor deze wetswijziging luidde artikel 6:2:10, eerste en tweede lid, Sv – sinds 1 januari 2020 – als volgt:66.
‘1 De veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren, wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf eenderde deel is ondergaan.
2 De veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wordt voorwaardelijk in vrijheid gesteld wanneer hij tweederde deel daarvan heeft ondergaan.’
130. Sinds 1 juli 2021 luidt artikel 6:2:10, eerste lid, Sv als volgt:
‘Voorwaardelijke invrijheidstelling kan worden verleend:
a. aan de veroordeelde tot vrijheidsstraf van meer dan een jaar en ten hoogste twee jaren wanneer de vrijheidsbeneming ten minste een jaar heeft geduurd en van het alsdan nog ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf een derde gedeelte is ondergaan;
b. aan de veroordeelde tot tijdelijke gevangenisstraf van meer dan twee jaren wanneer hij twee derde gedeelte daarvan heeft ondergaan, met dien verstande dat de periode waarover voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend, niet langer kan zijn dan twee jaren.’
131. In verband met deze wetswijziging overwoog Uw Raad in een arrest van 6 juli 2021 onder meer het volgende:67.
‘3. Opmerkingen over de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling
3.1.1
Op 1 juli 2021 is in werking getreden de Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, het Wetboek van Strafrecht en enige andere wetten in verband met de wijziging van de regeling inzake detentiefasering en voorwaardelijke invrijheidstelling (Wet straffen en beschermen), Stb. 2020, 224. Artikel III van de Wet straffen en beschermen, gelezen in samenhang met artikel IVa lid 2 van deze wet, betreft een wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
3.1.2
Artikel IV lid 3 van de Wet straffen en beschermen, zoals gewijzigd als gevolg van artikel VI lid 6 van de op 17 juli 2020 in werking getreden Wet van 24 juni 2020 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enkele andere wetten in verband met het doorvoeren van enkele noodzakelijke reparaties en andere kleine wijzigingen (Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen), Stb. 2020, 225, luidt:
“Artikel III van deze wet heeft geen gevolgen voor veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor de inwerkingtreding van deze wet. Bij deze veroordelingen wordt de voorwaardelijke invrijheidstelling toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze wet.”
3.1.3
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat tot de Wet straffen en beschermen heeft geleid, houdt over deze overgangsbepaling het volgende in:
“Het overgangsrecht met betrekking tot de nieuwe v.i.-regeling (derde lid) voorziet erin dat deze regeling van toepassing is op alle veroordelingen tot een vrijheidsstraf die na de datum van inwerkingtreding van de nieuwe regeling worden uitgesproken. Voor deze overgangsregeling is gekozen omdat de nieuwe regeling op twee belangrijke punten wordt gewijzigd, zoals hierboven is toegelicht. In de eerste plaats wordt v.i. niet meer van rechtswege verleend, maar moet de veroordeelde aan bepaalde vereisten voldoen om in aanmerking te komen voor v.i. Dit betekent dat onder het nieuwe regime in beginsel de hele door de rechter opgelegde straf dient te worden uitgezeten, tenzij de veroordeelde zich kwalificeert voor voorwaardelijke invrijheidstelling, terwijl onder het huidige regime de veroordeelde in beginsel voorwaardelijk in vrijheid wordt gesteld, tenzij de rechter beslist dat de v.i. wordt uitgesteld of achterwege moet blijven. In de tweede plaats wordt de periode waarover v.i. kan worden verleend, gemaximeerd op twee jaar. Zoals hierboven is toegelicht, heeft dit gevolgen voor gevangenisstraffen van meer dan zes jaar. Van die straffen moet een (substantieel) groter deel worden uitgezeten dan nu het geval is.”
3.1.4
De kern van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling zoals die tot 1 juli 2021 gold, werd sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2020 van de Wet van 22 februari 2017, houdende wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten in verband met een herziening van de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen), Stb. 2017, 82, gevormd door de artikelen 6:2:10-6:2:14, 6:6:8-6:6:9 en 6:6:20-6:6:22 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Op 17 juli 2020 is de Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen in werking getreden. Met deze Spoedreparatiewet is artikel 6:2:13a Sv ingevoerd en zijn nog enkele wijzigingen aangebracht in de artikelen 6:6:20-6:6:22 Sv.
3.1.5
Op grond van artikel IV lid 3 van de Wet straffen en beschermen, zoals gewijzigd als gevolg van de Spoedreparatiewet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, geldt dat bij veroordelingen tot vrijheidsstraf die door de rechtbank of het gerechtshof zijn uitgesproken voor 1 juli 2021, de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt toegepast met inachtneming van de daarop betrekking hebbende artikelen zoals die voor 1 juli 2021 luidden.’
132. De stellers van het middel voeren in de toelichting aan dat in artikel 6, eerste lid, EVRM niet alleen het recht op berechting binnen een redelijke termijn besloten ligt, maar ook het beginsel van rechtszekerheid. De verdachte mocht er volgens hen – gelet op het ontbreken van bijzondere omstandigheden – van uitgaan dat zijn zaak binnen de toepasselijke redelijke termijn zou worden behandeld en dat een eventueel op te leggen straf dus onder het oude v.i.-regime zou vallen. De stellers van het middel menen voorts dat uit de vaststellingen van het hof blijkt dat het door toedoen van het Openbaar Ministerie is dat de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf zal vallen onder het nieuwe v.i.-regime. Volgens hen lag het, gelet op de door het Openbaar Ministerie veroorzaakte schending van de redelijke termijn in combinatie met beginsel van rechtszekerheid van artikel 6, eerste lid, EVRM, op de weg van het hof om het zo ontstane arbitraire nadeel voor de verdachte te compenseren door een straf op te leggen die de facto gelijk zou zijn aan de straf zoals die ten uitvoer zou worden gelegd onder het oude regime. Gelet op een en ander zou de strafoplegging verbazing wekken en daardoor onbegrijpelijk zijn.
132. Artikel 6, eerste lid, EVRM bepaalt dat een ieder bij ‘the determination of (…) any criminal charge against him (…) is entitled to a fair and public hearing within a reasonable time by an independent and impartial tribunal established by law’. Een algemeen beginsel van rechtszekerheid ligt in deze bepaling niet besloten. De rechtspraak van het EHRM waar de stellers van het middel op wijzen, heeft betrekking op een specifiek aspect van rechtszekerheid, te weten de verbindendheid van onherroepelijke juridische beslissingen.68.Een aanspraak dat een eventueel op te leggen straf (bij schending van het vereiste van berechting binnen een redelijke termijn) onder het oude v.i.-regime zou vallen kan aan artikel 6 EVRM niet worden ontleend. Ik wijs er daarbij op dat artikel 7, eerste lid, EVRM luidt: ‘No one shall be held guilty of any criminal offence on account of any act or omission which did not constitute a criminal offence under national or international law at the time when it was committed. Nor shall a heavier penalty be imposed than the one that was applicable at the time the criminal offence was committed.’ Dat artikel kan eerder worden aangemerkt als de verdragsbepaling waarin (belangrijke en verwante aspecten van) het beginsel van rechtszekerheid tot uitdrukking is gebracht.69.Op deze bepaling wordt door de stellers van het middel geen beroep gedaan.
134. Wat het door de feitenrechter aan schending van het vereiste van berechting binnen redelijke termijn verbonden rechtsgevolg betreft geldt dat dit in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid kan worden getoetst.70.Ook wijs ik op HR 23 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9252, NJ 2010/393 m.nt. Mevis, waarin Uw Raad onder meer het volgende overwoog:71.
‘2.5. De Hoge Raad stelt voorop enerzijds dat geen rechtsregel eraan in de weg staat dat de rechter bij de strafoplegging rekening houdt met de manier waarop de op te leggen straf zal worden ten uitvoer gelegd, de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling daaronder begrepen, en anderzijds dat niet enige rechtsregel de rechter voorschrijft daarmee wel rekening te houden. De keuze van factoren die voor de strafoplegging van belang zijn te achten, is immers voorbehouden aan de rechter die over de feiten oordeelt, terwijl die keuze geen motivering behoeft.’
135. Deze overweging maakt duidelijk dat het hof niet gehouden was bij het bepalen van de straf rekening te houden met de wijziging van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling.72.
136. Naar aanleiding van de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn heeft het hof, mede in het licht van de omstandigheid dat bij afdoening binnen een redelijke termijn het oude v.i.-regime van toepassing zou zijn geweest, de straf met 10% verminderd. Die vermindering is – meen ik – niet onbegrijpelijk. Ik neem daarbij in aanmerking dat de overschrijding van de redelijke termijn relatief beperkt is geweest. In zaak B stelt het hof vast dat de redelijke termijn in hoger beroep met 20 dagen is overschreden. In zaak A stelt het hof vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg met ruim een maand is overschreden en in hoger beroep met ruim zeven maanden. En ik attendeer erop dat de omstandigheid dat een veroordeelde onder de oude regeling eerder voor voorwaardelijke invrijheidstelling in aanmerking komt, niet impliceert dat het resterende deel van de vrijheidsstraf nooit ten uitvoer wordt gelegd.
136. Al met al wekt de strafoplegging geen verbazing en is deze niet onbegrijpelijk.
136. Het middel faalt.
Afronding
139. Alle twaalf middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan artikel 81, eerste lid, RO ontleende formulering.
139. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
139. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 07‑03‑2023
P. 205.
P. 206 17:28 [slachtoffer 1] ; 17:50 V; 18:11 [betrokkene 7] .
P. 156.
Foto en beschrijving signalement p. 159.
P. 533.
P. 539 3e liggend streepje.
Foto en beschrijving signalement p,. 159.
P. 156.
P. 158 still.
P. 160.
Still p. 161 en beschrijving still op pag. 162.
Beschrijving, p. 163.
P. 165 beschrijving en still.
P. 553.
P. 539 5e liggend streepje.
P. 207.
P. 165.
P. 209.
P. 177.
P. 209.
P. 209.
P. 209.
Verklaring van de getuige [betrokkene 6] BM 15 P 0062 en 0063.
P. 539 6e liggend streepje.
P. 177.
P. 554 2e bericht.
P. 539 8e liggend streepje.
Viales registratie Riverton p. 204.
P. 210.
P. 549.
P. 210.
P. 549.
P. 554.
P. 554.
P. 553/ bericht in bijlage 4.
P. 540.
P. 540.
Viales p. 211.
P. 211.
P. 550.
P. 551.
BFK: de hier weggelaten tijdlijn is weergegeven in bewijsmiddel 28, minus de voetnoten die in de aanvulling wel zijn vermeld..
De betreffende raadsman (Römer) heeft in aanvulling op de pleitnotities ter terechtzitting nog een en ander aangevoerd. Nu het daarbij (vooral) gaat om commentaar bij en accentuering van passages uit de pleitnota, heb ik deze aanvullingen buiten beschouwing gelaten.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.7.1, 3.8.1 en 3.8.2.
Wel zijn SMS-berichten en WhatsApp-berichten van [slachtoffer 2] tot het bewijs gebezigd (bewijsmiddelen 52, 53 en 58). Op het gebruik voor het bewijs van die berichten zien het standpunt en het middel naar ik begrijp niet.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.8.4.
HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2583, rov. 2.5. Vgl. ook HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:917, NJ 2020/265 m.nt. Kooijmans, rov. 2.3.2; HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:813, NJ 2021/219, rov. 2.3.2.
In een voetnoot wordt nog opgemerkt: ‘De raadsman heeft, blijkens de pleitnotities ter terechtzitting d.d. 11 maart 2022 bij de inhoudelijke behandeling overigens (voorwaardelijk) opnieuw verzocht om [slachtoffer 1] te horen’. Over (het uitblijven van) een beslissing op dat verzoek wordt evenwel niet geklaagd.
Vgl. HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014/441 m.nt. Borgers, rov. 2.6.
HR 15 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2583, rov. 2.5. Vgl. ook HR 26 mei 2020, ECLI:NL:HR:2020:917, NJ 2020/265 m.nt. Kooijmans, rov. 2.3.2; HR 1 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:813, NJ 2021/219, rov. 2.3.2.
Vgl. G.J.M. Corstens, Het Nederlands strafprocesrecht, bewerkt door M.J. Borgers en T. Kooijmans, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 774.
HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, NJ 2014/156 m.nt. Keulen.
Vgl. J. de Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Wolters Kluwer 2021, 8e druk, p,. 248-249.
Vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530; HR 28 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7900, NJ 2008/626 m.nt. Reijntjes.
Vgl. HR 2 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD9222, rov. 6.4, waarin Uw Raad spreekt over een verzoek dat ‘naar de maatstaf’ van art. 315, eerste lid, Sv moet worden beoordeeld.
HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173 m.nt. Reijntjes.
Vgl. HR 19 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:498, rov. 2.5.3. Zie ook HR 13 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:1090, NJ 2021/370 m.nt. Jörg en HR 29 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1728.
Vgl. HR 20 april 2021, ECLI:NL:HR:2021:576, NJ 2021/173 m.nt. Reijntjes, rov. 2.9.3 en 2.12.3.
HR 11 april 2006, ECLI:NL:HR:2006:AU9130, NJ 2006/393 m.nt. Buruma, rov. 3.7.1.
HR 23 september 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD3902, NJ 2008/525.
Vgl. HR 18 september 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3530; HR 28 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC7900, NJ 2008/626 m.nt. Reijntjes.
Vgl. B.F. Keulen en G. Knigge, Strafprocesrecht, 14e druk, Deventer: Wolters Kluwer 2020, p. 539.
HR 22 februari 2022, ECLI:NL:HR:2022:177, NJ 2022/154 m.nt. Jörg, rov. 2.5.
Stb. 2020, 224, inwerkingtredingsbesluit Stb. 2021, 252.
Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, Stb. 2017, 82, inwerkingtredingsbesluit Stb. 2019, 507. Voordien bevatte art. 15, eerste en tweede lid, Sr een gelijkluidende regeling.
HR 6 juli 2021, ECLI:NL:HR:2021:984, NJ 2021/262.
EHRM 29 juli 2008, nr. 37959/02 (Xheraj v. Albanië). Vgl. ook EHRM 28 oktober 1999, nr. 28342/95, par. 61 (Brumărescu v. Roemenië); EHRM 20 juli 2004, nr. 50178/99, par. 54-56 (Nikitin v. Rusland).
Vgl. EHRM 21 oktober 2013, nr. 42750/09 (Del Rio Prada v. Spanje).
HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358 m.nt. Mevis, rov. 3.7.
Zie ook HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4837, NJ 2013/33, rov. 2.3.
Vgl. de conclusie van A-G Harteveld voor HR 1 november 2022, ECLI:NL:HR:2022:1484 (art. 81, eerste lid, RO), randnummer 19.