ABRvS, 12-05-2004, nr. 200306054/1
ECLI:NL:RVS:2004:AO9207
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
12-05-2004
- Zaaknummer
200306054/1
- LJN
AO9207
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2004:AO9207, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 12‑05‑2004; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBMAA:2003:AI1821
- Wetingang
- Vindplaatsen
AB 2004, 336 met annotatie van O.J.D.M.L. Jansen
JB 2004/251 met annotatie van prof. mr. G. Overkleeft-Verburg
WBP 2009/23 met annotatie van mr. dr. O.J.D.M.L. Jansen
Uitspraak 12‑05‑2004
Inhoudsindicatie
Bij besluit van 13 mei 2002 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW) het verzoek van appellant om de personalia en adresgegevens te verstrekken van de houder van een nader genoemd kenteken afgewezen.
200306054/1.
Datum uitspraak: 12 mei 2004
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de burgemeester van Heerlen,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 2 september 2003 in het geding tussen:
appellant
en
de Algemeen Directeur van de Dienst voor het Wegverkeer.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 mei 2002 heeft de Algemeen Directeur van de Dienst voor het Wegverkeer (hierna: de RDW) het verzoek van appellant om de personalia en adresgegevens te verstrekken van de houder van een nader genoemd kenteken afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2002 heeft de RDW het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 2 september 2003, verzonden op die dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 9 september 2003, bij de Raad van State ingekomen op 11 september 2003, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 5 november 2003 heeft de RDW van antwoord gediend.
Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 april 2004, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. P.S.P. Vanderheyden, ambtenaar der gemeente, en de RDW, vertegenwoordigd door mr. L.H. la Roi, werkzaam bij de RDW, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) worden aan autoriteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet dan wel de in artikel 42, derde lid, bedoelde wettelijke regelingen of die zijn belast met de handhaving van de bij of krachtens deze wet dan wel de evenbedoelde wetttelijke regelingen vastgestelde voorschriften, op de door de Dienst Wegverkeer te bepalen wijze desgevraagd uit het register de gegevens verstrekt die zij voor de uitoefening van hun taak behoeven.
Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de WVW kunnen aan belanghebbenden, op aanvraag en tegen betaling, op de door de Dienst Wegverkeer vastgestelde wijze, van het door deze dienst voor de behandeling van de aanvraag vastgestelde tarief, uit het register gegevens worden verstrekt.
Ingevolge artikel 9 van het Kentekenreglement (hierna: KR) worden voor de verstrekking van gegevens op grond van artikel 44 van de WVW belanghebbenden onderscheiden in:
a. (…)
b. (…)
c. personen of instanties met een publiekrechtelijke taak, niet zijnde autoriteiten als bedoeld in artikel 43, eerste lid, van de WVW, en
d. (…).
Ingevolge artikel 13 van het KR worden aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 9, onderdeel c, de gevraagde gegevens verstrekt, voorzover zij deze gegevens behoeven voor de uitvoering van hun taak en de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de gegevens betrekking hebben daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
2.2. Niet in geschil is dat appellant behoort tot de groep belanghebbenden als bedoeld in artikel 44 van de WVW en artikel 9, onderdeel c, van het KR. Voor de verstrekking van informatie aan deze groep belanghebbenden vormt artikel 13 van het KR het toetsingskader.
Blijkens de Nota van Toelichting bij het KR (Staatsblad 1994, 760, p. 38 en 39) zal bij de toetsing aan artikel 13 van het KR vooraf tot een belangenafweging moeten worden overgegaan, waarbij verschillende elementen een rol kunnen spelen. In de eerste plaats moet worden gedacht aan de aard van de betrokken gegevens, de wijze waarop ze zijn verkregen en het verband waarin ze zijn vastgelegd. Voorts is volgens de toelichting van belang de aard van de taken van de betrokken instantie en de wijze waarop deze zich tot elkaar verhouden. Ten slotte is nog van belang de vraag in hoeverre andere mogelijkheden aanwezig zijn om in de informatiebehoefte van de vragende persoon of instantie te voorzien.
2.3. Appellant heeft de RDW verzocht om verstrekking van de personalia en adresgegevens van de houder van een nader genoemd kenteken, teneinde betrokkene een dwangsom te kunnen opleggen wegens het herhaaldelijk overtreden van het in de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Heerlen (hierna: APV) neergelegde verbod om buiten de daartoe aangewezen gebieden tot prostitutie aan te lokken of daartoe uit te nodigen.
2.4. De RDW heeft de afwijzing van dit verzoek in de beslissing op bezwaar van 6 juni 2002 gehandhaafd. Daarbij is, onder verwijzing naar het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens van 29 oktober 2001, onder meer overwogen dat het doel van het KR, te weten een goede uitvoering en handhaving van de WVW en de krachtens of bij deze wet gestelde regels, ver verwijderd ligt van het doel waarvoor de gegevens zullen worden gebruikt. Het ontbreken van enig verband met het doel waarvoor de (verplichte) kentekenregistratie wordt gehouden klemt volgens de RDW te meer door de zeer grote inbreuk die de voorgenomen handhavingsmaatregel vormt op de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene, gelet op het sanctionerende karakter van de dwangsom en de mogelijke gevolgen in de privé-sfeer. Voorts is meegewogen dat de houder van het kenteken niet steeds de overtreder hoeft te zijn.
2.5. De Afdeling is anders dan appellant van oordeel dat de door de RDW aan de afwijzing ten grondslag gelegde argumenten die beslissing kunnen dragen. Daarbij wordt mede in ogenschouw genomen dat ook andere, minder ingrijpende middelen ter beschikking staan om overtreders van het in de APV gestelde verbod te identificeren. Het College Bescherming Persoonsgegevens noemt in zijn eerdergenoemde advies onder meer de mogelijkheid om de betrokken automobilist staande te houden en ter plekke een dwangsomaanzegging uit te reiken. Ook wordt in dat advies gewezen op de mogelijkheid om via het strafrechtelijk instrumentarium gegevens te achterhalen. Aan de omstandigheid dat voornoemde en andere ter beschikking staande instrumenten ter bestrijding van de aan prostitutie-activiteiten inherente overlast niet de door appellant gewenste (maximale) mogelijkheden bieden, heeft de RDW geen doorslaggevend gewicht hoeven toekennen. Dat geldt evenzeer voor de omstandigheid dat het gemeentebestuur de (ingrijpende) gevolgen van de voorgenomen handhavingsmaatregelen tracht te beperken door voorlichting en communicatie in de media. De RDW heeft groter gewicht mogen toekennen aan de onder 2.4. weergegeven belangen die zich tegen verstrekking van de personalia en adresgegevens verzetten.
2.6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank tot de juiste slotsom gekomen dat de RDW in redelijkheid de verstrekking van de door appellant gevraagde gegevens heeft kunnen weigeren.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Voorzitter, en mr. P.A. Offers en mr. C.H.M. van Altena, Leden, in tegenwoordigheid van mr. I.A. Molenaar, ambtenaar van Staat.
w.g. Van den Brink w.g. Molenaar
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 12 mei 2004
369.