Rb. Maastricht, 02-09-2003, nr. AWB 02/878 Beslu I
ECLI:NL:RBMAA:2003:AI1821
- Instantie
Rechtbank Maastricht
- Datum
02-09-2003
- Zaaknummer
AWB 02/878 Beslu I
- LJN
AI1821
- Vakgebied(en)
Onbekend (V)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMAA:2003:AI1821, Uitspraak, Rechtbank Maastricht, 02‑09‑2003; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2004:AO9207
- Vindplaatsen
Uitspraak 02‑09‑2003
Inhoudsindicatie
Beoordeeld wordt of de weigering tot medewerking bij het verstrekken van gegevens uit het kentekenregister ten behoeve van handhaving van een tippelverbod door verweerder terecht is. Uitspraak bevestigd door ABRS; LJN AO9207.
Partij(en)
RECHTBANK MAASTRICHT
Reg.nr: AWB 02 / 878 BESLU I
UITSPRAAK van de meervoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken in het geding tussen
Burgemeester Heerlen te Heerlen, eiser,
en
de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer, gevestigd te Zoetermeer, verweerder.
Datum bestreden besluit: 6 juni 2002.
Kenmerk: VIZ 2002/3727/2979.
Behandeling ter zitting: 26 mei 2003
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit van 6 juni 2002 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser, gericht tegen verweerders besluit van 13 mei 2002 tot het afwijzen van het verzoek om personalia en adresgegevens te verstrekken van de houder van het kenteken [X], ongegrond verklaard.
Tegen eerstgenoemd besluit is namens eiser beroep ingesteld.
De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan eiser gezonden.
Het beroep is behandeld ter zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank op 26 mei 2003 alwaar eiser zich heeft laten vertegenwoordigen door drs. P.A.M.J. Janssen en mr. P.S.P. Vanderheyden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.H. la Roi.
II. BEOORDELING
II.1
In december 2000 is door eiser aan verweerder verzocht medewerking te verlenen aan de verstrekking van gegevens uit het kentekenregister ten behoeve van de handhaving van een tippelverbod. Deze medewerking is door verweerder geweigerd.
Als vervolg hierop heeft eiser op 22 januari 2002 aan verweerder een concreet verzoek gericht om de personalia en adresgegevens te verstrekken van de houder van het kenteken [X]. Nadat een beslissing van verweerder uitbleef, heeft eiser op 6 mei 2002 een bezwaarschrift ingediend tegen de fictieve weigering van verweerder tot het nemen van een besluit op de aanvraag.
Verweerder heeft bij besluit van 13 mei 2002 de aanvraag afgewezen. Door verweerder is het bezwaar van eiser, gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag, geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 13 mei 2002.
Eiser is in de gelegenheid gesteld om nader te worden gehoord ter zake zijn bezwaarschrift, maar heeft aangegeven daar geen gebruik van te willen maken.
Het bezwaar is door verweerder op 6 juni 2002 ongegrond verklaard. Tegen deze ongegrondverklaring is namens eiser beroep ingesteld.
II.2
Eiser geeft in het beroepschrift aan dat verweerder artikel 13 van het Kentekenreglement (hierna: het KR) ontoelaatbaar heeft opgerekt. Eiser is, mocht er voor hem een mogelijkheid bestaan om via de politie ook aan de gegevens te komen, van mening dat dit niet betekent dat verweerder de gevraagde gegevens dan niet hoeft te verstrekken. Voorts geeft artikel 43 van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) een uitzondering op de regels gesteld in artikel 9 van de Wbp. Verweerder had artikel 43 van de Wbp moeten toepassen op de Heerlense problematiek.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiser primair niet-ontvankelijk verklaard dient te worden nu eiser geen belang heeft bij vernietiging van het bestreden besluit. Verweerder onderbouwt dit standpunt door aan te nemen dat er sprake is van een extra handhavinginstrument van een en hetzelfde algemeen verbindend voorschrift, waarin een bepaalde gedraging strafbaar is gesteld. Door deze handelwijze is sprake van een dubbele bestraffing op grond van dezelfde bepaling ter zake van hetzelfde feit.
Mocht eiser wel ontvankelijk zijn in zijn beroep dan stelt verweerder zich op het standpunt dat in tegenstelling tot wat eiser heeft aangedragen, verweerder wel degelijk een eigen verantwoordelijkheid en bevoegdheid heeft ten aanzien van de verstrekkingen uit het kentekenregister. In het kader van artikel 13 van het KR dient een belangenafweging plaats te vinden. Hierbij is van belang dat er voor eiser een alternatieve weg is die bewandeld kan worden om aan de gevraagde gegevens te komen. Voorts is van belang dat de relatie tussen het doel van het kentekenregister en het doel van verstrekking van de gegevens ver uit elkaar ligt. Het gaat in deze niet om handhaving van een aan het houderschap als zodanig verbonden verplichting. Het houderschap van een motorvoertuig is in de onderhavige kwestie slechts een bijkomende factor.
II.3
Voor wat betreft de ontvankelijkheidkwestie overweegt de rechtbank dat het vaste jurisprudentie is dat naast het instrument van de strafrechtelijke handhaving ook het instrument van de administratiefrechtelijke handhaving gebruikt mag worden. Het behoort tot de bevoegdheden van eiser om te bepalen of van dit administratiefrechtelijk handhavinginstrument daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt. Verweerder treedt in de beleidsvrijheid van eiser door te stellen dat eiser handhaving van het tippelverbod dient te bewerkstelligen via het strafrechtelijk handhavinginstrument.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser derhalve ontvankelijk in zijn beroep.
De rechtbank gaat over tot de inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
Artikel 42, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW ) bepaalt dat de Dienst Wegverkeer een register houdt betreffende de opgave van kentekens.
In het derde lid van dit artikel is bepaald dat het verzamelen van gegevens geschiedt voor:
- a.
voor een goede uitvoering van deze wet en voor de handhaving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften, of
- b.
voor een goede uitvoering van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994, de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992, de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen dan wel andere wettelijke regelingen ten aanzien van motorrijtuigen en aanhangwagens, en voor de handhaving van de bij of krachtens die wettelijke regelingen vastgestelde voorschriften.
Het vijfde lid van dit artikel geeft aan dat bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden vastgesteld omtrent de inrichting en het beheer van het register.
Artikel 43, eerste lid, van de WVW bepaalt dat aan autoriteiten die betrokken zijn bij de uitvoering van deze wet dan wel de in artikel 42, derde lid, bedoelde wettelijke regelingen of die zijn belast met de handhaving van de bij of krachtens deze wet dan wel de evenbedoelde wettelijke regelingen vastgestelde voorschriften, op de door de RDW te bepalen wijze desgevraagd uit het register de gegevens worden verstrekt die zij voor de uitoefening van hun taak behoeven.
In artikel 44, eerste lid, van de WVW is, voor zover thans van belang, geregeld dat aan belanghebbenden, overeenkomstig bij algemene maatregen van bestuur vastgestelde regels, op aanvraag en tegen betaling, op de door de RDW vastgestelde wijze,…, uit het register gegevens verstrekt kunnen worden.
Artikel 9 van het KR geeft aan dat voor de verstrekking van gegevens op grond van artikel 44 van de WVW belanghebbenden worden onderscheiden in:
- a.
………
- b.
………
- c.
personen of instanties met een publiekrechtelijke taak, niet zijnde autoriteiten als bedoeld in artikel 43, eerste lid van de WVW, en
- d.
………
Artikel 13 van het KR bepaalt dat aan belanghebbenden als bedoeld in artikel 9, onderdeel c van het KR, de gevraagde gegevens worden verstrekt, voor zover zij deze gegevens behoeven voor de uitvoering van hun taak en de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de gegevens betrekking hebben daardoor niet onevenredig wordt geschaad.
Artikel 1, aanhef en onder b van de Wbp bepaalt dat in deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder verwerking van persoonsgegevens: elke handeling of elk geheel van handelingen met betrekking tot persoonsgegevens, waaronder in ieder geval het verzamelen, vastleggen, ordenen, bewaren, bijwerken, wijzigen, opvragen, raadplegen, gebruiken, verstrekken door middel van doorzending, verspreiding of enige andere vorm van terbeschikkingstelling, samenbrengen, met elkaar in verband brengen, alsmede het afschermen, uitwissen of vernietigen van gegevens.
Artikel 9, eerste lid, van de Wbp bepaalt dat persoonsgegevens niet verder verwerkt worden op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.
Het tweede lid van dit artikel geeft weer dat bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is als bedoeld in het eerste lid, de verantwoordelijke in elk geval rekening houdt met:
- a.
de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen;
- b.
de aard van de betreffende gegevens;
- c.
de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene;
- d.
de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en
- e.
de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen.
Artikel 43 van de Wbp bepaalt dat de verantwoordelijke de artikelen 9, eerste lid, 30, derde lid, 33, 34 en 35 buiten toepassing kan laten voor zover dit noodzakelijk is in het belang van:
- a.
de veiligheid van de staat;
- b.
de voorkoming, opschorting en vervolging van strafbare feiten;
- c.
gewichtige economische en financiële belangen van de staat en andere openbare lichamen;
- d.
het toezicht op de naleving van wettelijke voorschriften die zijn gesteld ten behoeve van de belangen, bedoeld onder b en c, of
- e.
de bescherming van de betrokkene of van de rechten en vrijheden van anderen.
De rechtbank is van oordeel dat eiser behoort tot de belanghebbenden waarop artikel 44 van de WVW van toepassing is. Dit betekent dat voorafgaand aan de verstrekking van de gevraagde gegevens een belangenafweging door verweerder moet worden gemaakt. Uit artikel 13 van het KR blijkt dat van belang is dat het enerzijds moet gaan om gegevens die eiser nodig heeft voor de uitvoering van zijn taak en dat er anderzijds ook op gelet moet worden dat de persoonlijke levenssfeer van degene op wie de gegevens betrekking hebben door het afgeven van de gegevens niet onevenredig wordt geschaad.
De beoordeling van deze voorwaarden is naar het oordeel van de rechtbank een discretionaire bevoegdheid die verweerder toekomt. De rechtbank dient zich derhalve te beperken tot de vraag of verweerder bij de beoordeling van de daarvoor in aanmerking komende belangen in redelijkheid tot weigering van verstrekking van de gevraagde gegevens heeft kunnen besluiten.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit de memorie van toelichting bij artikel 44 van de WVW blijkt dat bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen met zich meebrengt dat naarmate het gebruik van de te verstrekken gegevens minder direct verband houdt met het doel van het register, aan de verstrekking en/of het gebruik van die gegevens stringentere voorwaarden worden gesteld.
De rechtbank stelt, op basis van de dossierstukken en het verhandelde ter zitting, vast dat verweerder het KR toepast met in achtneming van de criteria die zijn vastgelegd in de artikelen 9 en 43 van de Wbp.
Naar het oordeel van de rechtbank is de informatie die eiser wenst te ontvangen van verweerder onverenigbaar met de doeleinden van het KR. Eiser wenst die gegevens immers te gebruiken om te achterhalen wie het gemeentelijke tippelverbod overtreden heeft, terwijl de houder van het kenteken niet steeds de overtreder hoeft te zijn. Op grond van artikel 43, aanhef en onder b en e, van de Wbp kan verweerder deze onverenigbaarheid ter zijde schuiven en de gegevens alsnog aan eiser verstrekken.
Uit de memorie van toelichting behorende bij de Wbp blijkt echter dat de verwerking van gegevens gebonden is aan het noodzakelijkheidcriterium. Dit houdt in dat men dient af te zien van verwerking van persoonsgegevens indien hetzelfde doel ook via een andere weg en met minder ingrijpende middelen kan worden gerealiseerd. Die situatie doet zich naar het oordeel van de rechtbank in deze kwestie voor. Ter zitting is immers zijdens eiser uiteengezet, onder overlegging van een krantenknipsel, dat de politie met enige regelmaat via het instrument van de strafrechtelijke handhaving, prostituanten verbaliseert die zich bevinden buiten de tippelzone. Eiser heeft de bevoegdheid om deze processen-verbaal op te vragen bij de politie en te gebruiken voor de administratiefrechtelijke handhaving. Op deze manier kan eiser via een andere weg en met minder ingrijpende middelen alsnog aan de benodigde gegevens komen. Bovendien wordt, door het opvragen van de gegevens via de politie, uitgesloten dat de houder van het kenteken wordt aangeschreven terwijl dat niet in alle gevallen ook daadwerkelijk de overtreder van het tippelverbod hoeft te zijn.
De rechtbank is op grond van bovenstaande van oordeel dat verweerder, bij beoordeling van de daarvoor in aanmerking komende belangen, in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot weigering van verstrekking van de gevraagde gegevens.
De rechtbank ziet geen aanleiding gebruik te maken van haar bevoegdheid tot een proceskostenvergoeding over te gaan.
Gelet op het bepaalde in artikel 8:70 van de Awb wordt mitsdien als volgt beslist.
III. BESLISSING
De rechtbank Maastricht:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.N.F. Sleddens, voorzitter, mr. T.E.A. Willemsen en mr. M.C.A.E. van Binnenbeke, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.H.J. Laeven als griffier en in het openbaar uitgesproken op
w.g. D. Laeven w.g. J.N.F. Sleddens
Voor eensluidend afschrift,
de griffier,
Verzonden:
Voor belanghebbenden en het bestuursorgaan staat tegen deze uitspraak het rechtsmiddel hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA
’s-Gravenhage. De termijn voor het instellen van het hoger beroep bedraagt zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.
Indien hoger beroep is ingesteld kan ingevolge het bepaalde in artikel 39 van de Wet op de Raad van State juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht de Voorzitter van de Afdeling bestuurs-rechtspraak op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.