Het arrest vermeldt dit niet met zoveel woorden maar het kan worden afgeleid uit de hierna onder 4 weergegeven overweging van het Hof ter zake van de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel. In die overweging zijn naar ik aanneem bij vergissing de woorden ‘van de Opiumwet’ weggevallen.
HR, 16-03-2010, nr. 07/13538 P
ECLI:NL:HR:2010:BK6947
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
16-03-2010
- Zaaknummer
07/13538 P
- Conclusie
Mr. Vellinga
- LJN
BK6947
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BK6947, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 16‑03‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BK6947
ECLI:NL:PHR:2010:BK6947, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑12‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BK6947
- Vindplaatsen
Uitspraak 16‑03‑2010
Inhoudsindicatie
Profijtontneming. Toerekening voordeel. Het oordeel dat het wederrechtelijk verkregen voordeel in zijn geheel aan betrokkene moet worden toegerekend is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de kwalificatie van hetgeen ten laste van betrokkene in de hoofdzaak bewezen is verklaard volgt dat betrokkene de bewezenverklaarde feiten niet alleen heeft gepleegd (vgl. HR LJN BK0952).
16 maart 2010
Strafkamer
nr. 07/13538 P
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 19 november 2007, nummer 21/002336-06, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste van:
[Betrokkene], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1964, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, beiden advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1. Het middel bevat de klacht dat zonder nadere motivering niet begrijpelijk is dat het door het Hof geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel geheel aan de betrokkene moet worden toegerekend.
2.2. De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
"De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 19 november 2007 (parketnummer 21-002221-06) terzake van onder meer "het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en onder C gegeven verbod" veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat veroordeelde uit het bewezenverklaarde handelen en uit andere strafbare feiten financieel voordeel heeft genoten.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 14.726,00 (veertienduizend zevenhonderdenzesentwintig euro). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
De zolder van de woning was ingericht als hennepkwekerij. De hennepplanten zijn afgeknipt. Door de verbalisanten is waargenomen dat de kwekerij bestond uit 72 zogenaamde hydrobakken met ieder een capaciteit van zeven hennepplanten. Aldus is berekend dat in de hennepkwekerij 504 planten moeten hebben gestaan en zijn geoogst. Er is op de door raadsman van veroordeelde aangevoerde gronden, aanleiding te schatten dat er daadwerkelijk geen zeven maar gemiddeld vijf planten per bak zijn geoogst. Het hof zal uitgaan van 72 maal vijf planten, te weten 360 planten.
In het dossier zijn geen gegevens opgenomen op grond waarvan het aantal planten per vierkante meter is vast te stellen. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor een accurate schatting van de opbrengst per plant. Anders dan de raadsman heeft betoogd is niet aannemelijk geworden dat de oogstcyclus niet volledig is geweest.
De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] zijn op dat punt niet eenduidig. Het hof gaat uit van een volledige oogstcyclus en zal veiligheidshalve uitgaan van een opbrengst van 20 gram per plant.
De geschatte opbrengst per gram is € 2,30.
Aldus gaat het hof aan de opbrengstzijde uit van 360 x 20 x 2,30 = € 16.560,00.
Voor wat betreft de variabele kosten (inkoop plant en overige kosten per plant) en de afschrijvingskosten zal het hof de berekening van de raadsman volgen. Met de kosten van de elektriciteit zal geen rekening worden gehouden, nu niet aannemelijk is geworden dat de verdachte deze kosten daadwerkelijk heeft moeten dragen.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt aldus becijferd:
Opbrengst: € 16.560,00
Inkoop en verzorging: 360 X 4,40€ 1.584,00
Afschrijving: € 250,00
Voordeel: € 14.726,00."
2.3. Deze schatting heeft het Hof ontleend aan de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"De zolder was ingericht als hennepkwekerij. Politieagenten zagen dat onlangs was geoogst. Er lagen 72 langwerpige bakken, met elk een capaciteit van zeven hennepplanten. In totaal waren er dus 504 planten grootgebracht."
b. een proces-verbaal van politie opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel:
"In de hennepkwekerij werden 504 afgeknipte hennepplanten aangetroffen.
Aannemelijk is dat er minimaal 1 keer geoogst is van de 504 hennepplanten en dat 1 plant 22 gram wiet oplevert.
Aannemelijk is dat de inkoopprijs van 1 hennepplant € 2,30 is."
2.4. Het Hof heeft geoordeeld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 14.726,00 in zijn geheel aan de betrokkene moet worden toegerekend. Dit oordeel is zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat uit de kwalificatie van hetgeen ten laste van de betrokkene in de hoofdzaak bewezen is verklaard volgt dat de betrokkene de bewezenverklaarde feiten niet alleen heeft gepleegd (vgl. HR 8 december 2009, LJN BK0952).
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het eerste middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Arnhem, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.J. Verhoeven, en uitgesproken op 16 maart 2010.
Conclusie 15‑12‑2009
Mr. Vellinga
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Betrokkene = veroordeelde]
1.
Het Gerechtshof te Arnhem heeft het door de veroordeelde uit ‘het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod’1. verkregen voordeel vastgesteld op € 14.726,-- en aan de veroordeelde ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van eenzelfde bedrag.
2.
Namens verdachte hebben mr. G.P. Hamer en mr. B.P. de Boer, advocaten te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3.
Het eerste middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft nagelaten de inhoud van de wettige bewijsmiddelen te vermelden waaraan het Hof de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel heeft ontleend voor zover het betreft 's Hofs uitgangspunt met betrekking tot de opbrengst per geoogste hennepplant en de geschatte opbrengst per gram, althans dat 's Hofs motivering van de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel tegenstrijdig, of in ieder geval onvoldoende begrijpelijk is.
4.
Het bestreden arrest houdt in, voor zover hier van belang:
‘De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof van 19 november 2007 (parketnummer 21-002221-06) terzake van onder meer het ‘medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B en onder C gegeven verbod’ veroordeeld tot straf.
(…)
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van EUR 14.726,00 (veertienduizend zevenhonderdenzesentwintig euro). Het hof komt als volgt tot deze schatting:
De zolder van de woning was ingericht als hennepkwekerij. De hennepplanten zijn afgeknipt. Door de verbalisanten is waargenomen dat de kwekerij bestond uit 72 zogenaamde hydrobakken met ieder een capaciteit van zeven hennepplanten. Aldus is berekend dat in de hennepkwekerij 504 planten moeten hebben gestaan en zijn geoogst. Er is op de door raadsman van veroordeelde aangevoerde gronden, aanleiding te schatten dat er daadwerkelijk geen zeven maar gemiddeld vijf planten per bak zijn geoogst. Het hof zal uitgaan van 72 maal vijf planten, te weten 360 planten.
In het dossier zijn geen gegevens opgenomen op grond waarvan het aantal planten per vierkante meter is vast te stellen. Deze gegevens zijn noodzakelijk voor een accurate schatting van de opbrengst per plant. Anders dan de raadsman heeft betoogd is niet aannemelijk geworden dat de oogstcyclus niet volledig is geweest. De verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] zijn op dat punt niet eenduidig. Het hof gaat uit van een volledige oogstcyclus en zal veiligheidshalve uitgaan van een opbrengst van 20 gram per plant. De geschatte opbrengst per gram is € 2,30.
Aldus gaat het hof aan de opbrengstzijde uit van 360 × 20 × 2,30= € 16.560,00’
5.
In de toelichting op het middel wordt geklaagd dat 's Hofs hiervoor weergegeven overweging voor zover inhoudende dat het ervan uitgaat dat er 360 planten in de hennepkwekerij hebben gestaan en dat een plant 20 gram wiet opbrengt onbegrijpelijk is nu de gebezigde bewijsmiddelen inhouden dat er 504 planten hebben gestaan en dat een plant 22 gram opbrengt. Die klacht kan mijns inziens buiten bespreking blijven nu veroordeelde geen belang heeft bij zijn klacht. Het Hof heeft immers het aantal planten — er zijn 504 afgeknipte hennepplanten aangetroffen — en de opbrengst per plant lager geschat dan uit de bewijsmiddelen blijkt en is aldus in het voordeel van de veroordeelde van de inhoud van de bewijsmiddelen afgeweken.2.
6.
In aanmerking genomen dat blijkens de gebezigde bewijsmiddelen 504 (!) afgeknipte hennepplanten zijn aangetroffen hetwelk duidt op een volledige oogst, heeft het Hof de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel ook in het licht van de enkele stelling van de raadsman dat uitgegaan moest worden van een opbrengst per plant van 10 gram omdat geen sprake zou zijn geweest van een volledige oogstcyclus, toereikend en niet-onbegrijpelijk gemotiveerd.3.
7.
De toelichting op het middel behelst voorts de klacht dat niet duidelijk is waarop het Hof zijn uitgangspunt heeft gebaseerd dat de geschatte opbrengst per gram € 2,30 is. Bewijsmiddel 2 houdt in dat aannemelijk is dat de inkoopprijs van één hennepplant € 2,30 is. In aanmerking genomen dat dit in hoger beroep niet is betwist, heeft het Hof de schatting van de opbrengst niet onbegrijpelijk en voldoende gemotiveerd.
8.
Het middel faalt in zijn geheel en kan worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
9.
Het tweede middel klaagt dat het Hof ten onrechte, althans onvoldoende gemotiveerd, het volledige voordeelsbedrag aan veroordeelde heeft toegerekend nu is bewezenverklaard dat veroordeelde het strafbare feit naar aanleiding waarvan het voordeel wordt ontnomen, tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
10.
De ontnemingsmaatregel strekt ertoe dat de veroordeelde het voordeel wordt ontnomen dat hij zelf daadwerkelijk wederrechtelijk heeft verkregen. De rechter zal bij mededaderschap daarom de omvang van het voordeel van elk van de daders moeten berekenen en toerekenen en, indien dat niet mogelijk is, tot een pondspondsgewijze toerekening kunnen overgaan.4. Nu de onderhavige ontnemingsvordering betrekking heeft op voordeel dat is verkregen uit het medeplegen van drugsdelicten en blijkens de bewezenverklaring in de strafzaak (feit 1) sprake is van een mededader, alsmede in aanmerking genomen dat de raadsman van veroordeelde blijkens de op de terechtzitting in hoger beroep van 8 juni 2007 overgelegde pleitaantekeningen onder meer heeft opgemerkt dat het voordeel over meerdere daders moet worden verdeeld, is 's Hofs oordeel dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel aan veroordeelde moet worden toegerekend, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet begrijpelijk.
11.
Het middel slaagt.
12.
Voor de goede orde vermeld ik nog dat het cassatieberoep is ingesteld op 26 november 2007, zodat de Hoge Raad uitspraak zal doen nadat sedertdien meer dan vierentwintig maanden zijn verstreken en de redelijke termijn in cassatie zal worden overschreden. In het geval de Hoge Raad het cassatieberoep zou verwerpen is er grond het ontnemingsbedrag ambtshalve te verminderen. Ambtshalve heb ik overigens geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
13.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑12‑2009
Vgl. HR 7 september 2004, NJ 2005, 99. Zie ook: A.J.A. van Dorst, Cassatie in strafzaken, Kluwer 2009, zesde druk, p. 174–175.
Vgl. HR 7 december 2004, NJ 2006, 63.