Hof Amsterdam, 17-12-2014, nr. 23-002614-12
ECLI:NL:GHAMS:2014:5365
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
17-12-2014
- Zaaknummer
23-002614-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:5365, Uitspraak, Hof Amsterdam, 17‑12‑2014; (Hoger beroep)
Herziening: ECLI:NL:HR:2022:1321
Uitspraak 17‑12‑2014
Inhoudsindicatie
Faillissementsfraude. Bedrieglijke bankbreuk. Aan de verdachte is onder 1 tot en met 5 telkens ten laste gelegd dat hij als medepleger, dan wel als opdrachtgever of feitelijk leidinggever opzettelijk de rechten van de schuldeisers van failliete rechtspersonen heeft verkort. De verdachte wordt vrijgesproken van drie feiten en veroordeeld voor twee feiten tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk.
parketnummer: 23-002614-12
datum uitspraak: 17 december 2014
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 1 juni 2012 in de strafzaak onder parketnummer 13-845024-08 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 10 en 25 februari, 6, 8, 28 en 29 oktober, 5, 6, 10, 11, 13, 17 en 19 november en 3 december 2014, en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen de verdachte en diens raadsman naar voren hebben gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
primair:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2004 tot en met 28 juni 2005, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Laren en/of Baarn en/of Abcoude en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [rechtspersoon 1] BV ([rechtspersoon 1] BV) en/of met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, terwijl [rechtspersoon 1] BV bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 28 juni 2005 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van bovengenoemde rechtspersoon, (telkens):
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
- ter gelegenheid van het faillissement van [rechtspersoon 1] BV en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 1] BV en/of verdachte en/of zijn/haar/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar ([rechtspersoon 1] BV) schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
- een (direct opeisbare) lening tot stand te (laten) brengen en/of te laten komen als gevolg van een op 29 december 2004 tussen [rechtspersoon 2] BV en [rechtspersoon 1] BV gedateerde en/of afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR 610.000 (proces-verbaal bijlage 78, BD.0058; blz. 404 ev.) waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 1] BV en waarbij een akte van verpanding (proces-verbaal bijlage 79, BD.02.01; blz. 412 ev.) was opgemaakt waarmee [rechtspersoon 2] BV een recht van pand verkreeg op alle debiteuren/vorderingen en/of voorraden en/of zaken van [rechtspersoon 1] BV, waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren een bevoorrechte, althans een betere positie voor [rechtspersoon 2] BV werd gecreëerd, in ieder geval door toen daar in even genoemde lening een boeteclausule (25%) op te (laten) nemen te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 1] BV, en/of ten gevolge waarvan [rechtspersoon 1] BV in de periode van 08 februari 2005 tot en met 19 april 2005 in totaal een bedrag van EUR 734.318, althans een geldbedrag (zijnde terugbetaling hoofdsom (EUR 610.000) en/of rente en/of boete en/of boeterente (EUR 124.318)) heeft betaald aan [rechtspersoon 2] BV en/of waardoor de curator na het intreden van dit faillissement niet meer kon beschikken over de voorraden en/of vorderingen en/of (debiteuren)gelden en/of zaken van [rechtspersoon 1] BV, en/of
- [rechtspersoon 1] BV een geldbedrag van EUR 210.000, althans enig geldbedrag, voor huurpenningen te (laten) betalen/over te (laten) boeken en/of (in totaal) EUR 400.000 af te (laten) lossen aan [rechtspersoon 3] BV op diens concurrente vordering, en/of
- [rechtspersoon 1] BV één of meer geldbedragen van (in totaal) EUR 555.651 (onverplicht) te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan bij/door [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren (ondermeer [crediteur 1], [crediteur 2], [crediteur 3], [crediteur 4] en/of [crediteur 5]) (proces-verbaal 3.2.1.10; blz. 78-83), en/of
- een factuur (proces-verbaal bijlage 118, BD.0236; blz. 596) ten name van [rechtspersoon 5] BV ten bedrage van EUR 17.754,80 en gedateerd 23 mei 2005 in te (laten) dienen bij [rechtspersoon 1] BV en/of (vervolgens) die EUR 17.754,80, althans enig geldbedrag (op 26 mei 2005) door [rechtspersoon 1] BV te (laten) betalen aan [rechtspersoon 5] BV (proces-verbaal bijlage 177, BD.0197; blz. 592), en/of
- [rechtspersoon 1] BV (een) geldbedrag(en) van EUR 154.494,99en/of EUR 697,34 (onverplicht) te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan (een crediteur van [rechtspersoon 6] BV) [rechtspersoon 7] BV (bijlage 121, BD.0323; blz. 603), en/of
- [rechtspersoon 1] BV een geldbedrag van EUR 20.563,20 (onverplicht) te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan (een crediteur van [rechtspersoon 6] BV) [crediteur 6] (bijlage 121, BD.0323; blz. 603), en/of
- [rechtspersoon 1] BV een geldbedrag van EUR 25.317 (op 22 maart 2005) te (laten) betalen aan [crediteur 7] BV (proces-verbaal bijlage 118, BD.0236; blz. 598), en/of
- [rechtspersoon 1] BV een geldbedrag van EUR 23.800 (op 02 juni 2005) te (laten) betalen aan [crediteur 8] BV (proces-verbaal bijlage 117, BD.0197, blz. 593), en/of
- ( op 01 juni 2005) een (deel van een) vordering van [rechtspersoon 1] BV op [rechtspersoon 8] BV ten bedrage van EUR 173.220 kwijt te (laten) schelden (bijlage 127; blz. 612 en bijlage 130; blz. 635), en/of
- ( op 01 juni 2005) een (deel van een) vordering van [rechtspersoon 1] BV op [rechtspersoon 9] BV ten bedrage van EUR 170.825 kwijt te (laten) schelden (proces-verbaal bijlage 127; blz. 612 en bijlage 130; blz. 635), en/of
- een vordering van [rechtspersoon 1] BV op [rechtspersoon 10] NV ter waarde van ongeveer EUR 365.000 te (laten) verkopen/over te (laten) dragen (akte van cessie, proces-verbaal bijlage 137, FE.0874b; blz. 644) aan [rechtspersoon 11] BV voor een bedrag van EUR 200.000, althans voor een bedrag ver onder de werkelijke en/of gangbare waarde;
subsidiair:[rechtspersoon 1] BV ([rechtspersoon 1] BV) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 december 2004 tot en met 28 juni 2005, in de gemeente(n) Amsterdam en/of Laren en/of Baarn en/of Abcoude en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, welke rechtspersoon ([rechtspersoon 1] BV) bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 28 juni 2005 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van bovengenoemde rechtspersoon, (telkens):
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
- ter gelegenheid van het faillissement van [rechtspersoon 1] BV en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 1] BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
- een (direct opeisbare) lening tot stand te (laten) brengen en/of te laten komen als gevolg van een op 29 december 2004 tussen [rechtspersoon 2] BV en [rechtspersoon 1] BV gedateerde en/of afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR 610.000,00 (proces-verbaal bijlage 78, BD.0058; blz. 404 ev.) waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 1] BV en waarbij een akte van verpanding (proces-verbaalbijlage 79, BD.02.01; blz. 412 ev.) was opgemaakt waarmee [rechtspersoon 2] BV een recht van pand verkreeg op alle debiteuren/vorderingen en/of voorraden en/of zaken van [rechtspersoon 1] BV waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren een bevoorrechte, althans een betere positie voor [rechtspersoon 2] BV werd gecreëerd, in ieder geval door toen daar in even genoemde lening een boeteclausule (25%) op te (laten) nemen te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 1] BV, en/of tengevolge waarvan [rechtspersoon 1] BV in de periode van 08 februari 2005 tot en met 19 april 2005 in totaal een bedrag van EUR 734.318, althans een geldbedrag (zijnde terugbetaling hoofdsom (EUR 610.000) en/of rente en/of boete en/of boeterente (EUR 124.318) heeft betaald aan [rechtspersoon 2] BV en/of waardoor de curator na het intreden van dit faillissement niet meer kon beschikken over de voorraden en/of vorderingen en/of (debiteuren)gelden en/of zaken van [rechtspersoon 1] BV, en/of
- een geldbedrag van EUR 210.000, althans een geldbedrag, voor huurpenningen te (laten) betalen/over te (laten) boeken en/of (in totaal) EUR 400.000 af te (laten) lossen aan [rechtspersoon 3] BV op diens concurrente vordering, en/of -één of meer geldbedragen van (in totaal) EUR 555.651 -onverplicht- te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan bij/door [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren (ondermeer [crediteur 1], [crediteur 2], [crediteur 3], [crediteur 4] en/of [crediteur 5]) (proces-verbaal 3.2.1.10; blz. 78-83), en/of -een factuur (proces-verbaal bijlage 118, BD.0236; blz. 596) ten name van [rechtspersoon 5] BV ten bedrage van EUR 17.754,80 en gedateerd 23 mei 2005 in te (laten) dienen bij [rechtspersoon 1] BV en/of (vervolgens) die EUR 17.754,80, althans enig geldbedrag (op 26 mei 2005) te (laten) betalen aan [rechtspersoon 5] BV (proces-verbaal bijlage 117, BD.0197; blz. 592), en/of
- ( een) geldbedrag(en) van EUR 154.494,99 en/of EUR 697,34 (onverplicht) te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan (een crediteur van [rechtspersoon 6] BV) [rechtspersoon 7] BV, (bijlage 121, BD.0323; blz. 603), en/of
- een geldbedrag van EUR 20.563,20 (onverplicht) te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken aan (een crediteur van [rechtspersoon 6] BV) [crediteur 6] (bijlage 121, BD.0323; blz. 603), en/of
- een geldbedrag van EUR 25.317 (op 22 maart 2005) te (laten) betalen aan [crediteur 7] BV (proces-verbaal bijlage 118, BD.0236; blz. 598), en/of
- een geldbedrag van EUR 23.800 (op 02 juni 2005) te (laten) betalen aan [crediteur 8] BV (proces-verbaal bijlage 117, BD.0197, blz. 593), en/of
- ( op 01 juni 2005) een (deel van een) vordering van [rechtspersoon 1] BV op [rechtspersoon 8] BV ten bedrage van EUR 173.220 kwijt te (laten) schelden (proces-verbaal bijlage 127; blz. 612 en bijlage 130; blz. 635), en/of
- ( op 01 juni 2005) een (deel van een) vordering van [rechtspersoon 1] BV op [rechtspersoon 9] BV ten bedrage van EUR 170.825 kwijt te (laten) schelden (proces-verbaal bijlage 127; blz. 612 en bijlage 130; blz. 635), en/of
- een vordering van [rechtspersoon 1] BV op [rechtspersoon 10] NV ter waarde van ongeveer EUR 365.000 te (laten) verkopen/over te (laten) dragen (akte van cessie, proces-verbaal bijlage 137, FE.0874b; blz. 644) aan [rechtspersoon 11] BV voor een bedrag van EUR 200.000, althans voor een bedrag ver onder de werkelijke en/of gangbare waarde,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
2.
primair:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 april 2005 tot en met 31 december 2005 in de gemeente(n) Brummen en/of Apeldoorn en/of Blaricum en/of Laren en/of Loenen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [rechtspersoon 12] BV ([rechtspersoon 12]) en/of met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, welke rechtspersoon ([rechtspersoon 12]) bij vonnis van 7 oktober 2005 van de Rechtbank Zutphen in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon, (telkens):
-ter gelegenheid van het faillissement van [rechtspersoon 12] en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 12] en/of verdachte en/of zijn/haar/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement van haar ([rechtspersoon 12]) niet kon uitblijven één of meer schuldeisers heeft bevoordeeld, en/of
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, door:
- een (direct opeisbare) lening tot stand te (laten) brengen en/of te laten komen ten gevolge van een op 08 juni 2005 tussen [rechtspersoon 13] BV en [rechtspersoon 12] gedateerde en/of afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" (proces-verbaal bijlage 131, BD.0034; blz. 668-670) voor het bedrag van EUR 1.250.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 12] en waarbij een akte van verpanding activa onderneming (proces-verbaal bijlage 132, BD.0219; blz. 671-677) was opgemaakt waarmee -via [rechtspersoon 13] BV- [rechtspersoon 15] BV middellijk, althans meer zekerheid tot aflossing door een recht van pand van [rechtspersoon 13] BV verkreeg op alle (roerende) zaken (inclusief voorraden en/of rollend materieel) van [rechtspersoon 12], waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren een betere positie voor [rechtspersoon 13] BV en/of daarmee voor [rechtspersoon 15] BV werd gecreëerd, en/of
- van een concurrente lening/vordering -zonder zekerheidstelling- van [rechtspersoon 15] BV aan/op [rechtspersoon 12] BV ([rechtspersoon 12]) ad. EUR 1.300.000, laatstgenoemde een geldbedrag van EUR 500.000 af te (laten) lossen en/of (terug) te (laten) betalen en/of te storten, en/of
- [rechtspersoon 12] een geldbedrag van EUR 80.899,95 te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [rechtspersoon 16] (ter voldoening van een openstaande vordering), en/of
- [rechtspersoon 12] een geldbedrag van EUR 478.058 te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [rechtspersoon 16] in verband met de aankoop en/of levering van een vijftal vrachtauto's/trucks aan [rechtspersoon 12], terwijl die vrachtauto's/trucks als onderdeel van de activa van [rechtspersoon 12] onder het gevestigde pandrecht vielen en/of kwamen te vallen ten behoeve van [rechtspersoon 13] BV, en/of
- het (laten) verkopen van activa van [rechtspersoon 12] tegen (liquidatie)waarde ter grootte van EUR 1.826.888 incl. btw aan [rechtspersoon 13] BV, terwijl de opbrengst bij de niet lang daarna plaatsgevonden hebbende verkoop (door [rechtspersoon 13] BV) aan derden EUR 2.133.021 incl. btw bedroeg waardoor de boedel een geldbedrag van EUR 306.133, althans een (aanzienlijk) geldbedrag is misgelopen;
subsidiair:[rechtspersoon 12] BV ([rechtspersoon 12]) op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 april 2005 tot en met 31 december 2005 in de gemeente(n) Brummen en/of Apeldoorn en/of Blaricum en/of Laren en/of Loenen en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, welke rechtspersoon ([rechtspersoon 12]) bij vonnis van 7 oktober 2005 van de Rechtbank Zutphen in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon, (telkens):
- ter gelegenheid van het faillissement van [rechtspersoon 12] en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 12] en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement van [rechtspersoon 12] niet kon uitblijven één of meer schuldeisers heeft bevoordeeld, en/of
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of -enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, door:
- een (direct opeisbare) lening tot stand te (laten) brengen en/of te laten komen ten gevolge van een op 08 juni 2005 tussen [rechtspersoon 13] BV en [rechtspersoon 12] gedateerde en/of afgesloten "Overeenkomst van Geldlening" (proces-verbaal bijlage 131, BD.0034; blz. 668-670) voor het bedrag van EUR 1.250.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 12] en waarbij een akte van verpanding activa onderneming (proces-verbaal bijlage 132, BD.0219; blz. 671-677) was opgemaakt waarmee -via [rechtspersoon 13] BV- [rechtspersoon 15] BV middellijk, althans meer zekerheid tot aflossing door een recht van pand van [rechtspersoon 13] BV verkreeg op alle (roerende) zaken (inclusief voorraden en/of rollend materieel) van [rechtspersoon 12], waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren voor [rechtspersoon 13] BV en/of daarmee voor [rechtspersoon 15] BV een betere positie werd gecreëerd, en/of
- van een concurrente lening/vordering -zonder zekerheidstelling- van [rechtspersoon 15] BV aan/op [rechtspersoon 12] BV ([rechtspersoon 12]) ad. EUR 1.300.000 een geldbedrag van EUR 500.000 af te (laten) lossen en/of (terug) te (laten) betalen en/of te storten, en/of
- een geldbedrag van EUR 80.899,95 te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [rechtspersoon 16] (ter voldoening van een openstaande vordering), en/of
- een geldbedrag van EUR 478.058 te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [rechtspersoon 16] in verband met de aankoop en/of levering van een vijftal vrachtauto's/trucks aan [rechtspersoon 12], terwijl die vrachtauto's/trucks als onderdeel van de activa van [rechtspersoon 12] onder het gevestigde pandrecht vielen en/of kwamen te vallen ten behoeve van [rechtspersoon 13] BV, en/of
- het (laten) verkopen van activa van [rechtspersoon 12] tegen liquidatiewaarde ter grootte van EUR 1.826.888 incl. btw aan [rechtspersoon 13] BV, terwijl de opbrengst bij de niet lang daarna plaatsgevonden hebbende verkoop (door [rechtspersoon 13] BV) aan derden EUR 2.133.021 incl. btw bedroeg waardoor de boedel een geldbedrag van EUR 306.133 incl. btw, althans een (aanzienlijk) geldbedrag is misgelopen,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
3.
primair:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2005 tot en met 01 januari 2007 in de gemeente(n) Dongen en/of Laren en/of Leek en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV en/of met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, welke rechtspersoon ([rechtspersoon 17] BV) bij vonnis van 01 augustus 2006 van de Rechtbank Breda in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van eerstgenoemde rechtspersoon, (telkens):
- ter gelegenheid van het faillissement en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV en/of verdachte en/of zijn/haar/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon uitblijven één of meer van haar ([rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV) schuldeisers heeft bevoordeeld, en/of
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, door:
- een lening tot stand te (laten) brengen en/of te (laten) komen ten gevolge van een op 12 januari 2006 tussen [rechtspersoon 19] BV en [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV afgesloten en/of gedateerde "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR 1.375.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bijniet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV (proces-verbaal bijlage 135, BD.0009; blz. 975) en waarbij (een) akte(s) van verpanding (proces-verbaal bijlage 136, BD.0010; blz. 982 en bijlage 137, BD.0011; blz. 998) was/waren opgemaakt waarmee [rechtspersoon 19] BV en/of (later)[rechtspersoon 14] BV een recht van pand verkreeg op alle voorraden en/of de bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV, waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren, voor [rechtspersoon 19] BV en/of (later)[rechtspersoon 14] BV en/of daarmee voor[rechtspersoon 20I] BV een betere positie werd gecreëerd, en/of
- van een lening/vordering ten bedrage van EUR 1.700.000 -zonder zekerheidstelling- van [rechtspersoon 18III] BV aan/op [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV een geldbedrag van EUR 1.520.000 door laatstgenoemde af te (laten) lossen en/of (terug) te (laten) betalen en/of te storten (op rekening van [rechtspersoon 21] BV), en/of
- [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV (rechten op) de (geregistreerde) woord- en beeldmerken [rechtspersoon 22], [rechtspersoon 23] en/of [rechtspersoon 18I] (onverplicht) te (laten) verkopen en/of over te (laten) dragen aan [rechtspersoon 24] BV (proces-verbaal bijlage 143, BD.0013; blz. 1032-1034), en/of
- ( op 28 juli 2006) een (schijn) openbare veiling -via het internet- te (laten) organiseren en/of houden waarbij activa (magazijn-, kantoor- en/of bedrijfsinventaris en/of voorraden grondstoffen en/of producten en/of onderhanden werk) van [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV werden geveild/verkocht en/of (vervolgens) de opbrengst van die veiling(verkoop), zijnde (in totaal) ongeveer EUR 984.956 excl. btw, althans enig geldbedrag te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [rechtspersoon 25I] BV en/of [rechtspersoon 26] BV, en/of (daarna)
- evengenoemde vennootschap(pen) (delen van) de bedoelde activa te (laten) verkopen/leveren aan[rechtspersoon 20I] BV waarbij door [rechtspersoon 25I] BV een winst/voordeel is behaald van ongeveer EUR 70.300 excl. btw, althans enig geldbedrag en/of voor [rechtspersoon 26] BV een winst/voordeel is behaald van ongeveer EUR 116.882 excl. btw, althans enig geldbedrag, tengevolge waarvan laatstgenoemde geldbedragen uit het zicht en/of buiten het bereik van de curator zijn gebracht en/of gehouden;
subsidiair:[rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 oktober 2005 tot en met 01 januari 2007 in de gemeente(n) Dongen en/of Laren en/of Leek en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) rechtspersonen en/of natuurlijke personen, althans alleen, welke rechtspersoon, zijnde [rechtspersoon 17] BV bij vonnis van 01 augustus 2006 van de Rechtbank Breda in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van laatstgenoemde rechtspersoon, (telkens):
- ter gelegenheid van het faillissement en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon uitblijven één of meer van haar ([rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV) schuldeiser(s) heeft bevoordeeld, en/of
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed hetzij om niet, hetzij klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, door:
- een lening tot stand te (laten) brengen en/of te (laten) komen ten gevolge van een op 12 januari 2006 tussen [rechtspersoon 19] BV en [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV afgesloten en/of gedateerde "Overeenkomst van Geldlening" voor het bedrag van EUR 1.375.000 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV (proces-verbaal bijlage 135, BD.0009; blz. 975) en waarbij (een) akte(s) van verpanding (proces-verbaal bijlage 136, BD.0010; blz. 982 en bijlage 137, BD.0011; blz. 998) was/waren opgemaakt waarmee [rechtspersoon 19] BV en/of (later)[rechtspersoon 14] BV een recht van pand verkreeg op alle voorraden en/of de bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV, waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren, voor [rechtspersoon 19] BV en/of (later)[rechtspersoon 14] BV en/of daarmee voor[rechtspersoon 20I] BV een betere positie werd gecreëerd, en/of
- van een lening/vordering ten bedrage van EUR 1.700.000 -zonder zekerheidstelling- van [rechtspersoon 18III] BV aan/op [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV een geldbedrag van EUR 1.520.000 af te (laten) lossen en/of (terug) te (laten) betalen en/of te storten (op rekening van [rechtspersoon 21] BV), en/of
- ( rechten op) de (geregistreerde) woord- en beeldmerken [rechtspersoon 22], [rechtspersoon 23] en/of [rechtspersoon 18I] (onverplicht) te (laten) verkopen en/of over te (laten) dragen aan [rechtspersoon 24] BV (proces-verbaal bijlage 143, BD.0013; blz. 1032-1034), en/of
- ( op 28 juli 2006) een (schijn) openbare veiling -via het internet- te (laten) organiseren en/of houden waarbij activa (magazijn-, kantoor- en/of bedrijfsinventaris en/of voorraden grondstoffen en/of producten en/of onderhanden werk) van [rechtspersoon 17] BV voorheen [rechtspersoon 18I] BV werden geveild/verkocht en/of (vervolgens) de opbrengst van die veiling(verkoop), zijnde (in totaal) ongeveer EUR 984.956 excl. btw, althans enig geldbedrag te (laten) betalen en/of over te (laten) maken aan [rechtspersoon 25I] BV en/of [rechtspersoon 26] BV, en/of (daarna) -evengenoemde vennootschap(pen) (delen van) de bedoelde activa te (laten) verkopen/leveren aan[rechtspersoon 20I] BV waarbij door [rechtspersoon 25I] BVeen winst/voordeel is behaald van ongeveer EUR 70.300 excl. btw, althans enig geldbedrag en/of voor [rechtspersoon 26] BV een winst/voordeel is behaald van ongeveer EUR 116.882 excl. btw, althans enig geldbedrag, ten gevolge waarvan laatstgenoemde geldbedragen uit het zicht en/of buiten het bereik van de curator zijn gebracht en/of gehouden,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
4.
primair:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 oktober 2004 tot en met 08 juni 2005 in de gemeente(n) Lemsterland en/of Laren en/of Zwolle en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [rechtspersoon 27] BV en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, welke rechtspersoon ([rechtspersoon 27] BV) bij vonnis van 20 januari 2005 van de Rechtbank Leeuwarden in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon, (telkens):
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
- ter gelegenheid van het faillissement van [rechtspersoon 27] BV en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 27] BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar ([rechtspersoon 27] BV) schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
- het verstrekken van (extra) zekerheden in de vorm verpanding van de handelsnaam [rechtspersoon 27] middels een pandakte d.d. 04 november 2004 (proces-verbaal bijlage 111, BD.0282; blz. 915-917) aan [bank I] en/of verpanding van rechten/waardes waaronder die van sleutelgelden en/of handelsvorderingen van [rechtspersoon 27] aan [bank I] voor welke vermogensrechten en/of goederen (zgn. kavels B en C genoemd in bijlage 114 van het proces-verbaal) -na het intreden van het faillissement- door [rechtspersoon 28] BV een geldbedrag van (in totaal) EUR 363.000 (aan de boedel/curator) is betaald en/of vervolgens [bank I] –onder meer- dat bedrag middels haar pandrecht heeft uitgewonnen en/of haar vordering op [rechtspersoon 27] BV -deels- betaald heeft gekregen en/of aldus de curator in het faillissement een bedrag van EUR 363.000, althans enig geldbedrag is misgelopen, en/of
-ten gevolge van een op 08 november 2004 tussen [rechtspersoon 27] BV en [rechtspersoon 29] BV (onderdeel van het [concern 1]) gesloten "Overname Overeenkomst Huur Winkelpanden" (proces-verbaal bijlage 120, BD.0130; blz. 951) -zonder enig redelijk belang voor [rechtspersoon 27] BV- de huur(rechten) van een 32-tal, althans een (aanzienlijk) aantal winkellocaties (van [rechtspersoon 27] BV) -per 01 november 2004- over te (laten) dragen aan [rechtspersoon 29] BV, in ieder geval door [rechtspersoon 29] BV voor [rechtspersoon 27] BV in de plaats te laten treden als huurder van 32, althans een (aanzienlijk) aantal winkellocaties, en/of (daarvoor) het [concern 1] een geldbedrag van in totaal EUR 596.014, althans enig geldbedrag te laten betalen waarvan een geldbedrag van EUR 313.000 middels een overeenkomst met de curator is betaald aan de failliete boedel van [rechtspersoon 27] BV, met als gevolg doordat de curator in het faillissement van [rechtspersoon 27] BV niet meer -volledig- over deze huurrechten en/of de huurlocaties en/of over de locatiewaardes kon beschikken, de boedel daardoor een geldbedrag van EUR 121.500, althans een aanzienlijk geldbedrag is misgelopen, en/of
- het (laten) kopen en/of betalen door [rechtspersoon 30] BV van (delen van) de activa (zgn. kavels B, C, G, en H) uit de faillissementsboedel van [rechtspersoon 27] BV voor een geldbedrag van EUR 1.241.500 -in opdracht en/of ten behoeve van [rechtspersoon 31] (onderdeel van het [concern 1])- waarna door [rechtspersoon 30] BVeen geldbedrag van EUR 1.771.413 (indirect) is betaald en/of overgemaakt aan pandhouder [bank I], terwijl deze bank zekerheden had en/of heeft uitgewonnen tot een geldbedrag ter waarde van EUR 1.241.500, ten gevolge waarvan de [bank I] voor een geldbedrag van EUR 529.913 is bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers en/of de boedel/de curator in het faillissement [rechtspersoon 27] BV daardoor een geldbedrag van EUR 529.913, althans enig geldbedrag is misgelopen, en/of
- het (laten) kopen en/of betalen door [rechtspersoon 30] BV en/of [rechtspersoon 32] BV van de aandelen [rechtspersoon 28] BV van[rechtspersoon 14] BV voor een geldbedrag van in totaal EUR 479.500, terwijl die aandelen -los van/zonder de door [rechtspersoon 28] BV uit de faillissementsboedel van [rechtspersoon 27] BV verworven activa- geen, althans geen reële waarde bezaten, waardoor -in werkelijkheid- de meerwaarde van de activa van [rechtspersoon 27] BV, zijnde die EUR 479.500, niet in de boedel van [rechtspersoon 27] BV is terechtgekomen doch is betaald aan[rechtspersoon 14] BV, zodat die boedel daardoor een geldbedrag van EUR 479.500, althans een aanzienlijk geldbedrag is misgelopen;
subsidiair:[rechtspersoon 27] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 08 oktober 2004 tot en met 08 juni 2005 in de gemeente(n) Lemsterland en/of Laren en/of Zwolle en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, welke rechtspersoon ([rechtspersoon 27] BV) bij vonnis van 20 januari 2005 van de Rechtbank Leeuwarden in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon, (telkens):
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
- ter gelegenheid van het faillissement van [rechtspersoon 27] BV en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 27] BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het faillissement niet kon worden voorkomen, één of meer van haar ([rechtspersoon 27] BV) schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
- het verstrekken van (extra) zekerheden in de vorm verpanding van de handelsnaam [rechtspersoon 27] middels een pandakte d.d. 04 november 2004 (proces-verbaal bijlage 111, BD.0282; blz. 915-917) aan [bank I] en/of verpanding van rechten/waardes waaronder die van sleutelgelden en/of handelsvorderingen van [rechtspersoon 27] aan [bank I] voor welke vermogensrechten en/of goederen (zgn. kavels B en C genoemd in bijlage 114 van het proces-verbaal) -na het intreden van het faillissement- door [rechtspersoon 28] BV een geldbedrag van (in totaal) EUR 363.000 (aan de boedel/curator) is betaald en/of vervolgens [bank I] -ondermeer- dat bedrag middels haar pandrecht heeft uitgewonnen en/of haar vordering op [rechtspersoon 27] BV -deels- betaald heeft gekregen en/of aldus de curator in het faillissement een geldbedrag van EUR 363.000, althans enig geldbedrag is misgelopen, en/of
- ten gevolge van een op 08 november 2004 tussen [rechtspersoon 27] BV en [rechtspersoon 29] BV (onderdeel van het [concern 1]) gesloten "Overname Overeenkomst Huur Winkelpanden" (proces-verbaal bijlage 120, BD.0130; blz. 951) -zonder enig redelijk belang voor [rechtspersoon 27] BV- de huur(rechten) van een 32-tal, althans een (aanzienlijk) aantal winkellocaties (van [rechtspersoon 27] BV) -per 01 november 2004- over te (laten) dragen aan [rechtspersoon 29] BV, in ieder geval door [rechtspersoon 29] BV voor [rechtspersoon 27] BV in de plaats te laten treden als huurder van 32, althans een (aanzienlijk) aantal winkellocaties en/of (daarvoor) het [concern 1] een geldbedrag van in totaal EUR 596.014, althans enig geldbedrag te laten betalen waarvan een geldbedrag van EUR 313.000 middels een overeenkomst met de curator is betaald aan de failliete boedel van [rechtspersoon 27] BV, met als gevolg doordat de curator in het faillissement van [rechtspersoon 27] BV niet meer -volledig- over deze huurrechten en/of de huurlocaties en/of over de locatiewaardes kon beschikken, de boedel daardoor een geldbedrag van EUR 121.500, althans een aanzienlijk geldbedrag is misgelopen, en/of
- het (laten) kopen en/of betalen door [rechtspersoon 30] BV van (delen van) de activa (zgn. kavels B, C, G, en H) uit de faillissementsboedel van [rechtspersoon 27] BV voor een bedrag van EUR 1.241.500 -in opdracht en/of ten behoeve van [rechtspersoon 31] (onderdeel van het [concern 1])- waarna door [rechtspersoon 30] BV een geldbedrag van EUR 1.771.413 (indirect) is betaald en/of overgemaakt aan pandhouder [bank I], terwijl deze bank zekerheden had en/of heeft uitgewonnen tot een geldbedrag ter waarde van EUR 1.241.500, tengevolge waarvan de [bank I] voor een geldbedrag van EUR 529.913 is bevoordeeld ten opzichte van andere schuldeisers en/of de boedel/de curator in het faillissement [rechtspersoon 27] BV daardoor een geldbedrag van EUR 529.913, althans enig geldbedrag is misgelopen, en/of
- het (laten) kopen en/of betalen door [rechtspersoon 30] BV en/of [rechtspersoon 32] BV van de aandelen [rechtspersoon 28] BV van[rechtspersoon 14] BV voor een geldbedrag van in totaal EUR 479.500, terwijl die aandelen -los van/zonder de door [rechtspersoon 28] BV uit de faillissementsboedel van [rechtspersoon 27] BV verworven activa- geen, althans geen reële waarde bezaten, waardoor -in werkelijkheid- de meerwaarde van de activa van [rechtspersoon 27] BV, zijnde die EUR 479.500, niet in de boedel van [rechtspersoon 27] BV is terechtgekomen doch is betaald aan[rechtspersoon 14] BV, zodat die boedel daardoor een geldbedrag van EUR 479.500, althans een aanzienlijk geldbedrag is misgelopen,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
5.
primair:hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 december 2006, in de gemeente(n) Katwijk en/of Heemstede en/of Alphen aan den Rijn en/of Leiden en/of Laren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met (de bestuurder(s) van) [rechtspersoon 33I] BV voorheen [rechtspersoon 34I] en/of [rechtspersoon 33II] BV voorheen [rechtspersoon 34III] BV en/of [rechtspersoon 33III] BV voorheen [rechtspersoon 34IV] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans ieder voor zich of alleen, welke rechtsperso(o)n(en), te weten [rechtspersoon 33I] BV en/of [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV bij vonnis(sen) van de Rechtbank Den Haag van 08 november 2006 en/of [rechtspersoon 33III] BV bij vonnis van de Rechtbank Haarlem van 28 november 2006, in staat van faillissement is/zijn verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtsperso(o)n(en), (telkens):
- lasten heeft verdicht en/of baten niet heeft verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft onttrokken, en/of
- enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, en/of
- ter gelegenheid van het faillissement van [rechtspersoon 33I] BV en/of [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 33III] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 33I] BV en/of [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 33III] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het/de faillissement(en) niet kon worden voorkomen, één of meer van haar/zijn/hun ([rechtspersoon 33I] BV en/of [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 33III] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV) schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
- één of meer geldbedragen uit de boedel van [rechtspersoon 33III] BV ter grootte van (in totaal) EUR 207.739 (EUR 17.934, 124.355 en/of 65.450), althans een (aanzienlijk) geldbedrag over te (laten) maken/te (laten) betalen aan [rechtspersoon 25II]. ten titel van succesfee, althans onder een niet de werkelijkheid weergevende titel, uit te betalen aan verdachte en/of zijn mededader(s), terwijl de verkoop van [rechtspersoon 34IV] BV (later [rechtspersoon 33III] BV) grotendeels al rond was, zodat een succesfee niet meer had hoeven te worden betaald, althans niet ter grootte van het betaalde bedrag, en/of
- een geldbedrag van EUR 136.100 -zijnde 10% van een achtergestelde lening van [rechtspersoon 34VI] BV aan [rechtspersoon 34III] BV- althans een (aanzienlijk) geldbedrag, terwijl de aflossing van die lening was opgeschort, althans bij faillissement niet uit de boedel zou kunnen worden voldaan, uit de boedel van [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 34III] BV te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken aan [rechtspersoon 34VI] BV, en/of
- één of meer geldbedragen van (per saldo) EUR 249.332 uit de boedel(s) van [rechtspersoon 34III] BV (later [rechtspersoon 33II] BV) en/of [rechtspersoon 34I] (later [rechtspersoon 33I] BV) en/of [rechtspersoon 34VII] BV (later [rechtspersoon 33IV] BV) en/of [rechtspersoon 34VIII] BV (later [rechtspersoon 33V] BV) en/of [rechtspersoon 34XIII] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV -te benoemen als [rechtspersoon 34X]- te (laten) betalen en/of te (laten) overmaken aan [rechtspersoon 34II] BV en/of [rechtspersoon 34XII] BV en/of [rechtspersoon 34VI] BV -te benoemen als [rechtspersoon 34XI]- (zie bijlage Geldstromenverrekening in rek-crt vanuit de administratie van [rechtspersoon 34X]), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) EUR 350.000 -zijnde 50% van een lening/ vordering in rekening-courant van [persoon I] aan/op [rechtspersoon 34X]- uit de boedel van [rechtspersoon 34I] te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken aan [rechtspersoon 34VI] BV, en/of
- een geldbedrag van EUR 102.000 -benoemd als succes-fee inzake de verkoop van aandelen en/of activa/passiva transactie van de deelneming die [rechtspersoon 34IX] BV exploiteert inzake verkoop en onderhoud van BMW automobielen te Katwijk- te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken van de rekening van [rechtspersoon 34V] BV aan/naar [rechtspersoon 25III] BV;
subsidiair:[rechtspersoon 33I] BV en/of [rechtspersoon 34I] en/of [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 34III] BV en/of [rechtspersoon 33III] BV en/of [rechtspersoon 34IV] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 december 2006, in de gemeente(n) Katwijk en/of Heemstede en/of Alphen aan den Rijn en/of Leiden en/of Laren en/of (elders) in Nederland, tezamen en in vereniging met elkaar en/of met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans ieder voor zich of alleen, welke rechtsperso(o)n(en), te weten [rechtspersoon 33I] BV en/of [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV bij vonnis(sen) van de Rechtbank Den Haag van 08 november 2006 en/of [rechtspersoon 33III] BV bij vonnis van de Rechtbank Haarlem van 28 november 2006, in staat van faillissement is/zijn verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtsperso(o)n(en), (telkens):
- lasten heeft/hebben verdicht en/of baten niet heeft/hebben verantwoord, en/of
- enig goed aan de boedel heeft/hebben onttrokken, en/of
- enig goed om niet en/of klaarblijkelijk beneden de waarde heeft/hebben vervreemd, en/of
- ter gelegenheid van het faillissement van [rechtspersoon 33I] BV en/of [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 33III] BV en/of [rechtspersoon 34V] B.V. en/of op een tijdstip waarop [rechtspersoon 33I] BV en/of [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 33III] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV en/of verdachte en/of haar/zijn/hun mededader(s) wist(en) dat het/de faillissement(en) niet kon(den) worden voorkomen, één of meer van haar/hun ([rechtspersoon 33I] BV en/of [rechtspersoon 33II] BV en/of [rechtspersoon 33III] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV) schuldeisers op enige wijze heeft/hebben bevoordeeld, door:
- één of meer geldbedrag(en) uit de boedel van [rechtspersoon 33III] BV ter grootte van (in totaal) EUR 207.739 (EUR 17.934, 124.355 en/of 65.450), althans een (aanzienlijk) geldbedrag over te (laten) maken/te (laten) betalen aan [rechtspersoon 25II]. ten titel van succesfee, althans onder een niet de werkelijkheid weergevende titel, uit te betalen aan verdachte en/of verdachtes mededader(s), terwijl de verkoop van [rechtspersoon 34IV] BV (later [rechtspersoon 33III] BV) grotendeels al rond was, zodat een succesfee niet meer had hoeven te worden betaald, althans niet ter grootte van het betaalde bedrag, en/of
- een geldbedrag van EUR 136.100 -zijnde 10% van een achtergestelde lening van aan [rechtspersoon 34VI] BV aan [rechtspersoon 34III] BV- althans een (aanzienlijk) geldbedrag, terwijl de aflossing van die lening was opgeschort, althans bij faillissement niet uit de boedel zou kunnen worden voldaan, uit de boedel van [rechtspersoon 33II]BV en/of [rechtspersoon 34III] BV te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken aan [rechtspersoon 34VI] BV, en/of
- één of meer geldbedragen van (per saldo) EUR 249.332 uit de boedel(s) van [rechtspersoon 34III] BV (later [rechtspersoon 33II] BV) en/of [rechtspersoon 34I] (later [rechtspersoon 33I] BV) en/of [rechtspersoon 34VII] BV (later [rechtspersoon 33IV] BV) en/of [rechtspersoon 34VIII] BV (later [rechtspersoon 33V] BV) en/of [rechtspersoon 34XIII] BV en/of [rechtspersoon 34V] BV -te benoemen als [rechtspersoon 34I] cs- te (laten) betalen en/of te (laten) overmaken aan [rechtspersoon 34II] BV en/of [rechtspersoon 34XII] BV en/of [rechtspersoon 34VI] BV -te benoemen als [rechtspersoon 34XI]- (zie bijlage Geldstromenverrekening in rek-crt vanuit de administratie van [rechtspersoon 34X]), en/of
- een geldbedrag van (in totaal) EUR 350.000 -zijnde 50% van een lening/ vordering in rekening-courant van [persoon I] aan/op [rechtspersoon 34X].- uit de boedel van [rechtspersoon 34I] te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken aan [rechtspersoon 34VI] BV, en/of
- een geldbedrag van EUR 102.000 -benoemd als succes-fee inzake de verkoop van aandelen en/of activa/passiva transactie van de deelneming die [rechtspersoon 34IX] BV exploiteert inzake verkoop en onderhoud van BMW automobielen te Katwijk- te (laten) betalen en/of over te (laten) boeken/maken van de rekening van [rechtspersoon 34V] BV aan/naar [rechtspersoon 25III] BV,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte tezamen en in vereniging met één of meer (andere) natuurlijke en/of rechtspersonen, althans alleen, (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk is in de strafvervolging van de verdachte. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd (1) dat de beslissing om tot vervolging over te gaan zonder eerst een transactie aan de verdachte aan te bieden, terwijl dat aanbod wel aan medeverdachten is gedaan, onverenigbaar is met beginselen van een behoorlijke procesorde, in het bijzonder met het gelijkheidsbeginsel, en (2) dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan door stukken, in het bijzonder (een deel van) de administratie van de [rechtspersoon 34]/ [rechtspersoon 33] vennootschappen, niet aan het dossier toe te voegen en door kennis te nemen van zogenaamde geheimhouderstukken, te weten een memorandum van een advocaat van medeverdachte [medeverdachte] van 18 januari 2006 en een aanvulling daarop (bijlagen 7 en 8 bij een proces-verbaal van bevindingen van 28 oktober 2013, opgemaakt door opsporingsambtenaar [verbalisant]).
Ten aanzien van het verweer onder (1) overweegt het hof als volgt.
Het hof stelt voorop dat de beslissing om tot vervolging over te gaan zich slechts in zeer beperkte mate leent voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met beginselen van een goede procesorde (HR 6 november 2012, NJ 2013/109).
Het hof verwerpt het verweer omdat niet is onderbouwd of gebleken dat gesproken kan worden van zodanig gelijke gevallen dat sprake is van een schending van het gelijkheidsbeginsel.
Ten aanzien van het verweer onder (2) overweegt het hof als volgt.
Het hof begrijpt het verweer aldus dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat die vormverzuimen daarin bestaan dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Het hof verwerpt het verweer omdat, wat er ook zij van de vraag of bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd als bedoeld in artikel 359a, eerste lid, Sv, niet is onderbouwd of gebleken dat doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Inleidende overwegingen
Aan de verdachte is onder 1 tot en met 5 telkens ten laste gelegd, kort gezegd, dat hij (primair) als medepleger en (subsidiair) als opdrachtgever of feitelijk leidinggever, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van de failliete rechtsperso(o)n(en) de in de tenlastelegging genoemde gedragingen heeft verricht.
Het onder 1 tot en met 5 primair en subsidiair ten laste gelegde is telkens toegesneden op het bepaalde in artikel 341, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr), waarin de zogenaamde bedrieglijke bankbreuk strafbaar is gesteld.
Bij de beantwoording van de vraag of bewezen is dat de ten laste gelegde feiten door de verdachte zijn begaan, stelt het hof voorop dat volgens vaste rechtspraak onder handelen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ zoals bedoeld in artikel 341 Sr, moet worden verstaan handelen met het opzet om de rechten van schuldeisers te verkorten. Onder dit opzet is mede voorwaardelijke opzet begrepen. Voor het bewijs van dat opzet is vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan (o.a. HR 9 februari 2010, NJ 2010/104).
Bij de beantwoording van die vraag stelt het hof voorts voorop, gelet ook op hetgeen de raadsman in dat kader heeft aangevoerd, dat geen rechtsregel zich ertegen verzet dat de ten laste gedragingen in hun onderlinge verband en samenhang worden beoordeeld, hetgeen met zich kan brengen dat voor een samenhangend geheel van gedragingen geldt dat deze zijn verricht ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, terwijl dat niet voor iedere afzonderlijke gedraging geldt.
Vrijspraak
Feit 2 ([rechtspersoon 12])
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat uit de stukken in het dossier onvoldoende blijkt dat de verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 12] ([rechtspersoon 12]), zodat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit het dossier blijkt onvoldoende - zo al sprake was van een situatie waarin een faillissement niet meer kon worden voorkomen - in hoeverre de verdachte op de hoogte was van de financiële toestand waarin [rechtspersoon 12] zich ten tijde van de ten laste gelegde gedragingen bevond.
Daarnaast blijkt naar het oordeel van het hof, anders dan de advocaat-generaal, mede onder verwijzing naar het vonnis waarvan beroep, heeft betoogd, uit de stukken in het dossier niet zonder meer dat door de verdachte ‘is toegewerkt naar een gecontroleerd faillissement’ (vonnis, p. 40) of dat de verdachte ‘gekoerst heeft op een faillissement en dat hij [daartoe een] constructie heeft bedacht die er kort gezegd op neerkwam dat de voormalig aandeelhouder een deel van haar vordering betaald zou krijgen en dat [rechtspersoon 13] als pandhouder de activa te gelde zou maken’ (vonnis, p. 45). Uit de enkele volgorde waarin de ten laste gelegde gedragingen zijn verricht, blijkt dit onvoldoende. Dat het hof ten aanzien van de feiten 1 en 3 - zaken waarin het openbaar ministerie een vergelijkbare modus operandi aanwezig acht - wel tot een veroordeling komt maakt dat niet anders. Ook het feit dat de in de tenlastelegging genoemde pandrechten op alle (roerende) zaken van [rechtspersoon 12] zijn uitgewonnen brengt niet zonder meer met zich dat dit beoogd is ten tijde van het vestigen van die pandrechten ter zake de in de tenlastelegging genoemde geldlening en ook de omstandigheid dat de aflossingsbedragen en -termijnen van de geldlening tussen [rechtspersoon 15] B.V. en [rechtspersoon 13] B.V. (aanzienlijk) afwijken van de aflossingsbedragen en -termijnen van de geldlening tussen [rechtspersoon 13] B.V. en [rechtspersoon 12] biedt onvoldoende steun voor een ander oordeel ([rechtspersoon 12] bijlagen 137, p. 709, en 135, p. 692).
Nu ook overigens onvoldoende is gebleken dat de verdachte (één van) de ten laste gelegde gedragingen heeft verricht met het (voorwaardelijk) opzet om de rechten van de schuldeisers te verkorten zal het hof de verdachte vrijspreken van het onder feit 2 primair en subsidiair ten laste gelegde
Feit 4 ([rechtspersoon 27] B.V.)
primair ten laste gelegde
Met de advocaat-generaal en de raadsman is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat de verdachte het onder 4 primair ten laste gelegde heeft begaan, zodat het hof de verdachte daarvan zal vrijspreken.
subsidiair ten laste gelegde
Het hof is voorts, anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman, van oordeel dat evenmin kan worden bewezenverklaard dat de verdachte het onder 4 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt onvoldoende dat de verdachte (één van) degene(n) is geweest die, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, opdracht of feitelijk leiding heeft gegeven aan één of meer van de ten laste gelegde gedragingen. De door de advocaat-generaal aangevoerde omstandigheden dat de verdachte (één van) degene(n) is geweest die het ‘Voorstel stappenplan overname [rechtspersoon 27] B.V.’ ([rechtspersoon 27] bijlage 97, p. 828-829) heeft opgesteld, dat de verdachte zeggenschap had over [crediteur 7] B.V., [rechtspersoon 35], [rechtspersoon 28] B.V. en[rechtspersoon 14] B.V., en dat de verdachte een deel van de (ver)koopprijs van de aandelen in [rechtspersoon 28] B.V. van € 479.500,00 heeft ontvangen, leiden niet tot een ander oordeel. Het hof merkt ter zake van het stappenplan op dat, voor zover al uit de stukken zou blijken dat de verdachte dat stappenplan heeft opgesteld, de in het stappenplan beschreven stappen niet aansluiten bij de ten laste gelegde gedragingen en uit de zeggenschap van de verdachte over de voormelde vennootschappen en het ontvangen door de verdachte van een deel van de voormelde (ver)koopprijs niet zonder meer volgt dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer andere natuurlijke personen en/of rechtspersonen, opdracht of feitelijk leiding heeft gegeven aan één of meer van de ten laste gedragingen.
Feit 5 ([rechtspersoon 34]/ [rechtspersoon 33] vennootschappen)
Anders dan de advocaat-generaal en met de raadsman is het hof van oordeel dat uit de stukken in het dossier onvoldoende blijkt dat de verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 33I] B.V. ([rechtspersoon 33I]), [rechtspersoon 33II] B.V. ([rechtspersoon 33II]), [rechtspersoon 34V] B.V. ([rechtspersoon 34V]) en/of [rechtspersoon 33III] B.V. ([rechtspersoon 33III]), zodat het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe overweegt het hof als volgt.
Het tekort in de boedels van de voormelde vennootschappen bestaat vrijwel volledig uit belastingschulden en kan worden onderscheiden in een tekort als gevolg van een omzetbelastingschuld en een tekort als gevolg van overige belastingschulden.
De verdachte meent dat de (omzet)belastingschuld van de [rechtspersoon 33] vennootschappen ten onrechte is ontstaan. In werkelijkheid zou sprake zijn van een aanzienlijke vordering op de fiscus uit hoofde van de omzetbelasting over de jaren 2005 en 2006.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat nu de betreffende omzetbelasting 2005 en 2006 deels op eigen aangifte van de vennootschappen is afgedragen, dan wel dat niet of onvoldoende bezwaar is gemaakt tegen opgelegde navorderingsaanslagen de juistheid van de hoogte van de aangiften en de hoogte van opgelegde aanslagen daarmee vaststaan in deze procedure. Het hof verwerpt deze stellingname van de advocaat-generaal nu de verdachte niet betrokken is geweest bij de belastingprocedures en zich in die procedures dan ook niet heeft kunnen verweren.
Teneinde meer zicht te krijgen op de gang van zaken rond de verkoop van de dealerbedrijven heeft het hof op de regiezitting ambtshalve besloten een drietal getuigen te horen. Getuige [getuige 1], voormalig algemeen directeur van de [rechtspersoon 34] vennootschappen, heeft ten overstaan van het hof verklaard dat de omzetbelasting op de voorraadfinancieringsfacturen niet werd teruggevraagd. De voorraadfinancieringsfacturen werden geboekt op een tussenrekening. Naar aanleiding van deze verklaring en voorafgaand daaraan heeft de verdediging (meermalen) verzocht een onderzoek te doen instellen naar de wijze waarop bij de [rechtspersoon 34] vennootschappen de omzetbelasting op voorraadfinancieringsfacturen in 2005 en 2006 heeft plaatsgevonden. Dat onderzoek kon niet worden uitgevoerd. De bij de curator aanwezige geautomatiseerde financiële administratie over de jaren 2005 en 2006 is blijkens mededeling van de FIOD slechts heel moeizaam benaderbaar en onderliggende fysieke administratie (facturen etc.) van de [rechtspersoon 34] dealerbedrijven zou niet meer aanwezig zijn.
Pas na herhaaldelijk doorvragen van de verdediging werd in een zeer laat stadium - na het pleidooi in de hoger beroep fase - duidelijk dat een grote hoeveelheid (fysieke) administratie zich al die jaren in een door de curator gehuurde opslagloods bevindt.
verschuldigde omzetbelasting 2006 verkoop dealerbedrijven
Ten aanzien van de omzetbelastingschuld over de verkoop van de dealerbedrijven overweegt het hof als volgt.
Voor het jaar 2006 staat de uitleg van de activa-verkoopovereenkomsten die werden afgesloten op het moment dat de activa van de verschillende [rechtspersoon 34] vestigingen werden verkocht centraal. De verdachte heeft aangevoerd dat bij de verkoop van de [rechtspersoon 34] dealerbedrijven aan de nieuwe eigenaren is bedongen dat artikel 31 (oud) van de Wet op de Omzetbelasting 1968 (Wet ob) van toepassing is op de activa transactie en daardoor geen omzetbelasting zou worden geheven. In de koopovereenkomsten worden de nieuwe automobielen volgens verdachte nadrukkelijk genoemd en een overzicht van de betrokken nieuwe automobielen is ook als bijlage bij genoemde verkoopovereenkomsten opgenomen. Het naderhand door [autobedrijf] B.V ([autobedrijf]) - in strijd met artikel 31 (oud) Wet ob - verzenden van creditfacturen inclusief omzetbelasting voor de betreffende nieuwe automobielen en het vervolgens door [rechtspersoon 34] verwerken van de creditfacturen in de administratie inclusief omzetbelasting heeft dan ook ten onrechte plaatsgevonden en voor [autobedrijf] een groot financieel voordeel (ongeveer € 1 miljoen) en voor de [rechtspersoon 34] vennootschappen een even omvangrijk nadeel opgeleverd.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de nieuwe automobielen niet in de activa-verkoopovereenkomsten zijn betrokken (en daarmee niet onder artikel 31 (oud) Wet ob vallen), maar door [autobedrijf] zijn teruggenomen waarbij terecht creditfacturen inclusief omzetbelasting zijn verzonden. De advocaat-generaal heeft er in dat verband op gewezen dat in de activa-verkoopovereenkomsten de nieuwe automobielen weliswaar staan vermeld, maar dat blijkens de overeenkomst geen geld voor de nieuwe automobielen is betaald, wat voor de advocaat-generaal aantoont dat ze niet bij de activa-verkoopdeal zijn inbegrepen. Verder heeft de advocaat-generaal gewezen op het systeem van voorraadfinanciering dat door [autobedrijf] wordt gehanteerd en het in dit kader bedongen eigendomsvoorbehoud van [autobedrijf] bij de levering van nieuwe automobielen, hetgeen het verkopen van de nieuwe automobielen door [rechtspersoon 34] onmogelijk zou maken.
Uit de stukken in het dossier blijkt - hetgeen door het openbaar ministerie ook niet wordt bestreden - dat de omzetbelastingschuld over de periode van januari tot en met maart 2006 voornamelijk is ontstaan door onbetaald gebleven aangiften voor de omzetbelasting, waarin creditfacturen van ([autobedrijf]) zijn verwerkt. Deze creditfacturen hebben betrekking op nieuwe auto’s, welke auto’s zijn verkocht in het kader van de overname van (activiteiten van) onder meer [rechtspersoon 34I] B.V. op 14 februari 2006 en [rechtspersoon 34IV] B.V. op 9 februari 2006.
Het hof overweegt dat wat er ook zij van de vraag of artikel 31 (oud) Wet ob (ook) op die nieuwe auto’s van toepassing is, uit de stukken onvoldoende blijkt dat de verdachte - gegeven de vermelding van artikel 31 (oud) Wet ob in de overeenkomst - wist of had moeten weten dat ter zake de koopprijs van de nieuwe auto’s omzetbelasting zou worden geheven en dat daarmee de opzet (ook in voorwaardelijke zin) ontbreekt. Uit de tekst van de activa-verkoopovereenkomsten met betrekking tot [rechtspersoon 34I] B.V. en [rechtspersoon 34IV] B.V. ([rechtspersoon 34] bijlagen 101, p. 855-865, en 122, p. 1014-1023) kan die wetenschap niet zonder meer worden afgeleid, terwijl ook uit de overige stukken in het dossier daarvan niet blijkt.
Aan het voorgaande kan niet afdoen hetgeen de advocaat-generaal naar voren heeft gebracht met betrekking tot het eigendomsvoorbehoud van [autobedrijf] en de wijze waarop de debet (voorraadfinancierings)facturen met betrekking tot nieuwe auto’s in de administratie van de failliete vennootschappen werden verwerkt.
verschuldigde omzetbelasting 2005
De verdediging heeft, in het verlengde van de verklaringen van de getuige [getuige 1], aan de hand van in het dossier opgenomen cijfers met betrekking tot omzet, inkopen, beginvoorraad en eindvoorraad van nieuwe automobielen over het jaar 2005 een controleberekening voor de omzetbelasting uitgevoerd en betoogd dat door de [rechtspersoon 34] vennootschappen over het jaar 2005 ten onrechte voor een bedrag van ruim € 1 miljoen omzetbelasting niet als vooraftrek op de aangiften omzetbelasting in mindering is gebracht. Deze vooraftrek hebben de [rechtspersoon 34] bedrijven nog tegoed van de Belastingdienst, wat er per saldo - gevoegd bij de vordering uit de hiervoor genoemde artikel 31 (oud) Wet ob overeenkomst - toe zou leiden dat de [rechtspersoon 34] vennootschappen geen belastingschuld, maar slechts een belastingvordering heeft. Het hof overweegt als volgt.
De berekening van de verdediging is gebaseerd op een beginvoorraad nieuwe automobielen per 1 januari 2005 van € 2,7 miljoen ([rechtspersoon 34] bijlage 69, p. 625) en een gefinancierde eindvoorraad per 31 december 2005 van € 7,8 miljoen (ordner met opschrift ‘[verdachte]/OM’, bijlage 16). Hoewel het verdrievoudigen van de voorraad nieuwe automobielen in 2005 bij een gelijkblijvende omzet voor een automobielbedrijf niet voor de hand ligt, ontbreken in het dossier gegevens aan de hand waarvan het hof kan vaststellen dat de in de berekening van de verdachte en aan het dossier ontleende gegevens met betrekking tot de begin- of eindvoorraad daadwerkelijk onjuist zijn.
Deze gegevens konden ook - gezien de beperkte benaderbaarheid van de geautomatiseerde administratie en het ogenschijnlijk verloren zijn gegaan van de fysieke administratie - niet meer aan het dossier worden toegevoegd. Ook de door het hof als getuige gehoorde FIOD ambtenaar die het onderzoek in de geautomatiseerde administratie van de gefailleerde vennootschappen heeft uitgevoerd sprak - daarnaar door het hof gevraagd - het vermoeden uit dat die gegevens niet meer in de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst aanwezig zijn.
Bij die stand van zaken kan de door de verdediging geschetste - en met cijfers uit het dossier en met de getuigenverklaring van [getuige 1] onderbouwde - stellingname niet als onaannemelijk van de hand worden gewezen.
overige (belasting)schulden
Ten aanzien van de overige (belasting)schulden overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier is onvoldoende gebleken dat de verdachte wist of had moeten weten dat de overige schulden zouden ontstaan, dan wel dat deze onbetaald zouden blijven. Hetgeen de advocaat-generaal, onder verwijzing naar het vonnis waarvan beroep, heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Uit de door rechtbank gebezigde bewijsmiddelen blijkt namelijk onvoldoende dat ‘[d]e bedoeling was […] dat na betaling van de crediteuren, met uitzondering van de Belastingdienst, lege vennootschappen zouden overblijven met nog slechts één belangrijke crediteur die geen verhaal voor zijn vordering zou kunnen vinden’ (vonnis, p. 89) en dat ‘[de verdachte] al in een vroeg stadium van zijn advisering [moet] hebben geweten van de deels nog latente belastingschulden van de groep en [dat] moet worden aangenomen dat op zijn advies de belastingschuld onbetaald is gebleven’ (vonnis, p. 93).
conclusie
Uitgaande van zowel het verweer ten aanzien van artikel 31 (oud) Wet ob (€ 1 miljoen) als de resultaten van de controleberekening van de verdediging over 2005 (€ 1 miljoen) acht het hof niet onaannemelijk dat voor de [rechtspersoon 34] vennootschappen geen materiële belastingschuld meer overblijft, althans dat een belastingschuld voor de verdachte niet voorzienbaar is geweest. Nu andere schuldeisers in de betrokken faillissementen (vrijwel) ontbreken dient dit te leiden tot een vrijspraak ten aanzien van het onder 5 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
primair:hij in de periode van 22 december 2004 tot en met 28 juni 2005 in de gemeente Amsterdam en elders in Nederland tezamen en in vereniging met [rechtspersoon 1] B.V. ([rechtspersoon 1] B.V.), terwijl [rechtspersoon 1] B.V. bij vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 28 juni 2005 in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van bovengenoemde rechtspersoon,
op een tijdstip waarop [rechtspersoon 1] B.V. en de verdachte wisten dat het faillissement niet kon worden voorkomen schuldeisers op enige wijze heeft bevoordeeld, door:
- -
een lening tot stand te brengen als gevolg van een op 29 december 2004 tussen [rechtspersoon 2] B.V. en [rechtspersoon 1] B.V. gedateerde en afgesloten ‘Overeenkomst van Geldlening’ voor het bedrag van € 610,000,00 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 1] B.V. en waarbij een akte van verpanding was opgemaakt waarmee [rechtspersoon 2] B.V. een recht van pand verkreeg op alle debiteuren/ vorderingen van [rechtspersoon 1] B.V., ten gevolge waarvan [rechtspersoon 1] B.V. in de periode van 8 februari 2005 tot en met 19 april 2005 een geldbedrag (zijnde terugbetaling hoofdsom € 610.000,00, rente en boete) heeft betaald aan [rechtspersoon 2] B.V.,
- -
een geldbedrag van € 210.000,00 voor huurpenningen te betalen aan [rechtspersoon 3] BV en op de vordering van [rechtspersoon 3] BV in totaal € 400.000,00 af te lossen , en
- -
geldbedragen van in totaal € 555.651,00 te betalen aan bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren,
lasten heeft verdicht, door:
- geldbedragen van € 154.494,99 en € 697,34 te betalen aan [rechtspersoon 7] B.V., een crediteur van [rechtspersoon 6] B.V.,
enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde heeft vervreemd, door:
- een vordering van [rechtspersoon 1] B.V. op [rechtspersoon 10] N.V. van € 365.000,00 over te dragen aan [rechtspersoon 11] B.V. voor een bedrag van € 200.000,00.
3.
primair:
hij in de periode van 1 oktober 2005 tot en met 1 januari 2007 in de gemeente Dongen en elders in Nederland tezamen en in vereniging met een natuurlijke persoon, L.F.[medeverdachte], en met een rechtspersoon, [rechtspersoon 17] B.V. (voorheen [rechtspersoon 18I] B.V.), welke rechtspersoon bij vonnis van 1 augustus 2006 van de Rechtbank Breda in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van genoemde rechtspersoon,
op een tijdstip waarop [rechtspersoon 17] B.V., de verdachte en zijn mededader wisten dat het faillissement niet kon worden voorkomen, schuldeisers van [rechtspersoon 17] B.V. heeft bevoordeeld, door:
- -
een lening tot stand te brengen ten gevolge van een op 12 januari 2006 tussen [rechtspersoon 19] B.V. en [rechtspersoon 18I] B.V. afgesloten en gedateerde ‘Overeenkomst van Geldlening’ voor het bedrag van € 1.375.000,00 waarin opgenomen een boeteclausule van 25%, te voldoen bij niet nakoming van de aflossingsverplichtingen door [rechtspersoon 18I] B.V., en waarbij aktes van verpanding waren opgemaakt waarmee [rechtspersoon 19] en later[rechtspersoon 14] BV een recht van pand verkreeg op alle voorraden en bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 18I] B.V., waardoor bij een faillissement ten koste van de positie van de overige (concurrente) crediteuren voor [rechtspersoon 19] B.V. en later[rechtspersoon 14] B.V. een betere positie werd gecreëerd,
- -
van een vordering ten bedrage van € 1.700.000,00 van [rechtspersoon 20I] B.V., althans één van haar dochtervennootschappen, op [rechtspersoon 18I] B.V. een geldbedrag van € 1.520.000,00 af te lossen op rekening van [rechtspersoon 21] B.V.,
- -
rechten op de geregistreerde woord- en beeldmerken [rechtspersoon 22], [rechtspersoon 23] en [rechtspersoon 18I] te verkopen en over te dragen aan [rechtspersoon 24] B.V., en
- -
op 28 juli 2006 een openbare veiling via het internet te laten organiseren waarbij activa (bedrijfsinventaris, voorraden grondstoffen en producten) van [rechtspersoon 17] B.V. werden geveild en vervolgens de opbrengst van de veiling, zijnde in totaal € 984.956,00 excl. BTW, te betalen aan [rechtspersoon 25I] B.V., en daarna [rechtspersoon 25I] B.V. en [rechtspersoon 26] B.V. de bedoelde activa te laten verkopen aan[rechtspersoon 20I] B.V. waarbij door [rechtspersoon 25I] een voordeel is behaald van ongeveer € 70.300 excl. BTW en voor [rechtspersoon 26] B.V. een voordeel is behaald van ongeveer € 116.882,00 excl. BTW.
Hetgeen onder 1 primair en 3 primair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en op hetgeen het hof hierna overweegt.
Feit 1 ([rechtspersoon 1] B.V.)
deelvrijspraken
Het hof is van oordeel dat uit de stukken in het dossier niet of onvoldoende blijkt dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1] B.V. ([rechtspersoon 1]), kort gezegd:
- -
een geldbedrag aan [rechtspersoon 5] B.V. heeft betaald,
- -
een geldbedrag aan [crediteur 6] heeft betaald,
- -
een geldbedrag aan [crediteur 7] B.V. heeft betaald,
- -
een geldbedrag aan [crediteur 8] B.V. heeft betaald,
- -
een (deel van een) vordering van [rechtspersoon 1] op [rechtspersoon 8] B.V. heeft kwijtgescholden, en
- -
een (deel van een) vordering van [rechtspersoon 1] op [rechtspersoon 9] B.V. heeft kwijtgescholden.
Ten aanzien van de betalingen aan [rechtspersoon 5] B.V. en [crediteur 8] B.V. overweegt het hof dat niet is gebleken dat de werkzaamheden die namens de vennootschappen zijn verricht niet (mede) in het belang van [rechtspersoon 1] zijn uitgevoerd en niet is gebleken dat namens die vennootschappen geen werkzaamheden zijn verricht, gelet in het bijzonder op de verklaringen van de getuigen [getuige 2] en [getuige 3] op de terechtzittingen in hoger beroep van 8 respectievelijk 29 oktober 2014, en dat ook anderszins niet is gebleken dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1] een geldbedrag aan [rechtspersoon 5] B.V. en [crediteur 8] B.V. heeft betaald.
Ten aanzien van de betaling aan [crediteur 6] en de kwijtscheldingen van (delen van) vorderingen van [rechtspersoon 1] op [rechtspersoon 8] B.V. en [rechtspersoon 9] B.V. overweegt het hof dat onvoldoende is gebleken dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), een geldbedrag aan [crediteur 6] heeft betaald respectievelijk (delen van) de respectievelijke vorderingen heeft kwijtgescholden.
Ten aanzien van de betaling aan [crediteur 7] B.V. overweegt het hof dat niet is gebleken dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met (een) ander(en), ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1] een geldbedrag aan [crediteur 7] B.V. heeft betaald.
De verweren van de verdediging, voor zover deze betrekking hebben op het primair ten laste gelegde en op de gedragingen waarvan het hof de verdachte niet zal vrijspreken, zal het hof hieronder bespreken.
Met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers van [rechtspersoon 1].
lening [rechtspersoon 1], betaling en aflossing [rechtspersoon 3] B.V. en betaling bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren
Ten aanzien van de in de bewezenverklaring genoemde eerste drie gedachtestreepjes overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier, zoals opgenomen in de aanvulling op dit arrest, blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met [rechtspersoon 1] geldbedragen van € 210.000,00 en € 400.000,00 aan [rechtspersoon 3] B.V. ([rechtspersoon 3]) en geldbedragen van in totaal € 555.651,00 aan bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren heeft betaald.
Uit die stukken blijkt voorts dat die betalingen hebben plaatsgevonden in het kader van de in de bewezenverklaring genoemde geldlening, verpanding van debiteuren/ vorderingen van [rechtspersoon 1] en terugbetaling van die geldlening. Dit blijkt met name uit een notitie van een bezoek van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van [rechtspersoon 4] aan de verdachte, [betrokkene 3] en [betrokkene 4] op 22 december 2004 en een memo van de verdachte aan [rechtspersoon 3], waarnaar de voormelde notitie verwijst ([rechtspersoon 1] bijlage 67, p. 368-372).
Verder blijkt uit die stukken dat die betalingen, geldlening, verpanding van debiteuren/ vorderingen van [rechtspersoon 1] en terugbetaling van die geldlening (de facto) tot gevolg hadden dat vorderingen van [rechtspersoon 3], enig aandeelhouder van [rechtspersoon 1] tot 10 januari 2005, op [rechtspersoon 1] gedeeltelijk werden voldaan en dat de betaling mede mogelijk werd gemaakt door middel van een - met pandrechten gesecureerde - geldlening van [rechtspersoon 3], welke geldlening, inclusief rente en boete, is terugbetaald door [rechtspersoon 1], en dat bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren van [rechtspersoon 1], waarvoor [rechtspersoon 3] garant stond, geheel werden voldaan.
Uit de voormelde notitie en memo blijkt dat de verdachte de betalingen aan [rechtspersoon 3] en aan bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren heeft gedaan, terwijl hij ervan uitging dat [rechtspersoon 1] failliet zou gaan en dat de pandrechten op debiteuren/ vorderingen van [rechtspersoon 1] zouden worden uitgewonnen ([rechtspersoon 1] bijlage 67, p. 369 en 370). Uit die memo blijkt voorts dat de verdachte wist dat [rechtspersoon 1] ook andere schuldeisers dan [rechtspersoon 3] en bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren had, waaronder het UWV ([rechtspersoon 1] bijlage 67, p. 369 en 370).
Daarmee heeft de verdachte, naar het oordeel van het hof, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1], op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen, schuldeisers van [rechtspersoon 1] bevoordeeld.
Door de verdachte is aangevoerd dat hij pas na het gesprek van 22 december 2004 over de juiste financiële cijfers van [rechtspersoon 1] beschikte waardoor een veel positiever beeld ontstond op grond waarvan hij besloot dat hij [rechtspersoon 1] wel wilde kopen. De notitie van 22 december 2004 waarin is opgenomen dat [rechtspersoon 1] ‘nimmer winstgevend is te krijgen’ en dat ‘getracht zou worden de continuïteit tot april te behouden’ was dan ook vrij snel achterhaald en gaf niet meer de juiste stand van zaken weer.
Het hof verwerpt dit verweer. Niet alleen maakte het kopen van [rechtspersoon 1] door de personal holding van de verdachte blijkens de tekst van het verslag van de bespreking op 22 december 2004 al een integraal onderdeel uit van het plan - ook op basis van destijds beschikbare zeer slechte cijfers - maar ook vlak na die tijd blijkt uit de gespreksnotitie van een gesprek tussen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] van [rechtspersoon 4] en de verdachte van 11 februari 2005, dat de verdachte - ruim anderhalve maand na het bezoek op 22 december 2004 - er nog altijd van uitging dat [rechtspersoon 1] failliet zou gaan, nu daarin wordt vermeld dat [rechtspersoon 1] naar verwachting eind april ‘niet zal halen’ ([rechtspersoon 1] bijlage 74, p. 394) en dat [rechtspersoon 4] per 1 maart 2005 de dekking zou beëindigen, hetgeen later inderdaad plaatsvond.
Het betoog van de raadsman, dat eerst in mei 2005 (nadat de in de tenlastelegging genoemde gedragingen waren verricht) sprake was van een zeker vooruitzicht op het faillissement van [rechtspersoon 1], en de inhoud van het rapport van [onderzoeksbureau] van 8 november 2011, dat in dit kader aan de rechtbank is overgelegd, kunnen op grond van bovengenoemde overwegingen niet tot een ander oordeel leiden.
In dit kader is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de voormelde notitie en memo niet een juiste weergave vormen van de werkelijke stand van zaken binnen [rechtspersoon 1] en van de wetenschap en de bedoelingen van de verdachte op het moment dat hij de bewezenverklaarde gedragingen verrichtte. De in die notitie beschreven handelingen sluiten, met uitzondering van het uitwinnen van de pandrechten, niet alleen aan bij de gedragingen die de verdachte heeft verricht, maar ook bij de in de memo van de verdachte beschreven handelingen.
Het betoog van de raadsman, dat van verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1] geen sprake kan zijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. Voor zover de raadsman hiermee heeft betoogd dat voor een veroordeling ter zake van bedrieglijke bankbreuk zoals bedoeld in artikel 341 Sr is vereist dat niet alleen komt vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, maar ook dat de rechten van de schuldeisers als gevolg van zijn handelen daadwerkelijk zijn verkort, geldt dat dit vereiste geen steun vindt in het recht (HR 9 februari 2010, NJ 2010/104). De in artikel 341 Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten der schuldeisers’ brengen tot uitdrukking dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers. Voor het bewijs van dat opzet is vereist dat de handeling van de verdachte de aanmerkelijke kans op verkorting van de rechten van de schuldeisers heeft doen ontstaan. Voor zover de raadsman met het verweer heeft betoogd dat de gedragingen van de verdachte niet tot de verkorting van de rechten van de schuldeisers hebben kunnen leiden, geldt het volgende.
De verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1] bestaat, naar het oordeel van het hof, daaruit dat de faillissementsschuldeisers zich niet langer kunnen verhalen op - in ieder geval - (een deel van) de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen van in totaal € 555.651,00 die [rechtspersoon 1] heeft betaald aan bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren en (een deel van) het in de bewezenverklaring genoemde geldbedrag (zijnde terugbetaling hoofdsom € 610.000,00, rente en boete) dat [rechtspersoon 1] heeft betaald aan [rechtspersoon 2].
Dat de schuldeisers van [rechtspersoon 1] zich niet hadden kunnen verhalen op de geldbedragen die [rechtspersoon 1] heeft betaald aan bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren is niet aannemelijk geworden. De omstandigheid dat [rechtspersoon 4], al dan niet op grond van haar algemene voorwaarden (productie 1 bij een brief van de raadsman van 31 januari 2014), (onder meer) pandrechten had kunnen verkrijgen in verband met haar vordering op [rechtspersoon 1], welke pandrechten zij in dat geval had kunnen uitoefenen alsof er geen faillissement was, brengt niet automatisch met zich dat de schuldeisers van [rechtspersoon 1] zich niet (nooit) hadden kunnen verhalen op de geldbedragen die [rechtspersoon 1] heeft betaald aan bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteuren. Laatstgenoemde omstandigheid betreft immers een hypothetische situatie die in een te ver verwijderd verband staat van hetgeen in dit kader ter beoordeling voorligt.
De verdediging heeft aangevoerd dat de aflossing van de schuldvordering van [rechtspersoon 3] B.V. van € 400.000,00 door [rechtspersoon 1] tegen kwijtschelding van het resterende bedrag van de schuldvordering niet op zichzelf staat. Het voordeel voor [rechtspersoon 1] bestaat volgens de verdediging namelijk niet alleen uit de kwijtschelding door [rechtspersoon 3] B.V. van haar schuldvordering op [rechtspersoon 1], maar tevens uit de betalingsverplichting van de schulden van [rechtspersoon 3] B.V. aan [rechtspersoon 1].
Het hof verwerpt het verweer. Dat [rechtspersoon 3] B.V. op het moment van gedeeltelijke kwijtschelding van haar vordering tevens schuldeiser van [rechtspersoon 1] zou zijn geweest blijkt niet uit het dossier en acht het hof niet aannemelijk.
Ook de omstandigheid dat de huurprijs vanaf de dag van de faillietverklaring van [rechtspersoon 1] een boedelschuld is, kan niet met zich brengen dat de schuldeisers van [rechtspersoon 1] zich niet hadden kunnen verhalen op (het deel van) het geldbedrag dat [rechtspersoon 1] heeft betaald aan [rechtspersoon 3] B.V. in verband met de huurschuld van voor de datum van het faillissement.
Dat de schuldeisers van [rechtspersoon 1] zich ook niet hadden kunnen verhalen op het geldbedrag dat [rechtspersoon 1] heeft betaald aan [rechtspersoon 2] is daarmee evenmin aannemelijk geworden.
betalingen [rechtspersoon 7] B.V.
Ten aanzien van de in de bewezenverklaring genoemde vierde gedachtestreepje overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier, zoals opgenomen in de aanvulling op dit arrest, blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met [rechtspersoon 1] geldbedragen van € 154.494,99 en € 697,34 heeft betaald aan [rechtspersoon 7] B.V. ([rechtspersoon 7]), een crediteur van [rechtspersoon 6] B.V. ([rechtspersoon 6]).
Uit die stukken blijkt voorts dat de verdachte wist dat die geldbedragen geen vorderingen van [rechtspersoon 7] op [rechtspersoon 1], maar vorderingen van [rechtspersoon 7] op [rechtspersoon 6], een dochtervennootschap van [rechtspersoon 3] en een bij [rechtspersoon 4] verzekerde crediteur, betroffen ([rechtspersoon 1] bijlagen 74, p. 394, en 122, p. 604). Uit de stukken blijkt ook dat de verdachte wist dat de financiële positie van [rechtspersoon 6] op het moment van de betaling aan [rechtspersoon 7] zeer slecht was. Aanwezige banksaldi van [rechtspersoon 1] werden door de betaling dan ook ‘verruild’ voor vorderingen op een vennootschap waarvan de verdachte op 11 februari 2005 meedeelt dat de vennootschap ‘naar verwachting 1 maart 2005 a.s. failliet [zal] worden verklaard’ ([rechtspersoon 1] bijlage 74, p. 394).
Daarmee heeft de verdachte, naar het oordeel van het hof, gelet ook op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de wetenschap van de verdachte van het faillissement van [rechtspersoon 1], ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1] lasten verdicht.
Het betoog van de raadsman, dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat de verdachte, al dan niet als medepleger, die geldbedragen heeft betaald, leidt niet tot een ander oordeel. Niet aannemelijk is geworden dat de verdachte slechts op de hoogte was van de betalingen van die geldbedragen door [betrokkene 3], controller van [rechtspersoon 3], nu uit de voormelde stukken ([rechtspersoon 1] bijlagen 74, p. 394, en 122, p. 604) blijkt dat de verdachte - alvorens die betalingen plaatsvonden - aan [rechtspersoon 4] heeft toegezegd dat de vorderingen van [rechtspersoon 7] op [rechtspersoon 6] worden betaald door [rechtspersoon 1].
Het betoog van de raadsman, dat van verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1] geen sprake kan zijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. Daartoe wordt verwezen naar hetgeen hiervoor, in het bijzonder met betrekking tot de zekerheidspositie van [rechtspersoon 4], is overwogen.
overdracht vordering [rechtspersoon 10] N.V.
Ten aanzien van het in de bewezenverklaring genoemde vijfde gedachtestreepje overweegt het hof als volgt.
Uit de stukken in het dossier, zoals opgenomen in de aanvulling op dit arrest, blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met [rechtspersoon 1] een vordering van [rechtspersoon 1] op [rechtspersoon 10] N.V. ([rechtspersoon 10]) van € 365.000,00 bij cessieakte van 8 april 2005 heeft overgedragen aan [rechtspersoon 11] N.V. ([rechtspersoon 11]) voor een bedrag van € 200.000,00.
Uit die stukken blijkt voorts dat [rechtspersoon 1] ter zake van haar vordering op [rechtspersoon 10] een eerste hypotheekrecht op het vrachtschip ‘[schip]’, een eerste pandrecht op de scheepstoebehoren en een eerste pandrecht op vorderingen, waaronder verzekeringsuitkeringen, had, dat [rechtspersoon 11] daarbovenop een pandrecht derde in rang kreeg op alle overige vorderingen die [rechtspersoon 1] op derden kreeg ter securering van de betaling van [rechtspersoon 10] aan [rechtspersoon 11] en dat de verdachte de aan [rechtspersoon 11] overgedragen vordering op of rond 11 mei 2005 heeft overgedragen aan (een) financier(s) van [rechtspersoon 10] voor een bedrag van € 300.000,00 ([rechtspersoon 1] bijlagen 137, p. 651, 143, p. 662, en 161, p. 765). Op deze wijze is een bedrag van € 100.000,00 (€ 300.000,00 - € 200.000,00) ten goede gekomen aan de verdachte in plaats van aan (de schuldeisers van) [rechtspersoon 1].
Daarmee heeft de verdachte, naar het oordeel van het hof, gelet ook op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de wetenschap van de verdachte van het faillissement van [rechtspersoon 1], ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1] enig goed klaarblijkelijk beneden de waarde vervreemd.
Het betoog van de raadsman, dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat de vordering van [rechtspersoon 1] op [rechtspersoon 10] klaarblijkelijk beneden de waarde is vervreemd, en de inhoud van het rapport van [onderzoeksbureau] van 8 november 2011 dat in dit kader aan de rechtbank is overgelegd, leiden niet tot een ander oordeel. Niet aannemelijk is geworden dat (het incasseren van) de vordering van [rechtspersoon 1] en later [rechtspersoon 11] op [rechtspersoon 10] bijzondere risico’s met zich bracht, hetgeen een lage(re) waarde van de vordering zou kunnen rechtvaardigen. In dit kader heeft het hof acht geslagen op hetgeen getuige [getuige 4] op de terechtzitting van 8 oktober 2014 heeft verklaard met betrekking tot de (verzekerings)waarde van het vrachtschip ‘[schip]’ en de wijze waarop het hypotheekrecht op dat schip kon worden uitgeoefend
Het betoog van de raadsman, dat van verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 1] geen sprake kan zijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. Daartoe wordt verwezen naar hetgeen hiervoor, in het bijzonder met betrekking tot zekerheidspositie van [rechtspersoon 4], is overwogen.
daderschap [rechtspersoon 1] en medeplegen
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de ten laste gelegde en bewezen verklaarde gedragingen tezamen en in vereniging met [rechtspersoon 1] heeft gepleegd.
Ten aanzien van het daderschap van [rechtspersoon 1] is het hof van oordeel dat de gedragingen die [betrokkene 4] als bestuurder van [rechtspersoon 1] heeft verricht, kunnen worden toegerekend aan [rechtspersoon 1]. De omstandigheid dat [betrokkene 5] op enig moment bestuurder van [rechtspersoon 1] is geworden doet daar niet aan af nu [betrokkene 5] niet eerder bestuurder van [rechtspersoon 1] werd dan nadat [betrokkene 4] de in de bewezenverklaring genoemde overeenkomst van geldlening en akte van verpanding heeft ondertekend, wetende dat deze ertoe strekten dat de pandrechten op debiteuren/ vorderingen van [rechtspersoon 1] zouden worden uitgewonnen en ervan uitgaande dat [rechtspersoon 1] failliet zou gaan.
De medeplegers die nauw en bewust hebben samengewerkt zijn de rechtspersoon [rechtspersoon 1] en de verdachte. De situatie dat de strafbare gedragingen eerst zouden worden toegekend aan de verdachte, waardoor deze als dader zou kwalificeren, waarna de verdachte tezamen en in vereniging met die vennootschap als mededader nauw en bewust heeft samengewerkt, als gevolg waarvan de verdachte feitelijk alleen heeft gehandeld en de strafbare feiten dus niet met de gefailleerde rechtspersoon kan hebben geleegd, doet zich hier niet voor. De rechtspersoon en de natuurlijke persoon hebben, ieder in zijn eigen hoedanigheid, de feiten in nauwe en bewuste samenwerking gepleegd.
Feit 3 ([rechtspersoon 17] B.V.)
Met de advocaat-generaal en anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 17] B.V. ([rechtspersoon 17]), voorheen [rechtspersoon 18I] B.V. ([rechtspersoon 18I]) (hierna: [rechtspersoon 17]).
Uit de stukken in het dossier, zoals opgenomen in de aanvulling op dit arrest, blijkt dat de verdachte tezamen en in vereniging met [rechtspersoon 17] en medeverdachte [medeverdachte] van een vordering ten bedrage van € 1.700.000,00 van[rechtspersoon 20I] B.V. ([rechtspersoon 20I]) of één van haar dochtervennootschappen op [rechtspersoon 17] een geldbedrag van € 1.520.000,00 heeft afgelost.
Uit die stukken blijkt voorts dat die aflossing heeft plaatsgevonden in het kader van de in de bewezenverklaring genoemde geldlening, verpanding van voorraden en bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17], verkoop van woord- en beeldmerken en verkoop van activa van [rechtspersoon 17] aan[rechtspersoon 20I]. Dit blijkt, behoudens de verkoop van woord- en beeldmerken, met name uit een concept overeenkomst van opdracht tussen[rechtspersoon 14] B.V. ([rechtspersoon 14]), vertegenwoordigd door de verdachte, en[rechtspersoon 20I], vertegenwoordigd door [medeverdachte], van januari of februari 2006 ([rechtspersoon 18I] bijlage 120, p. 879).
Verder blijkt uit die stukken dat die aflossing, geldlening, verpanding van voorraden en bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17], verkoop van woord- en beeldmerken en verkoop van activa van [rechtspersoon 17] aan[rechtspersoon 20I] (de facto) tot gevolg hadden dat een vordering van[rechtspersoon 20I] of één van haar dochtervennootschappen op [rechtspersoon 18I] gedeeltelijk werd afgelost door middel van een - met pandrechten gesecureerde - geldlening van[rechtspersoon 20I] of één van haar dochtervennootschappen en door middel van de verkoop van de woord- en beeldmerken [rechtspersoon 22], [rechtspersoon 23] en [rechtspersoon 18I], welke geldlening op zijn beurt is afgelost door middel van het uitwinnen van de pandrechten op de voorraden en bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17] ten behoeve van[rechtspersoon 20I]. Dat de merken niet beneden hun werkelijke waarde zouden zijn verkocht of dat benadeling door de veiling ondenkbaar zou zijn omdat de goederen meer opleverden dan de executiewaarde, zoals de raadsman heeft betoogd, doet in dat verband niet ter zake, nu de opbrengst van de verkoop van de activa de aflossing van de lening aan[rechtspersoon 20I] of één van haar vennootschappen mede mogelijk maakte en in zoverre onderdeel uit maakt van het samenstel van rechtshandelingen dat de verdachte strafrechtelijk wordt verweten.
Uit de voormelde concept overeenkomst en uit een brief van de verdachte aan [medeverdachte] van 22 december 2005 blijkt dat de verdachte de aflossing aan[rechtspersoon 20I] of één van haar dochtervennootschappen heeft gedaan op een moment waarop hij ervan uitging dat [rechtspersoon 17] failliet zou gaan en dat de pandrechten op de voorraden en bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17] zouden worden uitgewonnen ([rechtspersoon 18I] bijlagen 120, p. 879 en 107, p. 730-731). Uit die brief blijkt voorts dat de verdachte wist dat [rechtspersoon 17] - tenminste - één andere schuldeiser dan[rechtspersoon 20I] had, te weten de Belastingdienst ([rechtspersoon 18I] bijlage 107, p. 730).
Daarmee heeft de verdachte, naar het oordeel van het hof, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 17], op een tijdstip waarop hij wist dat het faillissement niet kon worden voorkomen schuldeisers van [rechtspersoon 17] bevoordeeld.
Het betoog van de raadsman, dat op het moment van de ten laste gelegde gedragingen (nog) geen sprake was van een zeker vooruitzicht op het faillissement van [rechtspersoon 17], kan niet tot een ander oordeel leiden nu is gebleken dat ‘het gecontroleerd failliet laten gaan van de Vennootschap onder zorgvuldige uitwinning van de pandrechten die ten behoeve van [rechtspersoon 19] zijn gevestigd als voorwaarde voor het doorlenen van de gelden aan de Vennootschap’ ([rechtspersoon 18I] bijlage 120, p. 879), onderdeel uitmaakte van het plan en de verdachte de voormelde aflossing heeft gedaan op een moment waarop hij ervan uitging dat [rechtspersoon 17] failliet zou gaan en dat de pandrechten op de voorraden en bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17] zouden worden uitgewonnen.
In dit kader is van belang dat niet aannemelijk is geworden dat de voormelde concept overeenkomst ([rechtspersoon 18I] bijlage 120) en brief van de verdachte ([rechtspersoon 18I] bijlage 107) niet een juiste weergave vormen van de wetenschap en de bedoelingen van de verdachte op het moment dat hij de bewezenverklaarde gedragingen verrichtte. Met de rechtbank stelt het hof vast dat de verdachte de hem toegezonden concept overeenkomst uitgebreid heeft voorzien van commentaar en wijzigingen en dat het dus niet anders kan zijn dat hij het concept zorgvuldig heeft gelezen. Als het waar is wat de verdachte stelt, dan zou de passage in het concept over het voorgenomen faillissement tevens door hem zijn aangepast en niet van een (naar het hof begrijpt) goedkeurende vink zijn voorzien. De in die concept overeenkomst beschreven werkzaamheden sluiten daarnaast niet alleen aan bij de gedragingen die de verdachte heeft verricht, maar ook bij de in de brief van de verdachte van 22 december 2005 beschreven werkzaamheden. De concept overeenkomst vindt voorts steun in een notitie naar aanleiding van een nog na de datum van de concept overeenkomst gevoerd gesprek tussen de verdachte, [medeverdachte], [betrokkene 6], [betrokkene 7], [betrokkene 8] en [betrokkene 9] op 22 februari 2006, waaruit blijkt dat de verdachte op die datum - ongeveer een maand na het opstellen van de concept overeenkomst - er nog altijd van uitging dat [rechtspersoon 17] failliet zou gaan ([rechtspersoon 18I] bijlage 109A, p. 741).
Het betoog van de raadsman, dat van verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 17] geen sprake kan zijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. Voor zover de raadsman hiermee heeft betoogd dat voor een veroordeling ter zake bedrieglijke bankbreuk zoals bedoeld in artikel 341 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat niet alleen komt vast te staan dat de verdachte heeft gehandeld ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers, maar ook dat de rechten van de schuldeisers als gevolg van zijn handelen daadwerkelijk zijn verkort, geldt dat dit vereiste geen steun vindt in het recht (HR 9 februari 2010, NJ 2010/104). Voor zover de raadsman hiermee heeft betoogd dat de gedragingen van de verdachte niet tot de verkorting van de rechten van de schuldeisers hebben kunnen leiden, geldt het volgende.
De verkorting van de rechten van de schuldeisers van [rechtspersoon 17] bestaat, naar het oordeel van het hof, daaruit dat die schuldeisers zich niet langer kunnen verhalen op - in ieder geval - (een deel van) de voorraden van [rechtspersoon 17]. Voor wat betreft de bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17] is het hof, met de raadsman, van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat de schuldeisers zich (ook) daarop hadden kunnen verhalen nu [bank II] ([bank II]) per 8 september 2005 een eerste pandrecht op de bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17] had ter zake van (onder meer) een (rekening-courant)krediet, welk pandrecht [bank II] had kunnen uitoefenen alsof er geen faillissement was (pandovereenkomst tussen [bank II] en onder meer [rechtspersoon 18I] van 6 september 2005, Vorderingen [bank II] bijlage 7; brief van [bank II] aan onder meer [rechtspersoon 18I] van 6 september 2005, Vorderingen [bank II] bijlage 5-18).
Dat de schuldeisers van [rechtspersoon 17] zich ook niet op (een deel van) de voorraden van [rechtspersoon 17] hadden kunnen verhalen, is niet aannemelijk geworden. In dit kader geldt het volgende.
Anders dan de raadsman stelt, blijkt uit de stukken in het dossier niet dat [bank II] ook (een) pandrecht(en) op de voorraden van [rechtspersoon 17] had doordat zij is gesubrogeerd in de pandrechten van [bank III] ([bank III]). Uit het dossier blijkt dat [bank II] een nieuw krediet aan (onder meer) [rechtspersoon 17] heeft verstrekt, welk krediet (onder meer) was bestemd en ook is aangewend ten behoeve van de aflossing van (een) lening(en) van [bank III] (brief van [bank II] aan onder meer[rechtspersoon 20I] van 6 september 2005, Vorderingen [bank II] bijlage 5-18). [bank II] is derhalve een nieuwe kredietrelatie met onder meer [rechtspersoon 17] aangegaan, waarbij zij tevens eigen zekerheidsrechten heeft bedongen. Daaruit volgt dat geen sprake is geweest van inlossing van schulden door [bank II] en daarmee dat de eerder door [bank III] verkregen pandrechten niet van rechtswege door subrogatie op [bank II] zijn overgegaan. Dat in een brief van [bank II] aan [bank III] van 19 september 2005 wordt gesproken over ‘het overnemen van de financiering’ (Vorderingen [bank II] bijlage 5-9), doet aan het vorenstaande niets af. Dat [bank III] in deze brief wordt verzocht afstand te doen van eerder verkregen zekerheidsrechten dient tenslotte te worden bezien in het kader van de beëindiging van de kredietrelatie doordat haar totale vordering door [rechtspersoon 17] - na verkregen krediet hiertoe van [bank II] - was afgelost.
Dat [bank II] geen pandrecht(en) op de voorraden van [rechtspersoon 17] had, vindt overigens steun in een verslag van een gesprek tussen de verdachte, [medeverdachte], [betrokkene 6], [betrokkene 9], [betrokkene 8] en [betrokkene 7] op 22 februari 2006 ([rechtspersoon 18I] bijlage 120C, p. 887). Blijkens dit gespreksverslag zijn op die datum door de verdachte met vertegenwoordigers van [bank II] mogelijkheden tot aanvulling van de zekerheden van [bank II] besproken, waaronder de verpanding van de voorraad van [rechtspersoon 17] en/of[rechtspersoon 20I]. Uit het dossier blijkt dat uiteindelijk is gekozen voor een borgtocht van [medeverdachte] voor een bedrag van
€ 300.000,00 en dat hiermee kennelijk is volstaan (brief van [bank II] aan onder meer[rechtspersoon 20I] van 6 juni 2006, Vorderingen [bank II] bijlage 5-19). Van het tegendeel hiervan (de verpanding van de voorraad) is in ieder geval niet gebleken.
De omstandigheid dat [rechtspersoon 4] ([rechtspersoon 4]) een tweede pandrecht op (onder meer) de voorraden van [rechtspersoon 17] had, voor zover dit al uit de stukken in het dossier blijkt, en de omstandigheid dat [rechtspersoon 17] en [rechtspersoon 18II] de huurovereenkomst hebben beëindigd, kunnen niet met zich brengen dat de schuldeisers van [rechtspersoon 17] zich niet (nooit) hadden kunnen verhalen op (een deel van) de voorraden van [rechtspersoon 17], reeds niet nu dat pandrecht niet eerder dan 15 februari 2006 is gevestigd en die huurovereenkomst per 30 juli 2006 is beëindigd, terwijl de voormelde aflossing op 30 januari en 1, 2 en 3 februari 2006 heeft plaatsgevonden (parallelle schuldovereenkomst tussen [rechtspersoon 4] en [rechtspersoon 17] van 15 februari 2006, [rechtspersoon 18I] bijlage 184, p. 1267; beëindigingsovereenkomst tussen [rechtspersoon 18II] en [rechtspersoon 17] van 30 juli 2006, ordner met opschrift ‘[verdachte]/OM’, bijlage 42).
Ook de omstandigheid dat [rechtspersoon 21] B.V. en [rechtspersoon 36] B.V. mogelijk een eigendomsvoorbehoud op de door hen aan [rechtspersoon 18I] geleverde producten hadden - het dossier bevat wat dat betreft onvoldoende stukken om deze vaststelling met zekerheid te kunnen doen - brengt niet met zich dat de schuldeisers van [rechtspersoon 17] zich niet hadden kunnen verhalen op (een deel van) de voorraden van [rechtspersoon 17]. Uit de tekst van de algemene voorwaarden blijkt in dit kader dat het eigendomsvoorbehoud rust op geleverde halffabricaten (algemene verkoopvoorwaarden van [stichting], ordner met opschrift ‘[verdachte]/OM’, bijlage 34; proces-verbaal van verhoor van [betrokkene 6] van 15 juni 2010, Rechter-commissaris verhoren bijlage 16). Niet gesteld noch anderszins aannemelijk is geworden dat onder die producten, behalve halffabricaten, ook grondstoffen begrepen moeten worden. Blijkens een saldibalans voor de periode december 2005 bedroeg de voorraad grondstoffen van [rechtspersoon 18I] op dat moment € 707.156,06 (saldibalans van [rechtspersoon 18I] voor de periode december 2005, [rechtspersoon 18I] bijlage 180A, p. 1181).
daderschap [rechtspersoon 17] en medeplegen
Anders dan de raadsman is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de ten laste gelegde en bewezen verklaarde gedragingen tezamen en in vereniging met [medeverdachte] en met [rechtspersoon 17] heeft gepleegd.
Ten aanzien van het daderschap van [rechtspersoon 17] is het hof, anders dan de raadsman, van oordeel dat de gedragingen die [medeverdachte] als bestuurder van [rechtspersoon 18I] heeft verricht, kunnen worden toegerekend aan [rechtspersoon 17]. De omstandigheid dat [betrokkene 6] per 8 februari 2006 bestuurder is geworden van [rechtspersoon 18I] doet daar niet aan af nu [betrokkene 6] niet eerder bestuurder van [rechtspersoon 17] werd dan nadat de medeverdachte [medeverdachte] de in de bewezenverklaring genoemde overeenkomst van geldlening en aktes van verpanding had ondertekend, wetende dat deze ertoe strekten dat de pandrechten op de voorraden en bedrijfsuitrusting van [rechtspersoon 17] zouden worden uitgewonnen en ervan uitgaande dat [rechtspersoon 17] failliet zou gaan.
Ten aanzien van het medeplegen van de verdachte is het hof voorts, anders dan de raadsman, van oordeel dat de omstandigheid dat de verdachte in meerdere hoedanigheden, waaronder die van adviseur, heeft opgetreden, niet in de weg staat aan het oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de ten laste gelegde en bewezen verklaarde gedragingen tezamen en in vereniging met [rechtspersoon 17] heeft gepleegd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 primair en 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
het onder 1 en 3 primair bewezen verklaarde levert op, telkens:
medeplegen van bedrieglijke bankbreuk.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1 primair en 3 primair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 5 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor onder 1 primair, 2 primair, 3 primair, 4 subsidiair en 5 primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechtbank is opgelegd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het benadelen van schuldeisers in de faillissementen van [rechtspersoon 1] B.V. ([rechtspersoon 1]) en [rechtspersoon 17] B.V., voorheen [rechtspersoon 18I] B.V. ([rechtspersoon 17]). Die benadeling bestond telkens onder meer daaruit dat vorderingen van de moedervennootschappen of van een (andere) dochtervennootschap op [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 17] voor een groot deel werden voldaan ten koste van de faillissementsschuldeisers van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 17]. Daartoe heeft de verdachte met zijn mededader(s) een - met pandrechten gesecureerde - geldlening aan [rechtspersoon 1] respectievelijk [rechtspersoon 17] tot stand gebracht, welke geldlening zou worden afgelost door middel van de uitwinning van die pandrechten.
In beide gevallen van bedrieglijke bankbreuk heeft de verdachte volgens een door hem bedacht gedetailleerd plan, waarvan het faillissement van [rechtspersoon 1] en [rechtspersoon 17] een onderdeel was, bewerkstelligd dat de hiervoor bedoelde aanzienlijke vorderingen (grotendeels) werden voldaan ten koste van de faillissementsschuldeisers.
De strafbaarstelling van de zogenaamde bedrieglijke bankbreuk in artikel 341 Sr strekt onder meer tot het beschermen van het vertrouwen in de kredietverlening. Met zijn handelen heeft de verdachte dit vertrouwen geschaad. Bij de strafoplegging heeft het hof voorts acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS en daarnaast in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Enerzijds heeft het hof acht geslagen op de belangrijke rol van de verdachte als bedenker en (mede-) uitvoerder van de hiervoor beschreven (benadelende) financieringsconstructie en op de omstandigheid dat het handelen van de verdachte niet alleen strekte tot bevoordeling van zijn opdrachtgevers, maar ook tot bevoordeling van zichzelf.
Anderzijds heeft het hof acht geslagen op de omstandigheid dat de verdachte als gevolg van de strafvervolging zijn werkzaamheden niet, of hooguit op veel beperktere schaal, zal kunnen uitoefenen en op het feit dat hij niet eerder is door de strafrechter is veroordeeld.
Ten slotte heeft het hof bij de strafoplegging rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
De (overige) door de raadsman aangevoerde omstandigheden, waaronder de beweerde nalatigheden van curatoren en de vervolgingsbeslissingen van het openbaar ministerie ten aanzien van medeverdachten, nopen, naar het oordeel van het hof, niet tot het opleggen van een andere of lagere straf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van 15 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden, zou het hof een gevangenisstraf van 17 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk hebben opgelegd.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 5 primair en subsidiair ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd, zodat het hof geen beslissing zal nemen ten aanzien van de vordering tot schadevergoeding.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair en subsidiair, 4 primair en subsidiair en 5 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 3 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 3 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 1] in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. P. Greve, mr. A.M.P. Geelhoed en mr. M.J.L. Mastboom, in tegenwoordigheid van mr. C. Beuze, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 17 december 2014.