Hof Den Haag, 01-05-2015, nr. BK-14/01467, nr. BK-14/01468, nr. BK-14/01469
ECLI:NL:GHDHA:2015:1216, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
01-05-2015
- Zaaknummer
BK-14/01467
BK-14/01468
BK-14/01469
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2015:1216, Uitspraak, Hof Den Haag, 01‑05‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:482, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
Uitspraak 01‑05‑2015
Inhoudsindicatie
Partijen houdt in hoger beroep, in zoverre net als voor de rechtbank, in het bijzonder het antwoord op de vragen verdeeld of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten en of de Inspecteur een dwangsom is verschuldigd.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-14/01467 t/m BK-14/01469
Uitspraak van 1 mei 2015
in het geding tussen:
[X 1] , statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst / kantoor Rotterdam (dan wel kantoor Dordrecht), de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 21 augustus 2014, nrs. SGR 14/2729, SGR 14/2731 en SGR 14/2732.
Bezwaren, beroepen, hoger beroep en feiten
1.1.
De Inspecteur heeft aan de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 juni 2013, nrs. BK-12/00460 en BK-12/00461, uitvoering gegeven door middel van teruggaven van € 3.677 en € 1.451 aan omzetbelasting, die aan belanghebbende zijn verleend bij twee beschikkingen van 4 oktober 2013.
1.2.
Belanghebbende heeft bij twee brieven van 17 oktober 2013 tegen de teruggaafbeschikkingen, in het bijzonder tegen de "heffingsrentebesluiten ad € nihil", bezwaar gemaakt, inhoudende dat bedragen aan heffingsrente moeten worden berekend, dat over die bedragen wettelijke rente moet worden vergoed en dat vergoedingen voor de in bezwaar gemaakte proceskosten moeten worden toegekend.
1.3.
De Inspecteur heeft bij twee beschikkingen van 25 oktober 2013 bedragen aan heffingsrente van € 251 en € 99 berekend.
1.4.
Belanghebbende heeft bij brief van 28 oktober 2013 tegen de beschikkingen heffingsrente bezwaar gemaakt, inhoudende dat de Inspecteur een proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase moet toekennen.
1.5.
Belanghebbende heeft op 27 maart 2014 bij de rechtbank beroep ingesteld, inhoudende dat de Inspecteur niet heeft beslist op de verzoeken van 17 oktober 2013 en het verzoek van 28 oktober 2013. Een griffierecht van € 328 is geheven.
1.6.
De Inspecteur heeft bij brief van 26 mei 2014 met uitspraken op bezwaar beslist op de verzoeken. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende mede aangemerkt aan als te zijn gericht tegen die uitspraken.
1.7.
De rechtbank heeft de beroepen, voor zover die zijn gericht tegen het niet-tijdig beslissen, niet-ontvankelijk en de beroepen voor het overige ongegrond verklaard.
1.8.
Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 493 is geheven.
1.9
De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.10.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 3 april 2015 in Den Haag. De Inspecteur is verschenen. Van de zijde van belanghebbende is, met bericht van verhindering en zonder verzoek om uitstel van de zitting, niemand verschenen.
De rechtbank
2. De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
1. Belanghebbende] heeft op 27 maart 2014 beroep ingesteld omdat [de Inspecteur] niet heeft beslist op haar verzoeken van 17 oktober 2013 en 28 oktober 2013.
2. Voor een ontvankelijk beroep wegens niet tijdig beslissen is op grond van artikel 6:12, tweede lid, letter a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een ingebrekestelling nodig. [Belanghebbende] stelt op 22 januari 2014 aan [de Inspecteur] per gewone post een formulier dwangsom (het formulier) te hebben gezonden en [de Inspecteur] aldus in gebreke te hebben gesteld. [De Inspecteur] heeft verklaard het formulier niet te hebben ontvangen en pas bij ontvangst van het beroepschrift daarvan kennis te hebben genomen. De rechtbank ziet geen aanleiding aan deze verklaring van [de Inspecteur] te twijfelen. De enkele stelling van [belanghebbende] dat dit ongeloofwaardig is, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Het risico voor het niet aankomen van per gewone post verzonden stukken ligt bij de verzender. [Belanghebbende] heeft niet aannemelijk gemaakt dat het formulier daadwerkelijk is verzonden en door [de Inspecteur] is ontvangen. Nu derhalve [de Inspecteur] niet in gebreke is gesteld, zijn de beroepen in zoverre niet-ontvankelijk verklaard.
3. [ De Inspecteur] heeft met dagtekening 26 mei 2014 alsnog middels uitspraken op bezwaar beslist op de verzoeken van 17 oktober 2013. De rechtbank merkt daarom op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb, de beroepen mede aan als te zijn gericht tegen die beslissingen.
4. Bij uitspraak van 28 juni 2013 heeft het gerechtshof Den Haag geoordeeld dat [belanghebbende] over het derde en vierde kwartaal 2010 recht heeft op teruggaven omzetbelasting ten bedrage van respectievelijk € 3.677 en € 1.451. Het gerechtshof heeft in deze uitspraken [de Inspecteur] niet opgedragen over de terug te geven bedragen rente te vergoeden. [De Inspecteur] heeft aan die uitspraak van het gerechtshof uitvoering gegeven bij teruggaafbeschikkingen van 4 oktober 2013 (de teruggaafbeschikkingen).
5. [ Belanghebbende] heeft bij brieven van 17 oktober 2013 bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikkingen omdat daarover geen heffingsrente is berekend (de bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen). Over de alsnog te berekenen heffingsrente dient [de Inspecteur] volgens [belanghebbende] wettelijke rente te vergoeden. Zij verzoekt verder om toekenning van een kostenvergoeding op de voet van artikel 7:15 van de Awb.
6. [ De Inspecteur] heeft in reactie hierop bij beschikkingen van 25 oktober 2013 heffingsrente berekend ten bedrage van respectievelijk € 251 en € 99 (de rentebeschikkingen).
7. [ Belanghebbende] heeft bij brieven met dagtekening 28 oktober 2013 bezwaar gemaakt tegen de rentebeschikkingen omdat [de Inspecteur] geen kostenvergoeding voor de bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen heeft toegekend (de bezwaren van 28 oktober 2013).
8. De rechtbank stelt voorop dat de teruggaafbeschikkingen handelingen van [de Inspecteur] zijn ter uitvoering van de uitspraak van het gerechtshof. Tegen dergelijke handelingen staat geen bezwaar of beroep open op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (vergelijk Gerechtshof Den Haag, 14 mei 2014, nr. BK-13/00659, ECLI:NL:GHDHA:2014:1715). Gezien het bepaalde in artikel 8:1 van de Awb staat tegen deze handelingen evenmin bezwaar open op grond van die wet. Dat betekent dat [de Inspecteur] de bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen terecht bij de uitspraken op bezwaar van 26 mei 2014 niet-ontvankelijk heeft verklaard.
9. Nu de bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen niet-ontvankelijk zijn, kunnen de, naar aanleiding daarvan afgegeven, rentebeschikkingen niet anders worden beschouwd dan als ambtshalve genomen besluiten waartegen evenmin bezwaar en beroep openstaat. Dat betekent dat de bezwaren van 28 oktober 2013 gericht tegen de rentebeschikkingen eveneens niet-ontvankelijk zijn. De bezwaren van 28 oktober 2013 zijn materieel een herhaling van hetgeen in de bezwaren tegen de teruggaafbeschikkingen is aangevoerd. Omdat er op dat moment nog geen uitspraak op die laatste bezwaren was gedaan, merkt de rechtbank de uitspraken op bezwaar van [de Inspecteur] van 26 mei 2014, mede gezien de inhoud daarvan, ook aan als betrekking hebbend op de bezwaren van 28 oktober 2013.
10. [ De Inspecteur] heeft bij afzonderlijke brief van 3 juni 2014 uiteengezet waarom hij geen wettelijke rente heeft vergoed over de bedragen van de rentebeschikkingen. Dit is geen besluit waartegen bezwaar of beroep openstaat, zodat de rechtbank geen aanleiding ziet het beroep mede aan te merken als gericht tegen deze brief.
11. De rechtbank heeft op grond van het voorstaande geconcludeerd dat [de Inspecteur] de bezwaren van [belanghebbende] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en daarom de beroepen in zoverre ongegrond verklaard.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)"
Geschil en standpunten
3.1.
Partijen houdt in hoger beroep, in zoverre net als voor de rechtbank, in het bijzonder het antwoord op de vragen verdeeld of belanghebbende in aanmerking komt voor een vergoeding van in bezwaar gemaakte proceskosten en of de Inspecteur een dwangsom is verschuldigd, welke vragen belanghebbende bevestigend en de Inspecteur ontkennend beantwoordt.
3.2.
Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
Beoordeling
4.1.
De rechtbank heeft naar 's Hofs oordeel met betrekking tot alle punten terecht en op goede gronden en overigens zonder schending van een rechtsregel beslist zoals zij heeft beslist. Belanghebbende heeft niets aangevoerd, gelet ook op de uiteenzetting in het verweerschrift in hoger beroep, dat een andere conclusie rechtvaardigt. Integendeel, de stukken van het geding laten in redelijkheid geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende ten volle heeft gekregen waar zij recht op heeft.
4.2.
Dat brengt mee dat het hoger beroep ongegrond is.
Proceskosten
Het Hof ziet geen aanleiding een partij in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, E.M. Vrouwenvelder en G.D. van Norden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. F.A. Mijnans. De beslissing is op 1 mei 2015 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.