HR, 01-09-2015, nr. 14/03732
ECLI:NL:HR:2015:2455
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
01-09-2015
- Zaaknummer
14/03732
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:2455, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 01‑09‑2015; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:1394, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:1394, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:2455, Gevolgd
- Wetingang
art. 408 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2015-0345
NbSr 2015/217
Uitspraak 01‑09‑2015
Inhoudsindicatie
N-o verklaring in h.b. art. 408.1.c Sv. ’s Hofs oordeel dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de t.z. verdachte tevoren bekend was a.b.i. art. 408.1.c Sv is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Partij(en)
1 september 2015
Strafkamer
nr. S 14/03732
SLU
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 7 mei 2014, nummer 21/005876-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend hof teneinde opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, althans zijn beslissing dienaangaande onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2.
Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang.
(i) bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, gedateerd 4 maart 2013 en gericht aan CVOM te Utrecht, inhoudende:
"Tot mij wendde zich [verdachte] met het verzoek hem bij te staan in de strafzaak u bekend onder opgemeld parketnummer. De zitting zal plaatsvinden op 2 mei a.s. om 10.00 uur voor de kantonrechter van de Rechtbank Utrecht.
Hierbij stel ik mij als zijn raadsvrouwe (…)"
(ii) De aantekening mondeling vonnis van de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, van 2 mei 2013 vermeldt dat de uitspraak bij verstek is gedaan.
2.3.
Het Hof heeft omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"Uit de stelbrief van mr. P. van der Geest (d.d. 4 maart 2013), waarin het parketnummer en de zittingsdatum worden genoemd, maakt het hof op dat verdachte op de hoogte was van de zittingsdatum van 2 mei 2013. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet- ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep."
2.4.
Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof niet begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de raadsman zich heeft gesteld op de wijze als is vervat in de hiervoor onder 2.2 sub (i) genoemde brief, brengt nog niet mee dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv (vgl. HR 22 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3628).
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 september 2015.
Conclusie 26‑05‑2015
Inhoudsindicatie
N-o verklaring in h.b. art. 408.1.c Sv. ’s Hofs oordeel dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de t.z. verdachte tevoren bekend was a.b.i. art. 408.1.c Sv is zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
Nr. 14/03732 Zitting: 26 mei 2015 | Mr. Vellinga Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Verdachte is door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen een vonnis van de Kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, d.d. 2 mei 2013 waarbij verdachte bij verstek wegens overtreding van art. 107 lid 1 Wegenverkeerswet is veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken.
2. Namens verdachte heeft mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel luidt dat het oordeel van het Hof blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting, dan wel onbegrijpelijk of ontoereikend is gemotiveerd, omdat het Hof uit de stelbrief van verdachtes raadsman heeft afgeleid dat verdachte op de hoogte was van de terechtzitting in eerste aanleg.
4. Het arrest van het Hof houdt in:
“Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Uit de stelbrief van mr P. van der Geest (d.d. 4 maart 2013), waarin het parketnummer en de zittingsdatum worden genoemd, maakt het hof op dat verdachte op de hoogte was van de zittingsdatum van 2 mei 2013. Verdachte kon volgens de wet gedurende veertien dagen na de uitspraak van het vonnis daartegen hoger beroep instellen. Het hoger beroep is pas na het verstrijken van die termijn ingesteld. Daarom zal verdachte niet ontvankelijk worden verklaard in het hoger beroep.”
5. Een aan een Rechtbank gerichte stelbrief enkel inhoudende dat de raadsman zich voor een met name genoemde verdachte stelt in een strafzaak onder verwijzing naar het parketnummer van de zaak en met vermelding van datum en tijd van behandeling acht de Hoge Raad niet voldoende om aan te nemen dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv (HR 22 juni 2010, ECLI:NL:HR:2010:BM3628). Dat geldt ook voor een vergelijkbare stelbrief waarbij de raadsman voorts meldt dat zijn cliënt wel een bericht van aankomst van de dagvaarding heeft gekregen maar niet in staat was om deze af te halen (HR 6 januari 2009, ECLI:NL:HR:2009:BG4260). In HR 6 januari 2009, ECLI:NL:HR:2004:AN8554 bleek uit een brief waarbij verdachtes raadsman processtukken opvroeg, dat de laatste op de hoogte was van dag en uur van de terechtzitting. Hij schreef voorts dat verdachte uit andere hoofde gedetineerd was. Ook hier oordeelde de Hoge Raad dat het Hof op ontoereikende gronden had geoordeeld dat verdachte op de hoogte was van de dag van de terechtzitting.
6. In het onderhavige geval heeft het Hof louter op grond van de stelbrief waarin het parketnummer en de zittingsdatum worden genoemd, aangenomen dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv. In het licht van de hiervoor aangehaalde rechtspraak is dit oordeel onvoldoende met redenen omkleed.
7. De dagvaarding in eerste aanleg is op 26 februari 2013 op het adres [a-straat 1] te Utrecht uitgereikt aan een ander dan de verdachte, die beloofde de dagvaarding onmiddellijk aan de verdachte te geven. Omdat de stelbrief dateert van 4 maart 2013 zou kunnen worden verondersteld dat de verdachte naar aanleiding van ontvangst van de dagvaarding naar de raadsman is gegaan met het verzoek hem bij te staan en dus op de hoogte moet zijn geweest van de dag van de terechtzitting. Het Hof heeft daaromtrent echter niets vastgesteld. Daarbij teken ik aan dat ook niet valt uit te sluiten dat verdachte telefonisch op de hoogte is gesteld van de ontvangst van de dagvaarding en zich vervolgens zonder kennis te nemen van de inhoud van de dagvaarding tot zijn raadsman heeft gewend met het verzoek de verdediging in zijn zaak ter hand te nemen.
8. Het middel slaagt.
9. Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen waarop het bestreden arrest zou dienen te worden vernietigd.
10. Deze conclusie strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof dan wel verwijzing van de zaak naar een aangrenzend Hof teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG