Vgl. HR 6 januari 2004, LJN AN8554; HR 6 januari 2009, LJN BG4260.
HR, 22-06-2010, nr. 07/10489
ECLI:NL:PHR:2010:BM3628
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
22-06-2010
- Zaaknummer
07/10489
- Conclusie
Mr. Machielse
- LJN
BM3628
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2010:BM3628, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 22‑06‑2010; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2010:BM3628
ECLI:NL:PHR:2010:BM3628, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑06‑2010
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2010:BM3628
- Wetingang
art. 408 Wetboek van Strafvordering
- Vindplaatsen
NbSr 2010/266
Uitspraak 22‑06‑2010
Inhoudsindicatie
Niet-ontvankelijkverklaring in hoger beroep. Zonder nadere motivering, welke ontbreekt, is ’s Hofs oordeel niet begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de raadsman zich heeft gesteld op de wijze als is vervat in een brief, inhoudende dat de raadsman zich stelt in de zaak die gepland staat op de datum van de tz. in h.b., brengt nog niet mee dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de tz. verdachte tevoren bekend was a.b.i. art. 408.1.c Sv.
22 juni 2010
Strafkamer
nr. 07/10489
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 9 juli 2007, nummer 22/000738-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Machielse heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in zijn hoger beroep, althans zijn beslissing dienaangaande onvoldoende heeft gemotiveerd.
2.2. Voor de beoordeling van het middel is het volgende van belang.
(i) Bij de stukken van het geding bevindt zich een brief van mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, gedateerd 15 juni 2006 en gericht aan de Rechtbank te 's-Gravenhage en aldaar ingekomen op 16 juni 2006, inhoudende:
"Inz : [verdachte]/OM
Dos : 2060226
Uw ref : 09/624885-05
Geachte mevrouw, heer,
Hierbij stel ik mij als raadsman in bovengenoemde strafzaak (kanton) die gepland staat op 28 juni 2006 om 10:00 uur.
Een verzoek om een afschrift van het dossier heb ik inmiddels aan het parket gericht."
(ii) De aantekening mondeling vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's-Gravenhage van 28 juni 2006 vermeldt dat de uitspraak bij verstek is gedaan.
2.3. Het Hof heeft omtrent de ontvankelijkheid van de verdachte in zijn hoger beroep het volgende overwogen en beslist:
"In het dossier bevindt zich een brief van raadsman mr. J.G.M. Dassen d.d. 15 juni 2006, waaruit blijkt dat de verdachte zich tot hem had gewend met het verzoek hem bij te staan ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2006. Hieruit vloeit voort dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 28 juni 2006 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 3 oktober 2006, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard."
2.4. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof niet begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de raadsman zich heeft gesteld op de wijze als is vervat in de hiervoor onder 2.2 sub (i) genoemde brief, brengt nog niet mee dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv.
2.5. Het middel is terecht voorgesteld.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te 's-Gravenhage, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.W. Ilsink en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de waarnemend griffier S.P.J. Lugtenburg, en uitgesproken op 22 juni 2010.
Conclusie 22‑06‑2010
Mr. Machielse
Partij(en)
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Het Gerechtshof te 's‑Gravenhage heeft de verdachte bij arrest van 9 juli 2007 niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep tegen het vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te 's‑Gravenhage van 28 juni 2006, waarbij de verdachte wegens ‘overtreding van art. 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994’ is veroordeeld tot hechtenis voor de duur van twee weken. Voorts heeft de Kantonrechter de tenuitvoerlegging gelast van een week hechtenis, voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de Kantonrechter in de Rechtbank te Utrecht van 9 juni 2004.
2.
Mr. J.M. van Dam, advocaat te 's‑Gravenhage, heeft cassatie ingesteld. Namens de verdachte heeft mr. D.I.A. Schröder, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld.
3.1.
Het middel behelst de klacht dat het Hof de verdachte ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard in het hoger beroep, althans die beslissing onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.2.
De bestreden uitspraak houdt onder meer het volgende in:
‘2. Ontvankelijkheid van het hoger beroep
In het dossier bevindt zich een brief van raadsman mr. J.G.M. Dassen d.d. 15 juni 2006, waaruit blijkt dat de verdachte zich tot hem had gewend met het verzoek hem bij te staan ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2006. Hieruit vloeit voort dat de verdachte tevoren bekend was met de dag van de terechtzitting in eerste aanleg. De verdachte had derhalve volgens de wet hoger beroep dienen in te stellen binnen veertien dagen na de op 28 juni 2006 in eerste aanleg gegeven einduitspraak.
Nu het hoger beroep eerst na het verstrijken van die termijn is ingesteld op 3 oktober 2006, dient de verdachte daarin niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Beslissing
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep.’
3.3.
De zich bij de stukken bevindende brief van de raadsman van 15 juni 2006, gericht aan de strafgriffie van de Rechtbank te 's‑Gravenhage, vermeldt het parketnummer van de strafzaak tegen de verdachte en voorts:
‘Hierbij stel ik mij als raadsman in bovengenoemde strafzaak (kanton) die gepland staat op 28 juni 2006 om 10:00 uur.
Een verzoek om een afschrift van het dossier heb ik inmiddels aan het parket gericht.’
3.4.
Zonder nadere motivering, die ontbreekt, is het oordeel van het Hof niet begrijpelijk. De enkele omstandigheid dat de raadsman er blijk van heeft gegeven op de hoogte te zijn van dag en uur van de terechtzitting in eerste aanleg brengt immers nog niet mee — zoals het Hof heeft overwogen — ‘dat de verdachte zich tot hem had gewend met het verzoek hem bij te staan ter terechtzitting in eerste aanleg van 28 juni 2006’ en zich dus een omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat de dag van de terechtzitting de verdachte tevoren bekend was als bedoeld in art. 408, eerste lid aanhef en onder c, Sv.1.
Het middel slaagt.
4.
Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen.
5.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof 's‑Gravenhage teneinde op het bestaande beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑06‑2010